Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Medea (2002)

Informatie terzijde

Titelpagina van Medea
Afbeelding van MedeaToon afbeelding van titelpagina van Medea

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.14 MB)

ebook (3.21 MB)

XML (0.39 MB)

tekstbestand






Editeur

Jan Konst



Genre

drama

Subgenre

tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Medea

(2002)–Jan Six–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 34]
[p. 34]

V. Literaire voorgangers

In zijn Voorreden kiest Six voor een duidelijk eigen positie ten opzichte van de vele auteurs die zich vóór hem met de Medea-stof bezig gehouden hebben. Hij benadrukt de oorspronkelijkheid van zijn drama en zegt met een bewust nieuwe versie van het verhaal te willen komen (r. 19-20): ‘om geen verwarmde spijze op te disschen, zijn hier de gedachten van anderen met voordacht gemijd’. In hoofdstuk III is er in dit verband reeds op gewezen dat met name de ‘positief’ uitgewerkte karaktertekening van Medea ongewoon mag heten. Niettemin zijn er twee Medea-drama's die onmiskenbaar invloed op Six' Medea uitgeoefend hebben, te weten Seneca's Medea (ca. 50 n. Chr.) en de Médée(1635) van Corneille. Op het treurspel van de Latijnse dichter gaat Six in zijn Voorreden kort in. De tragedie van Corneille noemt hij opmerkelijk genoeg niet, terwijl ook aan dit werk het nodige ontleend blijkt, niet alleen bepaalde inhoudelijke aspecten, maar ook enkele structurele bijzonderheden. Voordat evenwel deze ontleningen besproken kunnen worden, vraagt hier eerst het drama van Lucius Annaeus Seneca (4 v. Chr. - 65 n. Chr.) om aandacht.

1. Het debat tussen Medea en Creon

Six zet zich in de Voorreden nadrukkelijk af tegen zijn klassieke voorganger, die Medea voor zijn gevoel veel te negatief heeft voorgesteld. Seneca's Medea-figuur kwalificeert hij als ‘hatelijk’ (r. 24), wat misschien het best als ‘hatenswaardig’ vertaald kan worden. Deze omschrijving is in de kern juist, want de Romeinse Medea wordt van het begin af aan gekarakteriseerd als een persoonlijkheid wier handelen in het teken van een geperverteerd kwaad staat. Zij onderhoudt bijvoorbeeld direct contact met de goden van de onderwereld, die haar tovermiddelen met een gruwelijke uitwerking ter beschikking gesteld hebben. Meteen al in de openingsmonoloog van het drama wordt Medea beheerst door wraakgevoelens en toont zij zich bereid opnieuw haar toevlucht te nemen tot laakbare daden, ditmaal niet om Jason te hulp te komen, maar om hem wreed te straffen voor zijn ontrouw (v. 42-55):

 
[...] pelle femineos metus
 
et inhospitalem Caucasum mente indue.
 
quodcumque vidit Pontus aut Phasis nefas,
 
videbit Isthmos. effera, ignota, horrida,
 
tremenda caelo pariter ac terris mala
 
mens intus agitat: vulnera et caedem et vagum
 
funus per artus - levia memoravi nimis:
 
haec virgo feci; gravior exurgat dolor:
 
maiora iam me scelera post partus decent.
 
accingere ira teque in exitium para
 
furore toto; paria narrentur tua
 
repudia thalamis: quo virum linques modo?
 
hoc quo secuta es. rumpe iam segnes moras:
 
quae scelere parta est, scelere linquenda est domus.
[pagina 35]
[p. 35]
[Ik moet vrouwelijke angsten van me afwerpen en mijn geest wapenen met de onherbergzaamheid van de Kaukasus. Welke gruweldaden de Pontus en de Phasis ook gezien mogen hebben - de Isthmus zal ze evenzo zien. Mijn geest draagt razende, ongekende, afschuwelijke misdaden in zich, waarvoor hemel en aarde tegelijkertijd sidderen. Wonden en moord en de dood die zich door de ledematen verbreidt - al te lichte daden heb ik in herinnering geroepen, dit alles heb ik als jonge vrouw reeds bestaan. Drukkender manifesteert zich mijn leed. Grotere misdaden passen mij nu ik kinderen geboren heb. Je moet je wapenen met toorn, je moet je voor de ondergang voorzien van alle razernij. Jouw verstoting staat gelijk aan je huwelijk. Hoe zul jij je echtgenoot verlaten? Zoals je hem gevolgd bent. Leg nu je trage talmen af! Het huis dat uit een misdaad is voortgekomen, moet je door een misdaad verlaten.]

Vanzelfsprekend kon deze ‘zwarte’ Medea niet model staan voor Six' zoveel genuanceerder uitgebeelde protagoniste. Niettemin komt er in Seneca's tragedie één scène voor die de volledige instemming van de Amsterdamse dichter heeft kunnen vinden, en wel omdat de titelheldin op de bewuste plaats vooral als slachtoffer wordt neergezet en er ‘groot medelijden t'haarwaarts verwekt’ (Voorreden, r. 24) wordt. Six heeft hier het tweede toneel van het tweede bedrijf van Seneca's Medea op het oog, dat het beroemde twistgesprek tussen de titelheldin en Creon brengt. Dit toneel heeft hij daarom - zoals in de Voorreden (vgl. r. 20-21) ook met zoveel woorden gezegd wordt - ten grondslag willen leggen aan de confrontatie die in zijn eigen drama tussen dezelfde twee personages plaatsvindt, eveneens in het tweede toneel van het tweede bedrijf. Six volgt de tekst van Seneca op de voet en in het bijzonder de verzen 332-382 kunnen als een zo goed als letterlijke vertaling van de verzen 179-235 in het Latijnse drama aangemerkt worden. Daarbij blijkt zelfs de structuur van de dialoog nagevolgd te zijn, zoals een enkel voorbeeld mag illustreren. In de tragedie van Seneca richt Medea zich met de verontwaardigde vraag tot Creon, wat nu precies de reden is waarom zij verbannen wordt (v. 191-200):

 
Medea
 
Quod crimen aut quae culpa multatur fuga?
 
Creon
 
Quae causa pellat, innocens mulier rogat.
 
Medea
 
Si iudicas, cognosce; si regnas, iube.
 
Creon
 
Aequum atque iniquum regis imperium feras.
 
Medea
 
Iniqua numquam regna perpetuo manent.
 
Creon
 
I, querere Colchis.
 
Medea
 
Redeo, qui avexit, ferat.
 
Creon
 
Vox constituto sera decreto venit.
 
Medea
 
Qui statuit aliquid parte inaudita altera,
 
Aequum licet statuerit, haud aequus fuit.
[pagina 36]
[p. 36]
[Medea: Welke misdaad, of welke schuld wordt met mijn verbanning bestraft?Creon: Welke oorzaak haar verdrijft, dat vraagt een onschuldige vrouw.Medea: Wanneer u oordeelt, onderzoek dan; wanneer u heerst, beveel dan.Creon: Een rechtvaardig, maar ook een onrechtvaardig koningsbevel moet u ondergaan. Medea: Onrechtvaardige koninkrijken hebben nimmer een blijvend karakter. Creon: Ga, hou de inwoners van Colchis die klacht voor.Medea: Ik keer terug, degene die me daar weggevoerd heeft, moge mij erheen brengen. Creon: Jouw woorden komen na een genomen besluit te laat.Medea: Wie een oordeel velt zonder de andere partij gehoord te hebben, handelt, zelfs al zou hij een rechtvaardig oordeel vellen, onrechtvaardig.]

Deze woordenwisseling heeft Six woord voor woord in het Nederlands overgezet (v. 340-348):

 
Medea
 
'k Wist garen eerst waarom, wat schelmstuk of 't my doet?
 
Creon
 
Noch vraagt die goede vrow; waarom zy vluchten moet.
 
Medea
 
Hoort reden, pleegt gy recht; dwingt, wilt gy overheren.
 
Creon
 
Of dwang of niet, gy zult hun horen die regeren.
 
Medea
 
Noit Rijken zonder recht genoten lange vreê.
 
Creon
 
Ga, klaag dat t'huis.
 
Medea
 
Ik ga; die my hier bragt, ga meê.
 
Creon
 
Uw vonnis is gevelt, dies voegen hier geen woorde'.
 
Medea
 
Die vonnis velde voor hy bei de zijden hoorde,
 
Al doet hy recht, noch heeft hy onrecht recht gedaan.

Beziet men het gesprek tussen Creon en Medea met meer zorgvuldigheid, dan blijkt dat er twee redenen zijn voor Six om van zijn brontekst af te wijken. Enerzijds namelijk wanneer Seneca teveel nadruk legt op de donkere kanten van Medea's karakter, anderzijds ook wanneer diens voorstelling van zaken naar de maatstaven van Six als ‘onwaarschijnlijk’ van de hand gewezen zou moeten worden. Zo legt Seneca - ter illustratie van de eerste reden - Creon harde verwijten tegen Medea in de mond: zij is de wrede moordenares van Pelias, wiens van ledematen ontdane lichaam deze ontaarde vrouw in een ketel water heeft laten koken (vgl. v. 258-261). De parallelle plaats in het zeventiende-eeuwse drama blijkt heel wat vriendelijker geformuleerd (v. 403): ‘Toen door u kruiden laatst zijn [Acastus'] vader kwam om 't leven.’ In de tweede plaats is het als gezegd de eis van de waarschijnlijkheid die Six er in voorkomende gevallen toe brengt de tekst van Seneca aan te passen. Dat de Nederlandse dichter groot belang hecht aan de vraisemblance kwam in een meer algemeen perspectief reeds aan de orde in hoofdstuk II van deze inleiding.

In dit verband is het bijvoorbeeld veelzeggend dat men bij Six tevergeefs Fortuna zoekt, de godin van het avontuur, die bij Seneca in een handelende rol wordt voorgesteld (v. 219-220):

[pagina 37]
[p. 37]

‘rapida fortuna ac levis / praecepsque regno eripuit, exilio dedit’ (‘De voortjagende Fortuna, wankelmoedig en overhaast, heeft mij uit mijn koninkrijk gerukt en aan de verbanning prijs gegeven.’) Deze zinsnede volgt op Medea's verzuchting dat het haar vroeger toch allemaal beter ging. Ook Six' Medea beklaagt haar wederwaardigheden (v. 364-365), maar zij besluit met de veel neutralere zinsnede (v. 365): ‘zo veel vermag de tijt’. Het lijdt geen twijfel dat Six hier de klassieke voorstelling van een meergodendom, die in de zeventiende-eeuwse optiek uiteraard tegen de waarschijnlijkheid indruist, doelbewust uit de weg gaat. Zo ook treft men nergens in Medea de meervoudige term ‘goden’ aan en afgezien van Juno, die twee keer kort als beschermvrouwe van het huwelijk figureert (vgl. respectievelijk v. 228 en v. 453), worden geen klassieke goden met naam en toenaam genoemd. In deze contekst is het bovendien opvallend dat de personages van Six uitsluitend de weinig specifieke begrip ‘hemel’ bezigen, wanneer ze een beroep doen op een hogere, goddelijke macht - men vergelijke bijvoorbeeld ‘de hemel wil het wreken’ (v. 61), ‘indien de Hemel my verhoorde’ (v. 161), of ook ‘O Hemel! dien ik heb zo dikmaals aangebeden, / Gebeden zonder baat’ (v. 174-175).

Terug naar het twistgesprek tussen Medea en Creon. De eis van de waarschijnlijkheid vormt ongetwijfeld ook de achtergrond waartegen men de vrijheid moet bezien die Six zich in zijn vertaling van vers 227 van Seneca's tragedie veroorlooft. De laatste beschrijft daar de Argonauten als directe nakomelingen van de goden (vgl. ‘prolem deum’ - ‘het nakomelingschap der goden’). Deze omschrijving keert opvallenderwijze niet terug in de corresponderende verzen 371-372 van Six' Medea: ‘Dat door mijn raad en hulp behowden is in 't leven / De macht van Griekenland, en harer helden roem.’ Op vergelijkbare wijze lijkt Six de stamboom van Medea aan te passen. Naar de mythologische voorstelling is haar vader als zoon van de zonnegod Sol geboren. Hieraan refereert Seneca's titelheldin wanneer zij op haar afkomst pocht met de woorden (v. 209-210): ‘quondam nobili fulsi patre / avoque clarum Sole deduxi genus’ (‘Eens schitterde ik door mijn nobele vader en heb ik met de hulp van Sol, mijn grootvader, mijn volk hierheen gevoerd.’). Als persoon komt de zonnegod niet meer voor in de tekst van Six, die voor een formulering kiest die denkelijk metaforisch uitgelegd moet worden (v. 356-357): ‘'k Was in de wieg Prinses; 'k wierd eertijts hoog geacht, / En blonk gelijk de zon, die ons heeft voortgebragt’. De zon is hier levenbrenger, misschien wel in de eerste plaats vanwege de vruchtbaarheid van Colchis, die het fundament voor de roem van Medea's geslacht gelegd heeft.

2. Andere parallellen

Anders dan men op grond van Six' Voorreden zou kunnen vermoeden, blijven ontleningen aan Seneca's treurspel niet tot de redetwist van Medea en Creon beperkt. Incidenteel stuit men in de zeventiende-eeuwse Medea op vertaalde c.q. bewerkte Seneca-fragmenten. Een tweetal voorbeelden mag hier vooralsnog volstaan. In een later stadium zullen bij de bespreking van de onderlinge verhouding tussen respectievelijk Seneca'sMedea, Corneille's Médée en Six' Medea nog enkele aanvullende tekstillustraties de revue passeren. Ten eerste: het koor achter het vierde bedrijf opent bij Six met de volgende strofen (v. 742-749):

 
Die eerst van landt is afgesteken,
 
Die eerst de see is ingeseylt,
 
En eerst de diepten heeft gepeylt,
 
Dien most het aen geen hart ontbreken.
[pagina 38]
[p. 38]
 
Hert had hy, die zich dorst verkloeken,
 
Zelf in gevaar van zand en klip,
 
En al wat niet en is zijn schip,
 
Een niewen vyand op te zoeken.

Deze woorden gaan direct terug op de openingsverzen van het koor achter het tweede bedrijf van Seneca's Medea. Vergelijk (v. 301-308):

 
Audax nimium qui freta primus
 
rate tam fragili perfida rupit
 
Terrasque suas post terga videns
 
animam levibus credidit auris,
 
dubioque secans aequora cursu
 
potuit tenui fidere ligno
 
inter vitae mortisque vias
 
nimium gracili limite ducto.
[Al te stoutmoedig is degene geweest, die als eerste met een zo kwetsbaar schip de onbetrouwbare zeeën bevoer en zijn leven, terwijl hij zijn land achter zich zag liggen, aan de wisselvallige winden toevertrouwde en het bestond, terwijl hij met een onzekere vaart de golven doorkliefde, zijn vertrouwen te vestigen op een dun stuk hout, waarbij tussen de wegen van het leven en de dood een al te smalle scheidslijn getrokken was.]

Vanaf dit moment evenwel lopen de respectievelijke koorpartijen van Seneca en Six uit elkaar. De eerste grijpt de opmerking over het begin van de zeevaart aan als de opmaat tot een verslag van de Argonautentocht, Six komt met een moreel-didactisch betoog over de noodzaak de hartstochten door de rede te bewingen. Wel kunnen in de verzen 750-753 van Six nog duidelijke reminiscenties aan Seneca's verzen 365-379 onderkend worden.

Een tweede en als gezegd voorlopig laatste voorbeeld. Op het moment dat Seneca's Medea doorkrijgt dat Jason boven alles van zijn twee kinderen houdt, vat zij het plan op beiden aan haar wraak op te offeren. Zij spreekt zichzelf moed in met de woorden (v. 549-550): ‘Sic natos amat? / bene est, tenetur; vulneri patuit locus.’ (‘Hij houdt dus van de kinderen? Het is goed, hij is bedwongen. De plaats om hem te verwonden heeft zich geopenbaard.’) Deze passus heeft bij Six een direct equivalent in de volgende verzen (v. 905-908):

 
Hy mint het kind; 't is goet, 't is goet;
 
'k Heb noch een open dan gevonden
 
Waar langs heen dat ik werken moet;
 
Ik zie meer plaats om hem te wonden.

Niet alleen kan men meer dan eens een onmiskenbare tekstuele verwantschap tussen de drama's van Seneca en Six signaleren. Soms ook laat zich vaststellen dat Six bepaalde motieven van Seneca overneemt, zonder dat hij in dat verband de formuleringen van zijn klassieke vakbroeder imiteert. Het valt bijvoorbeeld in het oog dat zijn Medea net als Seneca's titelheldin in een eerste gesprek met Jason in het bijzonder ook aandringt op de mogelijkheid samen uit Corinthe te vluchten (vgl. Seneca, v. 447-448 en Six, v. 153). Opmerkelijk is bovendien dat zowel bij

[pagina 39]
[p. 39]

Seneca als bij Six de argumentatie die Medea uiteindelijk tot de kindermoord voert, allengs van toon verandert. Is het aanvankelijk speciaal de geleden schande waarop zij zich beroept, naarmate het moment van het offer naderbij komt, krijgt zowel bij Seneca als Six het verlangen van Medea de dood van haar broer Apsyrtus te wreken in haar overwegingen een centralere plaats.

 

Ondanks deze en andere punten van overeenkomst is het belangrijk te wijzen op het ontegenzeggelijk eigen karakter van Six' Medea. Hij heeft ongetwijfeld geprofiteerd van Seneca's drama, maar slechts die gegevens verwerkt, die pasten binnen zijn aantoonbaar eigen conceptie van de Medea-thematiek. Op die manier mag zijn tragedie dan ook als een in hoge mate oorspronkelijk werkstuk aangemerkt worden.

3. De relatie Seneca-Corneille-Six

Eenzelfde conclusie laat een vergelijking tussen Six' Medea enMédée van Pierre Corneille (1606-1684) toe, hoewel ook hier sprake is van een aantal directe ontleningen. Wel is frappant dat de Nederlandse dichter, die in de Voorreden zo openhartig is over de betekenis van Seneca, voor de lezers verzwijgt dat hij zijn oor eveneens bij zijn Franse vakbroeder te luisteren heeft gelegd. Omdat ook in het drama van Corneille meer dan eens de Medea van Seneca doorklinkt, is het op deze plaats in eerste instantie van belang de onderlinge relatie tussen het Romeinse, het Franse en het Nederlandse drama te bepalen. In theorie namelijk is het mogelijk dat Six de in het voorgaande beschreven ontleningen aan Seneca in feite aan Corneille te danken heeft. Zo voorziet ook deze laatste dichter in een confrontatie-scène tussen Medea en Creon, die meer dan eens het klassieke drama in herinnering roept. Men hoeft in dat verband slechts de volgende verzen met de in het voorgaande geciteerde verzen 191-192 uit Seneca's Medea te vergelijken (v. 382-384):

 
Médée
 
De quoi m'accuse-t-on? Quel crime, quelle plainte
 
Pour mon bannissement vous donne tant d'ardeur?
 
Créon
 
Ah! l'innocence même, et la même candeur!
[Médée: Waarvan beschuldigt u mij? Welke misdaad, welke klacht wekt in u zo'n ijver om mij te verbannen? Créon: Ach! De onschuld zelve, welk een argeloosheid!]

Ofschoon men een aanzienlijk aantal woordelijke overeenkomsten tussen Seneca en Corneille kan traceren, wijst veel erop dat Six zich niet van deze mogelijke Franse tussenbron bediend heeft, maar dat hij wel degelijk direct bij de klassieke tekst te rade is gegaan. Bij Corneille laat zich onder meer een duidelijk tendens tot amplificatie vaststellen, waardoor de afstand tot Seneca aanzienlijk groter is dan bij Six. Waar de Nederlandse dichter de stichomythische structuur van het debat tussen Creon en Medea bijvoorbeeld handhaaft, kiest Corneille er steeds weer voor de uitspraken van beide antagonisten te verbreden en te variëren. Bij hem verliest hun twistgesprek daardoor aan dynamiek, terwijl men de snelheid van Seneca's dialoogvoering bij Six in onverminderde mate terugvindt. Ook in andere gevallen blijkt dat de Nederlandse

[pagina 40]
[p. 40]

toneelauteur dichter bij Seneca dan bij Corneille staat. Hier zij in de eerste plaats verwezen naar de monoloog van Six' Medea in het eerste bedrijf, die duidelijk verwant is met de alleenspraak van Seneca's protagoniste in - eveneens - het openingsbedrijf. Vol verontwaardiging over het onrecht dat haar is aangedaan, smeekt de Latijnse Medea de goden Creüsa met de dood te bestraffen. Maar Jason moeten zij voorlopig nog sparen, zodat hem bij zijn leven nog alle denkbare kwaad ten deel kan vallen (v. 20-22):

 
Vivat, per urbes erret ignotas egens
 
exul, pavens, invisus, incerti laris;
 
me coniugem optet.
[Hij moge leven. Laat hem door onbekende steden dwalen, gebrek lijdend, verbannen, vrezend, gehaat, zonder veilig heenkomen, moge hij mij als echtgenote wensen.]

Bij Six stuit men op de volgende uitspraak, die direct op het zojuist geciteerde Seneca-fragment teruggaat (v. 193-196):

 
Doch Jason, dat hy haar niet volg; maar spaar hem vry:
 
Op dat ik hem, by beurt, ook ongehoorzaam zy;
 
Dat hem zijn kwelling drijv' op onbekende wegen,
 
Daar hem een erger volk, als in ons land, bejegen;
 
Daar hy my mist, en wenscht, en mijne raad ontbeert
 
Die hem behowden heeft.

Ook Corneille heeft Seneca's Medea-monoloog in het eerste bedrijf van zijn drama verwerkt. De zojuist aangehaalde passage luidt in zijn versie - die de machten van de onderwereld tot de aangesproken instantie maakt - als volgt (v. 219-228):

 
Et si vous ne voulez mal servir mon courroux,
 
Quelque chose de pis pour mon perfide époux:
 
Qu'il coure vagabond de province en province,
 
Qu'il fasse lâchement la cour à chaque prince;
 
Banni de tous côtés, sans bien et sans appui,
 
Accablé de frayeur, de misère, d'ennui,
 
Qu'à ses plus grands malheurs aucun ne compatisse;
 
Qu'il ait regret à moi pour son dernier supplice;
 
Et que mon souvenir jusque dans le tombeau
 
Attache à son esprit un éternel bourreau.
[Wanneer u mijn gramschap niet slecht wilt dienen, doe mijn trouweloze echtgenoot dan iets nog ergers aan. Moge hij als zwerver van land tot land dwalen, laat hij zich lafhartig voor iedere vorst op de grond werpen. Uit alle landen verbannen, zonder bezittingen en zonder zekerheid, uitgeleverd aan angst, aan ellende, aan moeilijkheden. Dat niemand medelijden heeft met zijn grootste tegenslagen, moge hij als laatste kwelling een verlangen naar mij ondergaan. Ja, laat tot aan het graf als een eeuwige beul de herinnering aan mij zich aan zijn geest hechten.]
[pagina 41]
[p. 41]

Duidelijk toont zich ook in deze verzen het amplificerende karakter van Corneille's bewerking. Bij Seneca - én bij Six - ontbreken onder meer de knieval van Jason en de fraaie metaforiek in de laatste regels, die de herinnering aan Medea tot de beul maakt die haar trouweloze eega tot aan de dag van zijn dood zal achtervolgen. Het is alleszins legitiem uit deze verschillen af te leiden dat de tekst van Six hier niet op Corneille teruggevoerd moet worden, maar op Seneca.

Een laatste voorbeeld. In het tweede toneel van het derde bedrijf voert Seneca Jason en Medea ten tonele. De verwijten vliegen over en weer, zodat op zeker moment Jason een einde probeert te maken aan het voor hem onaangename gesprek. Hij roept Medea op Corinthe te verlaten zolang dat nog kan (v. 493-495):

 
Jason
 
Dum licet abire, profuge teque hinc eripe;
 
gravis ira regum est semper.
 
Medea
 
Hoc suades mihi,
 
praestas Creusae: paelicem invisam amoves.
[Jason: Vlucht, zolang het je nog vrijstaat te gaan en ruk je los van hier! Fel is altijd de toorn van koningen. Medea: Dat adviseer jij mij, maar je dient de belangen van Creüsa. De gehate mededingster wens je te verstoten.]

De corresponderende passage bij Corneille vindt men in het - eveneens - tweede toneel van het derde bedrijf. Nog eens treedt de voorliefde van de Franse dichter aan de dag zijn brontekst uit te breiden (v. 841-848):

 
Jason
 
Tes discours, dont Créon de plus en plus s'offense,
 
Le forceraient enfin à quelque violence.
 
Éloigne-toi d'ici tandis qu'il t'est permis:
 
Les rois ne sont jamais de faibles ennemis.
 
Médée
 
A travers tes conseils je vois assez ta ruse;
 
Ce n'est là m'en donner qu'en faveur de Créuse.
 
Ton amour, déguisé d'un soin officieux,
 
D'un objet importun veut délivrer ses yeux.
[Jason: Jouw woorden, waaraan Creon steeds meer aanstoot neemt, zouden hem uiteindelijk kunnen dwingen zijn toevlucht tot geweld te nemen. Verwijder je van hier zolang het je nog is toegestaan. Nimmer zijn koningen zwakke vijanden. Médée: Ik zie jouw doortraptheid maar al te goed door je adviezen heen. Het is slechts ten gunste van Creüsa dat je ze mij geeft. Onder het mom van een oprechte bezorgdheid wil jouw liefde je ogen van een onaangenaam voorwerp bevrijden.]

Deze verzen vinden een tegenhanger in het tweede toneel van het vierde bedrijf van Six' Medea. Ditmaal bemerkt men weliswaar dat Six wat vrijer met de tekst van Seneca omgaat, maar ook nu is er geen enkele aanleiding te veronderstellen dat zijn eigenlijke zegsman Corneille is geweest.

[pagina 42]
[p. 42]

Diens aanpassingen van, c.q. aanvullingen op Seneca's formuleringen vindt men in de Nederlandse tekst in ieder geval niet terug. Vergelijk (v. 794-798):

 
Jason
 
Dies, zo gy u laat raden,
 
Wacht geen verandering, noch haal meer ongenaden
 
Noch onheil op uw hals, dien ik heb vry gesmeekt.
 
Medea
 
Lafhertige, geveinsd', en zonder trow: nu spreekt
 
Toch eens recht uit, en zeg; dat wy u hier vervelen.

Wenst men op grond van bovenstaande bewijsplaatsen een conclusie te formuleren met betrekking tot de onderlinge relatie tussen Seneca's Medea, Corneille's Médée en Six' Medea, dan moet die luiden dat beide zeventiende-eeuwse dichters het klassieke drama zelfstandig verwerkt hebben. De parallelplaatsen die men in het Nederlandse treurspel met de Latijnse tragedie kan onderkennen, zijn in ieder geval niet tot stand gekomen door bemiddeling van Corneille.

4. Corneille's Pollux en Six' Hercules

Wat heeft de Nederlandse toneeldichter dan wel van Corneille overgenomen? In de eerste plaats valt op dat de structuur van het eerste toneel van Six'Medea ingegeven is door de eerste scène van de Médée. Het Franse drama opent met Jasons begroeting van Pollux, een der Argonauten, die onverwacht naar Corinthe gekomen is (v. 1-6):

 
Pollux
 
Que je sens à la fois de surpise et de joie!
 
Se peut-il qu'en ces lieux enfin je vous revoie,
 
Que Pollux dans Corinthe ait recontré Jason?
 
Jason
 
Vous n'y pouviez venir en meilleure saison;
 
Et pour vous rendre encor l'âme plus etonnée,
 
Préprarez-vous à voir mon second hyménée.
[Pollux: Welk een verrassing, wat een vreugde gevoel ik op dit moment! Kan het zijn dat ik u uiteindelijk op deze plaats weer terugzie, dat Pollux in Corinthe Jason weer ontmoet heeft? Jason: U had op geen beter moment kunnen komen. Ja, een nog grotere verbazing mag zich in uw ziel ontwikkelen, bereidt u er namelijk op voor getuige te zijn van mijn tweede huwelijk!]

Met de komst van Pollux naar Corinthe heeft Corneille een slimme zet gedaan, want omdat Jasons vriend niets weet van de recente ontwikkelingen in Corinthe, spreekt het vanzelf dat hij op de hoogte gebracht wordt van de stand van zaken. Op die manier wordt het publiek op een bij uitstek waarschijnlijke wijze geïnformeerd over de uitgangssituatie van de dramatische handeling. Corneille hoeft bijvoorbeeld niet terug te grijpen op de zogenaamde expositionele openingsmonoloog, die men bij veel van zijn voorgangers aantreft. Het gaat in dat geval om een

[pagina 43]
[p. 43]

alleenspraak waarin een der protagonisten de voorgeschiedenis uit de doeken doet en het conflict introduceert dat zich op korte termijn zal aandienen. Een dergelijke monoloog druist voor Corneille stellig tegen de regels van devraisemblance in, want geen weldenkend mens zal zonder dat daar een directe aanleiding toe bestaat zichzelf toespreken en dingen onder woorden brengen die voor hem eigenlijk niets nieuws behelzen. Zo bezien is daarom de plotselinge entree van Pollux een gelukkige vondst.

Bij Six nu is Pollux tot Hercules geworden, de beroemde Griekse held die eveneens aan de Argonautentocht deelgenomen heeft. Ook hij verschijnt geheel onverwachts in Corinthe, zoals men uit de eerste verzen van Medea op kan maken (v. 1-7):

 
Jason
 
O, welkom! waardste vriend! wat goedertiere reyen
 
Der sterren, komen hier mijn Hercules geleyen?
 
Gy kwaamt ter goeder uur nu tot Corinthen aan.
 
Op wat plaats hebt gy eerst van mijn geluk verstaan?
 
Hercules
 
O, Jason! wat geluk? 'k heb nergens van vernomen;
 
Maar ben daar even zo de haven ingekomen,
 
Om door deez' Owde Stad te trekken landwaard in.

Woordelijke overeenkomsten met de openingsverzen van Corneille's Médée zoekt men hier tevergeefs, maar de functie van Hercules is dezelfde als die van Pollux: hij is eerst en vooral klankbord om de gebeurtenissen in het verleden meteen al in het eerste toneel aan de orde te kunnen stellen. Het valt verder in het oog dat Pollux en Hercules op vergelijkbare wijze reageren op de verhalen van Jason. In eerste instantie redeneren bijvoorbeeld beiden dat Medea wel dood moet zijn, nu de trouwplannen van Jason en Creüsa zich schijnbaar in een zo vergevorderd stadium bevinden: (Médée, v. 7) ‘Quoi! Médée est donc morte, ami?’; (Medea, v. 78) ‘Zo leeft zy noch?’ Ook oordelen zowel Pollux als Hercules dat Jason zich ondankbaar betoont ten opzichte van de hulp die Medea hem steeds weer geboden heeft en zij waarschuwen voor haar wraak. In de woorden van Pollux heet het (v. 146-148):

 
C'est montrer pour Médée un peu d'ingratitude;
 
Ce qu'elle a fait pour vous est mal récompensé.
 
Il faut craindre après tout son courage offensé.
[Dat betekent Medea maar bitter weinig dankbaarheid te betuigen, wat zij voor u gedaan heeft wordt slecht beloond. Na dat alles dient haar gekrenkte trots gevreesd te worden.]

In hoge mate vergelijkbaar is de waarschuwing van Hercules, die zich vooral verontrust toont over het toekomstige verzet van Medea, die - naar de woorden van Jason althans - vooralsnog geen krimp gegeven heeft (v. 85-88):

 
Zy dient te meer ontsien; want opgekropte toren
 
Is dies te heviger, wanneer die zich laat horen:
 
Gelijk de lucht, als hem een kopre buis besluit,
[pagina 44]
[p. 44]
 
En vast benawd, noch breekt op 't lest te feller uit.

Na zijn optreden in het openingstoneel van Médée treedt Pollux nog eenmaal op de voorgrond, wanneer hij namelijk Creüsa uit de handen van Aegeus bevrijdt. Deze speelt in het drama van Corneille een actieve rol en dingt net als Jason naar de hand van de dochter van Creon. Wanneer op zeker moment duidelijk wordt dat de oude koning van Athene geen schijn van kans maakt tegen de jeugdige Jason, besluit hij Creüsa te schaken. Het eigenlijke moment van de schaking toont Corneille niet, maar uit de mond van Medea's dienares Nerina verneemt het publiek in het vierde bedrijf achteraf hoe Aegeus van de gelegenheid gebruik maakt, wanneer zijn begeerde bruid slechts vergezeld door enkele bedienden ‘sur les bords de la mer’ (v. 1010) van de stilte geniet. Laaghartig laat hij Creüsa gevangen nemen en enige tijd ziet het er slecht uit voor de geheel uit het lood geslagen jonge vrouw. Dan echter komt Pollux in het gezelschap van Jason en hij bevrijdt de prinses op het allerlaatste moment, waarbij het op het strand tot een heftige strijd met de talrijke manschappen van Aegeus komt. Ook deze strijd wordt in Médée niet als zodanig ten tonele gebracht, maar in het daarop volgende toneel kort beschreven door Pollux (vgl. v. 1065-1076).

Dit voorval heeft in Six' Medea een directe pendant in het gevecht dat het bodebericht in het derde bedrijf tot onderwerp heeft. Plaats van handeling is ook hier het strand voor Corinthe (vgl. v. 637-638) en de held van het moment is Hercules. Net als Pollux in Corneille's drama treedt hij na de begroetingsscène in de het eerste bedrijf nog maar één keer op de voorgrond, overigens niet in eigen persoon, maar in het uitgebreide verslag van de bode. Een verschil is er wel, want keert zich Pollux tegen Aegeus, Hercules bindt de strijd aan met de legermacht van Acastus, die naar Corinthe gekomen is om de uitlevering van Jason en Medea te eisen. Evenzo moet men vaststellen dat de wapenfeiten van Pollux maar weinig aandacht krijgen in vergelijking tot de minutieuze beschrijving van Hercules' heldendaden door de bode in het Nederlandse drama. Anderzijds lijdt het geen twijfel dat Six zich voor het bodebericht over het wapengekletter voor Corinthe wel degelijk op Corneille georiënteerd heeft. In feite wordt een opmerkelijk handelingsmoment uit Médée verder uitgewerkt en net als in dit drama als relaas achteraf weergegeven. Dat er daarbij van een enigszins andere inhoudelijk uitrichting sprake is, verandert daaraan niets: Corneille's Pollux staat model voor Six' Hercules en het is deze figuur, die niet alleen de opzet van het openingstoneel van Medea ingeeft, maar tegelijkertijd bepaalt hij de invulling van het gehele derde bedrijf.

Er zijn meer overeenkomsten tussen de Medea-stukken van Corneille en Six. Opnieuw echter moet men concluderen dat er geen directe woordelijke ontleningen voorkomen. Opvallend is evenwel dat niet alleen bij Six, maar ook bij Corneille de figuur van Creüsa, die in Seneca's Medea niet op de planken komt, tot de dramatis personae behoort. In samenhang daarmee laat zich zowel bij Corneille als ook bij Six vaststellen, dat het motief van Jasons liefde voor de dochter van Creon een veel belangrijkere plaats inneemt dan in het klassieke drama. Waar Seneca nauwelijks te spreken komt over de gevoelens van Jason voor Creüsa, laat Corneille de Argonautenleider zijn liefde voor de prinses van Corinthe bij herhaling onder woorden brengen. Datzelfde kan men in het drama van Six observeren. In verschillende scènes mogen Jason en Cresa hun gemoed in elkaars bijzijn blootleggen, onder meer ook in het eerste toneel van het tweede bedrijf, waar ze elkaar over en weer van de oprechtheid van hun gevoelens proberen te overtuigen.

 

[pagina 45]
[p. 45]

Op basis van het voorgaande kan men de conclusie trekken dat Six niet alleen ten opzichte vanSeneca, maar ook ten opzichte van Corneille een in de eerste plaats als onafhankelijk te kwalificeren positie inneemt. Weliswaar heeft hij ook met werk van de Franse dichter zijn voordeel gedaan, maar hij is zijn eigen ontwerp trouw gebleven. Dat geldt in het bijzonder ook voor de psychologische uitwerking van Medea, die bij Corneille duidelijk negatiever getekend is dan bij Six. Daarbij stuit men bij de laatste niet eenmaal op woordelijke ontleningen uit het Franse drama. Misschien dient Six in de letterlijke zin des woords dan ook wel in het gelijk gesteld te worden, wanneer hij beweert - zoals in het voorgaande besproken is - dat hij met uitsluiting van Seneca ‘de gedachten van anderen met voordacht gemijd’ (r. 19-20) heeft.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken