Weegschaal van het waare en het schijn-vermaak
(1786)–Anna Catharina Slicher–
[pagina 41]
| |
Vierde saamenspraak.
lucinde.
Wat was 't mij leed, Elise! ik konde u niet ontvangen
Tot twee, ja, driemaal toe; 'k bleef altoos sterk verlangen
Naar uwe wederkomst; doch 'k heb geen enkel uur
Schier voor mijzelv' gehad: 't vermaak staat mij te duur,
Zo ik uw vriendschap derv' om' zulk een woelig leeven.
Ik koom u bidden, datge 't mij wel wilt vergeeven.
elise.
Geen zwaarigheid, mijn waarde, ik ben niet ligt geraakt,
Te minder, daar het hart reeds uw verschooning maakt.
Doch, hebtge mij beklaagd om mijn naargeestig pruilen,
'k Wil toch mijn leevenswijs met de uwe niet verruilen.
Denk niet, dat ik steeds leeve in strenge afzondering,
'k Zie ook mijn Vrienden; maar, een al te wijde kring
| |
[pagina 42]
| |
Van kennissen kon mij voorzeker nooit bekooreu;
Ik kwijt in vriendschapspligt mij nimmer naar behooren;
Denk na, wat zou het zijn, nam ik dien kring te ruim,
Dan wierd ik schuldig aan gestadig pligtverzuim.
lucinde.
Wat zoort van Vrienden zoekt gij toch in uw verkeeren?
elise.
Wel meest de zulke, daar 'k iets nuttigs van kan leeren.
lucinde.
Dit 's prijsselijk voor mans; maar vrouwen, lieve kind!
Zijn hiertoe niet geschikt, veel minder toe gezind;
Indien wij van wat nieuws en van de mode praaten,
Dit 's alles wat men wacht; geleerdheid doet ons haaten.
elise.
Wel! denkt gij dan, dat een Sçavante in naam en daad,
Die om haar Studien ons eigen werk verlaat,
Die, in de Wiskunde en de Astronomie ervaaren,
Haar rechte bezigbeên voor nutloos blijft verklaaren:
| |
[pagina 43]
| |
Denkt gij, dat zulk een mensch mij immermeer beviel?
Neen, dit voegt ons zo min, als heeren 't spinnewiel.
lucinde.
Dáár, zijn wij 't eindlijk ééns: 'k zou mijn vermogens krenken
Door zulk een hooge vlugt.
elise.
Maar, moogen wij niet denken,
Vriendin? is onze ziel ook minder van waardij,
Dan die der Mans ? 'k denk niet, dit nog beweezen zij.
Verdient zij tijd noch vlijt tot kweeking haarer gaaven;
En zullenwe enkel ons aan 't stoflijk deel verslaaven?
Wat reedlijk mensch heeft ooit deez' dwaaling goedgekeurd?
Voldoenwe aan onzen pligt, dan krijgt het elk zijn beurt:
't Is niet te veel gevergd, daar 't werk, dat wij volbrengen,
Ook de oefning van 't verstand gemaklijk kan gehengen.
lucinde.
't Is waar, 't is beuzlarij, die meest ons bezig houdt;
Een' stoet van dienstboôn blijft al 't verdre toebetrouwd.
Ik heb 't u reeds gezegd: 't zou thans belachlijk weezen,
| |
[pagina 44]
| |
Zo men in huislijk werk zich kweet gelijk voor deezen.
Wat dunkt u ?
elise.
Had welëer het Vrouwelijk geslacht,
Aldus te werk gegaan, op deeze wijs gedacht,
Wij plukten van haar vlijt thans niet de zoete vruchten:
Geloof mij, mijn Vriendin, gij zoudt 'er zelf om zuchten,
Daar uw bezitting ook wierd door die vlijt vergaêrd:
En mag een Hollandsch hart van haar dan zijn ontaart?
Wat was lofwaardiger? ai wil het zelf beslissen:
Toen kon men zulk een stoet van huisbediendens missen;
Toen was geen groote schat, maar 't zedig stil gemoed,
Gepaard met naarstigheid, het beste huuwlijksgoed.
lucinde.
't Was zeker prijslyk; maar wat kan de geest verrichten,
Terwyl men bezig is in huisselyke pligten?
elise.
Zijn onze bezigheên niet meest van zulk een aart,
Dat zij aan nutter werk gemaklyk gaan gepaard?
| |
[pagina 45]
| |
't Verdubbelt onze vlijt, wanneer 't verstand blyft speelen
Op iets, 't welk ons vermaak en nut kan meededeelen:
Ik denk, in tegendeel, dat onze noeste vlijt,
Verflaauwt door laf gepeins: hoe lang valt dan de tyd?
Wat zyn wy lusteloos! hoe zitten wij te gaapen!
Tot zelfverveeling zyn wij zeker niet geschapen.
Ja, schoonwe ook ijverig zijn in onze bezigheên,
Is niet een dag te lang, om enkel te besteên
Aan 't geen den eedlen geest in 't minst niet op kan sieren?
Zijn wij niet beter dan de redelooze dieren?
Wel, daar de dierbre tijd zo spoedig ons ontglipt,
Een uur, van ons toilet en handwerk afgeknipt,
In 't leezen wel besteed, zal ons weêr voorraad schenken,
Door milde keur van stof, om aangenaam te denken.
lucinde.
Hoe smaaklijk stelt gij 't voor!
elise.
Zal 't ook geen schande zijn
Zo 't minste reedlijk woord ons straks een raadzel schijn?
Alschoon gij niet behoeft te vliegen naar de starren,
| |
[pagina 46]
| |
Wie mag den Pont-Euxin met den Pont-neuf verwarren?Ga naar voetnoot*
Mij is door een goed Vriend laatst een verhaal gedaan
Van eene Fransche Dame, ook anders vol van waan:
Zij had in de courant van Holland hooren leezen,
En vroeg, of 't wel zo groot als gantsch Parijs mogt weezen?
En of het eene Stad, dan wel een Landschap was?
't Was mooglijk du bel air, maar 't kwam zeer fraai te pas.
Wie 't aartig vinden moog, voor mij, 'k wil gaerne erkennen,
Ik aan deeze aartigheid mijn smaak niet kan gewennen.
lucinde.
Schoon dit wat dom zij, 'k denk, de Heeren zelf misschien
Niet gaarn' veel wijsheid noch geleerdheid in ons zien:
Dan treênwe op hun gebied.
elise.
Voor hen, die ze ons benijden,
Is 't mooglijk van belang dit hevig te bestrijden:
Zij denken zelf niet veel, dus blijft het van gewigt,
| |
[pagina 47]
| |
Dat wij niet al te sterk betimmeren hun licht;
Maar, een verstandig man zal nooit dit in ons wraaken;
Hij zal veelëer dit pad aan ons gemaklijk maaken;
Den moed aanwakkeren in onzen blooden aart:
Verdienste toch gaat nooit met wangunst 't saamgepaard.
Maar, 'k moet u op dit stuk, Vriendin, in handen geeven,
't Geen de eedle de Lannoij heeft aan haar Geest geschreeven:
Niets heeft mij meer vermaakt, dan 't geestig pleitgeding,
't Welk zij alhier beslist; schoon ik, in mijnen kring,
Naar mijne vatbaarheid, mij naauwer moet bepaalen;
Eene enkle vrouw misschien mag hier den prijs behaalen,
Terwijl zij evenaart het mannelijk geslacht
In geestvermoogens en in sterke denkenskracht:
Dan mag zij veilig, en met onvermoeide stappen
Opstijgen naar den top der hoogste weetenschappen;
Maar in het algemeen is ons die top te steil:
Voor Schuurmans en Lannoijs strijk ik eerbiedig 't zeil:
Zo 'k dit haar naar wou doen, 'k zou mij belachlijk maaken?
En mooglijk halverweeg mijn pooging moeten staaken;
Maar, schoon ik geen Sçavante of groot vernuft kan zijn,
'k Begrijp, dat leezen toch de denkenswijs verfijn',
Indien een goede keus……
| |
[pagina 48]
| |
lucinde.
Ik heb u reeds doen hooren,
Wat stof in mijn lectuur op 't meest mij kan bekooren:
'k Ben gaarn' wat bel esprit, en lees op mijn manier;
Dit geeft aan ons gesprek een ongemeenen zwier;
Gij hebt dit niet rechtstreeks, maar van ter zij bestreeden;
'k Was hierin niet voldaan.
elise.
Is ons dan de eedle reden,
Die, zo zij, wel geleid, het rechte doelwit treft,
Ons eindlyk tot den stand der Engelen zelv' verheft:
Is ons die hemelgaaf zo rijkelijk geschonken,
Om 's avonds op 't salet met wat vernuft te pronken?
Wat noemt gij bel esprit? dat ligte klatergoud,
Waar door men alles slechts op de oppervlakte aanschouwt:
't Geen zelfs geen' Vriend ontziet, mag 't door bon mots behaagen;
Maar door 't gezond verstand wordt uit het veld geslaagen:
Daar 't niet veel zaaklijks zegt, schoon 't onophoudlijk praat;
Geen invloed krijgt op 't hart, maar ons dezelfde laat;
Een al te vlug vernuft kan wél gevaarlijk weezen,
Daar zelfbewondring straks doet voor verwaandheid vreezen:
| |
[pagina 49]
| |
In weerwil dan der mode en haar gevest crediet,
Verkies ik het bon sens ver boven 't bel esprit.
lucinde.
Maar zijn wij niet geschikt tot diepe kundigheden,
En wraakt gij 't bel esprit, wat spoor dan te betreeden?
Ons blijft niets oovrig.
elide.
Dan het veilig middelpad,
Op 't welk een zwakke vrouw zich nooit voelt afgemat;
Hoe fier zich onze geest in kracht poogt uittebreiden,
Nog moet omzichtigheid ons hierin begeleiden:
't Eenvoudigst staat ons best in houding, kleeding, smaak:
Ik kies 't eenvoudigst ook in studie en vermaak.
lucinde.
Wat noemtge eenvoudig? 'k haat een laage wijs van denken.
elise.
't Geen ik bedoel, zal juist het tegendeel u schenken:
De waare eenvoudigheid beschaaft niet slechts 't verstand,
| |
[pagina 50]
| |
Maar staat met wijsheid zelve in 't allernaauwst verband;
Zij maakt ons waarlijk groot; doet tegen hoogmoed waaken;
En leert het geen men leest zichzelv' ten nutte maaken;
Zij geeft een fijnen smaak; berust niet slechts in schijn.
lucinde.
Dan zal zij voor de mans ook niet ondienstig zijn.
elise..
't Is buiten ons bestek, Vriendin, hierin te treeden;
Maar 'k denk, schoon zij geschikt tot hooger kundigheden,
't Geen men geleerdheid noemt, hen tot een sieraad strekt;
Hun naam onsterflijk maakt, en ijders achting wekt:
'k Denk, hun roemwaardigheid 'er gantsch niet bij zal lijden.
Door elke weetenschap der wijsheid toetewijden.
Gij merkt ook in de mans wel dra dit onderscheid:
Hoe meer verdienste toch, hoe grooter needrigheid:
Een weetniet zal terstond het zwaarste stuk beslissen,
Daar een verstandig man zich schroomt in te vergissen;
Dus onderwerpt zich ook het zedelijk gedrag
Van die haar hulde doet, geheel aan haar gezag:
Waanwijsheid kan zich in verzoeking ligt begeeven,
| |
[pagina 51]
| |
Zij heeft toch kracht genoeg om die te wederstreeven;
Daar hij, die needrig zich bij deezen glans beschouwt,
Zo min op eigen kracht als eigen licht betrouwt:
Hoe groot hun voorrecht dan moog' boven 't onze weezen,
Nog zal eenvoudigheid van trotschheid hen geneezen:
Zij kan bezwaarlijk met pedanterie bestaan,
En toont zich alzins wars van winderigen waan.
Nu dit 's een uitstap, daarge mij toe hebt gedwongen.
lucinde.
Ik koom' dan weêr ter zaak: gij weet ik had bedongen
Geen boek weêr in te zien; 'k verander nu van toon:
Dat uw' toegeevendheid mij hierin ook verschoon'.
Gij heugt ons eerst gesprek, toen bleef ik sterk weêrstreeven;
Maar uit uw boekenkas is mij iets bijgebleeven;
Een zeekre weetlust, schoon ik 't rechte spoor nog miss',
'k Zie echter dat een Vrouw een reedlijk weezen is.
Maar, 'k had dit niet verwacht: gij hebt zo weinig boeken.
elise.
Genoeg voor mijn gebruik: 'k tracht liever uittezoeken
Die 't klaarste voor mij zijn, dan door opstapeling
| |
[pagina 52]
| |
Mijn hoofd te kwellen; denk, ik blijf in mijnen kring;
Te veel gezonde spijs kan aan den welstand schaaden,
Wanneer die, onverteerd, de maag blijft overlaaden.
lucinde.
Dit schrikt te min mij af: weláán, 'k beproef misschien
Of ik der studie ook mijn hulde eens kan biên:
'k Wij haar het tiende deel der vierentwintig uuren
Met tusschenpoozing: nu moet gij mijn keuz' bestuuren.
elise.
Dit had ik zelf van doen; gij doet mij te veel eer,
Weláán dan evenwel: zal ooit de Zedeleer,
En zullen de Algemeene en 's Lands geschiedenissen,
De schoonheid der Natuur hun juiste doel niet missen:
Wordt door de Dichtkunst ooit ons hart te recht verblijd;
Welaan, dat zij vooral den Godsdienst toegewijd,
Van dit bekoorlijkst licht haar' schoonsten glans ontleene,
En als in 't midpunt zich ook weêr in hem verëene.
Wat zal 't mij baaten, of ik kundig zij, of schijn',
Zo ik een vreemdling in mijn hoogst belang zal zijn?
't Zij dus ons groote doel, wanneerwe een boek doorblaêren,
| |
[pagina 53]
| |
Gelijk een nijvre bije daar honig uit te gaêren:
Op dat, terwijl 't verstand zich meer en meer beschaaft,
't Gemoed ook daaglijks met meer deugden word' begaafd.
Zo zal de wijsheid zelve op 't minlijkst ons belonken,
En wij, door haar geleid, nooit met geleerdheid pronken;
Zo houdenwe ons in 't perk, dat ons getekend is;
Zo geevenwe onze sexe in 't minst geene ergernis:
Terwijlwe, in plaats van elks bewondring aftevergen,
Ook onze kundigheên somtijds wel eens verbergen;
Zo blijven wij behoed voor ingebeelden waan;
Of, blinkenwe immer uit: 't zij dan in onze daên.
lucinde.
'k Ben zeker van dit spoor al vrij wat afgeweeken,
En had noch nooit dit stuk van deeze zij bekeeken:
Dus, daar ik, mijne Elise, u hoorde met vermaak,
Verzoek ik binnen kort een naadre 't saamenspraak.
|
|