Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Uit Limburg (1881)

Informatie terzijde

Titelpagina van Uit Limburg
Afbeelding van Uit LimburgToon afbeelding van titelpagina van Uit Limburg

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.04 MB)

ebook (2.85 MB)

XML (0.36 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

novelle(n)
schetsen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Uit Limburg

(1881)–Emile Seipgens–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 30]
[p. 30]

II.

't Was een fraai gebouw op de Graanmarkt, dat de Heer Van der Meulen - in die dagen - bewoonde. 't Was geheel en al van namenschen steen opgetrokken, de sluitsteenen der tamelijk vlakke vensterbogen waren met een uitgebeiteld acanthusblad versierd, boven de deur prijkte een niet al te breed balkon met gebogen loofwerk van geslagen ijzer en groote vergulde bloemkelken er tusschen, en in 't frontispice was een arend van zwart marmer aangebracht met zwarte banderol tusschen de pooten, waarop met gouden letters te lezen stond:

A l'aigle noir 1779.

Wanneer men de woning was binnengetreden, bevond men zich in een ruime, vierkante vestibule, met plavuizen van wit en zwart marmer belegd, met rijkversierde eikenhouten deuren links en rechts, die den toegang tot ruime, hoog gestoken vertrekken verleenden; tegenover de hoofddeur leidde een dubbele trap, eveneens van eikenhout naar de eenige verdieping, en aan weêrskanten van den trap gaf een glazen

[pagina 31]
[p. 31]

deur, aan het einde van een witgekalkten gang, uitzicht op den weelderigen tuin.

De stadsschepen Johannes Jacobus Van der Meulen, de grootvader van den tegenwoordigen bezitter, had den zwarten Arend in 1779 gebouwd, en er een goed bezocht hotel van gemaakt. Wie had destijds kunnen vermoeden dat de dagen der Fransche revolutie een zegen zouden wezen voor den ‘aigle noir’? De zoon van Jacobus, Johannes Hubertus, had er de vruchten van genoten, en op een mooien dag verklaard ‘dat hij niet meer verkoos voor anderen soep te koken.’ Hij had de groote huisdeur gesloten en een handel in wijnen begonnen, in diezelfde keurige wijnen, waardoor de ‘aigle noir’ beroemd was, en waarvan de voorraad onuitputtelijk scheen te wezen. De kleinzoon van Johannes Jacobus, die eveneens, naar zijn grootvader Jacobus of bij verkorting Kobus heette, had den wijnhandel voortgezet, totdat hij de zaak aan een ander had overgedaan en thans van zijn rente leefde.

Eigenlijk had de heer Kobus Van der Meulen niet tot zijn vijftigste jaar behoeven te wachten om zich ‘een gerusten dag aan te doen’, doch - wat zouden de menschen wel gezegd hebben, als hij zijn uitgebreide zaak vroeger had laten varen? Wat zouden ze hem een fabelachtigen rijkdom hebben toegedicht, en niemand behoefde immers te weten of te vermoeden dat Van der Meulen werkelijk rijk was.

Doch nu, op zijn vijftigste jaar, had er zich een

[pagina 32]
[p. 32]

goede gelegenheid voorgedaan: Kobus had geërfd van zijn broêr Arnold, en de heele stad wist dat de apotheker Arnold Van der Meulen er goed had bijgezeten. Zou 't thans niet wezen of Kobus een vrek was, als hij nog langer van stadje tot stadje, van 't eene dorp naar het andere reisde om den heeren pastoors en kapelaans een anker of een half stuk wijn te verkoopen?

Bovendien, Van der Meulen was al sinds jaar en dag weduwnaar, en behalve haar vrij aanzienlijke huwelijksgift had zijn goede Louize hem niets nagelaten dan een eenige dochter met blauwe oogen en lichtblond haar. Anna was niet alleen de oogappel haars vaders, ook de lieveling van oom Arnold was ze geweest. Zij was immers zijn petekind en tevens het petekind zijner dierbare vrouw, die ook Anna heette en die hem, na slechts één jaar van ongestoord geluk, door den dood was ontrukt. Zoo vaak hij 't kind aanzag, dacht hij er aan hoe hij in zijn trouwpak van donkergroen laken en zij naast hem, in zwarte zijde en met den grooten gebloemden sjaal om, ter kerke waren gestapt om 't nichtje te doopen...

Dagelijks, na schooltijd, had Anna eenige uren in de apotheek doorgebracht, en als haar vader op reis was, had ze er ook gegeten, gedronken en geslapen. Niet dat tante Berbke, die voor haars vaders huishouden zorgde, niet goed voor haar geweest was - maar tante Berbke had weinig takt om met kinderen om te gaan. Kerksch en kwezelachtig als ze was, bracht

[pagina 33]
[p. 33]

ze een goed aantal uren voor en na den middag in de kerk door en verzuimde hoogmis, lof noch rozenkrans. Hoe had zij zich kunnen bezighouden met het wilde levenslustige kind, dat al lang alle schietgebedjes, die zij kende, kon opzeggen, en reeds zooveel vragen deed, die Tentje - zooals 't kind haar noemde - toch niet beantwoorden kon.

En waar was ze beter bewaard dan in de apotheek in de Brugstraat, waar niet alleen de goede oude Jacomine, die al onder ‘de Joffer’ gediend had, haar allerlei vertelseltjes van Roodkapje en Duumke-mi-zuumkeGa naar voetnoot1) leerde, maar ook nonkGa naar voetnoot2) Arnold haar geen oogenblik uit het oog verloor. Overal was ze bij hem, - in de binnenkamer met de groote vensterramen, die uitzicht verleenden op alles wat er in de apotheek omging, als hij in groote boeken met allerlei afbeeldingen van kruiden en planten zat te lezen, - achter de toonbank als hij de klanten bediende of recepten klaarmaakte.

Eerst had hij het kind leeren tellen, het a b c opzeggen en een liedje zingen op de maat van zijn stampen in den grooten mortier; later had hij haar allerlei verdroogde planten en bloemen leeren kennen, die tusschen groote bladen grijsachtig papier lagen. Hoe vaak had hij haar des Zondags namiddags, als 't niet de uitgaansdag van den gezel, den ouden Max, was, meegenomen in de vrije natuur, liefst

[pagina 34]
[p. 34]

naar zijn buitentje ‘den Eenhoorn’, haar daar getoond hoe de heilzame planten in 't wild groeien, en verhaald van de duizend insekten, die er op leven, van de torren en spinnen, van de bijen, vliegen en vlinders, die lustig van de eene bloem naar de andere zweefden. Hij had haar verklaard hoe regen en dauw ontstond, hoe de regenboog werd gevormd aan het uitspansel, en de bliksemstraal geboren uit de onweerswolk. En bij dat alles had hij gesproken van een grooten God, die aan de zon en de maan en de sterren hun dagelijksche loopbaan wees.... Was het te verwonderen dat het kind veel te vragen had, als tante Berbke haar het schietgebedje of de Litanie met haar mystieke lofredenen voorzeide?

Toen Anna zeventien jaar oud was, had de Heer Van der Meulen haar naar Schoorheim gebracht in het pensionaat der Dames Ursulinen. Vaak, gedurende hare afwezigheid, had tante Berbke den vromen wensch geuit: dat er ook van haar een nonneke mocht worden; hoe zou 't engelachtig kind dan bidden voor haar en haar vader, als ze er niet meer wezen zouden, en hoe zou ze dan hiernamaals juichen en lofzingen met de maagden voor Gods troon!

In den beginne had Van der Meulen geantwoord met een glimlach en ook wel eens gezegd: ‘We zullen zien, Berbke, we zullen zien... als 't Gods wil en haar roeping is....’ doch toen Tentje herhaaldelijk op haar geliefkoosd denkbeeld was teruggeko-

[pagina 35]
[p. 35]

men, had hij geopperd: dat alle jonge meisjes toch niet in 't klooster konden gaan en als maagden zingen en kweelen in alle eeuwigheid!

- ‘O neen!’ had Berbke aangemerkt, ‘dat onuitsprekelijk geluk is alleen voor de uitverkorenen... en als zij nu ook eens....,’ waarop haar broer eenigszins wrevelig, gezegd had: dat er al te veel nonnen kwamen en dat men ook een heilig leven in de wereld kon leiden.

Niet dat Kobus Van der Meulen een vrijgeest was, of slechts het minste op de instellingen der Kerk vond af te dingen. Wel verre van daar - hij had zich nooit de moeite gegeven daarover na te denken, en steeds de zienswijze der Heeren pastoors en kapelaans, wien hij zijn wijn verkocht, tot de zijne gemaakt. Maar hij nam 't geloof van een geheel andere zijde op dan tante Berbke. Voor hem bestond de godsdienst niet in onafgebroken boetvaardigheid en vermorseling des harten, in geregelde herhaling van schietgebedjes en rozenkransen, in voortdurende verzuchting om toch niet te vallen in verzoeking, in gestadige vrees voor het eeuwige vuur. Hij dacht minder aan de hel dan aan den hemel, waarin hij onfeilbaar zou ingaan, indien hij slechts zonder er over na te denken, alle geboden der H. Kerk getrouw naleefde, en zich aan geen groote misdaden schuldig maakte. Als confrater der Broederschap van den H. Christophorus was hij in de kerk onder de koorzangers ‘op het oxaal’, doch ontzag

[pagina 36]
[p. 36]

zich niet om eene aardigheid of grap te vertellen tusschen Credo en Sanctus; als kerkmeester ging hij in de processie met de flambouw naast den Hemel, waaronder de priester het Allerheiligste droeg, doch zag er geen kwaad in tegen zijn buurman over de vreeselijke hitte der Julizon te klagen en zich met den zakdoek wat koelte toe te wuiven, als er op den hoek der straat aan Sint-Rochus of Sinte-Catharina-heiligen-huisje de Benedictie gegeven werd. De Roomsch-Katholieke kerk was voor hem eene instelling, die niets dan onomstootelijke waarheid bevatte, die altijd bestaan had en altijd bestaan zou, die vorsten, koningen en keizers regeerde en de geheele wereld deed draaien, buiten welke niets dan euveldaad en kwade trouw lagen, en wier bedienaren, van den Paus tot den minsten dorpskapelaan, uitverkorenen des Heeren waren, welmeenende, geleerde - nu ja, de een wat meer dan de ander - doch allen onfeilbare mannen, wier kleine fouten en gebreken men verplicht was met den mantel der liefde te bedekken.

Alles moest dan ook bij Van der Meulen zwijgen en onderdoen als de Kerk of de Pastoor, wat voor hem hetzelfde was, gesproken had! Maar zijn kind non worden? - neen - rechtuit gezegd, dat toch liever niet! - Zij met al haar vermogen!.. daarvoor kon ze toch nog te gelukkig worden in de wereld!

Slechts éénmaal, gedurende de twee jaren, die zij in 't pensionaat had doorgebracht, was Anna thuis ge-

[pagina 37]
[p. 37]

weest - bij 't overlijden van onkel Arnold. Nadat de priester hem op zijn ziekbed de Communie had toegediend, was zij een oogenblik met hem alleen gebleven.

- ‘Nu voelt ge u zeker getroost en gesterkt en verlicht?’ had de pensionaire der Ursulinen zachtjes gevraagd. In plaats van te antwoorden had de dierbare oom haar de hand gedrukt en stil gefluisterd:

- ‘Kind, plant wat bloemen op mijn graf - maar geen tuinbloemen... wilde moeten 't zijn, wilde, zooals wij samen zochten, daarbuiten, in de vrije natuur, waar ik nu rusten ga....’

De wensch van tante Berbke, dat Anna eene bruid des Heeren mocht worden, was niet in vervulling gegaan - maar wilde bloemen bloeiden en geurden voortdurend op het graf van onkel Arnold...

 

Anna was nu reeds drie jaren terug van Schoorheim, en tante Berbke zei van haar: ‘'t is 'n heel joffer’. Zeker bedoelde ze daarmede niets anders dan dat zij zelve in 't huishouden van haar broer niets meer te doen had. Anna verzorgde keuken en kelder en linnenkast, waarbij ze trouw werd ter zijde gestaan door Jacomine, die liever 't aanbod van Anna's vader, bij hem te komen wonen, had aangenomen, dan alleen te gaan leven van 't legaat dat haar vorige meester haar had nagelaten. Hoe blonk thans de ouderwetsche woning van behaag-

[pagina 38]
[p. 38]

lijke propreteit, hoe heerschte er thans een goede smaak, een bevallige losheid in de inrichting der groote ruime vertrekken, waaruit tante Berbke vroeger de stijve regelmatigheid, de koude eentonigheid niet had weten te verbannen. Hoe gerust kon Tentje nu nog een veel grooter aantal uren dan vroeger doorbrengen in de kerk, en daarna plaats nemen in haar gemakkelijken leuningstoel naast het venster, om kousen te breien voor de Vincentiusvereeniging of haar meditatieboek te lezen. Hoe behaaglijk voelde zich thans de Heer Van der Meulen daar binnen, als hij kwam uitrusten van zijn werkzaamheden in den tuin, waaraan hij al zijn zorgen besteedde. Hoe eenvoudig en ongedwongen bewoog zich Anna tusschen dat alles, met een goed woord voor Tentje, een glimlach en een handdruk voor haar vader, een blik van voldoening en een knikje van tevredenheid voor Jacomine. Wie haar zag, hoe ze in haar eenvoudig morgentoiletje vroolijk heen en weer liep en wakker bezig was in kamer en keuken, met haar weelderig blond haar, dat in dikke lange vlechten over den rug hing, met haar schalksche blauwe oogen en haar vriendelijk gelaat - och, die moest wel, of hij wilde of niet, den Schepper bewonderen in het maaksel zijner handen...

En wie een blik had kunnen werpen in haar hart - welk een hemel van geluk en zelfvoldoening, van zalig vertrouwen in de toekomst zou hij daar ontwaard hebben!

[pagina 39]
[p. 39]

Gelukkig - ja, dat was Anna in den vollen zin des woords. Wat bleef er haar nog te wenschen over, sinds hij gekomen was, hij, Frans Deleur, dien ze al lang - wist ze zelve waarom? - in stilte bemind had, sinds hij haar blozend doch met vurigen blik, fluisterend en hijgend, doch met woorden van wonderbare melodie gezegd had, dat hij haar innig, onuitsprekelijk lief had, en lief hebben zou tot in eeuwigheid!... En toen ook zij gebloosd had en geen woorden had kunnen vinden, en de hand niet had kunnen terugtrekken die hij gekneld hield, en hij haar een heiligen kus op het voorhoofd had gedrukt, een kus, die hen voor eeuwig aan elkander gekluisterd had!

Geheel en al zonder tegenkanting was het engagement er echter niet doorgegaan. Papa Van der Meulen had twee bezwaren: niet wat het finantieele betrof; had de Candidaat Frans Deleur ook weinig vooruitzicht om spoedig tot Notaris benoemd te worden, hij was, door 't overlijden zijner ouders, in bezit van een niet onaanzienlijk vermogen. Maar, ten eerste, er was een vlekje op zijn gedrag: hij was Lid van de Société dramatique; ten tweede - en zulks was erger -: Frans Deleur was de neef van Louis Everhard, en de Everhards, dat waren immers van ouds her de gezworen vijanden der Van der Meulens!

Eigenlijk was dat eene oude vete, die al dagteekende van den tijd toen Johannes Hubertus Van der

[pagina 40]
[p. 40]

Meulen nog hotelhouder was en al langzamerhand in wijnen begon te handelen.

Toenmaals was de naaste buurman van Kobus' vader gestorven en zijn nagelaten erf zou openlijk verkocht worden. De oude Everhard verheelde niet dat hij voornemens was 't pand naast den Zwarten Arend te koopen, om er een zeepziederij in te beginnen. Daarover had Johannes Hubertus een zwaar hoofd gekregen - immers hij sloeg soms groote hoeveelheden wijn in, en 't was toch van ouds her bekend dat de reuk en de dampen eener zeepziederij alle gistende dranken, als bier en wijn, totaal kunnen bederven. Welke verwoestingen konden de uitwasemingen van loog en kokende olie soms aanrichten in de kelders van 't hotel, als er de groote vaten en okshoofden lagen te gisten! Van der Meulen was den ouden Everhard gaan opzoeken en had hem met zijn bezwaren bekend gemaakt, doch deze had hem uitgelachen en gezegd dat zulks maar oude-wijvenpraatjes waren, als de wijn van Van der Meulen goed was, zou zijn zeep dien niet bederven, en als Van der Meulen den wijn wou laten zooals hij dien uit Bordeaux ontving, behoefde die niet nog eens te gisten in de kelders van den Zwarten Arend; waarop Van der Meulen, bij de publieke veiling het laatste bod had gedaan, en het perceel in kwestie, wel wat te hoog in prijs, den zeepzieder voor den neus had weggekaapt. Toen was Everhard overal gaan smalen en schimpen op den wijn van Van der Meulen.

[pagina 41]
[p. 41]

‘Men kreeg er maar hoofdpijn van, van dat versneden en aangemaakt drankje,’ verkondigde hij luid aan wien 't maar hooren wilde en als hij bij feestelijke gelegenheden, in de Societeit, op concert of bal een flesch wijn bestelde, liet hij niet na er luid bij te voegen: ‘Maar, kastelein, geen versneden goedje - ik drink geen anderen wijn dan van Bischoffs!’

Toen was 't eenmaal in de Societeit zoo hoog geloopen, dat Van der Meulen en Everhard erge woorden hadden gekregen, en elkander voor knoeiers hadden uitgemaakt. Sinds dien tijd groetten ze elkander niet meer, en toen Johannes Hubertus gestorven was, was Everhard niet naar den lijkdienst gegaan, en toen Everhard begraven werd, was Kobus niet verschenen ‘op het oxaal’ om met de confraters het Requiem aeternam te zingen.

Louis had steeds het voorbeeld zijns vaders trouw gevolgd en zou geen glas aan den mond hebben gezet, dat uit de kelders van den ‘Aigle noir’ kwam. Hij bestelde onveranderlijk van Bischoffs en voegde zelfs er bij dat de ‘petit bleu’ van Van der Meulen er zeker niet beter op geworden was, sinds er een apotheker in de familie was gekomen.

Van zijn kant zorgde Van der Meulen dat het weeshuis, waarvan hij regent en penningmeester was, de noodige zeep van elders betrok, en voor het overige vermeden de beide vijanden elkander. Eigenlijk gezegd was Van der Meulen bang voor Louis en verklaarde ronduit, dat hij ‘tegen den

[pagina 42]
[p. 42]

grooten mond en de Fransche vloekwoorden van den sapeur - zooals hij hem noemde - niet was opgegroeid.’

Dat alles had Van der Meulen zijne Anna herhaaldelijk voorgehouden, maar 't kind had zooveel tranen vergoten, en had hem zoolang gekust, tot hij eindelijk zijn toestemming gegeven had...

 

't Was een heerlijke tijd, die eerste tijd hunner verloving! Den ganschen goddelijken dag weerklonk de Zwarte Arend van een heldere, levenslustige meisjesstem, tot de avond langzaam neerstreek... dan zat Anna zwijgend en peinzend op 't uitverkoren plekje in de ruime binnenkamer en verbeidde met ongeduld haar Frans, die, na gedanen arbeid, vroolijk en fier de twee trappen van de breede stoep opwipte en verlangend naar binnen stapte...

Doch nu, sinds veertien dagen dat Jozef Klein dood was, had Anna haar lustig lied soms plotseling afgebroken, en menigmaal was een bange zucht aan haar boezem ontsnapt.

Eerst was Tentje met het bericht thuis gekomen dat er in de Paddestraat godslasterlijke en wraakroepende dingen geschiedden. Ze had het niet alleen na het Lof van eenige Dames Congreganisten van 't Heilig Hart, maar ook na den Rozenkrans van de meid van Meneer Pastoor vernomen. Op Anna's aandringen kon Berbke echter geen nadere verklaring geven. Waarin die hemeltergende dingen be-

[pagina 43]
[p. 43]

stonden had niemand willen zeggen, maar ‘één ding was zeker, 't was onbegrijpelijk hoe er nog één fatsoenlijk mensch wilde behooren tot zoo'n slecht gezelschap!’

Op de mededeeling van Berbke had Van der Meulen niet veel gewicht gelegd. Toen hij echter een paar dagen later 's avonds was teruggekomen uit de Societeit, waar men den geheelen avond van niets anders dan van de geestverschijningen in de hovenierskluis gepraat had, had hij de zaak veel ernstiger ingezien.

Hij had er den halven nacht niet van geslapen, en den anderen morgen het oogenblik bespied dat Berbke naar de kerk was gegaan, om Anna alleen te spreken.

- ‘Is Frans nog altijd lid van de Dramatiek?’ had hij gevraagd.

Anna had hem verwonderd aangestaard en bevestigend geantwoord.

- ‘Dan zou 't goed wezen als hij onmiddellijk voor dat Gezelschap bedanken wilde.’

- ‘Bedanken?’ had Anna gevraagd, met nog grooter verbazing.

- ‘Ja, bedanken. Wat Tentje gezegd heeft, is de waarheid. Er gebeuren ongehoorde zaken in de Dramatiek.’

Toen was Anna haar vader zwijgend blijven aanstaren.

- ‘Wat ze er doen?’ was Van der Meulen voort-

[pagina 44]
[p. 44]

gegaan, ‘ze laten de dooden niet rusten in hun graf.... ze laten spoken en geesten van afgestorvenen verschijnen...’

Indien haar vader niet zoo ernstig bij die woorden had uitgezien, was Anna wel in lachen uitgebarsten.

- ‘Maar vader,’ had ze geantwoord, ‘er zijn immers geen geesten en spoken...’

- ‘Neen, spoken zijn er niet, maar wel slechte menschen, die met den duivel omgaan!’

- ‘Kom, vaderlief! de Société dramatique is een gezelschap van vroolijke snaken, die allerlei kunsten en grappen...’

Van der Meulen had haar niet laten uitspreken.

- ‘Grappen?’ had hij geroepen, ‘als de heele stad er schande over spreekt, als de Geestelijke Heeren zich de zaak aantrekken en er zich mee bemoeien zullen?... Weet je wat de kapelaan Grootevuist heden aan den ouden Steenmans heeft gezegd?....... Zulk komediespel mag niet langer geduld worden. Daaraan zullen wij geestelijken paal en perk stellen!’

Anna wist dat er met haar vader niet te redeneeren viel, als de Geestelijkheid gesproken had. Zij zweeg, en beloofde Frans er over te spreken.

Tot spreken kwam het echter niet. Frans had het bijzonder druk gehad; dagen achter elkander was hij met zijn notaris naar buiten gegaan om belangrijke verkoopingen of zitdag in de eene of an-

[pagina 45]
[p. 45]

dere gemeente te houden. 's Avonds moest hij nog laat werken om het overdag verzuimde in te halen. De enkele malen dat Frans gekomen was, had Anna gehoopt dat hij van de spookgeschiedenis beginnen zou; toen hij gezwegen had was zij te trotsch geweest om er naar te vragen. Een avondje had zij met haar gewone kennissen bij eene harer vriendinnen doorgebracht. Hier had men haar bestormd met vragen - zij zou immers wel alles weten van Frans Deleur - en op hare verzekering dat Frans er geen woord over gesproken had, was de heele zaak, natuurlijk met alle mogelijke details, ter tafel gebracht...

 

Zoo was het Zondag geworden, een heerlijke, zonnige Zondagmorgen, een lachende voorbode van den naderenden Mei....

Anna was ter vroegmis geweest en bracht den morgen, zooals ze gewoonlijk deed als Tentje en haar vader naar de hoogmis waren, in het koetshuis van het voormalig hotel door, waar Van der Meulen des winters zijn kostbare planten en bloemen bewaarde, en dat hij wel eens schertsend ‘de Serre’ noemde.

Eensklaps knarst het ijzeren tuinhek, - een lichte tred komt nader over de knetterende kiezelsteentjes der tuinpaden - en Frans staat voor haar.

- ‘Ik wist het wel,’ zeide hij, ‘waar ik je op Zondagmorgen zoeken moest.’

[pagina 46]
[p. 46]

Met blijden glimlach reikte Anna hem de hand; dan toonde zij hem een zeldzame aloësoort, die weldra bloeien zou.

- ‘Ik heb slecht nieuws, beste meid!’ begon Frans. ‘Ik kan van avond niet bij je komen... ik moet -’

- ‘Naar den Caveau!’ vulde Anna aan, als door een plotselinge gedachte getroffen - en dan liet ze er met een schalkschen lach op volgen: ‘spoken laten verschijnen!’

- ‘Anna, hoe weet je...?’

- ‘De heele stad is er vol van. Jozef Klein heeft immers alles verraden op zijn sterfbed. Gabriel Vogel heeft zijn ziel aan den duivel verkocht,’ schertste zij, ‘en roept de geesten op, door middel van het geluid!’

- ‘Anna, je gelooft toch niet...’

- ‘Zeker niet!’ antwoordde 't meisje lachend. ‘Ik geloof niet aan spoken, zoolang ik ze zelf niet gezien heb. Maar verklaar me toch... wat gebeurt er in de Paddestraat?’

- ‘Dat is het juist,’ antwoordde Deleur. ‘Wondere dingen. Ook ik heb nooit geloofd aan spoken en geestverschijningen, en toch, indien men gezien heeft, wat ik gezien heb.... 't Is onbegrijpelijk, niet te verklaren...’

Frans sprak met zooveel overtuiging en zoo opgewonden dat een pijnlijke uitdrukking van twijfel en angst op het schoone gelaat der blondine zichtbaar

[pagina 47]
[p. 47]

werd. Met vragenden blik bleef ze haar geliefde aanstaren.

- ‘Gisteren avond,’ ging Frans voort, ‘zijn er weer nieuwe proeven genomen - de eerste na het overlijden van Jozef Klein. Niemand heeft het gewaagd in den kelder te gaan, zelfs Louis Everhard en Van Peursum hebben verklaard er voor eens en voor altijd genoeg van te hebben. Toen is het lot geworpen, waaraan iedereen beloofd had zich te zullen onderwerpen, en het lot is gevallen op den Postdirecteur Mantels. Mantels is naar den kelder gegaan zonder een woord te zeggen. Toen hij weg was, heeft Bertholet in herinnering gebracht hoe voor dertig jaar, toen Mantels nog surnumerair was, de postiljon Schaaf, die 's nachts de postkar reed, bij zwaren ijsgang in de Maas verdronken is. Vogel is aan 't werk gegaan, en een oogenblik later hoorden we een harden bons, als van een zwaar lichaam dat ter aarde valt. Toen was alles stil, akelig stil. Mantels verscheen niet. In den hoogsten angst stormden Vogel 't eerst, na hem Everhard en vervolgens allen naar den kelder. Onder aan de trap lag Mantels in zwijm. Wij hielpen hem op, brachten hem tot bewustzijn, en zijn eerste woord was: ‘Schaaf, Schaaf! Ik heb Schaaf gezien, den ouden postiljon!’

Anna was langzamerhand op een tuinstoel, die tusschen de bloemen stond, neergezegen om beter te kunnen luisteren. Als in gedachten verloren bleef

[pagina 48]
[p. 48]

ze den schoonen jongeling aanstaren, die opgewonden en met vuur vertellend voor haar stond. Zeker, indien zij een ander dan haar Frans gehoord had, zou zij gedacht hebben dat de arme aan zinsverbijstering leed.

- ‘En merk wel op, Anna,’ ging Deleur voort, ‘eerst als hij, die de verschijning zien zal, zich verwijderd heeft, wordt door een derde bepaald, wien Vogel zal oproepen. En telkens komt het uit. Ik zelf, toen Louis Everhard den moed had naar den kelder te gaan, heb verlangd dat Napoleon zou verschijnen, en Louis is teruggekeerd met de verklaring: Ik heb Napoleon gezien!’

Anna zweeg nog een oogenblik. Toen, als uit een diepe mijmering ontwakend, zeide ze vastberaden, terwijl zij hare hand op die van Frans legde:

- ‘Er zijn geen spoken! Wat dood is, blijft dood, wat tot eene andere wereld behoort, keert niet terug tot de onze. Daar moet iets achter schuilen!’

- ‘Juist wat ik gedacht heb!’ viel Frans haar in de rede. ‘Maar wat, wat is 't geheim?... Dat moet ik weten, Anna!’ liet hij met kracht er op volgen.

- ‘Frans,’ ging Anna op ernstigen toon voort, ‘de Caveau gaat te ver. Ik ben overtuigd dat hier niets anders dan eene overeenkomst, eene afspraak in 't spel is...’

- ‘Eene afspraak?... Dat is onmogelijk!’ riep Frans.

[pagina 49]
[p. 49]

- ‘Welnu, een geheim teeken, wat weet ik?’ antwoordde Anna, ‘doch zeker is het dat uw gezelschap de publieke opinie beleedigt... men moest ten minste meer achting voor de dooden aan den dag leggen... 't Is zeker niet aan mij, Frans, je te zeggen wat je doen en laten moet, doch, indien je naar mijn raad luisteren wilt, ga dan niet meer naar de Dramatiek, ten minste zoolang...’

- ‘Ik kan niet, Anna, ik kan niet, - ik heb mijn woord gegeven...’

- ‘Welnu, ga er dan heen en maak een einde aan de tooneelen, die er worden opgevoerd... Verklaar hun ronduit...’

- ‘Anna!’ riep Deleur, ‘dat is het wat ik wil! ik wil zelf de overtuiging opdoen dat Vogel werkelijk iets bovennatuurlijks kan uitvoeren, of allen overtuigen dat zij de dupe eener fijn verzonnen grap zijn. Weet je wat ik gedaan heb, Anna? maar wees niet boos op me, lieve, beste meid... Ik heb verlangd om naar den kelder te gaan... Ik wil hun geesten zien!..’

- ‘Frans!’ gilde Anna, ‘gij!....’

Zij was opgesprongen en hield de hand van den jongeling met kracht in de hare gekneld, als om hem terug te houden van den stap, dien hij wagen wilde. Een sterke blos kleurde hare wangen... Het arme meisje kon zich niet geheel en al vrij maken van een gevoel van angst en vrees voor de ongekende macht, die haar beminde trotseeren en doorgronden wilde.

[pagina 50]
[p. 50]

- ‘Ik had gehoopt’, ging Frans voort, ‘dat gister avond het lot op mij zou vallen. Na het voorval met Mantels, heb ik mij onmiddelijk aan de proef willen onderwerpen, doch Vogel heeft geweigerd. Na elke evocatie is hij doodmoe en uitgeput, en zegt hij gewoonlijk geen enkel woord meer. Hij heeft verklaard dat hij niet meer dan één geest op één avond zal oproepen...’

- ‘Ontzettend!’ zeide Anna op doffen toon. ‘Zou Vogel dan werkelijk?...’

- ‘Dat is het wat ik heden avond weten wil,’ antwoordde Deleur vastberaden.

- ‘Nooit! nooit zal ik er in toestemmen!’ gilde Anna, terwijl zij op haar stoel neerviel en 't gelaat in haar handen verborg.

- ‘Luister, kindlief!’ sprak Frans, ‘de geesten doen geen kwaad, Vogel verzekert het. Wat Everhard en van Peursum gezien hebben, kan ik ook zien, en ik zal in elk geval meer moed aan den dag leggen dan Mantels. Overigens, wij zijn van verschillende zijden gewaarschuwd dat de geestelijkheid, in wier oog de Caveau immers altijd een doorn was, zich de zaak aantrekt en deze gelegenheid wil te baat nemen om ons gezelschap aan de kaak te stellen en verdacht te maken bij de goedgeloovige gemeente. Wie weet welke middelen zij gebruiken zal om uw vader tegen mij in 't harnas te jagen!’

- ‘Dus om mijnentwille!’ snikte Anna.

- ‘Laat mij begaan, kind!’ troostte Frans. ‘Zou

[pagina 51]
[p. 51]

ik den stap wagen, indien ik je niet zoo lief had?...’

Hij nam haar blond hoofdje tusschen zijne handen, en kuste haar tusschen de tranen, die over haar wangen rolden.

- ‘Wat zal uw vader doen, onder den invloed der geestelijkheid?’ ging hij voort, ‘wie weet, wat hij thans reeds denkt... mogelijk heeft hij reeds gesproken...’

Anna zweeg en wendde den blik van hem af.

- ‘Mijn God, Anna!’ gilde Frans, ‘hij heeft u gesproken!’

- ‘Ja,’ knikte ze.

- ‘Zie je wel!’ riep Frans, ‘en wat zegt hij?’

- ‘Hij drong er op aan dat je bedanken zoudt...’ sprak Anna zacht.

- ‘Neen!’ riep Deleur, ‘dat zou lafheid wezen!... Nu 't gevaar aan den man is, verlaat ik mijn vrienden niet... Overtuigd worden, dat wil ik, en uw vader, en de geestelijkheid, en de heele wereld overtuigen op mijn beurt!’

- ‘In Godsnaam dan!’ weende Anna, en drukte haar gelaat aan de borst van Frans. ‘Zal ik heden avond nog alles vernemen?’ vroeg ze nog.

- ‘Onmogelijk, beste meid!’ antwoordde Frans, ‘de proef is bepaald op elf uur, als alles rustig is en niemand ons meer storen kan. Doch morgen vroeg, voor ik naar 't kantoor ga, om acht uur zal ik hier terugkeeren.’

Hij omhelsde haar nogmaals en ging.

[pagina 52]
[p. 52]

Toen Frans op zijn kamer kwam, vond hij het volgende briefje van Louis Everhard:

 

Mon cher,

Tout est préparé pour ce soir. Mais il faut que je te parle avant la séance.

Je 't attends chez moi à 7 heures précises.

Le vieux de la vieille.

voetnoot1)
Klein Duimpje.
voetnoot2)
Verkorting van het fransche ‘mon oncle’.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken