Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Medea (2002)

Informatie terzijde

Titelpagina van Medea
Afbeelding van MedeaToon afbeelding van titelpagina van Medea

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.14 MB)

ebook (3.21 MB)

XML (0.39 MB)

tekstbestand






Editeur

Jan Konst



Genre

drama

Subgenre

tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Medea

(2002)–Jan Six–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 46]
[p. 46]

VI. Overlevering, opvoering en waardering

Six' Medea is in drie edities uit achtereenvolgens 1648, 1679 en 1680 overgeleverd. In geen van deze drukken wordt de naam van de auteur op het titelblad vermeld:

 

1. Medea. Trevrspel. t'Amsterdam: By Abraham de Wees, enJacob Lescaille, Boeckverkoopers op den Middeldam, in't jaer 1648. (Rijksprentenkabinet Amsterdam, signatuur B. inv. 88 K.)



illustratie
Titelpagina van de eerste druk van Jan Six' Medea, 1648.


2. Medea. Treurspel. Twede druk. Te Amsterdam: By Jacob Lescailje, Boekverkoper op den Middeldam, naast de Vischmarkt, 1679. (Universiteitsbibliotheek Amsterdam, signatuur UBA 694 f 96)



illustratie
Titelpagina van de tweede druk van Jan Six' Medea, 1679.


3. Medea. Treurspel. Twede druk. Te Amsterdam: By Jacob Lescailje, Boekverkoper op den Middeldam, naast de Vischmarkt, 1680. (Universiteitsbibliotheek Amsterdam, signatuur UBA Port.-Ton. 91:21)



illustratie
Titelpagina van de ‘tweede druk’ van Jan Six' Medea, 1680, en titeluitgave van de druk 1679.


Het zetsel van de onder 2 en 3 genoemde edities - beide als ‘twede druk’ opgevoerd - is gelijk, zodat de als derde genoemde editie waarschijnlijk als een zogenaamde titeluitgave van de tweede editie gekenmerkt moet worden. Het gaat hier om een verkoopstrategie die in het zeventiende-eeuwse boekbedrijf niet ongebruikelijk was: nog voorradig zijnde boekexemplaren worden van een nieuw, actueel titelblad voorzien om de afzetmogelijkheden te vergroten. Afgezien van een groot aantal orthografische en stilistische verbeteringen is de tweede druk vrijwel identitiek aan de eerste druk. De belangrijkste verandering schuilt in de toevoeging van het eerste toneel van het derde bedrijf. De ‘zang’ en de hernieuwde liefdesverklaringen van Jason en Creüsa ontbreken namelijk in de eerste druk.

In de Collectie Six - het huisarchief van de familie Six te Amsterdam - wordt onder signatuur bibl./kluis 00215 een exemplaar van de Medea-uitgave van 1648 bewaard dat naar alle waarschijnlijkheid aan de tweede druk van de toneeltekst ten grondslag gelegen heeft. In de marges treft men een niet gering aantal varianten aan die te oordelen naar het handschrift van Jan Six zelf stammen. Deze varianten zijn vrijwel zonder uitzondering in de tweede druk overgenomen en tonen aan dat de nauw samenhangende edities 1679 en 1680 beide aangemerkt mogen worden als een zogenaamde ultima manus editio, een laatste druk die nog door de auteur zelf gecorrigeerd en geautoriseerd is.

Omdat aan deze uitgave de tweede druk ten grondslag ligt (zie hoofdstuk VII) zullen op deze plaats twee langere fragmenten uit de eerste druk weergegeven worden om een indruk te geven van de uiterlijke verschillen tussen beide redacties. In de editie 1648 wordt Jasons relaas over de voorgeschiedenis in het eerste bedrijf als volgt weergegeven:

[11][regelnummer]
Toen Pelias mijn Oom, Vorst van 't Thessalisch landt,
 
My, Opperst van de Vloot, nae 't goudtrijck Colchis sandt,
 
Om 't goedt te eyschen van Neef Phryxus daer gebleven,
 
Ghy weet, men mompelden; den een, dorst van sich geven:
[15][regelnummer]
Dat gelt die groote Schat, de gulde Vliesen, was 't;
 
Op vrybuyt gaet dat uyt, Aë[t]aes Slot stae vast:
[pagina 47]
[p. 47]
 
Door dien men wist dat daer d'inwoonders veel vergaederen
 
In ramme vachten, 't goudt afdrijvend' uyt de aederen
 
Van Corax, Caucasus, Marpesie; in de stroom
[20][regelnummer]
Van Phasis, dien het boordt als met een gulde soom,
 
't Welck op een slot, vergaert, bewaert wierd: maer een ander,
 
Die wist dat Oom my vreesd' en haete, ruym soo schrander,
 
Geloofde, dat men slechts door sulcke middel socht
 
Te helpen my van kant op dese swaere tocht:
[25][regelnummer]
Hoe of de meeningen hier van by andre waeren,
 
Ick ben, alleen door eer geprickelt, heen gevaeren,
 
Die nacht en dach, 't sy dat ick waeckt', of dat ick sliep,
 
My moedighde met hoop, en derwaerts heenen riep:
 
Doch was door dese tocht mijn ondergang beschoren,
[30][regelnummer]
(Gelijck ick wel geloof) ick ging oock licht verloren;
 
Ten waer de Dochter van Aëet' op my ontstack,
 
Toen ick van 't Griecksche goet aldaer dien Koninck sprack:
 
Want soo hy my mijn eysch, wy hem de vreed' ontseyden,
 
Heeft sy bestaen met list ons in het Slot te leyden:
[35][regelnummer]
'k Beloofden haer eerst trouw, en met haer wegh te vliên;
 
Voor 't outer van Diaen: toen heeft sy ons versien
 
Met salf die brandt verhoedt, met pijlen die niet wonden
 
Of dooden daetelijck, en diergelijcke vonden;
 
Ghy hielpt ons trouwelijck, Medea! ick bekendt;
[40][regelnummer]
En, sonder uwe hulp, wy waeren aen ons endt.
 
Men vont in 't Slot veel schats, oock vont men daer soldaten;
 
De Slotvoogt Draeck wou ons dien buyt soo licht niet laten:
 
Doch op dees vreemde wijs gewaepent hield ick 't veldt:
 
Absyrt haer broeder, die vergeefs te weer sich stelt
[45][regelnummer]
Beneden tusschen Stadt en haeven, wierdt doorstooten:
 
Daer wierdt een baere see van bloedt in see vergooten:
 
In 't kort; wy sijn voldaen, vergolden nae begeert
 
Met den gewonnen schat, nae 't Vaederlandt gekeert:
 
Maer toen ick daer quam was mijn moeder overleede,
[50][regelnummer]
Mijn vaeder AEson kranck; Medea (dien ick meede
 
Gebraght hadt, die heel kloeck der kruyden kracht verstont,
 
En wist geneeskunst, die men maer alleenlijck vont
 
By 't Konincklijck geslacht van Colchis) heeft mijn vaeder,
 
Door drancken stoovingen en openen van aeder,
[45][regelnummer]
Als weder jong gemaeckt, soo kloeck en wel te pas.

In de eerste plaats valt op dat voor de tweede druk de spelling van de in 1679 meer dan dertig jaar oude eerste druk ingrijpend is gemoderniseerd. Zo werd bijvoorbeeld ‘nae’ [v. 11] veranderd in ‘na’ (v. 11), ‘Vliesen’ [v. 15] werd ‘Vliezen’ (v. 15) en voor ‘vrybuyt’ [v. 16] kwam ‘vrybuit’ (v. 16) in de plaats. Een enkele keer ziet men dat Six de woordkeuze aanpast, bijvoorbeeld omdat hij voor duidelijkere formuleringen lijkt te opteren: ‘goedt’ [v. 13] wordt zo ‘erfgoed’ (v. 13), ‘goet’ [v. 32] wordt ‘gowd’ (v. 32) en ‘die vergeefs te weer sich stelt’ [v. 44] wordt ‘die zich vergeefs hier tegen stelt’ (v. 44). Ook in de woordvolgorde kunnen soms kleine

[pagina 48]
[p. 48]

veranderingen vastgesteld worden, men vergelijke [v. 23-24], [v. 25], [v. 34] of [v. 41] met de corresponderende verzen uit de tweede druk. Voor het overige zijn de veranderingen gering, zoals eveneens uit een tweede voorbeeld-passus, een fragment uit het bodebericht in het derde bedrijf, opgemaakt kan worden:

[612][regelnummer]
Veel is 'er door de nacht bedeckt en onbekent,
 
Veel is 'er daer ick niet geweest en ben omtrent;
 
Maer oock, indien men sou verhaelen alle deelen
[615][regelnummer]
Van desen swaeren strijdt, gewis het sou verveelen;
 
Derhalven 't wightighst, en 't voornaemst van dese saeck
 
Sal best geraeden sijn dat ick alleenlijck raeck.
 
Op gist'ren als de son sijn straelen wech ging trecken,
 
En dat de duysternis het aerdtrijck quam bedecken,
[620][regelnummer]
Soo datmen, tusschen nacht en tusschen sonneschijn,
 
Mocht twijflen, wat het meer, of nacht of dagh moght sijn,
 
Doet sich in 't oosten op getal van groote seylen,
 
Getal van schepen die de see met riemen deylen;
 
De grootsheydt van 't gesicht vermaeckten elck van ver;
[625][regelnummer]
Gelijck by avondtstondt Arcturus grootse ster
 
Rijst aengenaem voor 't oogh van die niet sijn ervaeren,
 
En niet en weten hoe hy werckt in lucht en baeren
 
Dat hier de blixem brandt, en daer de donder slaet;
 
Soo fel niet als hy rijst dan als hy onder gaet.
[630][regelnummer]
Soo mede was ons 't werck van dese vloot verholen:
 
Tot dat hy, wien op 't strandt de vierbaeck is bevolen,
 
Eerst meent te sien, dan siet, uyt dees en die gally
 
Aenkomen voetvolck, en uyt and're ruytery;
 
Keert schielijck nae de stadt, verwittight den Gebieder:
[635][regelnummer]
Daer rucktmen voort by een, daer waepent sich een ieder;
 
Men treet gelijckerhandt voort nae den vyandt toe;
 
Wy vonden op het strandt veel volck alreets, en hoe
 
Noch andere van 't schip aen landt te komen trachten;
 
Ons Veldtheer vraeght hun; wat sy sochten, wat sy braghten;
[640][regelnummer]
Maer krijght geen antwoordt, of een antwoordt sonder sin;
 
Dies sonder woorden meer vlieght voort ten vyandt in;
 
En swaeyt den dapp'ren kling, die doet hem spoedig doorgaen,
 
De sijne volgen hem, vermaent door 't moedigh voorgaen;
 
Soo dat in korten tijt de vyandt, dus verrast,
[645][regelnummer]
En minder in getal, en hevigh aengetast,
 
De vlucht kiest voor 't gevecht, voor 't land het schip en baeren;
 
Gantsch van een and're sin dan sy te voren waeren.

De wijzigingen die de corresponderende verzen uit de tweede druk te zien geven, zijn vergelijkbaar met de aanpassingen ten opzichte van de zojuist besproken passus uit het eerste bedrijf. Opvallend is hier verder dat het ontkenningspartikel ‘en’ in achtereenvolgens [v. 613] en [v. 627] geschrapt is, waardoor in beide gevallen een enkelvoudige negatie, zoals die in de late zeventiende eeuw gangbaar was, ontstaat. Daarbij mist men in de tweede druk de ‘ruytery’

[pagina 49]
[p. 49]

[v. 633], mogelijk omdat Six het bij nader inzien minder waarschijnlijk acht dat bereden manschappen uit in het water drijvende galeien tevoorschijn treden. Opmerkelijk is tenslotte dat de metrisch niet sterke regel [v. 638] ingrijpend gewijzigd is. In dat verband moge er ter afsluiting van deze stilistische vergelijking van beide Medea-drukken op gewezen worden dat juist ook op het gebied van het metrum wel vaker verbeteringen zijn toegepast. Drie voorbeelden kunnen dat nader illustreren: (1.) ‘met beer en wolleven te huylen’ is geworden ‘met beer en wolven naar te huilen’ (v. 126); (2.) ‘Men sal versorrigen met vlijt’ is geworden ‘Men zal verzorgen met veel vlijts’ (v. 724); en (3.) ‘Die hem gevollight ben, verlaet’ is geworden ‘Die hem gevolgt ben, my verlaat’ (v. 883).

1. De titelillustratie van Rembrandt



illustratie
Rembrandts titelillustratie bij de eerste druk van Jan Six' Medea, 1648.


Wat de uiterlijke presentatie betreft is het verschil tussen de eerste en de tweede druk vanMedea aanzienlijk. De uitgaven 1679 en 1680 zijn sober vormgegeven, eenvoudig als de meeste andere toneeldrukken uit de zeventiende eeuw. De uitgave 1648 daarentegen kan bij uitstek als een luxe-editie aangemerkt worden. De tekst is op ruim bemeten pagina's afgedrukt, met brede marges aan alle kanten. Voor de eerste druk heeft bovendien Rembrandt(1606-1669) een titelprent vervaardigd, die ervoor gezorgd heeft dat Six' drama juist ook onder kunsthistorici altijd op een zekere belangstelling heeft mogen rekenen. Afgebeeld is het huwelijk van Jason en Creüsa. In een overwelfde ruimte ziet men beiden knielen voor een altaar met brandende offergaven, terwijl ze elkaar de rechterhand geven en trouw beloven. Een priester leidt de ceremonie en achter hem troont onder een baldakijn een beeld van Juno, de beschermster van het huwelijk, die aan een pauw, haar vaste attribuut, te herkennen is. Onder de vele aanwezigen bevindt zich ook Creon. Hij draagt een brede tulband en houdt een scepter, teken van zijn koninklijke waardigheid, in de handen. Op de voorgrond, half in het duister, staat als een stille getuige Medea. Haar ene hand rust dreigend op de dolk, waarmee zij zich aan het eind van het drama van het leven zal beroven. Mogelijk heeft zij in haar andere hand - het is niet goed te zien - het kistje met de speciaal geprepareerde handschoenen. Onder de prent staan de volgende verzen:

 
Creus' en Iason hier elckandren Trouw beloven:
 
Medea Iasons vrouw, onwaerdighlijck verschoven,
 
Werdt opgehitst van spijt, de wraecksucht voert haer aen.
 
Helaes! Ontrouwigheydt, wat komt ghij dier te staen!

Het is alleszins voorstelbaar dat Rembrandt zich met zijn titelprent op een enscenering van Six' drama in de Amsterdamse stadsschouwburg gebaseerd heeft. Enerzijds doet de kleding denken aan de kostuums die op het zeventiende-eeuwse toneelpodium gangbaar waren, anderzijds lijken de weggeschoven gordijnen aan weerszijden van de voorstelling te refereren aan het voordoek in een theater. Er zijn echter twee feiten die de veronderstelling dat Rembrandt een feitelijk opvoeringsmoment in gedachte gehad heeft ernstig compliceren. Ten eerste vertoont de architectuur op de prent geen enkele verwantschap met het interieur van het Amsterdamse theater. De verschillen zijn van een dermate structurele aard, dat ze evenmin kunnen worden teruggevoerd op een in vergetelheid geraakt decoratief. In de tweede plaats moet worden opgemerkt - en dat

[pagina 50]
[p. 50]

is misschien nog wel problematischer - dat in de tekst van Six de voltrekking van het huwelijk van Jason en Creüsa niet als zodanig voorkomt. Aan het begin van het tweede bedrijf ziet Medea de trouwstoet voorbij trekken, terwijl bij aanvang van het derde bedrijf Jason en Creüsa gehuwd weer voor het voetlicht treden.

In het verleden zijn oplossingen voorgesteld die het mogelijk maken Rembrandts prent ondanks deze twee factoren tóch als een direct uitvloeisel van een toneelvoorstelling in de Amsterdamse schouwburg te beschouwen. In de eerste plaats is erop gewezen dat de vroegmoderne theaterikonografie slechts bij uitzondering een waarlijk objectieve weergave nastreeft van de toneelhandeling zoals die feitelijk op het podium gebracht is. In die zin kunnen zeventiende-eeuwse afbeeldingen van toneelscènes zeker niet als het equivalent van moderne theaterfoto's gezien worden. Nogal eens namelijk ‘verdoezelen’ kunstenaars de specifieke contekst van de schouwburg. Zo bestaat er een groot aantal schilderijen van de ontmoeting tussen Granida en Daifilo, de beide hoofdfiguren van het pastorale drama Granida (1605) doorP.C. Hooft (1581-1647). Geen van deze schilderijen evenwel roept automatisch een theateropvoering in herinnering, omdat Granida en Daifilo steeds in de vrije natuur afgebeeld worden, aan een idyllisch beekje of in de schaduwrijke omgeving van bosschages. Het is verdedigbaar dat zich iets dergelijks op de Medea-prent van Rembrandt voordoet. Net als zijn vakbroeders kiest namelijk Rembrandt voor een ‘realistische’ setting van de toneelscène. Het zijn niet de eigenlijke decorstukken die hij toont, maar men ziet een architectuur die in de ogen van de kunstenaar geacht dient te worden een geloofwaardige indruk te bieden van het klassieke paleis van Corinthe.

Maar het tweede probleem - Six' Medea bevat geen met de titelprent corresponderende scène - wordt door deze redenering niet weggenomen. Tegen deze achtergrond nu is de mogelijkheid geopperd dat Rembrandt zich door een tableau vivant heeft laten inspireren. Deze werden in de zeventiende-eeuwse toneelpraktijk meer dan eens ingevoegd om sleutelmomenten in de dramatische handeling extra te benadrukken. Veelal ging het om openbare plechtigheden of bloederige gruweldaden, die op een andere wijze met onvoldoende overtuigingskracht ten tonele gevoerd konden worden. Gedurende enkele minuten formeerden dan de desbetreffende personages een statisch ensemble, dat als in een ‘levend schilderij’ een bepaalde gebeurtenis uitbeeldde. Daarbij werden doorgaans enkele verzen voorgedragen die de precieze strekking van de vertoning nog eens nader uit de doeken moesten doen. Een tableau vivant van het huwelijk tussen Jason en Creüsa is goed denkbaar tussen het tweede en derde bedrijf van Six' drama. Als directe aanleiding voor de verdere verwikkelingen vervult hun trouwbelofte een centrale functie in het handelingsverloop, terwijl het ceremonieel met de nodige pracht en praal zeker een boeiend schouwspel kan bieden. Zo bezien kan dan toch een directe relatie tussen drama en titelprent verondersteld worden: Rembrandt namelijk zou een vertoning weergeven, die tijdens de opvoering tussen het tweede en derde bedrijf geplaatst was en mogelijk ook aangekondigd werd met het vierregelige gedichtje dat onder de prent staat afgedrukt.

2. Opvoering en waardering

Over de opvoeringen van Six' Medea in de zeventiende eeuw weten we niet veel. Het is slechts bekend dat het drama in de laatste drie maanden van 1647 vijf keer ten tonele is gebracht in de Amsterdamse schouwburg - te oordelen naar de binnengekomen entreegelden overigens met

[pagina 51]
[p. 51]

niet meer dan middelmatig succes. Over de opvoeringspraktijk komen we iets meer aan de weet dankzij twee exemplaren van de Medea-tekst in de Collectie Six. Het ene, een uitgave uit 1648 met het signatuur bibl./kluis 00214 bevat een inlegvel met een beschrijving van een mogelijke privé-opvoering in 1667. De tekst is in een negentiende-eeuwse hand opgesteld en gaat terug op Six' Pandora en Schepenverslag, een soort dagboek dat de Amsterdamse patriciër gedurende een groot deel van zijn leven heeft bijgehouden. De tekst luidt als volgt: ‘Den 28 Februarij [1667] - 's Middachs wiert Medea voor de Heere gespeelt; daar wy waren apart an een tapijte tafel, met kaarsen, stoven, spelboek; rontom ook de gront getapisseert.’

Speciale interesse verdienen verder de regieaanwijzingen die in het handschrift van naar alle waarschijnlijkheid Jan Six zelf zijn neergeschreven in het zoëven beschreven Medea-exemplaar, dat aan de basis van de tweede druk gestaan heeft. (signatuur: bibl./kluis 00215). Daar leest men in het voorwerk, direct na de samenvatting van de inhoud:

Jason moet het gulde vlies aan een blaw lint [zoals een ridderorde, een erepenning] hebben, niet aan vuurijzers [een munt met de afbeelding van een vuurslag, het symbool van de ridderorde van het Gulden Vlies]. Hercules met een leeuwenhuit en knots. Medea met een zon onder haar linker borst geborduurt. De rey volgt zingende. Het koffertje moet aan Medea gebracht worden eer haar kind weder uitkomt, datse aanspreekt op een knie. Medea doorsteekt het niet. Philippus spreekt op de gallerij van Medeas vertrek.

Hoe het drama van Six door zijn tijdgenoten gewaardeerd werd, valt niet te achterhalen. Het kan slechts vastgesteld worden dat Six' Medea in de literatuurwetenschappelijke handboeken van meet af aan opmerkelijk positief is beoordeeld. Zo leest men in Worps De invloed van Seneca's treurspelen op ons toneel (1892) bijvoorbeeld:

De opzet van zijn treurspel is zeer eenvoudig; de bedrijven bestaan uit een paar tooneelen, gevolgd door een reizang, en de voedster en bode worden niet gemist. Dat alles wijst op navolging van het classieke treurspel. (p. 251-252)

Te Winkel oordeelt in zijn Ontwikkelingsgang der Nederlandsche Letterkunde (1922-1927) met betrekking tot Six' Medea:

Inderdaad valt hier een fijner kunstgevoel dan bij de meeste tooneeldichters te waardeeren, terwijl het potisch gehalte der goedgebouwde alexandrijnen niet zelden gunstig afsteekt bij het vele middelmatige, dat destijds van het toneel af gezegd werd. (Dl. IV, p. 152)

Uitgesproken positief over de lyrische kwaliteiten van Six is Van Es in de onder hoofdredactie van Baur verschenen Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden. Bij Medea plaatst hij echter enkele kritische kanttekeningen:

In 1648 publiceerde hij [Jan Six] een treurspel, Medea, dat van werkelijkheidszin en enige originaliteit getuigt, in zoverre dat hij deze half-mythologische,
[pagina 52]
[p. 52]
klassieke stof binnen de perken van de menselijke mogelijkheden terugbrengt. Een boeiend spel is het toch niet geworden, evenmin als zijn blijspel Onschuld dat in 1654 in de Amsterdamse Schouwburg werd opgevoerd. Meer dan tot dramatische actie neigt Six tot meditatie en filosophische bezonkenheid. (Dl. V [1952], p. 146)

Min of meer recentelijk heeft tenslotte Smits-Veldt zich in Het Nederlandse renaissancetoneel (1991) over Medea uitgesproken:

Six' stuk was opmerkelijk modern, o.m. door het menselijk, ‘waarschijnlijk’ karakter van Medea (heel anders dan de waanzinnige tovenares die zij bij Seneca was) en het feit dat de tijdsduur van de gebeurtenissen overeenkwam met die van de opvoering, in plaats van het theoretisch toegestane etmaal. (p. 106)

In aansluiting bij dit laatste oordeel mogen ook de afsluitende woorden van deze inleiding positief luiden. Met zijn Medea heeft Jan Six een drama geschapen dat met het predikaat ‘oorspronkelijk’ waarschijnlijk het best getypeerd wordt. Met name de karaktertekening van de titelheldin is ambitieus, niet alleen omdat een bij uitstek genuanceerde analyse van haar drijfveren beoogd wordt, maar ook omdat het er alle schijn van heeft dat Six met de figuur van Medea direct aansluiting zoekt bij de aristotelische poëtica.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken