Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het lied van den sluier (1940)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het lied van den sluier
Afbeelding van Het lied van den sluierToon afbeelding van titelpagina van Het lied van den sluier

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.28 MB)

Scans (1.77 MB)

ebook (2.87 MB)

XML (0.07 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het lied van den sluier

(1940)–Jacques Schreurs–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

De blauwe reiger

 
Haar rouwdoek heeft zij opgeborgen
 
En, met haar sneeuwen sluier om,
 
Verlaat zij op een zomermorgen
 
De groeve van haar bruidegom,
 
Het woonhuis van den grijzen zwijger,
 
Den rozenhof en 't bruidsvertrek,
 
En volgt van ver den blauwen reiger
 
Die, met een visch in zijnen bek,
 
Den mist verliet der koele meren.
 
O, schoone vrouw, waar dwaalt gij heen?
 
Kunt gij geen pelgrimstaf ontberen?
 
Gij reist als Ruth, doch zeer alleen
 
Langs velden waar gij niet zult talmen,
 
Daar kind noch kraai uw komst verbeidt.
 
Leg u te slapen in de halmen
 
En voeg u naar de dienstbaarheid
 
Van Hem die Boaz is en die meester;
 
En, waar hij zwaar zijn oogst verslaat,
 
Neem uwen sluier uit den heester
 
En wisch het zweet van zijn gelaat...
 
 
 
Zij staat en klopt aan vele deuren:
 
‘Zaagt gij zijn schoon gelaat misschien?’
 
De menschen schudden ‘neen’ of treuren:
 
Geen onzer heeft een glans gezien;
[pagina 40]
[p. 40]
 
Wij kunnen slechts van smarten spreken,
 
Ons brood is hard en God is ver,
 
Het leven kort en vol gebreken...
 
Doch in het licht van maan en ster
 
Ziet zij dien nacht voor haar verschijnen
 
Een grijsaard plots'ling, en die zegt
 
In droef besef: ‘Mijn zoon hoedt zwijnen,
 
En heeft zich in hun drek gelegd...’
 
En uit den nacht der witte vlieren,
 
Waarin de oude zich verschuilt,
 
Hoort zij den vloek der zwoele dieren,
 
Een grafstem, die haar tegenhuilt:
 
‘O, Vrouw, als gij na maanden, jaren
 
Mijn zoon ontmoet op uwe straat,
 
Neem dan den sluier uit uw haren
 
En wasch zijn zeer schoon, vuil gelaat...’
 
 
 
Helaas! hoeveel moet zij gedenken?
 
Hoezeer wordt zij met smart gespijsd
 
Door vrouwen, mannen die haar krenken
 
En dwaas haar schelden, daar zij reist
 
Een droombeeld na? Doch in den vrede
 
Verloren van haar zuiv'ren doek
 
Trekt zij de dorpen door, de steden
 
En staat en wacht op elken hoek...
 
Dan, tusschen struiken en struweelen,
 
Vindt zij een woonhuis waar zij rust;
 
Een vrouw zit met een kind te spelen
 
En als zij beider voorhoofd kust,
 
Komt uit het kreupelbosch gekreten
 
De stem meteen van leve'en dood;
 
De vrouw, als door een dier gebeten,
 
Werpt haar het kind in haren schoot
 
En ijlt verbijsterd naar de sprengen
 
Waar dat zij weet dat Abel weidt;
 
Doch als de schaduws zich verlengen
 
En zij nòg steeds de moeder beidt,
 
(Wat onheil komt haar tocht vertragen?)
 
Neemt zij het kind uit zijnen slaap
[pagina 41]
[p. 41]
 
En vindt ze'in een ravijn verslagen:
 
De moeder naast haar dooden knaap.
 
Zij neemt haar doek en met zijn tippen
 
(O vijandschap, waarin gij baadt?!)
 
Wischt zij het bloed hem van de lippen,
 
De tranen van haar doodsch gelaat.
 
En ginds? Een beeld uit rots gehouwen?...
 
Daar staat een man met zijn houweel.
 
‘Houd op uw steengrond te bebouwen!’
 
Roept zij hem tegen: ‘Neem uw deel
 
En troost de ellendigste der vrouwen!’
 
Hij neemt het kind in zijne hand
 
En legt het slapend in de vouwen
 
Der aarde en bebouwt zijn land...
 
 
 
Ach! klaagt zij, alles is ellende
 
En ergens uitzicht is er niet!
 
Ik zal mij tot den priester wenden,
 
De woorden vragen van het lied...
 
Zij spreekt: Verhevene getuige,
 
Ik zag een man met schoon gelaat
 
Eens schrijvend naar de aarde buigen
 
Het woord dat mij te boven gaat;
 
Doch gij, verhevene, gewijde,
 
Ik pluk de parels uit mijn doek
 
En vul ermee uw handen beide
 
Als gij den zin vindt dien ik zoek...’
 
‘Men werpt geen paarlen voor de zwijnen!’
 
Mort hij en breekt in woede los;
 
Doch zij gaat langzaam langs de pleinen
 
De stad uit met een lichten blos
 
Van schaamte. - Weinig uren later
 
Steekt uit een bramenstruik verrast
 
Een man den kop op van een sater
 
En grijpt haar bij den sluier vast:
 
‘Ik heb zijn schoon gelaat verraden!’
 
Gilt hij, en bijt zijn lippen wond;
 
Doch zij, ontfermend, met haar wade
 
Veegt bloed en speeksel van zijn mond...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken