Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Chronologisch woordenboek (2001)

Informatie terzijde

Titelpagina van Chronologisch woordenboek
Afbeelding van Chronologisch woordenboekToon afbeelding van titelpagina van Chronologisch woordenboek

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.70 MB)

Scans (67.25 MB)

XML (5.63 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Chronologisch woordenboek

(2001)–Nicoline van der Sijs–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen


Vorige Volgende

1.2 De inrichting van de etymologische database

Deze paragraaf is gewijd aan een gedetailleerde uiteenzetting van de gevolgde methode en de inrichting van de etymologische database. De inrichting van een database is van cruciaal belang, en de opbouw en het doel ervan moeten van tevoren goed doordacht zijn: zinnige selecties kunnen namelijk alleen gemaakt worden wanneer het materiaal goed is gestructureerd. Een database heeft slechts waarde als werkinstrument, en er kan slechts uitgehaald worden wat er eerst in is gestopt. Dit is dus een verschil met tekstcorpora: deze zijn bedoeld om onderzoeksvragen op los te laten zonder interpretatie vooraf. Dat betekent dat het tijdrovend is om een goede database op te bouwen, omdat deze handmatig of semi-automatisch gevuld moet worden: de gegevens moeten ingelezen of ingetypt worden in de juiste velden. Als men die moeite neemt, is de database echter van blijvende waarde: hij kan telkens uitgebreid en verfijnd worden naar nieuwe behoeftes en nieuwe onderzoeksvragen.

1.2.1 De trefwoorden

Het eerste doel was een zo representatief mogelijk bestand van woorden uit het Standaardnederlands samen te stellen. Dit bestand diende aan een aantal vooral pragmatische voorwaarden te voldoen. Het moest omvangrijk genoeg zijn om inzicht te geven in de ontwikkeling van de Nederlandse woordenschat, maar weer niet zo groot zijn dat het onbeheersbaar zou worden en door zijn omvang het overzicht zou vertroebelen.

Daarom is er in principe voor gekozen alleen ongelede woorden op te nemen en geen afleidingen en samenstellingen. Daarmee volg ik de usance die binnen de etymologie geldt. Samenstellingen van het type stoel-, tafel-, honden-, poezen-, mensenpoot zijn onbeperkt uitbreidbaar, en ook de vorming van afleidingen is een mer à boire, denk aan bakken, bakker, bakkerij, bakster, halfbakken, roerbakken. Wel zijn ondoorzichtige gelede woorden opgenomen (zoals aambei, kinkhoest, weerwolf), gelede woorden waarvan de betekenis niet voorspelbaar is uit de afzonderlijke delen (zoals blaaskaak, zeurkous; bezitten, overlijden), woorden die geleed lijken, maar eigenlijk geleend zijn, al dan niet in gelede vorm (zoals angsthaas, hangmat). Bovendien heb ik zoveel mogelijk afleidingen opgenomen met achtervoegsels die niet meer productief zijn. De omvang van deze groep is namelijk te overzien. Tot nu toe is de behandeling van gelede woorden een verwaarloosd terrein binnen de etymologie, en het leek me belangrijk hiermee een begin te maken om zo te tonen hoe interessant deze categorie woorden is (zie 3.1 voor een uitwerking hiervan).Ga naar eind22

Bij het samenstellen van een representatief bestand van tegenwoordig gebruikte woorden moet natuurlijk bedacht worden dat de woordenschat van iedere generatie,

[pagina 32]
[p. 32]

zelfs van iedere persoon, verschilt van die van een andere. ‘De huidige woordenschat van het Nederlands’ is niet exact te definiëren. Voor mijn generatie is mieters (1898) ouderwets en vet (1989) in vet gaaf populair, maar iedereen kent beide woorden, al gebruikt men ze niet. Daarom zijn beide in het bestand opgenomen.

Bij de samenstelling van het woordbestand ben ik pragmatisch te werk gegaan. Ik heb het bestand voornamelijk samengesteld op basis van woordenboeken, en zo het voorwerk van generaties woordenboekmakers dankbaar aanvaard. Uitgangspunt vormde het woordbestand van de tweede druk van het Etymologisch woordenboek van Van Dale (ewb) uit 1997. De trefwoorden die hierin zijn opgenomen, zijn gebaseerd op die van de twaalfde druk van de Grote Van Dale (gvd) uit 1992, dat wil zeggen dat vrijwel alle ongelede woorden uit de Grote Van Dale als trefwoord zijn opgenomen. Het doel van de gvd is om de woordenschat van de laatste honderdvijftig jaar te beschrijven. Dit heeft tot gevolg dat er extreem veel vaktaalwoorden en vreemde woorden in het bestand staan die een gemiddelde taalgebruiker niet kent, die nooit meer in een moderne publicatie voorkomen en die vaak ook in het verleden al een schimmig bestaan leidden. Hier wreekt zich dat de gvd te veel heeft geleund op het wnt.Ga naar eind23 Hoe is anders de opname te verklaren van baak ‘pit’ (waarvan het wnt al in 1898 zegt: ‘hier en daar in gebruik’), of van baars ‘kuipersbijl’, fraas ‘darmscheil’ of pijzel ‘graanzolder’ (volgens het wnt in 1931 ‘tegenwoordig alleen nog gewestelijk bekend’)? Of vaktermen als contraventie ‘overtreding’, contractuur ‘verkorting van pees of spier’, creneleren ‘uittanden’?Ga naar eind24

Om het woordbestand op te schonen is het vergeleken met twee trefwoordenlijsten: die van het eentalig Nederlandse woordenboek van Koenen (1999) en die van de Nederlandse ingangen van de vertaalwoordenboeken van Van Dale.Ga naar eind25 Op basis van vergelijking van deze drie woordbestanden zijn veel vaktaalwoorden en vreemde woorden uit het ewb geschrapt: de meeste woorden die wel in het ewb stonden maar noch in Koenen noch in de Van Dale-vertaalwoordenboeken, en veel woorden die in het ewb en in slechts één van de andere twee woordenboeken stonden. Bij twijfel is de Grote Koenen uit 1986 geraadpleegd. Eveneens geschrapt zijn woorden die alleen voorkomen in uitdrukkingen, zoals berde in ‘te berde brengen’, geografische namen, eigennamen, namen van volkeren en de afleidingen daarvan (Brahma, indiaan, Jezus, Nederland, Nederlands, Rus, zigeuner).

Ongeveer 14.350 woorden van de ruim 30.500 woorden uit het ewb zijn geschrapt. Niet geschrapt zijn historische termen zoals de namen voor oude munten, pistolen en ander schiettuig, of rijtuigen, hoewel deze vaak noch in Koenen, noch in de Nederlandse ingangen van de Van Dale-vertaalwoordenboeken stonden. Dergelijke woorden worden nog steeds historiserend gebruikt, als men het over het verleden heeft.

Na het schrappen kwam het toevoegen. In totaal zijn ruim 1700 nieuwe woorden opgenomen. Het ging daarbij om duidelijke omissies in het woordbestand (voegwoorden, voorzetsels), die aan het licht kwamen tijdens een systematische controle, om toevoegingen ter completering van bepaalde categorieën woorden, bijvoorbeeld eufemistische woorden zoals achterste, heengaan, namen van huishoudelijke apparaten zoals stofzuiger, ijskast, namen van zoogdieren zoals gordeldier, mensaap, en gemunte woorden (woorden waarvan de bedenker bekend is) zoals frisdrank en treurbuis. Tevens zijn

[pagina 33]
[p. 33]

samenstellingen of afleidingen met een onvoorspelbare betekenis toegevoegd (pissig ‘boos’ en afbranden ‘vernietigend beoordelen’), afleidingen met improductieve achtervoegsels, en woorden die ik voor mijn betoog nodig had.

Voorts heb ik woorden toegevoegd die kenmerkend zijn voor de maatschappij van na de Tweede Wereldoorlog. Sommige woorden uit de jaren zestig en zeventig van de twintigste eeuw zullen wellicht over enige tijd verdwenen zijn en roepen bij de jeugd van tegenwoordig misschien al weinig herkenning op. Weten zij nog wat streaken (1974), provo (1965) en dolle Mina (1970) is, of zijn het al historische termen geworden? Ik heb deze woorden toch opgenomen, omdat zij typerend zijn en blijven voor de bewuste periode, en nog regelmatig historiserend worden gebruikt. Een typisch jaren-negentig-woord is de naam van het Amerikaanse defensiesysteem Star Wars (1989). Ik meende dat woord en zaak inmiddels verdwenen waren, maar opeens waren ze er weer: op 8 mei 2000 stond in de krant dat de Amerikanen bezig zijn met een antiraketschild dat Star Wars Light genoemd is, omdat het een beperkte versie is van het oudere programma. Vanwege deze reanimatie is het woord aan het bestand toegevoegd.

Tot slot heb ik recente woorden opgenomen die nog maar in een enkel of in geen enkel woordenboek staan, zoals e-zine (1996), stalker (1997), website (1996) en mwah (1996) - woorden waarvan ik meen dat het blijvertjes kunnen zijn, hoewel dat heel moeilijk voorspelbaar is; dat hangt ook nauw samen met de maatschappelijke ontwikkelingen, waarover evenmin met zekerheid iets gezegd kan worden: blijft internet bijvoorbeeld? En houdt het zijn huidige vorm?

Na bovenbeschreven schrapping en toevoeging bestaat het bestand uit 18.540 ingangen. De woorden behoren tot het Standaardnederlands zoals dat zowel in Nederland als in België gesproken wordt; daarnaast is er een enkele naam van een instelling die alleen in Nederland of alleen in België voorkomt, zoals marechaussee (1815) en rijkswacht (1932).

Ik heb geen basiswoordenschat van het Nederlands willen samenstellen en heb me dus niet beperkt tot woorden die iedereen boven of onder een bepaalde leeftijd kent. In het bestand zitten een behoorlijk aantal wetenschappelijke woorden en ambtelijke termen die in eentalige woordenboeken zoals Koenen staan. Dergelijke woorden behoren vooral tot de schrijftaal, maar ze komen min of meer regelmatig voor in kranten en tijdschriften, en daarom horen ze naar mijn mening thuis in een representatief bestand.

1.2.2 De dateringen

De dateringen in dit woordbestand zijn een voortzetting van de dateringen in het ewb. Deze dateringen zijn door een team medewerkers toegevoegd.Ga naar eind26 In het eerste deel van de literatuurlijst achter in dit boek staat een overzicht van de belangrijkste werken die voor de dateringen zijn geraadpleegd. In de alfabetische lijst staat bovendien bij ieder trefwoord de bron van de datering.

Voor dit boek zijn de dateringen waar mogelijk gepreciseerd, onder andere op basis van de onlangs verschenen laatste delen van het wnt en de ‘Bijvoegsels en Verbeteringen’ in de oude delen, die niet op de cd-rom van het wnt staan. Voorts zijn de drie-

[pagina 34]
[p. 34]

delige Aanvullingen van het wnt geraadpleegd. Van het Vroegmiddelnederlands woordenboek (vmnw), dat het dertiende-eeuwse Nederlands beschrijft, heb ik conceptafleveringen gezien, en verder zijn de bronnen waarop dit woordenboek is gebaseerd, rechtstreeks geraadpleegd, dus wanneer het vmnw beschikbaar komt, zal dit waarschijnlijk maar weinig antedateringen opleveren.

De hier gegeven dateringen kunnen om twee redenen afwijken van die in het ewb: ten eerste omdat inmiddels een betere datering gevonden is, en ten tweede omdat in dit boek de huidige vorm en betekenis van een woord zijn gedateerd, terwijl in het ewb vaak de oudste vorm en betekenis zijn gedateerd (zie 1.2.3). Voorts zijn er in dit boek ruim 1700 nieuwe woorden gedateerd - woorden waarvan de datering tot op heden meestal nog niet uitgezocht was.

Alle dateringen zijn gebaseerd op geschreven bronnen en niet op de herinnering van mensen, hoe zeker mensen er soms ook van zijn dat een bepaald woord in hun jeugd al werd gebruikt. Vaak was de zaak in hun jeugd inderdaad wel bekend, maar of die zaak toen al zo heette, kan slechts uit schriftelijke bronnen blijken. Het geheugen is notoir onbetrouwbaar; denk aan de mythe van het Zweedse wittebrood waarvan iedereen meende dat het aan het einde van de Tweede Wereldoorlog boven heel Nederland uit vliegtuigen werd geworpen - totdat Nico Scheepmaker en anderen aantoonden dat er slechts sprake was van meel dat op enkele plaatsen in Nederland was gedropt.

Een gevonden datering is altijd min of meer relatief en toevallig. Voor het Frans en het Engels bestaat er een rijke traditie op het gebied van dateringen, maar zelfs daar blijft men bezig met verbeteren en aanvullen. Dat gebeurt door hele teams van onderzoekers. In Nederland is de situatie veel minder gunstig. De aandacht voor dateringen bestaat pas sinds enkele decennia, en slechts een handjevol mensen houdt er zich mee bezig. Veel woorden zijn nog niet gedateerd, van andere bestaat een datering die bij nader onderzoek aangescherpt kan worden. Dateringen zijn per definitie ‘work in progress’, zij zijn beginpunt voor verder onderzoek, niet eindpunt, in de woorden van De Tollenaere: ‘bakens die er dringend om vragen verder naar achteren in de tijd te worden verplaatst’.Ga naar eind27

Omdat dateren in Nederland een traditie ontbeert, bestaat er nauwelijks tot geen literatuur over de problemen en valkuilen die men bij dateren tegenkomt, en de keuzes die men moet maken. Deze paragraaf probeert in die lacune te voorzien.

Het exacte geboortejaar van een woord is slechts incidenteel bekend. Het jaartal dat als eerste datering van een woord gegeven wordt, moet dus als een globale indicatie gelezen worden. Wanneer vermeld wordt dat polsstok dateert van 1599, wil dit niet meer zeggen dan dat het woord in de laatste helft van de zestiende eeuw reeds op papier werd gebruikt. Alleen van woorden waarvan we weten wie ze heeft gemunt, is het exacte geboortejaar bekend. Zo is regelneef door Van Kooten en De Bie voor het eerst gebruikt op 28 januari 1977 tijdens een televisie-uitzending, en heeft Heike Kamerlingh Onnes in 1911 de suprageleiding ontdekt en benoemd. Voor meer voorbeelden van gemunte woorden zie hoofdstuk 4.4. Overigens kan het feit dat een woord gemunt is, en door wie, gemakkelijk in de vergetelheid raken; dat is bijvoorbeeld gebeurd met het door Matthias de Vries gemunte woord postblad.Ga naar eind28

Ook het exacte geboortejaar van een betekenis is slechts in enkele gevallen bekend,

[pagina 35]
[p. 35]

en wel in die gevallen waarin de betekenis of definitie bij wet werd vastgelegd. Zo werd het gymnasium in 1876 bij wet ingevoerd als schooltype - de naam bestond al langer, maar de inhoud kreeg het toen pas. Het atheneum bestond in 1798, maar werd bij wet in 1876 afgeschaft ten gunste van de hbs; vervolgens werd het atheneum opnieuw ingesteld met de Wet op het voortgezet onderwijs, de zogenoemde Mammoetwet van 1962; die datum geldt voor het huidige atheneum. Het woord gemeente betekende al in 1260 ‘gemeenschap, samenkomst, burgerij’, maar pas bij de Staatsregeling van 1798 werd het de wettelijke aanduiding voor een zelfbestuur uitoefenend onderdeel van de staat.

Bij namen van maten en gewichten lijkt het voor de hand te liggen de datering aan te houden waarop deze termen officieel zijn ingevoerd. Jammer genoeg ligt de zaak een stuk ingewikkelder. Het metrieke stelsel is bijvoorbeeld in 1791 door de Franse revolutionaire regering in Frankrijk ingevoerd. Hierbij werd het kilogram de eenheid van gewicht en de meter de eenheid van lengte. Vanaf 1798 worden in het Staatsarchief in Parijs standaardmaten bewaard van het metrieke stelsel. België was vanaf 1792 en Nederland vanaf 1795 onderdeel van het Franse rijk; dit duurde tot 1813. In deze tijd werden termen zoals gram, kilogram en meter gebruikt; maar pas in 1869 werden ze bij wet de officiële termen. Ik heb ze eerder gedateerd, want ze werden al eerder in de huidige betekenis gebruikt, zij het min of meer officieus. Het woord gram was overigens als gewichtsnaam veel ouder (zestiende-eeuws), maar de huidige betekenis dateert uit begin negentiende eeuw.

Een parallel vinden we in de lotgevallen van de euro. De naam is ouder dan de invoering ervan. Vanaf 1999 is de euro de officiële munteenheid van de eu en vanaf 2002 is hij officieel betaalmiddel, maar hij staat al gedateerd op 1995, omdat toen de eerste discussies over de munt plaatsvonden. Overigens heb ik de namen van officiële munteenheden van staten die in de twintigste eeuw zijn ontstaan, gezet op de datum van invoer van de munt in de betreffende staat - vanaf dat moment was de munt bij De Nederlandsche Bank (en dus theoretisch bij het Nederlandse publiek) bekend.

De jaartallen

Vermeld is de datum van de oudste vindplaats van een woord. Meestal is dit een jaartal. Een datering kan ook uit twee jaartallen bestaan. Dat heeft een aantal redenen:

1.De (middeleeuwse) tekst waarop de datering is gebaseerd, kan niet exact gedateerd worden. Een datering als 1265-1270 wil dus zeggen dat men de tekst plaatst ergens tussen 1265 en 1270.
2.De datering is gebaseerd op registers, notulen e.d. die meerdere jaren bestrijken en die in het Middelnederlandsch Woordenboek niet nader zijn gespecificeerd. Dergelijke dateringen zijn herkenbaar omdat ze een lange periode aanduiden, zoals 1436-1523.
3.De datering is gebaseerd op verzamelde werken of brievenuitgaven die het wnt als bron gebruikt, bijvoorbeeld de brieven en ambtsbrieven van A.R. Falck (1795-1843 en 1802-1842). In sommige gevallen was het mogelijk deze exact te dateren via de cd-rom van het wnt, maar lang niet altijd.
Bij seriewerken zoals het zevendelige woordenboek van Chomel is overigens de datering aangehouden van het wnt - 1778 -, ook wanneer het woord uit het eerste deel
[pagina 36]
[p. 36]
komt, dat reeds in 1769 is verschenen. Zoals boven reeds gezegd, moeten de jaartallen als aanduiding van een periode beschouwd worden, dus het verschil is niet wezenlijk.
4.In de bronnen, vooral de middeleeuwse, worden dikwijls als dateringen decennia, kwart eeuwen of halve eeuwen gebruikt. Dergelijke dateringen zijn vertaald naar jaartallen, om de uniformiteit en de vergelijkbaarheid te vergroten. De vertaling in jaartallen is als volgt (als voorbeeld dient de dertiende eeuw):
-13de eeuw → 1201-1300
-eerste helft 13de eeuw → 1201-1250
-tweede helft 13de eeuw → 1251-1300
-eerste kwart 13de eeuw → 1201-1225
-tweede kwart 13de eeuw → 1226-1250
-derde kwart 13de eeuw → 1251-1275
-vierde kwart 13de eeuw → 1276-1300
-begin 13de eeuw → 1201-1210
-eind 13de eeuw → 1291-1300
-midden 13de eeuw → 1250
Een datering van een hele eeuw is in ieder geval na de Middeleeuwen zoveel mogelijk vermeden, maar dat was soms onmogelijk, bijvoorbeeld bij flanel, dat volgens het wnt in een inventaris uit de zeventiende eeuw is genoemd.
5.De dateringen 151., 159. en 161., die het wnt voor een decenniumaanduiding gebruikt - bijvoorbeeld 161. als datering van de stukken en gedichten van Bredero -, zijn afgedrukt als 1511-1520, 1591-1600 en 1611-1620.

Geen enkel jaartal kan als absoluut worden opgevat; ieder jaartal geldt als indicatie voor een periode, behalve bij de paar woorden waarvan het exacte geboortejaar bekend is. Soms stond in de bron vermeld ‘ca.’. Aangezien echter ieder jaartal als zodanig moet worden opgevat, heb ik dat weggelaten. In oude bronnen - voor het grootste deel woorden die op basis van plaatsnamen zijn gedateerd - is soms door vishaken rond het jaartal aangegeven dat de datering een verloren gegaan origineel betreft; van de tekst is alleen een later afschrift bekend. Hier heb ik de vishaken om praktische redenen weggelaten.Ga naar eind29

Problemen bij het dateren

Het dateren van woorden is om diverse redenen problematisch. Hieronder zal blijken dat het moeilijk is te bepalen welke betekenis en welke vorm gedateerd moeten worden. Er is echter nog een ander probleem, namelijk het feit dat een woord al jaren in vakkringen, in dialecten, in bepaalde sociale kringen (onder studenten, soldaten, jongeren, dieven) in gebruik kan zijn voordat het doordringt in de algemene taal. Op welke datum moet het dan gedateerd worden? Op het oudste voorkomen in de groepstaal of op het oudste voorkomen in de algemene taal? Eigenlijk zou allebei moeten, maar dat is onmogelijk, al was het maar omdat vaak op basis van de bronnen helemaal niet kan worden uitgemaakt in welke kringen een woord gebruikt werd. Dit probleem geldt zelfs de modernste tijd, waar we met onze neus bovenop staan. Hoe oud of jong zijn moderne computertermen en na-

[pagina 37]
[p. 37]

men voor uitheemse voedingsmiddelen zoals ciabatta of tiramisu? In kringen van whizzkids en gourmets zullen de woorden langer in gebruik zijn dan de gegeven dateringen suggereren, maar hoeveel langer is moeilijk te bepalen. De dateringen tonen vooral aan wanneer deze woorden in algemene woordenboeken verschenen.

Dialectwoorden worden soms op een bepaald moment opgenomen in de standaardtaal, men noemt dat wel dialectontlening of interne ontlening. De afscheidsgroet doei (1975) is waarschijnlijk van oorsprong Brabants, butje ‘imbeciel, slome jongen’ (1989) komt uit Groningen. De sporttermen afzien ‘lijden’ (1970), nipt ‘op het kantje’ (1945) en koninginnerit komen uit België, waarvandaan ook de woorden gezapig (1873) en prietpraat (1841) zich hebben verbreid. Het is heel moeilijk te bepalen wanneer dergelijke woorden algemeen bekend zijn geworden; de datering van prietpraat bijvoorbeeld vermeldt het oudst bekende voorkomen in België. Niet alleen dialectwoorden, dus inheemse woorden in een regionaal gekleurd jasje, kunnen vanuit een bepaald gebied verbreid worden, ook leenwoorden of afleidingen daarvan kunnen eerst een beperkte verspreiding hebben en zich later over het hele Nederlandstalige gebied uitbreiden. Vanuit België kennen we het Duitse leenwoord klassieker ‘wielerwedstrijd op de weg’ (1961), het Franse leenwoord panne (1910), en de verkorting living ‘woonkamer’ (1952, van Engels living room).Ga naar eind30

Problemen bij het gebruik van het MNW en het WNT

Een laatste en aanzienlijk probleem leveren de bronnen die beschikbaar zijn voor het dateren. De verschillende bronnen hebben allemaal zo hun eigenaardigheden. Het Middelnederlandsch Woordenboek is bijzonder moeilijk te gebruiken omdat veel teksten niet of globaal zijn gedateerd, slecht uitgegeven, onvolledig geëxcerpeerd, inmiddels door oorlogsgeweld weggevaagd - noem maar op. Daar kunnen de auteurs Verwijs en Verdam weinig aan doen, sterker nog: wij kunnen hen slechts eren voor het monnikenwerk dat zij hebben verricht. Het is bepaald niet aan hen te wijten dat ze soms moesten werken met uitgaven waarover ze fijntjes opmerken dat ze ‘voor de filologie met voorzichtigheid moeten worden gebruikt’.

Sowieso speelt het toeval een grote rol bij de middeleeuwse bronnen. Deze bronnen dateren van voor de uitvinding van de boekdrukkunst. Ze zijn daarom handgeschreven en erg veel is verloren gegaan, omdat er zo weinig exemplaren van bestonden. Wat bewaard is gebleven, is slechts in één of enkele exemplaren beschikbaar, soms in een veel later gemaakt afschrift (met alle overschrijffouten van dien). Dat betekent dat men voorzichtig moet zijn met het trekken van conclusies op basis van de wankele gegevens. Hoewel bijvoorbeeld brij, smachten en spook pas in de vijftiende eeuw voor het eerst zijn aangetroffen, moet men er rekening mee houden dat ze ouder kunnen zijn - daarop wijst het feit dat er verwante woorden voorkomen in het Oudhoogduits en/of het Oudengels, dus voor 1100. En wanneer blijkt dat pantoffel als datering 1492 heeft, terwijl de verkorting toffel al in 1413 is genoteerd, dan is wel zeker dat pantoffel ouder is. Hier is in ieder geval iets raars aan de hand, want volgens de Franse woordenboeken dateert het Franse woord pantoufle, waaraan het Nederlands is ontleend, pas van 1465!

Herhaaldelijk zeggen Verwijs en Verdam dat ze een bepaald woord of een bepaalde

[pagina 38]
[p. 38]

betekenis niet in het Middelnederlands hebben aangetroffen, maar dat zo'n woord of betekenis toch wel zal hebben bestaan. Omdat een bron echter ontbreekt, heb ik dergelijke woorden een jongere datering gegeven op basis van het wnt.

De onbetrouwbaarheid van het mnw wordt pijnlijk duidelijk uit een artikel van Kloeke, waarin hij aantoont dat alle citaten die het mnw geeft voor spreekwoord ‘gezegde’ fout zijn en bewijst dat het woord zestiende-eeuws is.Ga naar eind31

Het Woordenboek der Nederlandsche Taal levert minstens zoveel problemen op als het mnw, zij het van andere aard. Het hanteren van het wnt en het vinden van de oudste datum is een heel gepuzzel. De oudste datering is in het wnt niet als zodanig aangegeven, maar moet afgeleid worden uit de gegeven citaten en de bronnen daarvan. In lang niet alle delen staan deze citaten in chronologische volgorde, zelfs niet per betekenis. In sommige delen worden eerst woordenboekcitaten gegeven en daarna overige citaten, en in de alleroudste delen staan de citaten soms gerangschikt op het geboortejaar van de auteur. Pas in de laatst verschenen delen wordt de datum achter de citaten vermeld (maar deze moeten kritisch bezien worden, want er staan fouten in: onder verschrompelen staat bijvoorbeeld een citaat van Huizinga uit ‘ca. 1832’ - dit moet echter ‘ca. 1932’ zijn!). Voor de andere delen moet de oudste datum achterhaald worden aan de hand van de bronnenlijsten. Dan blijkt dat werkelijk honderden bronnen niet in de gepubliceerde bronnenlijsten zijn opgenomen. Soms is via de cd-rom nog een jaartal te vinden, maar meestal betreft het incidenteel gebruikte bronnen die niet meer terug te vinden zijn. Voorts is vaak moeilijk en soms onmogelijk te achterhalen welke editie is gebruikt.

Daarbij moet ook nog bedacht worden dat het wnt uitsluitend de oudste dateringen uit ‘de eigen materiaalverzameling’ geeft,Ga naar eind32 wat betekent dat een oudste bewijsplaats in het wnt niet de eerste verschijningsdatum van een woord behoeft te zijn. Lang niet alle bronnen zijn even uitputtend geëxcerpeerd. Voor een groot deel van het alfabet zijn niet alle bronnen van het wnt gebruikt, terwijl de materiaalverzameling alsmaar doorgegaan is.Ga naar eind33

Daar staat dan weer tegenover dat nu het wnt op cd-rom is verschenen, dit bestand als een enorme verzameling citaten gebruikt kan worden, die het mogelijk maakt oudere vindplaatsen te zoeken van woorden onder andere trefwoorden. Van die mogelijkheid is dankbaar gebruik gemaakt, en op grond daarvan konden honderden woorden worden geantedateerd. Het zoeken naar woorden door het gehele bestand van het wnt is zeer tijdrovend, en daarom konden bij lange na niet alle trefwoorden op deze wijze worden gedateerd. Uit een beperkt onderzoek naar ruim honderd willekeurig gekozen woorden bleek dat de vorm van deze woorden op grond van de cd-rom van het wnt gemiddeld 110 jaar vroeger kon worden gedateerd dan de oudste datum die het wnt zelf bij het betreffende lemma vermeldde.Ga naar eind34 Hierbij werd echter geen rekening gehouden met de betekenis van het woord. Een steekproef leerde dat het aantal antedateringen aanzienlijk minder is wanneer niet alleen naar de vorm, maar ook naar de betekenis wordt gekeken.

Over de voor- en nadelen van het wnt voor het dateren zie verder de inleiding van de tweede druk van het ewb. De conclusie luidt dat hoewel dateren mét het wnt een bijna onneembare horde is, het zónder het wnt totaal onmogelijk is.

[pagina 39]
[p. 39]

Opnamebeleid van woordenboeken

Een algemeen probleem bij het raadplegen van woordenboeken is de vraag of opname van een woord betekent dat dit woord daadwerkelijk gebruikt werd. Heeft de lexicograaf het woord opgenomen omdat hij het is tegengekomen, of omdat hij het wil invoeren, of omdat hij het uit een ander woordenboek heeft overgeschreven? Nam hij het op omdat het algemeen gebruikelijk was, of juist omdat het zeer exotisch of specialistisch was en dus in zijn ogen uitleg behoefde?

Dit probleem treedt in Meijers Woordenschat pijnlijk naar voren. Van deze Woordenschat zijn vanaf 1650 verschillende drukken verschenen - Meijer had overigens pas met de tweede druk uit 1654 bemoeienis. De eerste druk van de Woordenschat bestond uit slechts één deeltje met bastaardwoorden. Vanaf de derde druk van 1658 komen er twee aparte delen voor bastaardwoorden en voor kunstwoorden (vaktermen of vreemde woorden). Die laatste categorie heb ik bij de dateringen in principe uitgesloten, omdat er geen aanwijzing is dat deze ook werkelijk gebruikt werden;Ga naar eind35 dat is overigens ook niet zeker voor de bastaardwoorden, maar gezien hun aanpassing in spelling kan toch een zekere mate van bekendheid verondersteld worden.

Interessant is dat in het wnt regelmatig een groot gat wordt geconstateerd tussen de opname in oudere woordenboeken, vooral in Meijers Woordenschat, en het eerste citaat waarin het betreffende woord gebruikt wordt. Dat betekent vrijwel zeker dat het eerste voorkomen in het woordenboek niet gebaseerd is op waarneming van het woord ‘in het wild’. Vaniteit ‘ijdelheid’ en versie ‘het draaien’ en ‘vertaling’ komen in Meijers Woordenschat van 1650 voor en dan pas eind achttiende eeuw, traductie ‘vertaling’ en vaporeus ‘vol dampen’ komen in de Woordenschat voor, en daarna pas weer in de negentiende eeuw.

Ook zijn er woorden of betekenissen die slechts in woordenboeken zijn gevonden en nooit in teksten. Een bewijs trouwens dat woordenboeken elkaar overschrijven. Het woord rememoniëren ‘in herinnering brengen’ en de twee afleidingen van auxiliair ‘hulp-’: auxiliëren en auxiliatie, komen alleen in enkele oude woordenboeken voor, evenals de betekenis ‘antwoord’ van responsie en ‘opsprong, het opstaan’ van resulatie.

Een ander probleem dat zich voordoet wanneer dateringen gebaseerd zijn op woordenboeken, is het feit dat deze vaak een vertragingsfactor inbouwen. Een nieuw woord wordt pas opgenomen nadat het in de ogen van de lexicograaf zijn bestaan heeft bewezen, bijvoorbeeld doordat hij het enkele jaren in geschreven bronnen heeft gesignaleerd. Waarbij er dan al van uitgegaan wordt dát de woorden gesignaleerd worden - in de praktijk blijkt dat echter lang niet altijd het geval en zien woordenboekmakers veel ‘onopvallende’ woorden over het hoofd. Dat blijkt als men de neologismenwoordenboeken van de laatste decennia legt naast de chronologische woordenlijst achterin - geen van de neologismenwoordenboeken signaleert de opkomst van gestoord ‘gek’ (1976), hapsnap (1976) of stijldans (1976).

Het is interessant om te weten hoe groot het tijdsverschil is als woorden zijn gedateerd op basis van woordenboeken of op basis van teksten. Een indicatie daarvan geven de woorden die in mijn database staan en niet in het hoofdwerk van het wnt voorkomen. Deze woorden heb ik gedateerd op basis van woordenboeken of woordenlijsten.

[pagina 40]
[p. 40]

Toen de Aanvullingen van het wnt ter beschikking kwamen, bleken ongeveer 1000 woorden in de Aanvullingen een oudere datering te hebben dan ik in woordenboeken had gevonden. Zoals bekend heeft de redactie voor de Aanvullingen gewerkt met geëxcerpeerde teksten en met een kleine set woordenboeken - minder woordenboeken dan ik bij het dateren heb gebruikt. Nu kon ik dus vergelijken hoe groot het tijdsverschil was tussen de door mij op grond van woordenboeken gedateerde woorden en de dateringen uit de Aanvullingen. Het bleek dat een derde van de woorden in de Aanvullingen slechts minder dan 10 jaar ouder was, een derde was tussen de 10 en 25 jaar ouder (samen ging het om 64,7% van de woorden), en naarmate het tijdsverschil groter werd, liep het percentage woorden steeds meer terug (16% van die 1000 woorden uit de Aanvullingen was tussen de 25 en 50 jaar ouder dan ik gevonden had, de overige 20% was in de Aanvullingen meer dan 50 jaar ouder dan bij mij). Dergelijke tijdsverschillen zijn bepaald niet spectaculair te noemen, zeker niet wanneer men in gedachte houdt dat iedere datering voor een periode staat.

Bovendien heeft de methode die ik voor de database heb gevolgd, ook geleid tot oudere dateringen ten opzichte van de Aanvullingen. Omdat de Aanvullingen pas in een laat stadium beschikbaar kwamen, heb ik alleen een vergelijking kunnen maken voor de letters A en B. Het bleek dat de aantallen oudere dateringen in de database vergeleken met de Aanvullingen zowel in absolute als in relatieve aantallen overeenkwamen met het omgekeerde - oudere dateringen in de Aanvullingen tegenover de database: de database had voor de letter A 17 oudere dateringen dan de Aanvullingen en voor de letter B 73, terwijl de Aanvullingen voor de letter A 14 en voor de letter B 73 oudere dateringen dan de database opleverden. De oudere dateringen in mijn database betroffen voor een derde een verschil van 10 jaar of kleiner, voor ruim een derde een verschil tussen de 10 en 25 jaar, voor 13% een verschil tussen 25 en 50 jaar en voor 18% groter dan 50 jaar. Er is geen reden te veronderstellen dat de overige letters van het alfabet hiervan substantieel zullen afwijken. Dat betekent dus dat het niet essentieel veel uitmaakt of men dateert op grond van woordenboeken of op grond van teksten, en dat men het beste resultaat verkrijgt door woorden zowel aan de hand van woordenboeken te dateren als op basis van teksten, omdat de gegevens van woordenboeken en teksten elkaar aanvullen.

Een groot probleem bij het dateren op grond van teksten is dat het erg tijdrovend is teksten te excerperen. Hoewel steeds meer teksten digitaal beschikbaar komen, is het voorlopig niet mogelijk al die teksten automatisch te doorzoeken op oudere dateringen: alle spel- en vormvarianten zouden daarbij moeten worden bekeken. Er bestaan al wel computerprogramma's die de spellingverschillen tussen de officiële spellingen uit 1954 en 1995 kennen (en op verzoek negeren), en er zijn parsers: computerprogramma's die een tekst syntactisch analyseren en die loopt, liep en gelopen herkennen als vormen van het werkwoord lopen. Maar deze programma's werken in principe alleen bij moderne teksten, niet bij oude spellingvarianten. Hopelijk wordt er binnen afzienbare tijd ook een programma gemaakt dat oude teksten kan doorzoeken, en dan onder andere kan helpen bij het vinden van oudere dateringen. Dan blijft het probleem van de betekenis overigens bestaan: de computer kan misschien taalvormen leren herkennen, maar het zal nog lang duren voordat hij ook herkent in welke betekenis die vorm gebruikt wordt.

[pagina 41]
[p. 41]

Taboe, eufemisme en algehele vaagheid

Woorden uit de taboesfeer, informele woorden en scheldwoorden zijn vaak pas laat gedateerd, simpelweg omdat ze niet werden opgeschreven. We kunnen er gevoeglijk van uitgaan dat ze ouder zijn, soms zelfs aanzienlijk. Een enkele maal kunnen we het woord herleiden. Zo is het woord verneuken, conform het wnt, gedateerd op het volgende citaat uit 1795: ‘Die donders hebben hem en ons vern..., want ze hebben een post begeeven, die er niet is’. De puntjes moet de lezer zelf invullen.

Taboe speelde vroegere woordenboekmakers ook parten in hun omschrijvingen. Meijers Woordenschat - toch al een dubieuze bron, zoals we boven zagen - geeft vaak dermate vage omschrijvingen dat men geen idee heeft of het woord hierop gedateerd kan worden of niet. Zo noemt hij impotent ‘onmagtig, onvermogend’. Dan is Weiland in 1824 een stuk duidelijker met zijn ‘onmagtig, bijzonder tot het vaderschap’.

Een vage omschrijving vinden we bij fontanel. In 1514 kwam dit woord al voor met als omschrijving ‘opzettelijk in het lichaam aangebrachte opening’; in verschillende drukken van Meijers Woordenschat staat het woord met als omschrijving ‘verlaat, zuygat, zuytap’. Pas in Weiland 1824 staat ‘[...] ook het teedere vliesje op het hoofd van jonge kinderen, tusschen den naad van het bekkeneel’. Op basis daarvan heb ik impotentie en fontanel beide pas gedateerd op 1824. Beter een zekere wat jongere datering dan een oude, maar onzekere.

Ook latere woordenboeken kiezen hun woorden bij delicate zaken met zorg: in 1902 zegt het wnt over buste ‘in den zin van bovenlijf is het nog niet gewoon’.

De relatieve waarde van dateringen

Het is nu wel duidelijk dat er allerlei haken en ogen aan het dateren zitten. Dat betekent dat men ongetwijfeld correcties op de jaartallen van de hier gegeven dateringen kan vinden, wanneer men deze met een loep of microscoop gaat bekijken. Niet op álle dateringen, wel op een deel ervan. Om alle woorden precies te dateren, is veel mankracht en tijd nodig.

Over het algemeen zullen de dateringen van de oudste woorden waarschijnlijk niet veel gepreciseerd kunnen worden, al was het maar omdat het niet zo waarschijnlijk is dat er plotseling veel nieuwe middeleeuwse bronnen te voorschijn zullen komen. De meeste correcties zullen de jongste woorden betreffen en de woorden die niet in het wnt staan. Vooral taboewoorden, scheldwoorden, spreektaalwoorden en tussenwerpsels kunnen ouder zijn dan hier vermeld. Ook de twintigste-eeuwse dateringen zullen voor een deel gepreciseerd kunnen worden - het aantal bronnen uit deze periode is zo groot, dat ze onmogelijk allemaal geraadpleegd konden worden.Ga naar eind36 Een datering in de twintigste eeuw betekent dan ook vooral: in dit jaar is het woord in een woordenboek opgenomen. Zo is collaboreren gedateerd op 1950; ongetwijfeld was het al in de Tweede Wereldoorlog in gebruik, maar de eerste schriftelijke neerslag heb ik in een woordenboek uit 1950 gevonden. Dergelijke dateringen kunnen gepreciseerd worden.

Soms kan uit de presentatie van een woord opgemaakt worden dat een datering wel redelijk ‘goed’ zit: jonge woorden worden vaak tussen aanhalingstekens geplaatst of gecursiveerd. Het oudst gevonden citaat van ijsberen uit 1897 luidt bijvoorbeeld: ‘dit “ijs-

[pagina 42]
[p. 42]

beren” [...] werd dubbel vervelend doordat het gepaard ging met een hinderlijk kraken van de nieuwe bruine wandelschoenen’; in het oudste citaat van steppe uit 1780 wordt dit woord gecursiveerd. Ook uit de formulering kan blijken dat sprake is van een nieuw woord of een nieuwe betekenis. Zo meldt de taalkundige Van Wijk in 1939: ‘Sommige talen hebben naast intonaties met een bepaalde toonhoogte ook zodanige, die alleen door verschillende toonhoogte, of, zoals men zegt, door verschillende registers, van elkaar verschillen’. En de dichter Kloos laat in 1883 zowel in zijn woordkeuze als door het gebruik van aanhalingstekens blijken dat hij een moderne betekenis bedoelt: ‘In Augustus l.l. verraste mij een doodelijke verliefdheid op een juffer, daar ik al vroeger mee in betrekking had gestaan, maar die ik om allerlei omstandigheden had laten “zitten”, zoals men zegt’. Woorden als ‘zogeheten’, ‘zogenaamd’ of het geven van een vertaling ter verduidelijking van een vreemd woorden, duiden er alle op dat er sprake is van een jong en nog als vreemd gevoeld woord. Al deze middelen worden tot op heden gebruikt (zo kunnen we moderne neologismen herkennen), maar het gebeurt al eeuwen, blijkens het volgende citaat uit een modeblad uit 1791, waarin de vreemde woorden zowel gecursiveerd worden als voorafgegaan door ‘zogenaamd’ én gevolgd door een vertaling:Ga naar eind37

De halsdoeken zijn van wit gaas [...]. De zoogenaamde Coereurs of Caraco's van viölet satin, en eene zeer smalle taille zijn thans algemeen [...]. Nacara is nu weder de nieuwste mode-koleur [...]; echter schijnt de scarlaaken-koleur het nacara of hoogrood, bij de Dames, te zullen verdringen.

Dat veel woorden enkele jaren geantedateerd kunnen worden, ligt voor de hand. Zoals eerder gezegd, geldt ieder jaartal als indicatie voor een periode. Afwijkingen van enkele decennia zijn dan ook alleszins acceptabel. Dat was de reden dat een standaardwerk als het wnt in de meeste delen (zo ook in de drie delen met Aanvullingen) het woordenboek van Weiland uit 1824 en 1832 niet heeft geraadpleegd, maar volstaan heeft met Kramers Kunstwoordentolk uit 1847 - men vond het verschil in datum te gering. Ik heb Weiland wel geraadpleegd, en dit leverde een groot aantal antedateringen van het wnt op; zie in de chronologische woordenlijst de jaartallen 1824 en 1832.

Dat preciseringen mogelijk zijn, betekent overigens niet dat de hier gegeven dateringen ‘fout’ zijn - ze geven de huidige stand van wetenschap. In het dateren van woorden en hun betekenissen bestaat er geen absoluut goed of fout. Het feit dat van sommige woorden de datering aangescherpt kan worden, laat onverlet dat het huidige materiaal de mogelijkheid biedt grote lijnen, tendensen in de ontwikkeling van de woordenschat te tonen, zoals zal blijken in hoofdstuk 3 en 4. Gezien de omvang van het bestand is de kans klein dat het totaalbeeld zwaar vertekend is. Ik heb bewust gekozen voor het grote getal, omdat alleen bij een veelheid aan gegevens grote lijnen zichtbaar worden. Het alternatief is een relatief klein aantal woorden uit te kiezen en daarvan in alle beschikbare bronnen de dateringen te zoeken. Dan zouden de dateringen wellicht niet nader gepreciseerd kunnen worden (en zelfs dat is zeer de vraag!), maar het grote nadeel is dat de keuze van de woorden de resultaten van tevoren bepaalt. Dat leek me ongewenst.

[pagina 43]
[p. 43]

Dit systeem - een klein aantal woorden in alle beschikbare bronnen dateren - is heel geschikt voor het maken van overzichten van de nieuwe woorden uit een bepaald jaar. Sanders heeft op die manier de neologismen van het jaar 2000 en 2001 beschreven. Daarvoor heeft hij het eerste voorkomen van alle potentiële nieuwe woorden op internet en in digitale krantenbestanden doorzocht. Die aanpak kan alleen voor de huidige tijd, nu de nieuwsvoorziening zo goed geregeld is en de hele wereld bestrijkt. Voor het jaar - ik noem maar wat - 1723 kunnen we nooit meer de kleine nieuwsfeitjes achterhalen, en evenmin de eendagsvliegen die deze nieuwsfeitjes in de woordenschat van 1723 hebben opgeleverd.

Een laatste relativerende opmerking is de volgende: wanneer we over een grotere periode terugkijken, maakt een verschil in datering van enkele jaren of decennia eigenlijk helemaal niets uit - het is niet essentieel of een woord voor het eerst in 1620 of in 1635 is genoteerd. Maar naarmate het eerste voorkomen dichter bij onze eigen tijd komt, lijkt het veel belangrijker - het lijkt nogal uit te maken of een woord voor het eerst in 1960 of in 1975 is genoteerd. Maar is dat wel zo in het perspectief van de grote lijn? Ik pleit ervoor over de hele linie een relativerende kijk op de dateringen te houden. Mede gezien het feit dat niet valt uit te maken wanneer het woord door twee personen, door duizend personen of door een miljoen wordt gebruikt, dus op welk moment een woord de overstap heeft gemaakt van jargon naar algemeen gebruikelijk.

1.2.3 De gedateerde betekenis

Van ieder trefwoord wordt een summiere betekenis gegeven, en dat is de betekenis die is gedateerd. Deze korte betekenis is slechts bedoeld als handreiking aan de lezer, als eenvoudige identificatie van het woord; ze heeft geen wetenschappelijke pretentie, streeft geen volledigheid na, is geen woordenboekdefinitie (zie daarvoor de woordenboeken). Ik heb echter geprobeerd me niet te bezondigen aan vrijblijvende vaagheden die in het wnt zijn te vinden, zoals ‘blijkbaar een technisch woord’.Ga naar eind38 Ik heb geprobeerd in enkele woorden de essentie van een zaak of begrip aan te duiden, en de definities van gelijkwaardige woorden te uniformeren; dus alle wijnen zijn als ‘wijnsoort’ gedefinieerd.

Bij functiewoorden zoals telwoorden, voegwoorden en voorzetsels is over het algemeen geen betekenisaanduiding gegeven maar alleen een woordsoortaanduiding (‘voorzetsel’, etc.), omdat deze woorden nauwelijks kort te omschrijven zijn.

De betekenis die kort vermeld wordt, is de huidige betekenis in het Standaardnederlands. Soms bestond een woord al langer, maar in een andere betekenis - een betekenis die inmiddels is verdwenen of alleen nog in dialecten voortleeft. Dan wordt niet die oudere betekenis genoemd en gedateerd, maar de huidige. Dat is noodzakelijk gezien de opzet van het boek: uitgangspunt vormt telkens de ouderdom van onze huidige woordenschat, ofwel de huidige woorden in de huidige betekenis. Dat die woorden en betekenissen wellicht een oudere geschiedenis hebben, is te vinden in etymologische woordenboeken; het was niet het doel en onderwerp van dit boek. Bij een vergelijking van reeksen woorden, zoals in dit boek gebeurt, moeten telkens dezelfde gegevens bekeken worden, dus ofwel alle huidige betekenissen ofwel alle oudste betekenissen; een

[pagina 44]
[p. 44]

combinatie kan niet. Hier is de huidige betekenis het uitgangspunt, en dus wordt vermeld:

1600 aarzelen ‘weifelen’

en niet: 1327 aarzelen ‘terugwijken, achteruitgaan, terugkeren’, want die betekenis kennen we niet meer, en al helemaal niet: 1327 aarzelen ‘weifelen’, want in 1327 bestond die betekenis nog niet.

Hiermee wijkt dit boek af van de bestaande etymologische woordenboeken van het Nederlands. Voor zover deze dateringen hebben opgenomen, hebben ze vaak - maar ook weer niet altijd - de oudste vorm gedateerd, ongeacht de betekenis daarvan. Zo staat zowel in De Vries/De Tollenaere als in het ewb aarzelen met de vermelding van de oudere betekenis (het ewb geeft als datering hiervan 1327 en vermeldt daarnaast ook de datering van de huidige betekenis). De gevolgde politiek wordt door De Vries/De Tollenaere niet expliciet beschreven, maar deze lijkt identiek aan die welke het ewb volgt: waar sprake is van een betekenisontwikkeling, wordt meestal eerst de oudere betekenis gedateerd en vervolgens de huidige. Waar sprake is van een nieuwe betekenis, wordt eerst de huidige nieuwe betekenis gedateerd, en vervolgens wordt een oudere betekenis vermeld.

Een voorbeeld van een betekenisontwikkeling in het ewb is succes, waar de betekenis van ‘afloop’ naar ‘goede afloop’ is gegaan:

succes ‘welslagen’ ◖1619 als ‘afloop’; de huidige betekenis 1690◗

Een voorbeeld van een woord in het ewb dat meer dan eens geleend is en waar dus geen sprake is van een betekenisontwikkeling, is vedette:

vedette ‘ster in film of sport’ ◖1926-1950; ouder in de betekenis ‘uitkijk te paard’ 1732◗

In het onderhavige werk is een andere keuze gemaakt, namelijk om áltijd en consequent (of zo consequent mogelijk) de huidige betekenis te dateren; succes is dus gedateerd op 1690.

Nog wat voorbeelden: in het ewb en De Vries/De Tollenaere staat beroerd gedateerd in de middeleeuwse betekenis ‘bewogen, ontsteld’; in het onderhavige boek is beroerd ‘ellendig’ gedateerd op 1784. Dokter is in beide werken gedateerd in de Middelnederlandse betekenis ‘geleerde’; het ewb heeft daaraan de latere betekenis ‘arts’ toegevoegd - en dat is in het onderhavige boek de enige gedateerde betekenis. Beide werken vermelden gispen eerst in de betekenis ‘afranselen’, en pas later als ‘hekelen’; in dit werk is alleen ‘hekelen’ gedateerd.

Bij betekenisontwikkelingen is het niet altijd eenvoudig uit te maken wanneer een bepaalde betekenisnuance optrad - het is natuurlijk veel gemakkelijker om te bepalen wanneer een woordvorm voor het eerst wordt gevonden. Belangrijk hulpmiddel bij de datering van betekenissen is opnieuw het wnt.

Gemakkelijker te dateren zijn woorden voor nieuwe uitvindingen. In die gevallen beschouw ik de datum waarop de nieuwe vinding plus de naam werd bedacht of geïntroduceerd (voor zover bekend), als datering voor het woord, ook als het woord al eerder bestond in een andere betekenis. Zoals eerder vermeld, bestond het woord vliegtuig vanaf 1633 in de betekenis ‘ieder tuig of ding waarmee men het luchtruim in kan’; ook een luchtballon werd een vliegtuig genoemd. Pas eind negentiende eeuw werd er geëxperi-

[pagina 45]
[p. 45]

menteerd met een vliegmachine met vaste vleugels en zwaarder dan lucht. Op die betekenis is het woord gedateerd (1911) - het feit dat de woordvorm ouder is, is voor dit boek niet relevant, sterker nog: onjuist. Het is namelijk fout om te zeggen:

1633 vliegtuig ‘vliegmachine met vaste vleugels’

want dan is er sprake van een vliegmachine avant la lettre: pas in 1903 vond de eerste vlucht met een machine zwaarder dan lucht plaats.

Toen de eerste trein (1839) verscheen, leidde dit tot nieuwe betekenissen van de woorden coupé (1847) en station (1839) - die nieuwe betekenissen zijn hier gedateerd, en niet de oudere ‘voorgedeelte van een postwagen’ en ‘pleisterplaats voor paarden’.

Het kiezen voor de huidige betekenis roept de vraag op in welke gevallen er sprake is van een huidige, nieuwere betekenis versus een vroegere, oude. En hoe en waarom veranderen betekenissen in de loop van de tijd?

Betekenisveranderingen

Er zijn verschillende soorten betekenisveranderingen: betekenisveralgemening, betekenisvernauwing, metaforisch en metonymisch gebruik.Ga naar eind39 Deze categorieën lopen overigens soms in elkaar over. Aan betekenisveranderingen liggen geen wetmatigheden ten grondslag, zoals aan klankveranderingen, maar ze vertonen wel een grote mate van parallellisme, zowel binnen één taal als binnen verschillende talen. De tak van de taalkunde die zich bezighoudt met betekenisveranderingen en hun oorzaken, heet semasiologie, of semantiek.

Hieronder geef ik voorbeelden van de vier soorten betekenisveranderingen en vermeld ik in welke gevallen de veranderde betekenis is gedateerd en in welke gevallen niet. Overigens moet dit uiteraard per woord bekeken worden. Hier geef ik de algemene principes, en ter illustratie vermeld ik veel voorbeelden.

 

1. Betekenisveralgemening. De naam van het materiaal kan voor een product hiervan worden gebruikt (dit wordt ook wel onder metonymisch gebruik gerekend). Glas (1240) is ‘een harde stof uit silicaten’, maar wordt ook gebruikt voor bepaalde voorwerpen van deze stof. In dergelijke gevallen heb ik de algemene betekenis ‘harde stof uit silicaten’ vermeld en gedateerd, en niet de afgeleide betekenis voor voorwerpen. Betekenisveralgemening vinden we vaak bij vaktaalwoorden, bijvoorbeeld medische termen die doordringen in het algemene spraakgebruik: ‘de zorgsector lijdt aan financiële anorexia’. Vaak krijgen vaktaalwoorden wanneer ze doordringen in het algemene taalgebruik een vagere betekenis.Ga naar eind40 Extreme voorbeelden hiervan zijn Frans chose, Duits Sache, Engels thing en Nederlands ding (901-1000) en zaak (901-1000), die alle vijf oorspronkelijk ‘rechtszaak’ betekenden en nu zowat de meest vage woorden in de taal zijn.

Betekenisveralgemening kan het gevolg zijn van het feit dat de zaak, de maatschappij, de omstandigheden of de ideeën veranderen en daarmee het woord. Woordgeschiedenis is gekoppeld aan zaakgeschiedenis en cultuurgeschiedenis, of kan dat zijn.Ga naar eind41 Een maatschappelijke verandering die leidde tot betekenisveralgemening vond plaats toen men een pen ‘vogelveer’ ging gebruiken om mee te schrijven. Hierdoor kreeg het woord pen er de betekenis ‘schrijfgereedschap’ bij. Mannequin (1807) betekende oorspronkelijk

[pagina 46]
[p. 46]

‘paspop (manneke) waarop mode wordt geshowd’. Toen men mode ging tonen op levende dames in plaats van op aangeklede poppen, werd het woord mannequin (1914) ook op hen betrokken. Zo kreeg het woord twee betekenissen.

 

2. Betekenisvernauwing, ook wel betekenisspecialisatie of betekenisverenging genoemd. Een algemene betekenis kan vernauwd worden tot een specifieke betekenis. Het woord angel ‘haak’ (1276-1300) kreeg in de visserstaal de specifiekere betekenis ‘vishaak, hengel’. Meestal heb ik dan alleen de vernauwde betekenis gedateerd. Salueren bestond al in de dertiende eeuw, maar als ‘(be)groeten’, terwijl het nu (sinds 1861) alleen het uitbrengen van een militaire groet aanduidt. In de oudste bron uit 1504 kreeg erectie de omschrijving ‘oprichting, stichting’, kennelijk dus het equivalent van Engels erection (of a building); later wordt alleen de betekenis ‘oprichting’ vermeld, waarbij in het midden werd gelaten wat er opgericht wordt. Ik heb de betekenis ‘oprichting van de penis’ pas op 1850 gedateerd, omdat in een huwelijkshandboek uit dat jaar expliciet de huidige betekenis genoemd wordt. Ik vermoed dat deze betekenis ouder is en om taboeredenen niet werd opgeschreven, maar ik heb daarvoor tot nu toe geen schriftelijke bewijzen.

Voor veel betekenisvernauwingen is de invoering van het christendom verantwoordelijk. Zo bestond biecht al als rechtsterm met de betekenis ‘plechtige uitspraak, verplichting door zo'n uitspraak’; het woord kreeg na de kerstening de huidige christelijke betekenis (901-1000).Ga naar eind42 Troost betekende oorspronkelijk ‘zekerheid, bescherming’, maar kreeg uit de bijbelvertalingen de huidige betekenis (1240), zoals ook de oorspronkelijke betekenis van vroom ‘bevorderlijk, nuttig, deugdelijk’ aangepast werd (1567). Vasten betekende oorspronkelijk ‘vasthouden, in acht nemen’ en ging vandaar ‘het vast zijn van de wil om de spijsverboden in acht te nemen’ (1240) betekenen. Telkens zijn de oudere betekenissen inmiddels verdwenen.

Onder betekenisvernauwing vallen ook betekenisverlagingen en betekenisverhogingen. Betekenisverlaging vinden we bijvoorbeeld in het pejoratief gebruik van een woord dat vroeger een neutrale betekenis had. Zo was wijf (1100) aanvankelijk een neutraal woord voor ‘niet-adellijke vrouw’. Bakkes (1546), facie (1265-1270) en tronie (1468) betekenden vroeger neutraal ‘gezicht’, zuipen (1240) was gewoon ‘drinken’ en met paap (1181-1210) werd neutraal een ‘katholiek’ aangeduid.

Het is interessant te zien dat sommige betekenisverslechteringen regelmatig optreden: zo betekende slet aanvankelijk ‘afgescheurde lap’ (1350), en ging het vandaar metaforisch ‘slordige, ontuchtige vrouw’ (1599) betekenen. Eenzelfde betekenisverschuiving geeft dweil te zien: ‘vaatdoekje’ in 1396, ‘iemand die als een dweil over straat zwiert’ in 1841. Andersom echter is de betekenisverschuiving gegaan bij slons en del: de oudste betekenis van slons was ‘slordige vrouw’ (1623); in 1787-1789 is de betekenis ‘lor’ genoteerd. Hier kan echter sprake zijn van toeval: de betekenis ‘lor’ kan ouder zijn maar niet gevonden. Die mogelijkheid bestaat niet bij del: al in 1350 kwam dit voor als ‘slonzige vrouw’, en pas in 1950 is de betekenis ‘vod’ genoteerd! Doordat er diverse woorden bestaan die zowel ‘vod’ als ‘slordige vrouw’ aanduiden, is er kennelijk een tendens ontstaan om woorden die een van beide betekenissen hebben, met de andere betekenis uit te breiden. Voor mannen worden vergelijkbare benamingen gebruikt, denk aan uit-

[pagina 47]
[p. 47]

drukkingen als ‘wat een prul van een vent’ (1700; prul ‘vod’ dateert van 1583) en ‘wat een lor van een vent’ (1641; lor ‘vod’ dateert van 1625).

Een betekenisverslechtering treedt geleidelijk op, is moeilijk te dateren en is bovendien niet absoluut: in een dijk van een wijf is geen sprake van pejoratief gebruik. Ik heb dat opgelost door de betekenisomschrijving van het trefwoord wat ruim te houden, bijvoorbeeld wijf ‘vrouw (pejoratief)’ en verder de oudste datum aan te houden. Ook bij heer (901-1000) en klerk (1210-1240) is titelinflatie opgetreden: vroeger was heer een hoge titel, en een klerk was een geestelijke, man van wetenschap, schrijver.

Ik heb alle adellijke titels op de oudste datum van voorkomen gezet, dus prins (1265-1270), hertog (1201-1225), markies (1350), graaf (1201-1225), burggraaf (1220-1240), baron (1240), ridder (1220-1240); hetzelfde geldt voor het predikaat jonkheer (1240). Weliswaar is pas in de negentiende eeuw het huidige stelsel van adellijke titulatuur vastgelegd, maar de woorden zijn al veel ouder, en duidden altijd al iemand van adel aan.

Dat woorden verschillende gevoelswaarden hebben of hadden, heb ik evenmin gedateerd: dat geus (1566) aanvankelijk een scheldnaam was en vervolgens een erenaam, kan onmogelijk blijken uit de datering, net zo min als de negatieve gevoelswaarde die woorden als burger (1240) en bourgeois (1451-1475) gekregen hebben - althans bij sommigen of in sommige contexten -, of boer (1516) en proletariër (1870).

Een speciaal geval zijn bijvoeglijke naamwoorden die een (subjectieve) kwalificatie aanduiden. Bij dergelijke woorden treedt dikwijls een verschuiving op van een positieve of neutrale betekenis naar een negatieve. Hier is sprake van een echte betekenisverandering, en daarom heb ik telkens de huidige, ongunstige betekenis gedateerd. Dus van berucht (1704) is niet de oudere betekenis ‘beroemd’ gedateerd, van hardvochtig (1785) niet het oudere ‘flink, dapper’, van haveloos (1677) niet het oudere ‘arm’, van slecht (1573) niet de oudere betekenissen ‘effen, vlak, glad, eenvoudig’, van voorbarig (1605) niet het oudere ‘voornaam’, van wulps (1611-1620) niet het oudere ‘dartel’, van zonderling (1605) niet het oudere ‘afzonderlijk, bijzonder, buitengewoon’.

Betekenisverhoging komt minder vaak voor. Een voorbeeld is moed (1351-1400), waarvan de oudste betekenissen ‘hartstocht, drift, gemoedsbeweging’ waren. Slim (1602) heeft als oudere betekenis ‘scheef, verkeerd’. Een schalk (1782) was vroeger een knecht, tegenwoordig betekent het ‘schelm’, en heeft het dus een gunstigere of melioratieve betekenis gekregen. Ik heb telkens de huidige gunstige betekenis gedateerd.

 

3. Metaforisch gebruik, of overdrachtelijk (figuurlijk) gebruik, een betekenisverandering die berust op overeenkomst. Lichaamsdelen worden nogal eens metaforisch gebruikt, bijvoorbeeld de voet van een berg of een glas, de arm van een rivier, het hoofd van een stoet, de kruin van een boom, het oor van een kopje.Ga naar eind43 Van dergelijke woorden heb ik alleen de letterlijke betekenis opgenomen en gedateerd; de figuurlijke betekenissen zijn latere afgeleiden, die in principe onbeperkt gemaakt kunnen worden, hoewel sommige op den duur gestandaardiseerd kunnen worden.

Evenmin apart gedateerd is het recente figuurlijke gebruik van spagaat (‘dierenartsen in emotionele spagaat vanwege mond- en klauwzeer’) of van architect (‘de architec-

[pagina 48]
[p. 48]

ten van een duivels plan’) of van parachuteren (‘mensen in posities parachuteren’). Geen aandacht heb ik geschonken aan het feit dat allerlei titels - waarschijnlijk álle titels - gebruikt kunnen worden voor een machtig persoon; vergelijk ayatollah, baron, magnaat (‘de ayatolla van het bedrijf’). Regelmatig en dus niet gedateerd is het feit dat veel bijvoeglijke naamwoorden ook als zelfstandig naamwoord gebruikt kunnen worden, zoals gek ‘krankzinnig’ en ‘krankzinnige’. Het nieuwe gebruik van afrekenen voor personen (‘iemand ergens op afrekenen’) of afschieten van plannen en voorstellen heb ik niet gedateerd, net zo min als de uitbreiding van woorden naar de digitale wereld, zoals balk voor een streep op het beeldscherm, knippen of plakken van tekst e.d.; of het gebruik van de werkwoorden schuifelen, slijpen, hakken voor bepaalde vormen van dansen. In het ideale etymologische woordenboek zijn al deze figuurlijke betekenissen wel degelijk apart gedateerd, maar dat is nog toekomstmuziek.

Wel apart gedateerd zijn de namen van dieren die overdrachtelijk gebruikt worden ter aanduiding van een werktuig, toestel of stellage, zoals bok (1523), ezel (1654), koevoet (1593), paard (1635), ram (1875) en slang (1687).Ga naar eind44

 

4. Metonymisch gebruik, of betekenisovergang ten gevolge van associaties. Bijvoorbeeld: hij is een knappe kop of: wat een broekie, beide als pars pro toto. Ook metonymisch is het gebruik van vlegel (1657) voor een ‘lomperd’, omdat men generaliseerde dat mensen die een dorsvlegel hanteerden, lomp waren. Deze categorie levert voor een deel onvoorspelbare betekenisveranderingen op - waarom wordt vlegel wel als persoonsaanduiding gebruikt en riek of vork niet? De onvoorspelbare betekenisveranderingen heb ik apart gedateerd, de voorspelbare niet. Regelmatig is bijvoorbeeld het gebruik van de naam van een instelling ter aanduiding van het gebouw waarin deze gevestigd is (‘de universiteit is nieuwbouw’) of voor de mensen die er werken (‘de bibliotheek wil personeelsuitbreiding’). Het metonymisch gebruik van zaaknamen voor personen heb ik genegeerd, bijvoorbeeld: ‘hij is een schoonheid’, ‘zij is zijn vlam’, blauw voor ‘politieagenten’ (‘meer blauw op straat’), of ‘de hele zaal stond op’.

Onder metonymisch gebruik worden ook eponiemen en geoniemen gerekend: eigennamen of geografische namen die soortnaam zijn geworden, zoals mauser voor een soort geweer of beaujolais voor een rode wijnsoort.

De ‘oorspronkelijke’ of ‘eigenlijke’ betekenis

Door betekenisverandering raakt de oorspronkelijke of referentiële betekenis op de achtergrond. Hoe zouden we anders kunnen spreken van een zilveren gulden (gulden is afgeleid van goud) of een gouden pen (een pen was ooit een ‘vogelveer’)? Die oorspronkelijke betekenis is, dat blijkt wel uit de voorbeelden, voor het heden irrelevant. Wél is zij interessant vanuit etymologisch standpunt. Bij het vermelden van de betekenissen van de woorden, en bij de thematische indeling, ben ik uitgegaan van het heden en heb ik dus oorspronkelijke betekenissen genegeerd. Hier is de waarschuwing van de taalkundige Walch op zijn plaats:Ga naar eind45

[...] wil men [...] zich rekenschap geven, wat een woord voor gedachten en gevoe-
[pagina 49]
[p. 49]
lens oproept, dan heeft men alleen met het heden te maken; de historie n'y est pour rien. Ik zeg dit zoo nadrukkelijk, omdat het een heel gewoon verschijnsel is dat men, als men 't oneens is over de juiste waarde van een woord, er de geschiedenis van dat woord bijhaalt; wat tot even geleerde als malle uitweidingen kan leiden; zoo heeft een taalhistoricus, die als deskundige door de rechtbank was opgeroepen in een beleedigingszaakje, eens verklaard, dat een ‘smeerlap’ een zeer nuttig werktuig was, weshalve (!) dit woord niet als een scheldwoord kon worden beschouwd; en er dus bij 't gebruik van dat woord geen sprake kon zijn van beleediging. Dit is ondeskundige onzin; die misschien de rechtbank welkom was - de Nederlandsche rechter schijnt over 't algemeen niet graag te willen aannemen, dat iemand ‘beleedigd’ is ‘in den zin der wet’ -, maar daarom niet minder dwaas.

Vaker gebeurt het omgekeerde, namelijk dat het gebruik van een bepaald woord veroordeeld wordt op grond van de oorspronkelijke betekenis ervan. Veel voorbeelden hiervan zijn te vinden in de ingezonden-brievenrubrieken van kranten en het tijdschrift Onze Taal. Zo wijst men humanitaire ramp af omdat de ‘oorspronkelijke’ betekenis van humanitair ‘menslievend’ zou zijn, en ook akoestisch instrument wordt in de ban gedaan, ‘want elk muziekinstrument brengt geluid voort en is dus hoorbaar’. De Engelsen hebben voor dergelijke verklaringen een term bedacht, the etymological fallacy: het onjuiste idee dat de oorspronkelijke betekenis van een woord de juiste zou zijn, waarmee men dus iedere vorm van taalverandering ontkent.

Niet apart gedateerde betekenisverschuivingen

Vrijwel geen enkele zaak blijft in de loop van de tijd ongewijzigd: een modern huis lijkt geenszins op een middeleeuws huis, maar het blijft de naam huis (893) houden, en de essentiële kenmerken blijven ongewijzigd: een huis is een plaats om in te wonen, een woning, ongeacht de architectuur van die woning. Bij de betekenisaanduiding van de trefwoorden heb ik dan ook geen aandacht geschonken aan betekenisverschuivingen die het gevolg zijn van maatschappelijke veranderingen, maar het wezen van de betreffende zaak niet aantasten. Ik heb dus tijdgebonden details verwaarloosd. Zo heb ik het feit dat de vorm van de kledingstukken jurk (1691) en rok (1100) in de loop van de tijd is gewijzigd, genegeerd, evenals het feit dat een kous (1240) oorspronkelijk een beenbedekking was die tot over de dij ging, dat een uur (1240) pas in de veertiende eeuw, toen het uurwerk werd uitgevonden, een vaste tijdseenheid van 60 minuten was en daarvoor het 24ste deel van een dag, waarbij de lengte afhing van de periode dat het licht was. Bij al deze woorden heb ik een ruime betekenisomschrijving genomen en het oudste voorkomen als datering gegeven.

Hoe ouder de woorden, des te meer de zaak waarnaar ze verwijzen, veranderd is. Een huis, een stoel, een hond, een kar - allemaal hebben ze sinds de Middeleeuwen een ander uiterlijk gekregen. Voor dergelijke realia is dat echter geen probleem, omdat de essentiële eigenschappen niet veranderden. Bij minder concrete woorden in het Middelnederlands doet zich een lastiger probleem voor. Dergelijke woorden bezaten vaak een heel scala aan betekenissen. Wanneer één of enkele van die betekenissen tot de dag van van-

[pagina 50]
[p. 50]

daag voortleven, heb ik het woord op de oudste gevonden datering gezet. Zo is de oudste, gedateerde betekenis van actie ‘rechtsvordering, rechtshandeling’ (1390) - een betekenis die nog steeds bekend is, hoewel het woord actie een veel ruimere betekenis heeft gekregen.

In de korte betekenisomschrijving van de trefwoorden heb ik zoveel mogelijk geprobeerd anachronismen te vermijden. Dus in plaats van tent (1240) te omschrijven als ‘tijdelijk verblijf uit stangen en zeildoek’ - een adequate omschrijving voor de hedendaagse tent - heb ik gekozen voor ‘tijdelijk verblijf uit licht materiaal’. Het woord is namelijk al vanaf de eerste helft van de dertiende eeuw bekend, en toen waren er weinig zeildoeken. Ik heb hier niet de datering aangepast aan de periode dat zeildoek als materiaal gebruikt werd, omdat het gebruikte materiaal secundair is. Zo ook bij imperiaal (1832): dit is niet een ‘bagagerek op een auto’, want het ding bestond al voordat de auto was uitgevonden en stond aanvankelijk op rijtuigen; daarom heb ik het omschreven als ‘bagagerek op voertuig’.

Overigens realiseer ik me dat hier sprake is van een keuze die aangevochten kan worden. Enerzijds heb ik ervoor gekozen coupé (1847) en station (1839) te herdateren, omdat deze woorden volgens mij altijd onmiddellijk met een trein geassocieerd worden en het verbazing zou wekken wanneer ze ouder blijken te zijn dan de trein; die associatie met de trein blijkt ook uit de betekenisomschrijvingen: ‘treincompartiment’ en ‘plaats waar treinen stoppen’. Anderzijds heb ik imperiaal en tent niet geherdateerd, maar de betekenisomschrijving verruimd, omdat het hierbij naar mijn mening ging om details die geen herdatering rechtvaardigen. Ook wanneer men het niet eens is met deze keuzes, blijft het belangrijkste uitgangspunt overeind, namelijk dat de dateringen en de betekenisomschrijvingen in al deze gevallen op elkaar zijn afgestemd.

Tot slot zijn sommige betekenisverschillen zo gering of is de verschuiving zo geleidelijk, dat ze niet apart kunnen worden gedateerd. Bij magneet (1287) weten we niet wanneer de betekenis ‘stuk magneeterts’ overliep in die van ‘gemagnetiseerd metaal’. En wanneer breidde de kruidenier (1568) zijn handeltje uit van kruiden en specerijen naar grutterswaren?

Meerdere betekenissen gedateerd

Wanneer een woord meerdere betekenissen heeft die niet herleidbaar zijn uit één basisbetekenis, heb ik beide betekenissen gedateerd; er zijn ongeveer 1300 keer meerdere betekenissen van één woord apart gedateerd. Er zijn een aantal historische oorzaken voor zulke onverwachte en onvoorspelbare betekenissen.

 

1. Verschil in herkomst. Gelijkluidende woorden kunnen een verschillende herkomst hebben en daardoor heel verschillende betekenissen. Voorbeelden van dergelijke homoniemen zijn aas ‘lokspijs, dood dier’ (1287, een erfwoord) en aas in het kaart- en dobbelspel (1350, geleend uit het Frans). Munt ‘geldstuk’ (1240-1260) en ‘plantengeslacht’ (1240) is in beide betekenissen een Latijns leenwoord, maar gaat terug op verschillende Latijnse vormen (moneta respectievelijk ment(h)a). Mesten ‘vruchtbaar maken door bemesting’ (1240) en ‘vet maken (van varkens)’ (1240) is afgeleid van twee verschillende

[pagina 51]
[p. 51]

erfwoorden, namelijk van mest ‘uitwerpselen’ respectievelijk van mast ‘(eikels en beukennoten als) varkensvoer’.

Soms is homonymie ontstaan doordat een woord of samenstelling verkort werd, en daardoor samenviel met een al bestaand woord. Bekattering (1906) werd verkort tot kat (1976), waardoor dit laatste woord zowel ‘katachtige’ (1210-1240) als ‘standje’ ging betekenen. Wambuis (1317) werd verkort tot buis, waardoor buis zowel ‘leiding’ (1350-1385) als ‘jasje’ (1573) ging betekenen. Wanneer een deel van een samenstelling wegvalt, spreken we van een ellips. Zo werd amandelspijs tot spijs verkort, dat daardoor ‘voedsel’ (1236) en ‘amandelpers’ (1950) ging aanduiden; lollepot (1906) werd verkort tot pot, dat voor ‘vaatwerk’ (1250) en voor ‘lesbienne’ (1970) wordt gebruikt; schootlijn werd schoot, met de betekenissen ‘lichaamsdeel’ (777) en ‘touw van zeilboot’ (1567); en sparrenboom werd verkort tot spar, waardoor spar de betekenissen ‘staak’ (1175) en ‘boomsoort’ (1714) kreeg.

Ook van vreemdtalige samenstellingen worden ellipsen gemaakt, die dan kunnen samenvallen met vreemde woorden; in zo'n geval krijgen deze woorden een betekenis die in de taal van oorsprong niet bestaat: detective story werd in het Nederlands (niet in het Engels!) verkort tot detective (1948), waarschijnlijk via de halve vertaling detectiveroman (1910) of detectiveverhaal (1938); het woord detective ‘geheim politieagent’ (1902) was al eerder geleend, en dit kreeg er nu (wederom in het Nederlands en niet in het Engels) de betekenis ‘misdaadroman’ bij; living room werd verkort tot living ‘woonkamer’ (1952), en viel daardoor samen met living ‘bestaan’ (1958).

 

2. Betekenisontlening. Hierbij krijgt een bestaand Nederlands woord er een betekenis bij die overgenomen is van een min of meer gelijkluidend woord in een andere taal. Het erfwoord afbouwen ‘de bouw voltooien’ (1845-1849) kreeg er dankzij Duits abbauen de betekenis ‘langzaam verminderen’ (1971) bij; die laatste betekenis is dus geleend. Het aan het Frans ontleende controleren ‘inspecteren’ (1548) kreeg de extra betekenis ‘beheersen’ (1945) van Engels to control. Een dergelijke betekenisontlening kan als een soort homonymie worden beschouwd.

Het is lang niet altijd uit te maken of er sprake is van betekenisontlening, maar waar dat min of meer zeker is, heb ik beide betekenissen in het bestand opgenomen en gedateerd.Ga naar eind46 Voor een ander soort betekenisontlening zie in 1.2.5 de paragraaf ‘Speciale gevallen waarvoor de indeling inheems-geleend geldt’.

Overigens laten de meeste woordenboeken het bij betekenisontleningen nogal eens afweten: bij veel moderne computertermen waarvan de betekenis uit het Engels is geleend, zoals applicatie (1981), exporteren (1999), importeren (1989), menu (1984) wordt in de woordenboeken de nieuwe betekenis gewoon toegevoegd achter de oudere, uit het Frans geleende betekenis: applicatie ‘toediening, toepassing’ (1595), exporteren ‘uitvoeren’ (1808), importeren ‘invoeren’ (1824), menu ‘spijskaart’ (1865). Er wordt geen woord vuil gemaakt aan het verschil in herkomst. Dat is betreurenswaardig, want juist bij betekenisontleningen gaat de kennis van de herkomst voor volgende generaties snel verloren, en daarom is het precies in deze gevallen belangrijk dat tijdgenoten de veranderingen in hun eigen tijd nauwlettend waarnemen en vastleggen.

[pagina 52]
[p. 52]

Een speciaal geval van betekenisontlening is wanneer een woord geleend is uit een bepaalde taal en later een nieuwe betekenis uit diezelfde herkomsttaal overneemt. Die nieuwe betekenis in de herkomsttaal ontstond dankzij een van de bovenbeschreven betekenisveranderingen (die uiteraard voor alle talen gelden). Wanneer de invloed van een taal blijft voortbestaan, kunnen nieuw in die taal ontstane betekenissen overgenomen worden. Metonymisch gebruik vond bijvoorbeeld in het Frans plaats bij bureau, waarvan de betekenis gegaan is van ‘schrijftafel’ via ‘kamer waar die schrijftafel staat’ tot ‘kantoor’; en kabinet, dat een vergelijkbare ontwikkeling heeft doorgemaakt van ‘meubelstuk’ tot ‘regering’ - wij hebben achtereenvolgens de oude en de nieuwe betekenis geleend: bureau ‘schrijftafel’ (1793-1796), ‘kantoor’ (1824), en kabinet ‘meubelstuk’ (1588), ‘regering’ (1858). Uit het Engels kennen we board zowel in de betekenis ‘bouwmateriaal’ (1886, denk aan hardboard en zachtboard) als in de betekenis ‘bestuurslichaam’ (1951). In het Engels ging de betekenisontwikkeling van ‘plank’ (board is verwant met Nederlands bord) naar enerzijds ‘vezelplaat’ en anderzijds via de betekenis ‘tafel’ naar ‘aan tafel zittende raad’.

Bij herhaalde ontlening kan in het Nederlands de jongste betekenis in de brontaal het eerst geleend zijn, en de oudste betekenis in de brontaal het laatst. Dat blijkt uit de dateringen, en het toont aan dat er niet van een betekenisontwikkeling in het Nederlands sprake kan zijn. In het Latijn is de betekenis van penna gegaan van ‘vogelveer’ naar ‘veer waarmee men schreef, schrijfgereedschap in het algemeen’. Maar in het Nederlands dateert pen ‘schrijfgereedschap’ uit de periode 1351-1400, en is ‘vogelveer’ pas in 1477 gevonden.

 

3. Uiteengegroeide betekenissen. Hierboven zagen we dat betekenissen kunnen veranderen. Wanneer een oude betekenis naast een nieuwe blijft bestaan, kunnen de twee betekenissen zo ver uit elkaar groeien dat voor een (gewone, dus niet taalkundig geschoolde) taalgebruiker de gemeenschappelijke herkomst niet meer zichtbaar is en hij de woorden als homoniemen opvat. Voor taalkundigen zijn dergelijke woorden polyseem: ze hebben meerdere verwante betekenissen. In die gevallen heb ik zowel de oude als de nieuwe betekenis gedateerd. Voorbeelden zijn bedrijf ‘beroepswerkzaamheid’ (1293) en ‘deel van een toneelstuk’ (1704) en klomp ‘klont’ (1377) en ‘houten schoen’ (1567).

Bijvoeglijke naamwoorden die een (subjectieve) kwalificatie aanduiden, zijn nogal eens polyseem. Zo betekende aardig aanvankelijk ‘mooi, schoon’ (1420), later pas ‘vriendelijk’ (1786); boos was aanvankelijk ‘slecht’ (1240) en is dat nog steeds (‘boze geesten’), maar nu is het ook en vooral ‘kwaad’ (1740); dapper was eerst ‘flink, sterk’ (1265-1270), en werd vandaar ‘moedig’ (1637); gemeen betekende eerst ‘gemeenschappelijk’ (901-1000) en kreeg via ‘gewoon’ bovendien de betekenis ‘vals’ (1776).

Een gevolg van polysemie kan zijn dat de verschillende betekenissen van een woord grammaticaal van elkaar onderscheiden gaan worden. Voorbeelden zijn het verschil in geslacht van de mens (1236) en het mens (1784-1785), en de twee meervoudsvormen van blad en been: been (benen) ‘onderste lichaamsdeel’ (1100) versus been (beenderen) ‘bot’ (1477) en blad (bladen) ‘vel papier’ (1617) versus blad (bladeren) ‘orgaan aan takken’ (1240).

[pagina 53]
[p. 53]

4. Eufemisering, ofwel het gebruik van een verhullend woord voor iets waar een taboe op rust, is een belangrijke oorzaak van betekenisverandering. Eufemisering speelt slechts op enkele zeer specifieke terreinen, zoals ziekten, ouderdom, sterven, voortplanting, zijn behoefte doen, vloeken, dronkenschap.Ga naar eind47 Eufemisering is vaak gebaseerd op metaforisch gebruik van woorden. Plassen had en heeft de algemene betekenis ‘in water bewegen’ (1599); deze betekenis is echter recentelijk vernauwd tot ‘urineren’ (1950) en beide betekenissen bestaan nog naast elkaar. Ik heb gestandaardiseerde eufemistische betekenissen zoveel mogelijk apart gedateerd; zie hoofdstuk 4.4 voor uitgewerkte voorbeelden.

 

Omdat in dit boek de herkomst en ouderdom van de huidige woordenschat met de huidige betekenissen bekeken wordt, moeten niet herkenbaar identieke betekenissen zoveel mogelijk apart gedateerd worden, onafhankelijk van de reden van ontstaan van die betekenissen. Daarbij ga ik uit van het standpunt van de gewone taalgebruiker. Deze wéét dat een woord meerdere betekenissen heeft, maar kan de oorzaak daarvan niet bevroeden. Voor een gewone taalgebruiker staan de twee betekenissen van etter, klier en kreng op één lijn: etter betekent zowel ‘pus’ (1240) als ‘vervelende man’ (1914), klier heeft de betekenissen ‘orgaan’ (1351) en ‘vervelende man’ (1966), kreng betekent zowel ‘aas’ (1429) als ‘gemene vrouw’ (1617). Alleen de etymoloog weet dat de twee betekenissen van deze woorden op verschillende manieren zijn ontstaan: bij het erfwoord klier ‘vervelende man’ is sprake van metaforisch gebruik van klier ‘orgaan’, terwijl etter ‘pus’ en etter ‘vervelende man’ in oorsprong homoniemen zijn: de ‘pus’-betekenis is een erfwoord, de ‘vervelende man’-betekenis is ontleend aan Frans être ‘wezen’. Kreng ten slotte is tweemaal, in twee verschillende betekenissen, ontleend aan het Frans.

Wanneer een woord meerdere zeer verschillende betekenissen heeft, dan zijn die zoveel mogelijk apart gedateerd. De oorzaak van de betekenisverschillen vermeld ik niet - soms kan die uit de summiere herkomst blijken, namelijk als de herkomst van een woord verschilt voor de onderscheiden betekenissen. Om objectieve criteria te hebben voor de bepaling of er sprake is van ‘zeer verschillende’ betekenissen, heb ik wel naar de oorzaak van de betekenisverschillen gekeken. Alle homoniemen en betekenisontleningen heb ik apart gedateerd - hier is immers geen sprake van betekenisverschuiving. Bij eufemisering en vooral bij polysemie is het veel moeilijker om te bepalen wanneer taalgebruikers twee betekenissen als verschillend beschouwen. In die gevallen heb ik me gebaseerd op het wnt, eentalige moderne woordenboeken en mijn eigen taalgevoel.

Volledigheid was bij het dateren van de betekenissen om praktische redenen onmogelijk. Het ideaal waarnaar op termijn gestreefd moet worden is een woordenboek waarin alle duidelijk onderscheiden betekenissen apart zijn gedateerd, en waarin de betekenisgeschiedenissen van woorden zijn beschreven op een zodanige wijze dat ze met elkaar kunnen worden vergeleken. Maar dat is een semantisch onderzoek, terwijl in dit boek de ouderdom en herkomst van de woorden centraal staan. Daarbij speelt de betekenis van de woorden een belangrijke rol, maar de hoofdrol is er niet voor weggelegd. Daarom heb ik voorlopig alleen de belangrijkste betekenisverschillen apart gedateerd; om welke het gaat is te vinden in het alfabetische woordregister, waar de ver-

[pagina 54]
[p. 54]

schillende betekenissen van één woord onder elkaar staan. In het bestand komt het 2330 keer voor dat er meerdere betekenissen zijn bij identieke woordvormen; omgekeerd betekent dit dat ruim 1000 woorden meer dan één betekenis hebben (sommige woorden hebben drie of meer betekenissen).

1.2.4 De gedateerde vorm

Zoals al opgemerkt betreffen de dateringen de huidige vorm en betekenis. Wat de vorm betreft moet deze uitspraak gelezen worden als: de datering betreft de huidige vorm of zijn regelmatige voorganger, dat wil zeggen de vorm waarop de huidige op grond van klankwettige ontwikkelingen teruggaat. De gedateerde vorm wordt niet vermeld; dat is niet nodig omdat hij nagezocht kan worden in de oorspronkelijke bron (die in het alfabetische woordregister wordt genoemd).

Taalvormen ondergaan in de loop van de tijd regelmatige, klankwettige veranderingen. Dat geldt voor inheemse woorden (zie 2.0), maar ook voor geleende woorden vanaf het moment dat ze overgenomen zijn (voor het verschil tussen inheems en geleend zie 1.2.5). In het Oudnederlands is de klank -ft veranderd in -cht, dus graft (nog in plaatsnamen) is gracht geworden; -ol- voor t of d veranderde in ou, vergelijk goud, hout met Duits Gold, Holz. In het Middelnederlands zei men lange i, u waar wij nu ij, ui zeggen, vergelijk Middelnederlands mite, luut/lude met modern Nederlands mijt, luid. Zo zijn er veel meer regelmatige veranderingen, die hier verder niet ter zake doen.Ga naar eind48

Daarnaast bestond er vroeger variatie in de spelling; voor mot bijvoorbeeld motte, mot, mutte, voor beuken: boken, bueken, de oudste vorm van helen luidde heilen en die van kaars was kerse. Bij deze spellingvariatie was overigens geen sprake van totale willekeur. Voor een deel ging de variatie terug op dialectverschillen: pas vanaf de zestiende eeuw ontstond er geleidelijk een geschreven standaardtaal en werden zaken als spelling, woordgebruik en grammatica geregeld.Ga naar eind49 In de negentiende eeuw kwamen bindende voorschriften voor de spelling, beginnend met de spelling-Siegenbeek uit 1804.

Met dialect- en spellingvarianten heb ik geen rekening gehouden bij het dateren: de oudste vorm is gedateerd, ongeacht de spelling daarvan. Alleen daar waar in het Standaardnederlands oorspronkelijke dialectvarianten naast elkaar zijn blijven bestaan, meestal met betekenisverschil, heb ik de vormen apart gedateerd. Dat geldt bijvoorbeeld voor rieken (901-1000) en ruiken (1265-1270), dof (1608) en duf (1599-1607), veen (1103) en ven (918-948), waarbij de twee varianten zowel in vorm als in betekenis uiteen zijn gegroeid, en voor broos (1265-1270) en bros (1596), die in betekenis gelijk gebleven zijn en allebei ‘breekbaar’ betekenen, hoewel ze meestal in verschillende contexten worden gebruikt. Jonkvrouw (1240) en juffrouw (1451-1500) zijn oorspronkelijk hetzelfde woord; staaf (1599) is uit de verbogen vorm van staf (1110) ontstaan (dit is dus geen dialectverschil). Uiteraard zijn hier de vormen telkens apart gedateerd.

Daarentegen heb ik het bijwoord van tijd nog (1100) niet gedateerd op de spelling met -g. In het Middelnederlands bestond noch als bijwoord van tijd naast noch als nevenschikkend voegwoord (901-1000); beide met als spellingvariant nog. Op een bepaald moment na de Middeleeuwen werd in spellingboekjes vastgelegd dat het bijwoord van

[pagina 55]
[p. 55]

tijd voortaan met een -g gespeld moest worden, ter onderscheiding van het voegwoord. Ik heb het woord op het oudste voorkomen gedateerd, toen de spellingen nog dooreen liepen, omdat dateren op het moment dat de spelling vastgelegd werd, zou suggereren dat het een jong woord is, wat niet het geval is.

Evenmin heb ik de spelling kruid naast kruit gedateerd; in het Middelnederlands bestond cruut met de betekenis ‘gewas’, ook ‘kruiderij, specerij, kruidenpoeder’ (1100); via de betekenis ‘poeder’ werd het woord voor ‘buskruit’ (1376-1400) gebruikt. Het woord cruut ontwikkelde zich regelmatig tot kruid, maar in de betekenis ‘buskruit’ ging men de spelling kruit met een t gebruiken, misschien naar analogie van schroot; daarbij speelde zeker mee dat het woord in deze betekenis geen meervoud heeft. Ik heb de betekenissen apart gedateerd, maar niet de vorm met -t, die toch vooral een spellingkwestie is.

Als een leenwoord net is overgenomen, vinden we vaak veel onvoorspelbare spellingvariatie. Dat is logisch: het woord is nieuw, vaak alleen bekend van horen zeggen en men heeft dus geen idee hoe het gespeld moet worden. Zo vinden we kano (1598) aanvankelijk gespeld als canoa, canoen, cano. Met die variatie heb ik geen rekening gehouden: de oudste vorm is gedateerd.

Bij het dateren van de oudste vorm van Middelnederlandse woorden heb ik geen rekening gehouden met de betekenis van die oudste vorm, in de gevallen waarin de huidige betekenis ook al in het Middelnederlands bestond. Wanneer het Middelnederlandse woord een groot aantal betekenissen kende waaronder de huidige, dan heb ik als datering de oudste vermelding van het woord gegeven, ook als dit in het bewuste citaat net wat anders betekende. Het toeval is hier namelijk zeer groot: veel teksten zijn in de loop van de tijd verloren gegaan, en het lijkt me onverantwoord om op basis van de toevallig overgebleven teksten te besluiten dat een bepaald woord in de ene betekenis datering X en in een andere betekenis datering Y heeft - terwijl die betekenissen bovendien sowieso dicht bij elkaar liggen. Ter illustratie: beloven betekende in het Middelnederlands ‘een plechtige belofte of gelofte doen, prijzen, geloven’ (1240) en berichten betekende ‘richten, sturen, terecht helpen, met woorden terecht helpen, inlichtingen geven, verschaffen, bezorgen’ (1200). Spellen betekende ‘verklaren, uitleggen, vooruit zeggen, beduiden, noemen, woorden spellen’ (1050). De betekenissen liggen dicht bij elkaar, lopen door elkaar heen, en het is nauwelijks mogelijk, maar ook niet zinnig, om op basis van de gevonden citaten te proberen de betekenissen apart te dateren.

Verschil in herkomst

Bij woorden waar de oudere vorm niet op regelmatige wijze tot de huidige vorm leidt, heb ik gekeken of er sprake was van een verschil in herkomst. Als dat het geval bleek te zijn, heb ik de oudere vorm niet gebruikt voor de datering. Deze werkwijze geldt zowel voor inheemse woorden als voor leenwoorden. Dat heeft er bijvoorbeeld toe geleid dat scholier gedateerd is op 1248-1271, toen de vorm scoliere voor het eerst werd aangetroffen. Al in 1240 bestond de vorm scolere, maar dat is geen voorganger van het huidige scholier. Menigte is op 1280 gedateerd, hoewel de vorm menige al ouder was (tiende eeuw) - die vorm is echter een nevenvorm van de huidige, geen voorloper. Verkondigen (1265-1270) is niet gedateerd op de tiende-eeuwse vorm farcundon, omdat deze een

[pagina 56]
[p. 56]

ander achtervoegsel heeft, en om dezelfde reden is kruidenier niet op de vorm crudenare uit 1302 gedateerd, maar pas op 1568. De imitator (1847) met Latijns achtervoegsel -tor is niet gedateerd op de oudere vorm met Frans achtervoegsel imitateur.

Ik ben hierin over het algemeen consequenter geweest dan het wnt. Het wnt geeft namelijk vaak nevenvormen onder een trefwoord, bijvoorbeeld bij metgezel de vorm medegezel en bij madelief de vorm matelief, maar metgezel en madelief kunnen niet gedateerd worden op de vormen medegezel of matelief. Onder tornado geeft het wnt een citaat met dorade uit 1596, dat voor dateren natuurlijk onbruikbaar is. Het standpunt van de wnt-redactie is dat een woord als nevenvorm opgevoerd mag worden als het strikt etymologisch te vereenzelvigen is met de hoofdvorm, maar óók als het daarvan etymologisch te onderscheiden is en, in vergelijking met de hoofdvorm, zo marginaal is dat afzonderlijke behandeling als lemma te veel gewicht zou geven aan dat woord. Dat is een begrijpelijk en pragmatisch standpunt. Het gevolg is evenwel dat niet blindelings de oudste datering van een bepaald wnt-lemma overgenomen kan worden, maar dat steeds bekeken moet worden of de vorm (en uiteraard de betekenis) van het lemma overeenkomen met ons huidige trefwoord.

Bij leenwoorden komt het nogal eens voor dat een woord een aantal keren geleend is: de ene keer uit taal X, de andere keer uit taal Y. Wanneer taal Y de brontaal van de huidige vorm is, heb ik die als datering gegeven, al was de datering uit taal X ouder. Van Linschoten geeft in zijn Itinerarium uit 1596 bijvoorbeeld de vorm Lechyas voor ‘lychees’. In die tijd luidde het Portugese woord daarvoor lechia(s). De vorm lechyas is dus aan het Portugees ontleend, terwijl de huidige vorm lychee rechtstreeks uit het Chinees komt. Die huidige vorm wordt genoemd in Dappers Gedenkwaerdig Bedryf der Nederlantsche Oost-Indische Maetschappye, op de Kuste en in het Keizerrijk van Taising of Sina uit 1670, en dat is dus de datering die lychee heeft gekregen.

Hetzelfde geldt voor steppe. Al in de zeventiende eeuw kwamen in reisverhalen step, steep voor. Deze vormen waren rechtstreeks ontleend aan Russisch step', en het waren exotismen, dat wil zeggen woorden die iets aanduiden dat niet tot de Nederlandse cultuur behoort en waarvoor dus ook geen Nederlands woord bestaat. Later werd de steppe een meer algemeen bekend verschijnsel (het bleef een exotisme), en die bekendheid was, blijkens de vorm steppe uit 1780, te danken aan de Duitsers of de Fransen.

Soms zegt een uitgang iets over de herkomst: woorden op -se komen in principe uit het Frans; soms is de vorm op -se voorafgegaan door een vorm op -sis, maar die is direct uit het Latijn of Grieks geleend; omdat de woorden op -se een andere herkomst hebben, zijn dergelijke woorden dus niet gedateerd op de -sis-vorm, bijvoorbeeld narcose (1898), metamorfose (1745).

Geregeld optredende vormveranderingen

Er zijn allerlei vormveranderingen in het Nederlands die geen klankwet zijn, maar die wel geregeld optreden. Bij dergelijke vormveranderingen heb ik telkens de oudste vorm gedateerd, de vorm van vóór de verandering. Dat heb ik niet alleen gedaan omdat de vormverandering min of meer regelmatig is, maar ook omdat de verandering vaak een kwestie van spelling of uitspraak is - de ‘oude’ en ‘nieuwe’ spelling worden vaak een

[pagina 57]
[p. 57]

tijdje door elkaar gebruikt, de uitspraak kan al enige tijd gebruikt zijn voordat hij op schrift gesteld is, kortom: het toeval speelt een te grote rol om woorden op de veranderde vorm te dateren. De vormveranderingen betreffen zowel inheemse als geleende woorden.

Zo is het in het Nederlands een normaal verschijnsel dat er een t of d tussengevoegd wordt om woorden gemakkelijker te kunnen uitspreken; dit noemt men epenthese. Hierin zit een zekere regelmaat, en daarom heb ik dergelijke woorden gedateerd op de oudste vorm, zonder ingelaste d of t. Dus boerderij (1644) is gedateerd op de vorm boererij, daalder (1566) op daelre, geschieden (1236) op gescien, kastrol (1778) op casserolle, kelder (1240) op kelre en polder (1130-1160) op polre, vlieden (1240) op vlien, wijden (901-1000) op wiun, wien en zolder (1237) op solre. Wanneer daarnaast de vorm zonder ingevoegde d of t bleef bestaan, zijn beide uiteraard apart gedateerd, zoals bij molenaar (1266-1267) en mulder (1287-1288), bij stroop (1514) en siroop (1500-1525), of bij dienaar (1348) en diender (1866) - de laatste voorbeelden tevens met betekenisverschil.

Soms gebeurde het invoegen van een d uit hypercorrectie; men meende dus ten onrechte dat de juiste vorm een taalfout of slordigheid was (zoals kwaaie in plaats van kwade) en voegde daarom een d in. Zo ontstonden bijvoorbeeld kastijden (1240, gedateerd op castiën) en bevrijden (1351-1400). Erg interessant is de geschiedenis van het woord kade: de vorm is alleen verklaarbaar uit hypercorrectie, want hij gaat terug op een Keltisch woord dat we terugvinden in Welsh cae ‘heg, hek’ en Cornisch keGa naar eind50 - vormen zonder -d-. Kade moet dus uit kaai zijn ontstaan. Maar kaai is pas in 1457 gevonden, terwijl de jongere hypercorrecte vorm kade al in 1111-1115 is genoteerd - kennelijk werd de ‘foute’ vorm niet opgeschreven!

Het komt eveneens regelmatig voor dat een -t of -d wordt achtergevoegd (een paragogische -t). De woorden iemand (1236) en niemand (1200), arend (1285), burcht (709), fazant (1287), fielt (1550), gierst (1577), hulst (710), inkt (1351), ochtend (1351-1400), rijst (1252), sedert (1318) en speld (1350) werden oorspronkelijk zonder -t of -d geschreven, en dat is de gedateerde vorm.

Het afslijten van woorden, het verdwijnen van klanken, is heel gewoon: de tand des tijds knaagt. Men hanteert dan ook wel de vuistregel dat hoe ouder een woord, des te korter het is. Dit verschijnsel verklaart ook waarom veel eenlettergrepige woorden een hoge ouderdom hebben. Let wel: dit is een generaliserende uitspraak. Hoe dan ook, het wegvallen van klanken is niet bijzonder, en daarom heb ik dat niet apart gedateerd. Dus spon (1477) is gedateerd op de vorm spont, waarbij de medeklinker op het eind van het woord is weggevallen (apocope). En ook bij gif ‘vergif’ (1606) gaat de oudste (gedateerde) vorm uit op een -t, die sindsdien is weggevallen.

In woorden als leer (1240) en veer (901-1000) is een d midden in het woord weggevallen (syncope): oudere (gedateerde) vormen zijn veder, leder. Wanneer beide vormen naast elkaar zijn blijven bestaan, zijn ze apart gedateerd: vergelijk moeder (901-1000) en moer ‘bevestiging voor schroef’ (1811) met een interessante betekenisovergang, en de veel onbekendere tegenhanger vaar ‘bout met schroefdraad’ (1736) naast vader (776-800). Veel kleiner zijn de betekenisverschillen in: boedel (1282) en boel (1460-1470), buidel (1240) en buil ‘zak’ (1451-1500).

[pagina 58]
[p. 58]

Het wegvallen of toevoegen van een klank gebeurde soms doordat er verwarring optrad over welke vorm nu enkelvoud was en welke meervoud. Ik heb dan telkens de oudste vormen gedateerd, onder andere omdat uit de citaten niet valt uit te maken sinds wanneer de verwarring tussen enkel- en meervoud speelt. Een dergelijke verwarring vinden we bij schoen (124), handschoen (1286) en teen (1265-1270), die eigenlijk meervouden zijn van (hand)schoe, tee, en bij els ‘priem’ (1240), waarvan de oudste vorm elsene ten onrechte als meervoud werd gezien. Ook kaan ‘stukje uitgebraden spek’ (1305-1370) gaat eigenlijk terug op een meervoudsvorm, namelijk caden. De -d- viel hier uit (vanwege de uitspraak, vergelijk goeie voor goede), wat de vorm kaan opleverde, die als enkelvoud werd opgevat. Kaan heb ik gedateerd op de oudste vorm cade. Bij biel heb ik als trefwoord biel(s) (1914) opgenomen. De datering slaat op de vorm biel, en de later ontstane enkelvoudsvorm biels (die eigenlijk een meervoud is, maar de meervoudsvorm bielzen kreeg) is niet apart gedateerd.

Wanneer de oorspronkelijke enkelvoudsvorm en de nieuw gemaakte tot op heden naast elkaar zijn blijven bestaan, zijn beide vormen uiteraard apart gedateerd. Dat geldt voor baken (1284) naast baak (1484) en ajuin (1285) naast ui (1488). De geschiedenis van ui is wat gecompliceerd: ui is net als ajuin via een Romaanse tussenvorm ontleend aan (laat-)Latijn unionem, een vierde naamval van unio. De ui werd in het Middelnederlands ook uyen, uyens genoemd. Deze vorm werd als meervoud gevoeld, daarom werd de klemtoon teruggetrokken en er werd een enkelvoud ui bij gevormd.Ga naar eind51

Opeenvolgende klanken oefenen dikwijls invloed op elkaar uit: ze worden gelijk gemaakt (assimilatie) of juist verschillend (dissimilatie). Ook hier heb ik de oudste vormen gedateerd, dus cameriere, wat later met dissimilatie kamenier (1240) is geworden, en cloffloc, wat nu knoflook (1240) is. Assimilatie vinden we in balling (1237) uit banling en luiwammes (1691) uit luywambes, en dit uit luywambuis. Soms zijn de geassimileerde vormen naast de niet-geassimileerde blijven bestaan: vergelijk geassimileerd hossen (1897), pollepel (1348) en vullis (1644) naast hotsen (1612), potlepel (niet in mijn bestand) en vuilnis (1400); in deze gevallen zijn beide vormen apart gedateerd.

Metathesis van r, dus het omdraaien van de r en een ervoor of erachter staande klinker, vond in het Nederlands plaats omstreeks 1100, en aangezien de meeste woorden pas later zijn gedateerd, speelt het bij de dateringen meestal geen rol: de vorm met metathesis werd altijd gedateerd.Ga naar eind52 De metathesis is een vrij regelmatig optredend verschijnsel, en daar waar het wat later, naar analogie, optrad, is de oudste vorm, zonder metathesis, gedateerd. Zo luidde de oudste vorm van nooddruft (1324-1341): nooddorft, en die vorm is gedateerd. Van vruchten ‘vrezen’ (901-1000) is de vorm forhton gedateerd. Wanneer beide vormen naast elkaar zijn blijven bestaan, zijn beide uiteraard apart gedateerd, vergelijk gors ‘buitendijks land’ (1339-1345) naast gras (1125-1130), gort (1170) naast grutten (1599). Metathesis vinden we ook bij branden (1445) naast bernen (1220-1240); omdat hier tevens een onregelmatige klankverandering heeft plaatsgevonden (aanpassing aan brand of aan de vorm van de verleden tijd), is branden wel op de huidige vorm gedateerd, dus geldt 1445 als datering.

Volksetymologie is een verschijnsel dat veelvuldig optreedt bij onbekende woorden (zie 1.2.5, ‘Speciale gevallen waarvoor de indeling inheems-geleend geldt’). Door volks-

[pagina 59]
[p. 59]

etymologie wordt het onbekende woord aangepast aan een ander, bekend woord. Aan wélk woord die aanpassing plaatsvindt, is natuurlijk per geval verschillend, maar het verschijnsel is universeel. Bij woorden die in het Nederlands volksetymologisch zijn veranderd, heb ik een verschil gemaakt tussen leenwoorden en erfwoorden. Bij leenwoorden heb ik telkens de datering van de oudste vorm genomen (dus voordat de volksetymologie plaatsvond), behalve natuurlijk als de betekenis inmiddels gewijzigd was; dan heb ik de datering van de huidige betekenis gegeven. Dus amandelpers (1746) is gedateerd op de oudere vorm amandel-pas en hangmat (1627) op de vorm hamack. Mijn redenering daarbij was dat de volksetymologische aanpassing niets anders is dan de normale aarzeling over en variatie in de spelling van een pas overgenomen leenwoord. Wanneer echter een niet-aangepaste vorm is blijven bestaan naast de volksetymologisch aangepaste, zijn uiteraard beide apart gedateerd, bijvoorbeeld gaanderij naast galerij, en suikerij naast cichorei.

Bij volksetymologisch aangepaste erfwoorden daarentegen heb ik in principe de aangepaste vorm gedateerd (mits deze de huidige betekenis had). Dat geldt bijvoorbeeld voor garnaal (1657), geeuwhonger (1769), hondsdraf (1642) en wenkbrauw (1625). Bij dergelijke woorden hebben vaak enige tijd verschillende vormen naast elkaar bestaan en daardoor is niet erg duidelijk op welke vorm de huidige teruggaat.

Tot besluit een regelmatige vormverandering die alleen leenwoorden betreft. Voor leenwoorden geldt als algemene regel - met uitzonderingen ter bevestiging - dat ze aangepast worden aan de ontlenende taal; de oudste vorm lijkt dus meestal meer op de vorm in de brontaal dan de jongere vorm, en hoe langer een woord in een taal voorkomt, des te meer het aangepast wordt in klank en in principe ook in spelling. Voor de datering heb ik vaak de oudste, nog niet aangepaste vorm gebruikt, dus atrofie (1669) is op de vorm atrophia gedateerd, boleet (1901) op boletus, cenotaaf (1824) op cenotaphium en collectief (1669) op collective. Maar wanneer ik eraan twijfelde of het woord in de vreemde spelling wel ooit ‘in het wild’ was aangetroffen, heb ik een latere datering gegeven, die van de huidige spelling. Die twijfels had ik bijvoorbeeld bij de categorie ‘kunstwoorden’ uit Meijers Woordenschat (zie in 1.2.2 ‘Opnamebeleid van woordenboeken’).

Onregelmatige vormveranderingen

Bij onregelmatige vormveranderingen is in principe de huidige vorm gedateerd en niet een oudere, onregelmatige voorloper. Dat betekent bijvoorbeeld dat verkortingen of ellipsen zijn gedateerd op de verkorte vorm. Dus de ellips penalty (1914) is gedateerd, niet de oudere samenstelling penalty-kick.

Bij ellipsen zoals penalty valt een deel van een samenstelling weg. Veel verkortingen zijn echter ‘ongrammaticaal’, dat wil zeggen dat ze geen rekening houden met de morfeemgrens, de grens tussen woorddelen. Dat geldt bijvoorbeeld voor goog ‘iemand die zich met opvoeding of vorming bezighoudt’ (1982) als verkorting van agoog, andragoog pedagoog, en loog ‘beoefenaar van een van de sociale wetenschappen’ (1982) als verkorting van psycholoog, socioloog. Modern en modieus zijn woorden waarbij het laatste deel wordt weggelaten en die eindigen op een -o, zoals aso ‘asociaal persoon’ (1987), arro ‘arrogant persoon’ (1986) en mayo ‘mayonaise’ (1987).Ga naar eind53

[pagina 60]
[p. 60]

Wanneer lange vorm en verkorting beide naast elkaar bestaan, zijn ze uiteraard apart gedateerd, vergelijk:

accumulator (1875) - accu (1919)
automobiel (1897) - auto (1899)
humeur (1658) - hum (1912)
Kerstmis (1274) - Kerst (1719)
kwikzilver (1287) - kwik (1699)
memorandum (1872) - memo (1976)
minimum (1805) - mum (1940)
professor (1575) - prof (1875)
syfilis (1859-1864) - sief (1976)

In deze gevallen zijn de lange vorm en de verkorting van oudsher naast elkaar blijven voortleven, blijkens de dateringen: de lange vormen zijn telkens het oudst.

Een andere mogelijkheid die alleen voor leenwoorden geldt, is dat de lange vorm is geleend en verkort, en dat daarna de oorspronkelijke lange vorm opnieuw is geleend. Blijkens de dateringen geldt dat voor de volgende verkortingen:

pul (1469) - ampul (1933)
zerk (1265-1270) - sarcofaag (1872)

Zo kunnen de dateringen uitsluitsel bieden over de ontstaansgeschiedenis van onregelmatige verkortingen. Overigens zijn er natuurlijk ook verkortingen die we in verkorte vorm geleend hebben, zoals kilo uit het Frans (1866, net als de lange vorm kilogram 1808), en uit het Engels bus (1887), foto (1898), homo (1933) en, niet in mijn bestand, expo, info, intro. Want het streven naar zo kort mogelijke uitdrukkingswijzen bestaat ook in andere talen. Dat de verkortingen geleend zijn en niet in het Nederlands zijn gemaakt, is niet helemaal zeker maar wel erg waarschijnlijk omdat de verkorte vormen telkens in de vreemde taal ouder zijn dan in het Nederlands.

Voor samentrekkingen geldt hetzelfde: de samengetrokken vormen zijn telkens gedateerd, dus helegaar (1785), helemaal (1784), en niet de oudere vormen heel ende gaar, heel te male.

Een onregelmatige vormverandering is de afval van n- bij aak (1520), adder (1340), ar (1832) en arrenslee (1740), avegaar (1404), okkernoot (1350), ouwel (1469) en de vorm oksaal (1441) naast doksaal (1276). Hier is telkens de vorm zonder n- en d- gedateerd - deze klanken verdwenen doordat ze (ten onrechte) werden opgevat als het lidwoord een of de, een geval dus van metanalyse ofwel een verkeerde interpretatie van waar de woord- of lettergreepgrens lag. Het woord spijt (1436) gaat terug op Oudfrans despit (modern Frans dépit); de oudste vorm in het Nederlands was despijt, en dit werd ten onrechte ontleed als de spijt.

In noest (1653) en nijver (1561) werden de voorzetsels niet herkend, maar bij het woord getrokken. Noest komt uit in oest of in den oest = in oogst (uit Latijn augustus), dus ‘in de oogsttijd’, vandaar ‘arbeidzaam, druk bezig’. Nijver komt uit in ijver, een ontlening aan Duits Eifer. De vormen met n- zijn gedateerd. Ook in naarstig (1350) is de n pas later toegevoegd, hetzij van het lidwoord, hetzij van een voorzetsel. Het woord is afgeleid van ernst, en de vorm naarstig is ontstaan uit in ernst of den ernst. In nonkel ‘oom’ (1851) is

[pagina 61]
[p. 61]

het laatste deel van het bijvoeglijk naamwoord mijn samengetrokken met het erop volgende zelfstandige naamwoord: nonkel stamt van m'n onkel uit Frans oncle ‘oom’ of van mon oncle ‘mijn oom’.

Tautologische of verduidelijkende samenstellingen heb ik altijd gedateerd op het eerste voorkomen van de samenstelling. Bij tautologie wordt aan een onbekend (geworden) woord een tweede deel toegevoegd ter verduidelijking. Vaak komt dit voor bij dieren- of plantennamen met als tweede deel ter verduidelijking de geslachtsnaam. Het niet-samengestelde woord is meestal veel ouder. Zo bestond in 1240 wi(j)nt ‘windhond’; toen dat woord niet meer duidelijk was, voegde men hond toe: de samenstelling windhond dateert van 1599. Andere tautologische samenstellingen zijn alvleesklier (1856-1859), damhert (1562), koolvis (1857-11859), trapgans (1477) en wapitihert (1950).Ga naar eind54

Verbasteringen en contaminaties van woorden zijn onvoorspelbaar. Ik heb dus bij woorden als ajuus (1747), jakkes (1910) en bastaardvloeken telkens de verbasterde vorm gedateerd, en bij contaminaties als aangezicht (1477) en vermaledijen (1220-1240) de gecontamineerde vorm. De meeste verbasteringen zijn willekeurig, maar niet alle. In sommige gevallen kan ook volkshumor een rol hebben gespeeld, bijvoorbeeld bij zemelachtig (1905) in plaats van zenuwachtig (1839). Een bastaardvloek als potdorie (1899), met een opzettelijke, eufemistische vervanging van god door pot, is eveneens een voorbeeld van doelgerichte verandering.

Veel (oorspronkelijke) bijwoorden zijn gevormd door de toevoeging van het achtervoegsel -s, waarmee bijwoorden worden gevormd. Vaak bestond er een oudere vorm zonder -s met dezelfde bijwoordelijke betekenis. De gedateerde vorm is altijd de vorm mét -s, bijvoorbeeld bij dikwijls (1514), elders (1514), ruggelings (1666) en trouwens (1541), want het betreft hier een vormverschil en het is niet, zoals bij een toegevoegde -d of -t, een uitspraakkwestie. Voor voorbeelden zie 3.1.

1.2.5 De herkomst van de trefwoorden

Bij de trefwoorden is kort de herkomst gegeven.Ga naar eind55 Deze zogenoemde korte herkomst kan in vijf groepen worden onderverdeeld: inheemse woorden, leenwoorden, afgeleiden van leenwoorden, letter(greep)woorden en woorden waarvan de herkomst onbekend is. In hoofdstuk 3 komen alle groepen aan bod. Hier zal ik de motieven om tot een vijfdeling te komen, uiteenzetten.

Inheemse woorden

Deze woorden zijn gemarkeerd door een asterisk achter het woord. Bijvoorbeeld:

1040 groen* ‘kleurnaam’
1236 gast* ‘bezoeker’
1410 bezitten* ‘(in bezit) hebben’
1633 aanvallig* ‘bekoorlijk’

Inheemse woorden kunnen in vier soorten woorden worden onderscheiden.

a. De woorden die traditioneel erfwoorden genoemd worden, ofwel woorden die al

[pagina 62]
[p. 62]

bestonden in de tijd waarin de Germaanse talen een eenheid vormden of nog eerder, namelijk in de tijd dat de Indo-europese talen een eenheid vormden. Historisch is de ontwikkeling als volgt gegaan: de Indo-europese taalfamilie is de voorloper van vrijwel alle talen in Europa en verder van een aantal talen in India, Afghanistan en Iran. Vanaf ongeveer 2500 voor Chr. viel het Indo-europees langzaam uiteen in verschillende takken, zoals het Grieks, Keltisch, Slavisch, Italisch en Germaans. De verschillende takken vielen na enige tijd ook weer uiteen in verschillende talen: het Italisch leidde tot het Latijn, waaruit de verschillende Romaanse talen (Frans, Italiaans, Spaans, etc.) voortkwamen, en uit het Germaans kwamen Engels, Duits, Fries en Nederlands, en in het noorden Deens, Faerøers, IJslands, Noors en Zweeds voort. De splitsing in takken kwam doordat het Indo-europees zich over een groot gebied verspreidde waardoor het het onderling contact verloor, en doordat het in de verschillende gebieden in aanraking kwam met andere talen, die invloed op delen van het Indo-europees uitoefenden.

De verschillende talen bezitten gemeenschappelijke woorden die teruggaan op het Indo-europees, de erfwoorden. Doordat de talen steeds meer uit elkaar groeiden, veranderde de vorm van de woorden. In die verandering zit een zekere regelmaat, waardoor het mogelijk is de oorspronkelijke vorm via klankwetten te reconstrueren. Zo weten we dat het Nederlandse woord gast (1236), het Latijnse hostis en het Russische gost' alle drie teruggaan op een gemeenschappelijk Indo-europees woord, net als Nederlands hart (901-1000), Latijn cor, Grieks kardia en Russisch serdce.

Ook na de eerste splitsing in takken werden er nieuwe woorden gevormd. Zo bestaan er erfwoorden die alleen in de Germaanse talen voorkomen maar niet in andere Indo-europese talen, zoals groen (1040, vergelijk Duits grün, Engels green). Van sommige woorden, zoals kreeft (1240) en reiger (1285), die alleen in het Germaans of slechts in enkele Indo-europese talen voorkomen, meent men dat ze teruggaan op een substraattaal, een onbekende taal of zelfs talen die gesproken werden in de gebieden waar later de Germaanse talen de overhand kregen. Ook dergelijke woorden noem ik inheemse woorden, en ik maak geen onderscheid tussen erfwoorden uit de Indo-europese periode, erfwoorden (nieuwvormingen) uit de Germaanse periode en woorden die de Germaanse talen gemeenschappelijk hebben en die wellicht teruggaan op een substraattaal.Ga naar eind56 Dit boek houdt zich nadrukkelijk bezig met de periode vanaf de geschreven tijd; de prehistorie van het Nederlands is reconstructie en blijft - hoe interessant op zich ook - buiten beschouwing. Centraal in dit boek stond immers het oudste voorkomen van een woord, de eerste keer dat het woord in geschreven vorm opdook.

b. Samenstellingen en afleidingen van inheemse woorden met andere inheemse woorden of woorddelen. Bij samenstelling zijn twee of meer woorden tot een nieuw woord samengevoegd, bijvoorbeeld bikkelhard (1961) of lijfwacht (1612). Afleiding vindt plaats door middel van voor- of achtervoegsels, dat wil zeggen woorddelen die niet apart voorkomen maar alleen in combinatie met een grondwoord of stam. Met achtervoegsels zijn bijvoorbeeld gevormd aanvallig (1633) van aanval, achteloos (1550) van acht ‘aandacht’ (1350), en achterlijk (1758) en achterwaarts (1445) van achter (876-900). Met voorvoegsels zijn bezitten (1240) van zitten (1240) en ontbijten (1240) van bijten (1100) gevormd; met zowel een voor- als een achtervoegsel gebeente (1285) van been (1100).

[pagina 63]
[p. 63]

Sommige afleidingen en samenstellingen ontstonden al in de Germaanse periode, zoals groen (1040, een afleiding van groeien 1100), maar de meeste komen alleen in het Nederlands voor. In dit boek zijn overigens maar een beperkt aantal afleidingen en samenstellingen opgenomen; zie 1.2.1.

c. Verkortingen, vervormingen of samentrekkingen van inheemse woorden of samenstellingen. Als (1200) is een verkorting van also (een samenstelling van als + zo), en een recente verkorting is paddo (1996, van paddestoel). Ellipsen zijn baker (1699), bil (1240) en muisjes ‘gesuikerde anijszaadjes’ (1872), die verkortingen zijn van bakermoeder, aarsbil of achterbil en muizenkeutels, en aanrecht (1542) en frik (1914), die waarschijnlijk van aanrechtbank en schoolfrik komen. Garen ‘verzamelen’ (1514) en voeren ‘bekleden’ (1376-1400) zijn samentrekkingen van de oudere vormen gaderen en voederen. Wimper (1835) is een vervorming van wenkbrauw (1625).

d. Onder inheemse woorden versta ik voorts woorden die in het Nederlands zijn gevormd door klanknabootsing of klankschildering. Klanknabootsende woorden zijn woorden die door hun klank datgene wat ze benoemen suggereren, of woorden die zijn gevormd op grond van de klank die het genoemde produceert. Veel vogelnamen zijn zo gevormd, bijvoorbeeld de kieviet (1287) en de koekoek (1240). Bij klankschilderende woorden wordt wel verondersteld dat de klank een bepaald betekeniselement suggereert. Zo beginnen veel woorden die een (zwaaiende) beweging aanduiden, met zw-: zwaaien (1611-1620), zwiepen (1802), zwieren (1588); woorden met sn- hebben vaak de betekenis ‘scherp, snijden’, vergelijk snavel (1287), snijden (1100), snoeien (1367-1372), snuit (1477). De groep van klanknabootsende en klankschilderende woorden wordt apart behandeld in hoofdstuk 3.1.

Inheemse woorden kunnen van alle tijden zijn: het kunnen heel oude erfwoorden zijn of heel recent gevormde afleidingen of samenstellingen. Nieuwe inheemse gelede woorden worden nog dagelijks gemaakt. De taalgebruiker is zich er overigens niet van bewust of hij een afleiding van een inheems woord maakt of van een ingeburgerd geleend woord.

Leenwoorden

Het is een algemeen verschijnsel dat talen woorden (en uitdrukkingen) van elkaar overnemen, waarbij zowel de klank (en/of spelling) als de betekenis geleend wordt.Ga naar eind57 In dit boek is de herkomst van dergelijke leenwoorden toegevoegd achter het trefwoord, bijvoorbeeld:

1240 school ‘onderwijsinstelling’ <latijn
1764-1775 fabriek ‘industrieel bedrijf’ <frans
1869 meeting ‘bijeenkomst’ <engels

Het is interessant om te zien dat woorden met eenzelfde stam in heel verschillende tijden uit heel verschillende talen zijn geleend; meer voorbeelden zijn te vinden in het alfabetische woordregister achterin:

1240 organist ‘orgelspeler’ <frans
1466 orgaan ‘deel van levend organisme’ <latijn
1824 organiek ‘organisch voortvloeiend uit’ <frans

[pagina 64]
[p. 64]

1847 organisch ‘m.b.t. een orgaan, van organen voorzien’ <duits
1854 organisme ‘samenhang der delen’ <frans
1862 organiseren ‘regelen’ <frans
1992 organizer ‘elektronische zakagenda’ <engels

Van sommige woorden is het niet zeker uit welke taal ze zijn geleend; dat geldt vooral voor woorden die uit het Frans of uit het Latijn zijn geleend. Dat is als volgt aangegeven:

1548 absurd ‘ongerijmd’ <frans of latijn
1553 absorberen ‘inzuigen’ <frans of latijn

Sommige leenwoorden hebben hele omzwervingen gemaakt van de ene taal via de andere naar de volgende. In dit boek is alleen aangegeven uit welke taal een woord direct is geleend, informatie over de verdere herkomst van het woord is achterwege gelaten. Dat is gebeurd voor de overzichtelijkheid en om praktische redenen, maar er zijn ook goede inhoudelijke argumenten om het zo te doen. Alleen met de taal waaruit een woord direct geleend is, is contact geweest - dát is de bron waarop de vorm en de betekenis van het woord in het Nederlands teruggaan. Ik kijk dus alleen naar de nabije etymologie, niet naar de verre.Ga naar eind58

Leenwoorden komen de taal meestal binnen als vreemde woorden, bijvoorbeeld meeting (1869) of thriller (1929). Vervolgens worden ze over het algemeen aangepast aan de taal die ze leent. Onbekende klanken en klankcombinaties worden gewijzigd in klanken die wel bekend zijn, en vervolgens worden de woorden geschreven volgens de spelling van de bekende klanken. Nu zijn het bastaardwoorden geworden: min of meer aangepaste leenwoorden, zoals fabriek (1764-1775) en feliciteren (1688-1696). Vanaf het moment dat leenwoorden in een taal opduiken, volgen ze in principe de normale taalontwikkeling van die taal, dus ze maken dezelfde ontwikkeling door als erfwoorden. Het gevolg van de aanpassing aan het Nederlands kan zijn dat het woord geheel ingeburgerd wordt, dat wil zeggen dat het niet meer herkenbaar is als leenwoord. Zo is peinzen (1240) niet snel als ontlening aan Frans penser herkenbaar, of pijn (1236) aan Latijn p(o)ena.

De klankveranderingen die leenwoorden doormaken in hun tocht van vreemd woord via bastaardwoord naar ingeburgerd woord, zijn vrij regelmatig en voorspelbaar. De vorm en betekenis die het woord in de brontaal bezat, zijn in ieder geval voor taalkundigen nog wel te doorzien. Daarom vallen alle ontleningen - vreemde woorden, bastaardwoorden en ingeburgerde woorden - onder de categorie ‘leenwoorden’.

Afgeleiden van leenwoorden

Bij afgeleiden van leenwoorden heeft een oorspronkelijk leenwoord een onregelmatige vorm- of betekenisontwikkeling doorgemaakt in het Nederlands. Dat kan gemakkelijk gebeuren wanneer leenwoorden zijn ingeburgerd. Ze zijn dan zo geaccepteerd dat ze niet meer als leenwoorden worden beschouwd, maar meedoen met alle mogelijkheden die inheemse woorden kennen op het gebied van samenstelling, afleiding en betekenisontwikkeling. De band met de brontaal is definitief doorgesneden. Het woord is dan niet

[pagina 65]
[p. 65]

inheems maar ook geen leenwoord meer. Deze groep woorden is te herkennen aan het feit dat ze geen asterisk hebben (niet inheems immers), maar dat evenmin een brontaal wordt vermeld (de band daarmee is immers verbroken: er bestaat geen vorm+betekenis in de brontaal waarop de Nederlandse vorm+betekenis direct teruggaan). Ik noem deze groep ‘afgeleiden’ van leenwoorden, omdat het niet alleen gaat om in het Nederlands gemaakte afleidingen, maar ook om hier gemaakte samenstellingen, betekenissen e.d. Voorbeelden zijn:

1344 verpachten ‘in pacht geven’
1562 damhert ‘herkauwer’
1919 accu ‘energiereservoir’

Onder deze categorie vallen verschillende soorten woorden:

a. Afleidingen en samenstellingen van oorspronkelijk geleende woorden met zowel inheemse als geleende woorden en woorddelen. Afleidingen van leenwoorden met de inheemse woorddelen ge-, ver- en -ig zijn bijvoorbeeld geëxalteerd (1887, van Frans exalté), verbouwereerd (1562, van Frans ébaubi), verpachten (1280, van het aan het Latijn ontleende pacht 1249) en sikkeneurig (1870, van Frans chicaneur ‘vitziek persoon’). Samenstellingen van twee geleende woorden zijn bijvoorbeeld de geleerde vormingen acupunctuur (1832, van Latijn acus ‘naald’ en punctum ‘prik’) en claustrofobie (1911, van Latijn claustrum ‘afsluiting’ en Grieks phobos ‘angst’). Ook inheemse woorden met een geleend achtervoegsel vallen hieronder, zoals boerderij (1644) en moordenaar (1220-1240) (het achtervoegsel -ij is ontleend aan het Frans, -(en)aar gaat terug op het Latijn).

Terzijde zij opgemerkt dat ik het achtervoegsel -er als inheems beschouw: weliswaar gaat dit in sommige woorden terug op het Latijn (hetzelfde achtervoegsel als -aar), maar ook erfwoorden kunnen uitgaan op -er (moeder, broeder, ander), en soms gaat het om een inheemse afleiding van een werkwoord op -eren, zoals baker van bakeren. Al met al lopen hier de inheemse en ontleende achtervoegsels onontwarbaar door elkaar, en mede gezien de grote productiviteit van het achtervoegsel is het alleszins gerechtvaardigd dit als inheems te beschouwen.

b. Samenstellingen waarvan slechts een deel is ontleend, zoals damhert (1562) en wapitihert (1950, ontleend aan Latijn damma respectievelijk Engels wapiti, waarbij in het Nederlands tautologisch ter verduidelijking hert is toegevoegd), en gedeeltelijke vertalingen, zoals dumdumkogel (1899) en kaasburger (1975) voor Engels dumdum bullet en cheeseburger: de delen kogel en kaas zijn vertalingen, de delen dumdum en burger zijn geleend.

c. Geleende woorden die onregelmatige vormveranderingen doormaken, zoals de verbasteringen in ajuus (1747, van Frans adieu) en ponteneur (1909, van Frans point d'honneur ‘erezaak’), of verkortingen zoals bij accu (1919, van accumulator).Ga naar eind59

d. Geleende woorden die in het Nederlands een betekenisontwikkeling hebben doorgemaakt en daardoor betekenissen hebben gekregen die in de brontaal niet bestaan, zoals dimmen; in de betekenis ‘licht temperen’ (1934) is dit woord ontleend aan het Engels, maar deze taal kent niet de betekenis ‘zich rustig houden’ (1980: even dimmen jij). Gabber ‘kameraad’ (1769) is een Jiddisch leenwoord, maar het gebruik van gab-

[pagina 66]
[p. 66]

ber voor een jongere met bepaalde voorkeuren in muziek en mode (1993) heeft niets met het Jiddisch te maken.

Het is overigens niet altijd eenvoudig om te bepalen hoe het komt dat een oorspronkelijk leenwoord twee zeer verschillende betekenissen heeft. Er kan sprake zijn van betekenisontlening uit een andere taal (het Franse leenwoord controleren ‘inspecteren’ (1548) kreeg de betekenis ‘beheersen’ (1945) van Engels to control), van herhaalde ontlening aan dezelfde taal (pen ‘vogelveer’ 1477 en ‘schrijfgereedschap’ 1351-1400 zijn beide uit het Latijn geleend, maar op verschillende momenten), en aan een betekenisontwikkeling in het Nederlands. In de eerste twee gevallen geldt het woord als leenwoord, in het laatste geval als afgeleide van een leenwoord. De woordenboeken geven het verschil meestal niet aan: zij vermelden alleen dat een woord verschillende betekenissen heeft, maar ze zeggen niets over de herkomst van de verschillende betekenissen. Om daarachter te komen moet men te rade gaan bij (historische) woordenboeken van de brontaal en bekijken welke betekenissen een woord in de brontaal heeft en had. Komen die overeen met de Nederlandse betekenissen, dan zal sprake zijn van hernieuwde ontlening; zo niet, dan zal een eigen Nederlandse ontwikkeling in het geding zijn. Als voorbeelden kunnen kap ‘hoofddeksel’ (1240) en ‘bovendeel’ (1469-1497) en non-valeur ‘oninbare vordering’ (1844) en ‘waardeloos iemand’ (1871) gelden. Kap is ontleend aan het Latijn, waar het alleen ‘hoofddeksel’ betekent; de betekenis ‘bovendeel’ is dus in het Nederlands ontstaan. Non-valeur komt uit het Frans, waar het zowel ‘oninbare vordering’ als ‘waardeloos iemand’ betekent; beide betekenissen zullen dus geleend zijn.

e. Pseudo- of quasi-ontleningen: woorden die door een gewone taalgebruiker beschouwd worden als leenwoord, maar bij nadere beschouwing geen leenwoord zijn, omdat de woorden in die vorm met die betekenis niet voorkomen in de taal waaraan ontleend lijkt te zijn. Voorbeelden zijn hometrainer (1976, Engels home exerciser) en camping (1958, een ellips: het Engels luidt camping site). De hele categorie wordt in hoofdstuk 3.3 opgesomd.

Binnen de afgeleiden van leenwoorden zijn sommige woorden nog wel, ook voor de leek, als ‘vreemd’ herkenbaar; andere zijn zodanig veranderd of aangepast dat ze inheems lijken. Afleidingen van leenwoorden lijken inheems (verpachten), samenstellingen van twee geleende woorden en pseudo-ontleningen zijn duidelijk vreemd (acupunctuur).

Letter(greep)woorden

Een heel kleine categorie woorden bestaat uit letterwoorden en lettergreepwoorden. Dit zijn woorden die in het Nederlands zijn samengesteld uit de eerste letters of lettergrepen van woorden. Geleende letter(greep)woorden, zoals pc (1986) en radar (1950), vallen onder de leenwoorden. De Nederlandse letter(greep)woorden zijn gemarkeerd door <L:

1940 horeca ‘bedrijfsgroep van hotel-, restauranthouders e.d.’ <L
1942-1943 doka ‘donkere kamer’ <L
1950 ahob ‘automatische halve overwegboom’ <L

De hele categorie staat in hoofdstuk 3.4 vermeld.

[pagina 67]
[p. 67]

Etymologie onbekend

Ten slotte blijven er woorden over waarvan we niet kunnen uitmaken of ze inheems zijn dan wel geleend. Dat wordt door <? aangegeven:

1350 mooi ‘fraai, bevallig’ <?
1974 pief ‘vent’ <?

Voor details en een overzicht van de woorden met onbekende herkomst, zie hoofdstuk 3.5.

 

Samengevat: inheemse woorden zijn dus gemarkeerd door een asterisk achter het woord; bij directe leenwoorden is de taal waaraan is ontleend toegevoegd; woorden waarvan de herkomst onbekend is, zijn door <? gemarkeerd; letter(greep)woorden zijn aangegeven door <L; en afgeleiden van leenwoorden ten slotte zijn herkenbaar aan het feit dat ze noch * noch < hebben.

De aantallen van de verschillende categorieën bedragen:

- inheems 5.636
- leenwoorden 10.763
- afgeleiden van leenwoorden 1.988
- letter(greep)woorden 52
- onbekend 101
  Totaal 18.540

Voor de verdeling van de categorieën over de eeuwen zie 3.0. De belangrijkste indeling is de tweedeling inheems-geleend (leenwoorden en afgeleiden daarvan, samen 12.751 woorden). De andere categorieën woorden stellen in aantal niets voor; ze worden apart vermeld, omdat ze niet in de tweedeling inheems-geleend passen. De afgeleiden vormen een soort tussencategorie tussen inheemse woorden en geleende woorden. Formeel zijn ze geleend, maar in veel gevallen zijn alleen taalkundigen zich van de uitheemse oorsprong bewust; de gewone taalgebruiker ervaart deze woorden over het algemeen als inheems. Omdat mijn bestand, als etymologisch bestand, uitgaat van de oorsprong van de woorden, geef ik aan dat de woorden niet inheems zijn (ze krijgen geen *), maar ik geef evenmin een brontaal aan. Deze woorden worden niet in hoofdstuk 3 opgenomen: dit hoofdstuk handelt immers over inheemse woorden en geleende woorden, en ze behoren tot geen van beide; wél geef ik in hoofdstuk 3.3 de pseudo-ontleningen, omdat deze in de ervaring van de gebruikers tot de leenwoorden behoren. In hoofdstuk 4 komen deze tussencategoriewoorden wel ter sprake.

Dit overzicht van de korte herkomst van woorden geeft tevens aan op welke manieren de Nederlandse woordenschat in de loop van de tijd is uitgebreid. We begonnen met de Germaanse woorden. Naarmate de maatschappij veranderde, was dat niet meer genoeg - er waren nieuwe woorden nodig voor nieuwe begrippen. Hieraan werd op drie manieren voldaan: door nieuwvormingen op basis van de Germaanse woorden (zie 3.1), door ontleningen aan andere talen (zie 3.2) en door het verkorten van woorden tot letters of lettergrepen (zie 3.4). Nieuwvormingen werden gemaakt door afleiding en samen-

[pagina 68]
[p. 68]

stelling van Germaanse woorden, of door verkorten, vervormen of samentrekken hiervan, en door klanknabootsing. Wanneer woorden eenmaal geleend waren, werden zij op dezelfde manier als inheemse woorden gebruikt voor het maken van nieuwvormingen: ook van de oorspronkelijke leenwoorden werden afleidingen en samenstellingen gemaakt (zie 3.3), en ook zij werden verkort, vervormd of samengetrokken.

Speciale gevallen waarvoor de indeling inheems-geleend geldt

De indeling inheems-geleend geldt ook voor woorden die nog wel eens als een aparte categorie worden gezien. Ik zie geen reden dat te doen. Het gaat om de volgende zes categorieën woorden.

 

1. Namen die soortnaam zijn geworden. Verschillende namen kunnen soortnaam worden. Om te beginnen merknamen. De meeste merknamen zijn afleidingen of samenstellingen van oorspronkelijke leenwoorden, zelfs als hun oorsprong in Nederland ligt. De reden zal zijn dat een merknaam internationaal aantrekkelijk moet zijn en dus niet typisch Nederlands, vandaar namen als ranja (1926, van Frans orangeade ‘sinaasappellimonade’) en luxaflex (1964, gevormd met de Latijnse woorden lux ‘licht’ en flexio ‘(ver)buiging’). De merknaam ladyshave (1979) is een pseudo- of quasi-ontlening: het lijkt Engels, maar is in het Nederlands gevormd en bestaat in het Engels niet. Sommige merknamen zijn in een ander land tot soortnamen geworden, en in die vorm heeft het Nederlands ze geleend, bijvoorbeeld aspirine (1910), pingpong (1912), walkman (1979). Mijn bestand bevat in principe geen merknamen, behalve als ze tot soortnaam zijn geworden. Vaak, maar lang niet altijd, is bekend wie de merknaam bedacht heeft - dan is de merknaam dus een gemunt woord, zie hieronder. De fantasienamen die als merknaam gebruikt worden, zijn op de vreemdste manieren ontstaan. Zo is de naam voor de textielsoort Qiana te danken aan de computer, die hierop kwam nadat hij geprogrammeerd was de Engelse letters volgens bepaalde principes te ordenen.Ga naar eind60

Ook eigennamen en geografische namen kunnen soortnamen worden (de zogenaamde eponiemen en geoniemen), en ook zij zijn vooral afleidingen van leenwoorden, zelfs als ze in het Nederlands zijn ontstaan. Zo bijvoorbeeld beurs ‘handelsbeurs’ (1612). Het woord ontstond in Brugge. De beurs werd namelijk genoemd naar de Brugse familie Van der Beurse, Van der Buerse of Van der Borse, in wier huis, d'Oude Buerse genaamd, de kooplui bijeenkwamen. Ook al is de betekenis van het woord op Nederlandse bodem - Zuid-Nederlandse, om precies te zijn - ontstaan, het woord geldt toch als afleiding van een leenwoord, want de naam van de familie is afgeleid van Latijn bursa ‘portemonnee’.

Er zijn echter wel degelijk inheemse eponiemen en geoniemen, bijvoorbeeld aanappelen ‘rotzooien’ (1974), genoemd naar Karel Appel, kiekje (1899), naar de Leidse fotograaf Israël David Kiek, en amsterdammertje ‘paaltje tegen parkeren op de stoep’ (1974).Ga naar eind61

 

2. Gemunte woorden. Gemunte woorden, dat wil zeggen woorden waarvan de bedenker bekend is, zijn meestal gebaseerd op al bestaande woorden, en dat kunnen zowel leenwoorden als inheemse woorden zijn. Afleidingen of samenstellingen van oorspron-

[pagina 69]
[p. 69]

kelijke leenwoorden gelden als leenmateriaal, zelfs als hun bedenker een Nederlander was, bijvoorbeeld actreutel (1970), met als eerst lid het leenwoord actrice. Eetlezen (1986) daarentegen is gevormd van twee erfwoorden en geldt als inheems. Meer voorbeelden in 4.4.

Een heel enkele keer bedenkt iemand een echt nieuw woord. Dat geldt bijvoorbeeld voor minkukel (1963)Ga naar eind62 en Zappi ‘doorzichtig materiaal met de mechanische eigenschappen van aluminium’ (1988). Deze woorden gelden als inheems. De meeste van dergelijke woorden komen van dichters of cabaretiers (de blauwbilgorgel van Cees Buddingh', de vogels kroet, polifinario en roepie-roepie van Toon Hermans) en worden niet in het gewone taalgebruik opgenomen.

Vaak echter zijn de gemunte woorden ‘duidelijk’ gebaseerd op geleend materiaal, en gelden dus als leenmateriaal. Zo bijvoorbeeld bij epibreren ‘niet nader aan te geven werkzaamheden verrichten waarvan men de indruk wil wekken dat ze belangrijk zijn’ (1954). Dit is bekend geworden door Simon Carmiggelt. Het woord bestaat duidelijk uit ‘vreemde’ elementen: epi- lijkt Grieks, de uitgang -eren is Frans. Maar het woord bestaat alleen in het Nederlands, niet in een andere taal (het is dus een soort pseudo-leenwoord). Bij gas (1648) is de vreemde bron minder duidelijk, maar desalniettemin aanwezig. Gas is bedacht door de Brusselaar Jan Baptist van Helmont, die zich bij de vorming heeft laten inspireren door het Griekse leenwoord chaos.

 

3. Volksetymologie. Voor woorden die volksetymologisch zijn aangepast, kan de indeling inheems-geleend zonder enig probleem gehanteerd worden. Bij volksetymologie wordt een onbekend woord aan een ander, bekend woord aangepast. Volksetymologie is niet veel anders dan verbastering, met dien verstande dat verbastering over het algemeen een willekeurige verandering van een woord oplevert, terwijl bij volksetymologie een min of meer bewuste aanpassing van een onbekend woord aan een bekend woord plaatsvindt. De motivatie en het resultaat van verbastering en volksetymologie verschillen dus.Ga naar eind63

Volksetymologie treedt veelal op bij woorden die geen duidelijke relatie of verwantschap met andere woorden hebben. Dat kunnen leenwoorden zijn of inheemse samenstellingen waarvan de delen in de loop van de tijd onherkenbaar zijn geworden. Deze woorden worden aan bekende woorden aangepast. Bij de indeling in inheems of geleend ga ik uit van de herkomst van het oorspronkelijke woord en niet van de herkomst van het woord waaraan dit later werd aangepast.

Voorbeelden met leenwoorden zijn biefstuk (1832) van Engels beefsteak (beïnvloed door lendestuk of ribstuk), rollade (1828) van Frans roulade (beïnvloed door rollen, omdat het een opgerold stuk vlees betreft) en rosbief (1629) van Engels roast beef (onder invloed van ros ‘paard’ of ros ‘rood’ - het gaat immers om rood vlees). Niet alleen de vorm maar ook de betekenis kan dankzij volksetymologie veranderen, vergelijk hanteren (1286, uit Frans hanter ‘omgaan met’, bijvoorbeeld de naald, het zwaard hanteren), waarvan de huidige betekenis is beïnvloed en beperkt door hand.

Erfwoorden die onder invloed van volksetymologie veranderd zijn, zijn balkenbrij (1898) en gortig (1784-1785). Balkenbrij zou eigenlijk balgenbrij moeten luiden, want het

[pagina 70]
[p. 70]

is een afleiding van Middelnederlands balch ‘buik, ingewanden uit de slacht’. De vormverandering is ongetwijfeld mede veroorzaakt door het vroegere gebruik het voedsel aan een balk op te hangen. De oorspronkelijke vorm van gortig was gardich. Het woord was namelijk een afleiding van garde ‘roe’, maar veranderde van vorm onder invloed van gort.

 

4. Betekenisontleningen. Betekenisontleningen zijn in 1.2.3 al genoemd als een van de oorzaken van het ontstaan van zeer uiteenlopende betekenissen van een woord. Bij betekenisontlening krijgt een al bestaand Nederlands woord er een betekenis bij die uit een andere taal afkomstig is. Er zijn twee soorten betekenisontlening. Ten eerste zijn er woorden die in het Nederlands en in de vreemde taal min of meer dezelfde vorm hebben, maar een verschillende betekenis. Voorbeelden hiervan zijn afbouwen in de betekenis ‘langzaam verminderen’ (1971, naar Duits abbauen) of boa in de betekenis ‘halsbont’ (1844, naar Frans boa). Uit de voorbeelden blijkt dat zowel een erfwoord (afbouwen) als een oorspronkelijk leenwoord (boa ‘slang’ komt uit het Latijn) een leenbetekenis kunnen krijgen. Dat maakt echter niets uit voor de indeling inheems-geleend: de nieuwe betekenis is geleend uit een andere taal en behoort dus per definitie tot de leenwoorden, ongeacht of de nieuwe betekenis aan een erfwoord of aan een leenwoord wordt toegevoegd. Anders geformuleerd: een bepaald woord is met zijn betekenis uit een andere taal geleend, en omdat dit woord zo leek op een al bestaand Nederlands woord, werd het direct bij ontlening in vorm aan dat al bestaande woord aangepast, met toevoeging van een nieuwe betekenis.

De tweede soort betekenisontlening vinden we bij woorden die in het Nederlands en de vreemde taal een gemeenschappelijke betekenis hebben maar een geheel andere vorm. In de vreemde taal heeft het woord dan een extra betekenis, die het Nederlands tot dan toe miste. Het vreemde woord wordt vertaald in een Nederlands woord met een vergelijkbare algemene betekenis, en de specifieke betekenis van het vreemde woord wordt aan het Nederlandse woord toegevoegd. Voorbeelden: Frans voix ‘stem’, ook ‘stem bij verkiezingen’ wordt vertaald als stem, en zo krijgt het woord stem in het Nederlands er de betekenis ‘stem bij verkiezingen’ bij; Latijn pastor wordt vertaald met herder, en dit krijgt er de betekenis ‘zielenherder’ bij; smaak in ‘goede smaak hebben’ dankt zijn betekenis aan Frans goût. Meestal is het Nederlandse woord dat er een betekenis bij krijgt een ongeleed woord, dus geen samenstelling of afleiding, maar dit is niet noodzakelijk. Zo zijn iemand afbranden ‘vernietigend beoordelen’ (1985) en pissig ‘boos’ (1984) recente betekenisontleningen uit het Engels, namelijk aan to burn someone down en pissed (off). Het is duidelijk dat deze vorm van betekenisontlening dicht bij de leenvertaling ligt, maar het verschil is dat bij de leenvertaling altijd nieuwe samenstellingen gemaakt worden (zie hieronder), terwijl de betekenisontlening altijd al bestaande woorden betreft.

Bij deze tweede vorm van betekenisontlening ga ik bij de bepaling inheems-geleend uit van de herkomst van de bestaande vorm die de betekenis erbij kreeg. Dus stem geldt als inheems, zowel in de betekenis ‘door spreken voortgebracht geluid’ als in de betekenis ‘verkiezingsstem’. Overigens heb ik dergelijke betekenisontleningen zelden apart gedateerd, omdat ze voor de taalgebruiker niet te onderscheiden zijn van gewone beteke-

[pagina 71]
[p. 71]

nisuitbreidingen, die ook maar zelden apart gedateerd worden - het verschil tussen ‘gewone’ betekenisuitbreiding en geleende is de vreemde invloed; die is alleen aan te tonen door naar de oudste voorkomens en contexten te kijken, en zelfs dan blijft ontlening moeilijk bewijsbaar. Terwijl betekenisontlening op basis van gemeenschappelijke vorm leidt tot grote betekenisverschillen die niet eenvoudig uit elkaar herleidbaar zijn (‘de bouw voltooien’ leidt niet logisch tot ‘verminderen’), leidt betekenisontlening op basis van gemeenschappelijke betekenis tot twee dicht bij elkaar liggende betekenissen.Ga naar eind64

 

5. Leenvertalingen. Bij een leenvertaling of een vertalende ontlening wordt een vreemd woord vertaald door woorden uit de eigen taal. Het vreemde woord wordt overgenomen zowel wat de betekenis als wat de elementen van de samenstelling of afleiding betreft (het gaat altijd om samengestelde of afgeleide woorden). Zo is ezelsbruggetje (1682) een leenvertaling van Latijn pons asinorum, letterlijk ‘brug van ezels’, afwezig (1599) is een vertaling van Latijn absens en aanbidden (1240) van Latijn adorare.

Zowel inheemse woorden (aan, bidden, brug) als oorspronkelijke leenwoorden (ezel) kunnen gebruikt worden bij het maken van een leenvertaling; op grond daarvan geldt ezelsbruggetje als afgeleide van een leenwoord en aanbidden als erfwoord. Het feit dat de vorming van deze woorden een vreemdtalig voorbeeld heeft gevolgd, laat ik verder buiten beschouwing.Ga naar eind65

 

6. Contaminatie. Bij contaminatie worden twee woorden of twee uitdrukkingen met dezelfde betekenis door elkaar gehaald, waardoor een nieuw woord ontstaat. De door elkaar gehaalde woorden kunnen zowel inheems als geleend zijn. Bij aangezicht (1477) en verdienste (1360) gaat het om twee inheemse woorden: aangezicht is een contaminatie van Middelnederlands aensichte en gesicht(e), bij verdienste zijn Middelnederlands verdiente en verdienst samengevoegd. Bij ontleende werkwoorden zien we vaak dat ze een overbodig of dubbel voorvoegsel krijgen, onder invloed van een ander, Nederlands, werkwoord.Ga naar eind66 Verassureren (1563, van Frans assurer) dankt ver- aan verzekeren, vermaledijen (1220-1240, van Latijn maledicere, letterlijk ‘kwaadspreken’) dankt ver- aan vervloeken, en verrinneweren (1882, van Frans ruiner) dankt ver- aan vernielen. Dit zijn dus afgeleiden van leenwoorden.

Talen waaraan woorden zijn ontleend

Hieronder volgt een overzicht van de talen die bij de directe onleningen als ontleningsbron genoemd worden. Tussen haakjes staan de aantallen directe ontleningen uit de betreffende taal vermeld. Wanneer niet zeker is of een woord is geleend uit taal X of taal Y, is in de telling de eerstgenoemde taal gebruikt. Dus:

absurd ‘ongerijmd’ <frans of latijn

geldt als Frans leenwoord.

Woorden uit een bepaald dialect of uit een bepaalde taalvariant zijn opgenomen onder de standaardtaal, dus Mexicaans-Spaans wordt met een ruim gebaar Spaans genoemd en Egyptisch-Arabisch Arabisch. De Picardische woorden zijn gerekend onder de Franse woorden en de Rotwelsche woorden onder de Duitse. Hierdoor wordt het

[pagina 72]
[p. 72]

geheel overzichtelijker en komt een zuiverder beeld naar voren van de omvang van de invloed van een bepaalde taal. Om met het wnt te spreken: zie de etymologische woordenboeken voor gedetailleerde informatie.

De meeste talen worden op grond van bepaalde taalkundige kenmerken verdeeld in een aantal periodes. De oudste periode begint met de oudste geschreven teksten. Voor het Frans spreekt men bijvoorbeeld van Oudfrans (850-1500) en Frans of modern Frans (1500-heden), voor het Engels van Oudengels (700-1100), Middelengels (1100-1500) en (modern) Engels (1500-heden). Dit onderscheid heb ik niet gemaakt, dus ook woorden die vóór 1500 uit het Oudfrans zijn geleend, staan onder Frans. Uit de datering van het woord blijkt immers in welke periode het is geleend.

Anders ligt dat met de termen Oudnoor(d)s en Oudslavisch. Deze heb ik gehandhaafd omdat het hier niet gaat om de voorlopers van één taal maar van een taalgroep. Uit het Oudnoor(d)s (800-1500) zijn de moderne Scandinavische talen voortgekomen (Deens, Zweeds, Noors, IJslands en Faerøers), en uit het Oudslavisch (tot ongeveer 800) zijn de Slavische talen, zoals Russisch en Bulgaars, ontstaan.

Voor het Latijn geldt een indeling in drie periodes, te weten Latijn, middeleeuws Latijn en modern Latijn. Onder Latijn wordt zowel Oud-, klassiek als Laatlatijn verstaan, chronologisch gezien de periode van het allereerste begin tot ongeveer 650 na Chr. Het middeleeuws Latijn omvat zonder onderscheid alle Latijn van ongeveer 650 tot 1500, inclusief het Kerklatijn; na 1500 spreken we van modern Latijn, waaronder zowel Humanistenlatijn als modern-Latijnse nieuwvormingen begrepen worden. Men houde in het oog dat deze dateringen het Latijn betreffen en niets zeggen over de periode waarin een woord door het Nederlands is geleend. Omdat gedurende alle eeuwen Latijnse woorden zijn overgenomen, is het goed mogelijk dat in bijvoorbeeld de achttiende eeuw een (klassiek) Latijns woord voor het eerst in het Nederlands voorkomt. Zie voor voorbeelden hoofdstuk 3.2.

Voor het Grieks en Hebreeuws wordt een onderscheid gemaakt tussen Grieks en modern Grieks, respectievelijk Hebreeuws en modern Hebreeuws. Met modern Grieks en modern Hebreeuws worden de talen bedoeld die momenteel in Griekenland en de staat Israël worden gesproken, met Grieks en Hebreeuws de oudere taalfasen, voornamelijk het klassiek Grieks en het bijbelse Hebreeuws.Ga naar eind67 Klassiek Grieks wordt tot op heden gebruikt voor het maken van nieuwe wetenschappelijke termen.

Wat onder ‘Indonesisch’ wordt verstaan, hangt af van de datum waarop een woord geleend is. In de Indonesische Archipel worden vele honderden aan elkaar verwante Indonesische talen gesproken, zoals het Atjehs, Balisch, Boeginees, Javaans, Malagasi, Maleis, Moluks, Soendanees. Al eeuwen voordat de Nederlanders naar de Indonesische Archipel kwamen, was het Maleis de lingua franca van Zuidoost-Azië, en de oudste Indonesische woorden zijn dan ook geleend uit dit Maleis. In 1928 werd Maleis onder de naam Bahasa Indonesia (‘Indonesische taal’) uitgeroepen tot de nationale taal van Indonesië; in 1945 werd dit vastgelegd in de grondwet, en in 1972 kreeg het Bahasa Indonesia een officiële spelling die afwijkt van de vroegere. De woorden die we na 1928 geleend hebben, komen uit het Bahasa Indonesia. Behalve uit het Indonesisch zijn ook woorden uit het Javaans geleend.

[pagina 73]
[p. 73]

Leenwoorden in het bestand zijn uit de volgende talen overgenomen. Achter uitgestorven of onbekende talen voeg ik kort enige gegevens toe, behalve in die gevallen waarin de taalnaam overeenkomt met de landennaam, dus: Birmaans is de taal die in Birma wordt gesproken. In totaal zijn er 10.763 directe leenwoorden.

-Afghaans: 1
-Afrikaans (taal van Zuid-Afrika): 11
-Akkadisch (Semitische taal, van 3000 voor Chr. tot 100 na Chr. gesproken in het oude Mesopotamië): 1
-Albaans: 1
-Amhaars (officiële taal van Ethiopië): 3
-Arabisch: 52
-Aramees (Semitische taal die van 1000 voor Chr. tot 600 na Chr. gesproken werd): 1
-Armeens: 1
-Azerbeidzjaans: 1
-Bantoe: 5
-Bengali (officiële taal van Bangladesh): 1
-Birmaans: 1
-Bulgaars: 1
-Caribische indianentaal: 1
-Catalaans: 1
-Chinees: 22
-Deens: 9
-Duits: 998
-Dzongkha (officiële taal van Bhutan): 1
-Engels: 1857
-Fanti (taal gesproken in Ghana en Ivoorkust): 1
-Fins: 2
-Frans: 4605
-Fries: 26
-Georgisch: 1
-Grieks: 72 (zie ook modern Grieks)
-Hebreeuws: 20 (zie ook modern Hebreeuws)
-Hindi (officiële taal van India): 11
-Hongaars: 5
-Iers: 2
-IJslands: 2
-Indonesisch: 109
-Italiaans: 360
-Japans: 68
-Javaans: 3
-Jiddisch: 107
-Kaukasisch: 1
-Kazachs: 1
-Keltisch: 8
-Khmer (officiële taal van Cambodja): 1
-Kirgizisch: 1
-Kongolees: 1
-Koreaans: 3
-Kroatisch: 1
-Laotiaans: 1
-Latijn: 1412 (zie ook modern en middeleeuws Latijn)
-Lets: 1
-Litouws: 1
-Macedoons: 1
-Malagasi (officiële taal van Madagascar): 2
-Maledivisch: 2
-middeleeuws Latijn (me Latijn): 212
-modern Grieks: 8
-modern Hebreeuws: 7
-modern Latijn: 281
-Mongools: 1
-Nederduits: 49
-Noors: 12
-Oekraïens: 1
-Oezbeeks (alleen in de combinatie: Kirgizisch of Oezbeeks)
-Oudnoor(d)s: 11
-Oudrussisch (alleen in de combinatie: Oudslavisch of Oudrussisch)
-Oudslavisch: 4
[pagina 74]
[p. 74]
-Papiaments (omgangstaal op de Benedenwindse Eilanden, een Portugees-Spaanse creooltaal): 4
-Perzisch: 6
-Pilipino (officiële taal op de Filippijnen): 1
-Polynesisch: 3
-Pools: 3
-Portugees: 53
-Provençaals: 1
-Punjabi: 1
-Roemeens: 1
-Romani (taal van de zigeuners): 10
-Russisch: 55
-Sanskriet (of Oudindisch, voorloper van de Indische talen): 12
-Scythisch (uitgestorven Iraanse taal): 1
-Servisch: 1
-Sloveens: 1
-Slowaaks (alleen in de combinatie: Tsjechisch of Slowaaks)
-Sotho (officiële taal van Lesotho): 1
-Spaans: 169
-Sranantongo (Surinaamse creooltaal, gebaseerd op het Engels): 8
-Surinaams-Nederlands: 3
-Swahili (officiële taal van Tanzania): 1
-Swazi (officiële taal van Swaziland): 1
-Tamil (Dravidische taal gesproken in India): 1
-Thai: 1
-Thracisch (uitgestorven Indo-europese taal; alleen in de combinatie: Scythisch of Thracisch)
-Tibetaans: 2
-Toengoezisch (taal gesproken in China en Oost-Rusland): 1
-Tok Pisin (officiële taal van Paoea-Nieuw-Guinea): 1
-Tsjechisch: 4
-Tswana (officiële taal van Botswana): 1
-Turkmeens (alleen in de combinatie: Azerbeidzjaans of Turkmeens)
-Turks: 20
-Urdu (officiële taal van Pakistan): 1
-Vietnamees: 1
-West-Indische indianentalen: 1
-Zoeloe (taal gesproken in Lesotho en Zuid-Afrika): 1
-Zweeds: 6

1.2.6 De thematische indeling

In 1.2.3 is beschreven dat van ieder individueel woord kort de betekenis is vermeld, soms ook meerdere betekenissen. Ik wilde echter dwarsverbanden kunnen leggen tussen woorden die inhoudelijk met elkaar verband houden, zoals dierennamen, dranken, transportmiddelen. Daarvoor zijn alle woorden op basis van hun betekenis thematisch of onomasiologisch ingedeeld. Onomasiologie is de tak van wetenschap die alle woorden voor één begrip bekijkt, dus woorden die min of meer synoniem zijn, maar ook woorden die tot eenzelfde semantisch veld behoren, dus bijvoorbeeld alle woorden voor familierelaties of alle werkwoorden van beweging.Ga naar eind68 Terwijl in algemene woordenboeken, zoals de gvd, alleen vaktalen zoals biochemie, genealogie, haringvisserij, meteorologie, stedenbouwkunde, enzovoort, thematisch zijn ingedeeld, geldt de thematische indeling in dit boek álle woorden. Sterker nog: vaktalen komen in mijn indeling nauwelijks voor, omdat de hier beschreven woordenschat bestaat uit algemeen bekende woorden.

De indeling bestaat uit drie lagen:

1.tweeëntwintig hoofdthema's;
[pagina 75]
[p. 75]
2.een facultatieve onderverdeling van de hoofdthema's in subthema's;
3.een indeling in woordsoort: bijwoorden (bijw), bijvoeglijke naamwoorden (bnw), werkwoorden (wwn) en zelfstandige naamwoorden (znw). Overige grammaticale categorieën (lidwoorden, telwoorden, tussenwerpsels, voegwoorden, voornaamwoorden en voorzetsels) komen alleen onder het hoofdthema taalkunde voor. Soms behoren alle leden van een (hoofd- of sub)thema overigens tot dezelfde woordsoort: alle namen voor transportmiddelen zijn zelfstandige naamwoorden.

Voor de subthema's heb ik een keuze gemaakt, die gebaseerd is op twee gegevens. Ten eerste werd een subthema gecreëerd wanneer onder een thema veel woorden op eenzelfde gebied voorkwamen (zoals woorden voor weersverschijnselen onder het thema ‘aardrijk’). Ten tweede werd een subthema gevormd wanneer een groep woorden interessant bleek voor behandeling in hoofdstuk 4; daarom zijn de kaartspelen een subthema bij sport+spel geworden. De subthema's kunnen voor verder onderzoek naar behoefte nader uitgewerkt en vermeerderd worden.

Iedere betekenis van een woord is ondergebracht bij één thema en subthema, hoewel er soms meerdere mogelijkheden zijn. Zo staat hinkelen onder ‘kinderspelen’, maar het had natuurlijk ook onder ‘voortbewegen’ kunnen staan. Bij een dergelijke keuze heb ik, vanwege de historische invalshoek van dit boek, in principe de woorden ingedeeld bij het thema waartoe zij oorspronkelijk behoorden; dát is tenslotte het thema waarop de datering van het woord betrekking heeft. Kastijden (1240), martelaar (1240), smeken (1240), temptatie (1290) en visioen (1265-1270) staan allemaal onder ‘religie’, omdat ze van oorsprong in die context voorkwamen, hoewel ze tegenwoordig een ruimer gebruik hebben.

Bij gelijkluidende woorden met meerdere betekenissen is iedere betekenis apart ingedeeld; dus beleg staat in de betekenis ‘militaire insluiting’ (1351-1400) onder ‘leger’, en in de betekenis ‘wat men op een boterham legt’ (1976) onder ‘consumptie’. De verschillende betekenissen van een woord kunnen ook tot dezelfde thema's behoren: been ‘onderste lichaamsdeel’ (1100) en ‘bot’ (1477) vallen beide in de categorie ‘menselijke lichaamsdelen’. De indeling is gebaseerd op betekenis en niet op herkomst of woordfamilie, wat betekent dat woorden die zijn afgeleid van eenzelfde stam, bij heel verschillende categorieën kunnen zijn ingedeeld: bijten ‘de tanden in iets zetten’ (1240) en beet ‘hap’ (1240) staan onder ‘consumptie’, terwijl de afleiding beetje ‘klein deel, klein aantal’ (1646) onder ‘hoeveelheden’ staat en bijt ‘gat in het ijs’ (1301-1350) onder ‘aardrijk’. Centrifugaal ‘middelpuntvliedend’ (1824) valt onder de ‘natuurwetenschappen’, centrifuge ‘centrifugaalmachine’ (1865) onder de ‘huishoudapparaten’; en briljant ‘schitterend’ (1745) is een ‘menselijke eigenschap’, terwijl brillantine ‘haarcrème’ (1912) onder ‘hygiëne’ valt.

In concreto is de indeling als volgt. De volgorde van de hoofdthema's licht ik hieronder toe; de subthema's zijn in alfabetische volgorde gegeven.

[pagina 76]
[p. 76]

1. aardrijk (bnw, wwn, znw)

-landschap (znw)
-stenen (znw)
-water (wwn, znw)
-weersverschijnselen (bnw, wwn, znw)

2. plantenrijk (znw)

-akkerbouw (bnw, wwn, znw)
-bomen (znw)
-granen (znw)
-planten (znw)
-plantendelen (znw)
-tuin (znw)
-vruchten + noten (znw)
-zwammen (znw)

3. dierenrijk (bnw, wwn, znw)

-amfibieën (znw)
-geleedpotigen (znw)
-lichaamsdelen (znw)
-overige dieren (znw)
-reptielen (znw)
-vissen (znw)
-vogels (znw)
-weekdieren (znw)
-zoogdieren (znw)

4. mensenwereld (bnw, wwn, znw)

-afscheidingen (bnw, wwn, znw)
-dood (bnw, wwn, znw)
-eigenschappen (bijw, bnw, znw)
-familie (bnw, wwn, znw)
-lichaamsdelen (znw)
-negatief (znw)
-neutraal (znw)
-positief (znw)
-ras+land (znw)
-seks (bnw, wwn, znw)

5. zintuiglijkheden

-gehoor (bnw, wwn, znw)
-gevoel (bnw, wwn, znw)
-kleuren (bnw)
-reuk (bnw, wwn, znw)
-smaak (bnw, wwn, znw)
-zicht (bnw, wwn, znw)

6. consumptie (bnw, wwn, znw)

-alcoholische dranken (znw)
-brood (znw)
-dronken (bnw)
-drugs (bnw, wwn, znw)
-drugssoort (znw)
-gebak (znw)
-gerechten (znw)
-gerei (znw)
-groenten (znw)
-kaas (znw)
-konfijt (znw)
-kruiden (znw)
-niet-alcoholische dranken (znw)
-overig voedsel (znw)
-rookwaar (znw)
-sauzen (znw)
-snoep+nagerechten (znw)
-soepen (znw)
-vis (znw)
-vlees (znw)
-zuivelproducten (znw)

7. tijd (bijw, bnw, wwn, znw)

-feestdagen (znw)
-maanden+seizoenen (znw)
-tijdrekening (znw)

8. religie (bnw, wwn, znw)

-gebeden (znw)
-goden+geesten (znw)
-hervorming (bnw, znw)
-kleding (znw)
-leer (znw)

9. sociale leven (bnw, wwn, znw)

-hoofddeksels (znw)
-huishoudapparaten (znw)
[pagina 77]
[p. 77]
-hygiëne (bnw, wwn, znw)
-keuken (znw)
-kleding (bnw, znw)
-meubels (znw)
-onderwijs (bnw, wwn, znw)
-ruzie (bnw, wwn, znw)
-ruzie+klap (znw)
-schoeisel (znw)
-sieraden (znw)
-spullen (znw)
-stoffen (bnw, wwn)
-stofnamen (znw)
-straat (wwn, (znw)
-vertrekken (znw)
-wc (znw)

10. voortbewegen (bijw, bnw, wwn, znw)

-transportmiddel (znw)
-voertuigonderdelen (znw)

11. scheepvaart (bnw, wwn, znw)

-scheepsonderdelen (znw)
-schepen (znw)

12. handel (bijw, bnw, wwn, znw)

-bedrijf (znw)
-beroepen (znw)
-betalen (wwn, znw)
-beurs (znw)
-muntnamen (znw)

13. werk+industrie (bnw, wwn, znw)

-apparaten (znw)
-beroepen (znw)

14. leger (bnw, wwn, znw)

-kleding (znw)
-oorlog (bnw, wwn, znw)
-wapens (znw)

15. overheid (bnw, znw)

-ambtelijke taal (bijw, bnw, wwn, znw)
-justitie (bnw, wwn, (znw)
-systeem (znw)
-titels (znw)

16. kunst (bnw, wwn, znw)

-acteren (bnw, wwn, znw)
-beeldende kunst (bnw, wwn, znw)
-bouwkunst (bnw, wwn, znw)
-dans (znw)
-stijl (znw)
-toneelgenre (znw)
-toneelonderdeel (znw)

17. letterkunde (znw)

-genres (znw)
-poëzie (bnw, wwn, znw)
-proza (bnw, wwn, znw)
-stijlfiguren (znw)
-uitgeven (wwn, znw)

18. muziek (bijw, bnw, wwn, znw)

-instrumenten (znw)
-muzieksoorten (znw)
-noten+tonen (znw)
-zangstemmen (znw)

19. wetenschap (bnw, wwn, znw)

-chemische elementen (znw)
-deeltjes (znw)
-eenheden (znw)
-geneesmiddelen (znw)
-geografie (bnw, wwn, znw)
-geschiedenis (bnw, znw)
-grootheden (znw)
-heelal (bnw, znw)
-hemellichaam (znw)
-hoeveelheden (bijw, bnw, znw)
-kwalen (bnw, wwn, znw)
-lichaamsstoffen (znw)
-medisch (bnw, wwn, znw)
-medische behandeling (znw)
-natuurkundige stoffen (znw)
-natuurkundig proces (znw)
[pagina 78]
[p. 78]
-natuurwetenschappen (bnw, wwn, znw)
-wetenschapsdisciplines (znw)
-wiskundige figuren (znw)
-wiskunde (bnw, wwn, znw)

20. taalkunde

-bijwoorden
-lidwoorden
-telwoorden
-tussenwerpsels
-voegwoorden
-voornaamwoorden
-voorzetsels
-overig (bnw, wwn, znw)

21. communicatie

-ict (bnw, wwn, znw)
-media (wwn, znw)
-mondeling (bnw, wwn, znw)
-schriftelijk (bnw, wwn, znw)
-taal (bnw, znw)
-toestellen (znw)

22. sport+spel (bnw, wwn, znw)

-kaartspelen (znw)
-kansspelen (znw)
-kinderspelen (znw)
-sporten binnenshuis (znw)
-sporten buitenshuis (znw)

Bij de thematische indeling is uitgegaan van de volgorde waarin de mens en de mensheid de wereld leert en leerde kennen. Dat is namelijk de volgorde waarin hij diezelfde wereld gaat of ging benoemen, zo zijn woordenschat uitbreidend.Ga naar eind69 Een nieuw mens benoemt eerst zijn directe omgeving, dus de aarde, planten en dieren, zichzelf en de rest van de mensheid, en wat hij of zij eet en drinkt. Er breekt tijdsbesef door, (bij)geloof gaat in het leven een rol spelen en de interactie tussen mensen wordt belangrijk. Men gaat reizen en handelen over grotere afstand, al dan niet per schip; er komt een taakverdeling in werk en beroepen, waarbij sommigen het leger als levensvervulling kiezen en anderen een overheidsfunctie bekleden. Men kan niet beweren dat dit alles in opeenvolgende fases gebeurt of bekend wordt, maar een zekere chronologie zit er wel in - dat blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat de woorden in de hoofdthema's aardrijk, plantenrijk en dierenrijk merendeels zeer oud zijn (zie 4.0).

Pas in een latere levensfase worden kunsten en wetenschappen belangrijk, en pas recent zijn er verklaringen - en dus benoemingen - gevonden voor natuurkundige en chemische verschijnselen, voor het ontstaan van het heelal (big bang 1975), en voor verschijnselen op aarde. Daarom heb ik verschil gemaakt tussen het thema ‘aardrijk’ en het wetenschappelijke thema ‘geografie’. Tot het thema ‘aardrijk’ behoren de algemene verschijnselen van het weer, het landschap e.d., woorden zoals aarde ‘grond’ (901-1000), afgrond (901-1000), bos (1089), dal (856), damp (1573) - voornamelijk oude woorden. Onder het thema ‘geografie’ vallen jongere woorden zoals ecosysteem (1970), epicentrum (1886), geode (1970), en het woord aarde als benaming voor onze planeet (1624).

Zeer recent is de communicatie over grotere afstand (directe communicatie tussen mensen bestaat natuurlijk vanaf het moment dat er twee mensen waren). Het laatste thema, sport en spel, is eveneens relatief jong, vooral sport: sport beoefenen werd pas een rage toen veel mensen zich deze luxe konden permitteren omdat in hun inkomen was voorzien en hun dagelijks werk niet meer bestond uit lichamelijke arbeid. Tot die tijd werd sport vooral beoefend door de elite (zie 4.1.18).

[pagina 79]
[p. 79]

Deze thematische indeling heeft overeenkomsten, maar duidelijk ook verschillen met de indeling die we vinden in thesauri zoals Brouwers' Het juiste woord, Dornseiffs Der deutsche Wortschatz nach Satzgruppen, Bucks A dictionary of selected synonyms in the principal Indo-European languages of Roget's Thesaurus of English words and phrases - de moeder van alle thesauri. Dergelijke thesauri gaan namelijk uit van de wetenschappelijke indeling van de wereld en van de huidige kennis over hoe de wereld in elkaar steekt. Maar dat is niet de manier waarop de mens de wereld in heden en verleden benoemd heeft. De mens begint na zijn geboorte met de realia in zijn directe omgeving van namen te voorzien, en breidt dat later uit naar abstracte begrippen (zoals vriendschap, liefde) en naar theorieën over hoe de wereld in elkaar zit. Daarbij deelt de mens de wereld in onwetenschappelijke categorieën in, zoals: nuttig, schadelijk, gevaarlijk of lastig, levend of niet-levend, opvallend of onopvallend, telbaar of niet-telbaar. Dit levert een intuïtieve, praktische, in zekere zin naïeve indeling van de wereld op.

Een eenvoudig voorbeeld ter illustratie. In alle genoemde thesauri zijn de granen vermeld als onderdeel van de grassenfamilie. Vanuit botanisch oogpunt bezien is dat correct. Maar is dat ook de indeling die een gemiddelde taalgebruiker of een boer hanteert? De meeste mensen maken een scherp onderscheid tussen het nutteloze gras en de zeer nuttige graansoorten, die allerlei voedselproducten leveren. Dat onderscheid heb ik in de thematische indeling overgenomen. Bij de thematische indeling ben ik dus - net als bij de bepaling of er sprake is van verschillende betekenissen of niet - uitgegaan van de kennis van de gewone taalgebruiker.

In dit opzicht komt de indeling overeen met die van Hallig en Von Wartburg in hun Begriffssystem als Grundlage für die Lexikographie.Ga naar eind70 Ook zij gaan uit van wat zij een ‘voorwetenschappelijke wereldindeling’ noemen. Hun systeem is bedoeld als algemeen hulpmiddel om de woordenschatten van alle talen, dialecten en periodes te ordenen; daarom gaan ze niet uit van woorden, maar van begrippen, die per taal ingevuld kunnen worden. De grote opzet van hun werk is vergelijkbaar met de hier gekozen thematische indeling, maar zij hebben voor mijn doel veel te veel zeer kleine onderverdelingen en onderonderverdelingen gemaakt, en bovendien gaan ze in mijn ogen te ver in het doorvoeren van de lekenindeling van de wereld. Het lijkt me redelijk om uit te gaan van de kennis die een taalgebruiker van nu bezit (het gaat immers om de huidige woordenschat). Daarom heb ik de walvis (1163) ingedeeld onder de zoogdieren (zoals ieder kind op school leert), hoewel men het dier vroeger als een vis beschouwde, getuige de naam. Ik ben dus niet uitgegaan van de ‘oorspronkelijke’ betekenis, maar van het heden (zie ook 1.2.3). Hallig en Von Wartburg hebben ervoor gekozen de walvis onder ‘zeedieren’ in te delen, maar dat is net zo goed een interpretatie, want waarom dan niet gewoon onder de vissen? Omdat ze met de kennis van nu weten dat het geen vis is! Hetzelfde geldt voor gierzwaluw (1567): deze vogel is niet een soort zwaluw, maar behoort tot een aparte familie, hoewel dat ten tijde van de naamgeving niet bekend was.

Ik sluit me geheel aan bij de conclusies van Buck en De Tollenaere.Ga naar eind71 Buck oordeelt: ‘The fact is, of course, that relations are too complex to admit any truly scientific and complete classification [...]; and, even if such were possible, it would have little relation to our instinctive associations.’ En De Tollenaere beoordeelt de ‘ideologische’ indeling

[pagina 80]
[p. 80]

van Hallig en Von Wartburg als ‘subjectief willekeurig’, maar tevens een ‘handig werkinstrument voor taalkundig-comparatistische doeleinden’. Zo hanteer ik de indeling ook. De hier gebruikte indeling is praktisch van aard en gaat uit van de specifieke behoeftes van dit onderzoek. Die zijn tweeledig: de indeling betreft een specifieke taal, het Nederlands, en ze is bedoeld voor een chronologisch woordenboek.

Lang niet alle thema's konden in dit boek behandeld worden. Grote categorieën die niet behandeld zijn, zijn ambtelijke woorden (ook wel stadhuistaal of kanselarijtaal genoemd), zoals ad hoc (1839), adhesie (1820), discrepantie (1650), insufficiëntie (1663), preciseren (1872), stringent (1824), en wetenschapstaal of vaktaal, zoals amorf (1856), compliceren (1847), lacune (1824), luminescentie (1926), massificeren (1962) en verifiëren (1467-1490). Overigens is de scheidslijn tussen stadhuistaal en wetenschapstaal vaak zeer dun. Deze woorden zijn over het algemeen niet bijzonder interessant: het zijn typische schrijftaalwoorden.

De zelfstandige naamwoorden zijn niet onderverdeeld in concreta (zintuiglijk waarneembare objecten) en abstracta (niet-tastbare objecten). Dit leverde namelijk geen zinvolle gegevens op. De menselijke woordenschat is ongetwijfeld begonnen met concrete woorden en vervolgens overgegaan naar een hoger abstractieniveau, maar tegen de tijd dat het Nederlands geschreven werd, was dat een allang gepasseerd station. Men kan derhalve niet zeggen dat het Nederlands begon met geen of weinig abstracte woorden en dat er in de loop van de eeuwen een grote toename hiervan te zien is geweest. Nee, zowel het aantal abstracte als concrete woorden nam zeer toe.

Bovendien kan van lang niet ieder woord uitgemaakt worden of het abstract dan wel concreet is. Sommige woorden kunnen zowel concreet als abstract gebruikt worden, bijvoorbeeld knoeiwerk (1822). Van dergelijke woorden kan men vaak ook niet zeggen dat ze als concretum ouder zijn dan als abstractum.

In de praktijk heb ik vastgehouden aan de algemene regel dat een woord met twee zeer uiteenlopende betekenissen tweemaal opgenomen en gedateerd wordt. Die twee uiteenlopende betekenissen gaan soms terug op een verschil in concreet en abstract gebruik, bijvoorbeeld bij aard ‘akker’ (1019-1030) en ‘geaardheid’ (1287) of gestel ‘samenstel’ (1265-1270) en ‘lichamelijke constitutie’ (1776). In die gevallen zijn de concrete en de abstracte betekenis apart gedateerd, en verder heb ik het onderscheid gelaten voor wat het is.

eind22
Niet opgenomen zijn tegenwoordige of verleden deelwoorden die bijvoeglijke naamwoorden zijn geworden met een min of meer figuurlijke betekenis, zoals blakend, boeiend, bruisend, intrigerend, spannend, spetterend, of gemaakt, geslepen, gezien, gezocht. Voor schijnbare verleden deelwoorden zie De Vooys 1957: 239.
eind23
Zie Moerdijk en Tempelaars 1992.
eind24
Er staan duizenden van dergelijke totaal overbodige woorden in de gvd. Een wat kritischer opnamebeleid zou de bruikbaarheid van dit woordenboek aanzienlijk verhogen.
eind25
Als uitgangspunt is de tweede druk van het vertaalwoordenboek Nederlands-Spaans gebruikt; in principe zijn de Nederlandse ingangen van alle vertaalwoordenboeken van Van Dale identiek, maar Nederlands-Spaans was het recentst. Ik dank Hans de Groot voor zijn hulp bij het maken van de automatische vergelijking.

eind26
Voor namen en details betreffende de werkwijze zie de Inleiding van het ewb. Een aantal oudgedienden heeft bovendien meegeholpen de dateringen voor dit chronologische woordenboek te corrigeren en aan te vullen: Hans Geluk, Christine Versluis, Piet Verhoeff en Lida Zutt. Ook stagiair Michel de Gruijter heeft hieraan een bijdrage geleverd. Suggesties voor antedateringen heb ik verder ontvangen van Frans Claes, J. van Donselaar, Jaap Engelsman, J. Gerritsen, G.J. Martens, Jan Posthumus, Ewoud Sanders, Tanneke Schoonheim, Rob Tempelaars en Dick Wortel.
eind27
De Vries/De Tollenaere 2000: 26.
eind28
Zie Tempelaars 1993.

eind29
Wie wil weten om welke woorden het gaat, raadplege de bron van de datering, die in het alfabetische woordregister achterin is vermeld.

eind30
Voor voorbeelden van het verschijnsel dialectontlening zie Deroy 1956: 113-116. Voor butje zie Reker 1999; voor de Belgische woorden zie Van Sterkenburg 1989: 16 en De Coster 1999: 5-6, 723.

eind31
Kloeke 1957.
eind32
Moerdijk 1994: 98-99.
eind33
Moerdijk 1994: 276.
eind34
Geluk 1996; ewb xxiii.
eind35
Zie ook De Vries/De Tollenaere 2000: 30. Voor de receptie van de Woordenschat zie Van Hardeveld 2000, hoofdstuk 3.4.

eind36
Daarom waren in het ewb de dateringen uit de twintigste eeuw over het algemeen niet in jaren maar in kwart eeuwen weergegeven: 1901-1925, 1926-1950 en na 1950. Omdat gebruikers dit echter bleken te betreuren, zijn in het onderhavige boek de exacte jaren afgedrukt.
eind37
Mooijaart en Tempelaars in Van den Toorn e.a. (red.) 1997: 441.

eind38
Onder het trefwoord jarden, zie Tempelaars 1997b: 148. Verkuyl 2000 wijst terecht op de beperkingen van de betekenisdefinities in woordenboeken: zij komen niet overeen met de manier waarop taalgebruikers betekenissen in hun hersenen hebben opgeslagen, en ze maken gebruik van woorden die zelf weer met woorden worden omschreven, waardoor cirkeldefinities ontstaan zoals grond is ‘bodem’ en bodem is ‘grond’. Voor het hier gestelde doel kunnen we echter met (ver)korte woordenboekdefinities goed uit de voeten, en is er ook geen bezwaar tegen synoniemdefinities. Zie ook noot 65 in hoofdstuk 3. Harry Cohen heeft een groot aantal van de betekenissen van de trefwoorden kritisch doorgelezen en vele suggesties voor verbetering gedaan. Leen Verhoeff heeft de definities van militaire termen gecorrigeerd.

eind39
Over semasiologie, zie Kronasser 1950. Belangrijk werk op het gebied van de (historische) woordbetekenisleer heeft Dirk Geeraerts verricht, zie Geeraerts 1989 (vooral p. 174-203) en Geeraerts, Grondelaers en Bakema 1996. Over betekenisveranderingen zie verder Van Bree 1990: 139-158; Buck 1949: Preface; Dornseiff 1966; Van der Sijs 1996: 631-662; Van Sterkenburg 1989: 121-149; De Vooys 1957: 280-308 en voor Duitse voorbeelden Seebold 1981: 171-179. Over de metafoor zie De Vooys 1925f. Voor de relatie tussen etymologie en semantiek zie Moerdijk 1990, met op p. 322-326 voorbeelden van semantische parallellen.
eind40
Deroy 1956: 262.
eind41
Daarvan verschaft het in 1909 opgerichte Duitse tijdschrift Wörter und Sachen vele voorbeelden; de ondertitel van dit tijdschrift luidde ‘Kulturhistorische Zeitschrift für Sprach- und Sachforschung’. Zie ook Van der Sijs 1998: 189-202 en Devos en Van Keymeulen 1990.
eind42
Betz 1974: 160. De meeste van deze religieuze betekenisvernauwingen zijn beïnvloed door het Latijn; de woorden en betekenissen uit de Latijnse bijbel stonden model voor de christelijke terminologie in andere talen.
eind43
Aitchison 1997: 145 meent dat mensen waarschijnlijk al in de vroegste ontwikkelingsfasen van de taal het menselijk lichaam als basis gebruikten voor verdere betekenisuitbreiding, en dat de metafoor tot de kern van de taal behoort.
eind44
Het overdrachtelijk gebruik van lichaamsdelen en dierennamen is universeel. Voor Duitse voorbeelden zie Wasserzieher 1963: 64. In het Latijn bestond al de onager ‘wilde ezel’ en ‘slingerwerktuig’. Een torpedo is een sidderaal; later kreeg het woord in het Engels de betekenis ‘onderzeese bom’. Ezelsoor hebben we ontleend aan het Duits.

eind45
Walch 1928: 110. Zie ook De Vooys 1957: 267 en Geeraerts 1989: 181.

eind46
Op basis van Betz 1949 en 1974; Gneuss 1955; Van der Sijs 1996: 643-662 en de daar genoemde literatuur.
eind47
Zie over eufemisering: Geluk 1998; Reinsma 1992; De Vooys 1925c.

eind48
Zie Van Bree 1987 en zie 2.0 voor de klankveranderingen die erfwoorden doorgemaakt hebben.
eind49
Zie de Inleiding in Van der Sijs (red.) 1999d.

eind50
Schrijver 1999.
eind51
Zie Weijnen 1975.
eind52
Zie Van Loon 1999.

eind53
Van den Toorn e.a. (red.) 1997: 516-517.
eind54
Wasserzieher 1963: 84-85 geeft Duitse tautologische samenstellingen waarvan een deel ook in het Nederlands bestaat, maar niet in mijn bestand voorkomt, zoals bijbelboek, guerillaoorlog, hoogaltaar, pontonbrug, scheenbeen, stormwind.

eind55
De korte herkomst is gebaseerd op de etymologische woordenboeken die in de literatuur zijn genoemd en op het wnt. Voor informatie op woordniveau en voor nuancering van de gegevens, zie deze woordenboeken. Hierin worden ook de taalvormen gegeven waarop leenwoorden teruggaan, de verdere ontleningsweg, klankveranderingen, discussies over de herkomst, etc. Er is bij de indeling uitgegaan van de meest waarschijnlijke herkomst, en daarbij moesten noodzakelijkerwijs keuzes gemaakt worden.

eind56
Voor mogelijke substraatinvloed, zie Kuiper 1995, en voor een samenvatting van het probleem Beekes 1999: 10-20; zie verder 3.2.

eind57
Over het hoe en waarom van het lenen van woorden, zie Van der Sijs 1996: Inleiding, met literatuur aldaar.
eind58
Zie Van der Sijs 2000 over het vertekende beeld dat ontstaat wanneer men alleen kijkt naar de verre etymologie.

eind59
Zie ook in 1.2.4 de paragraaf ‘Onregelmatige vormveranderingen’.

eind60
Seebold 1981: 193.
eind61
Voor eponiemen en geoniemen, zie Sanders 1993 en 1995.
eind62
Er wordt wel eens een relatie gelegd tussen kukel en iq, maar dat lijkt er achteraf bijgehaald te zijn.
eind63
Voor volksetymologie, zie Olschansky 1996; Philippa 1986; Schrijnen 1916: 296-302; Van der Sijs 1996: 492-505; De Vooys 1925d.
eind64
Zie verder Van der Sijs 1996: 643-662 en Kronasser 1950: 140-142.
eind65
Zie verder Van der Sijs 1996: 569-630 en de literatuur aldaar.
eind66
Zie Verdam 1923: 272; Te Winkel 1901: 211.

eind67
Het moderne Hebreeuws dateert van halverwege de negentiende eeuw en is dus ouder dan de staat Israël, die in 1948 werd uitgeroepen; zie Verhasselt 1999.

eind68
Voor onomasiologie zie Quadri 1952 en Geeraerts 1989. Bij de thematische indeling en vooral ook in de uitvoering ervan - de bepaling bij welk thema de verschillende woorden behoren - heeft stagiair Michel de Gruijter een zeer belangrijke rol gespeeld.

eind69
Aitchison 1997: 111-112.
eind70
De eerste druk uit 1952 is o.a. bekritiseerd door De Tollenaere 1960; Hallig en Von Wartburg geven in de tweede druk een samenvatting van zijn kritiek en die van anderen, en dienen hen van repliek. Voor de principes die gelden bij de volksnaamgeving van dieren en in hoeverre deze afwijken van de wetenschappelijke naamgeving, zie Swanenberg 2000: hoofdstuk 2.
eind71
Buck 1949: xiii; De Tollenaere 1960: 35, 42.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • over Woordenboek der Nederlandsche taal

  • over Middelnederlandsch Woordenboek (10 delen)