| |
| |
| |
Vijfde saamenspraak.
'k Vond in ons laatst Gesprek een ongemeen behaagen;
Doch, 'k ben noch niet voldaan en koom u nadervraagen:
'k Ben zeker overreed van 't nut, 't geen gij beoogt,
Wanneer gij de oefening van 't verstand in ons gedoogt:
'k Vond dit betaamlijk; maar Gij hebt nog iets vergeeten,
Dit acht ik van belang en wilde 't gaarne weeten:
Gij ziet, ik haak naar vreugd, Elise, en gij verzwijgt
Den invloed, die dit stuk op ons vermaak verkrijgt;
Indien de wijsheid ons de blijdschap doet verzaaken,
Dan zal zij ons wel ras tot menschenhaaters maaken.
Wat noemt gij toch Vermaak? die laffe en dartle vreugd,
Welke, als een dwaallicht, slechts een oogenblik verheugt?
| |
| |
Die kan met Wijsheid zich bezwaarlijk 't saamen voegen:
Maar smaaktge in haar genot het wezentlijk genoegen?
Vriendin, het woont daar niet: 'k heb 't uit uw eigen mond.
Het vonnis, dat gij velt, is al te welgegrond:
Daar blijft mij iets in 't hart, ik wil 't u niet verbloemen,
't Geen ik niet anders kan dan moeilijke onrust noemen:
Ik schrik voor de eenzaamheid, dan klopt mij 't bang gemoed;
Ja mijne blijdschap wijkt in druk en tegenspoed:
Dit heb ik toch, helaas! te dikwils ondervonden.
Wel kies dan zulk Vermaak, 't geen steunt op hechter gronden.
Indien gij kundigheên aan zuivre godvrucht paart,
Straks wordt uw vrolijkheid van eenen eedler aart.
Dan doet u de eenzaamheid niet meer angstvallig schrikken;
Gij smaakt in haar veeleer de zaligste oogenblikken:
Deez' vreugd, in 't hart gegrond, maakt u alom te vreên,
In voorspoed needrig en bedaard in tegenheên.
Dan kunt gij, in 't bezit van 't streelendst zielsgenoegen,
U beurtlings naar de stilte en naar gezelschap voegen:
| |
| |
Want, zo 'k mij niet bedrieg, 'k geloof, dat deeze keur
Den sterksten invloed krijgt ook op ons goed humeur:
Zij leert ons aan caprice in 't minst niet toetegeeven;
Niet enkel voor ons zelv', maar ook voor andren leeven,
Wel ver, dat zij dan 't zoet der 't saamenleeving wraak',
'k Denk zelfs, zij ons veelëer tot menschenvrienden maak'.
Dan zal eerlang 't Vermaak van 't lieflijk Buitenleeven
Aan uw bedaarden geest ook 't zoetst genoegen geeven:
Ge ontwaakt niet uit den droom, wen zich een Veldgezicht
Aan uw verbeelding schetst; 't schijnt u veelëer gerigt
Om uwen smaak al meer te zuiveren, te verfijnen:
Hoe moet al 's Waerelds pracht hierbij als rook verdwijnen!
Maar, doet de morgenstond u dit in waarheid zien;
Moogtge op een' stille Hoeve uw' Schepper hulde biên,
Wanneer gij, frisch ontwaakt, voor nieuwe gunstbewijzen
En vaak beproefde trouw de Algoedheid blij moogt prijzen:
Dan wordt uw hart ontvlamd door al wat u omringt:
Daar zefs het vooglenheir zijns maakers grootheid zingt;
Daar berg en dal en bosch zijn' roem Hem doen' verkrijgen:
't Slaat alles hier accoord; en gij - zoudt gij daar zwijgen?
Gij! die zo mild bedeeld en rijk gezegend zijt!
Neen: zing een vrolijk lied, uw stem zij God' gewijd.
Denk niet, die zoete pligt tot luiheid ons doe neigen;
| |
| |
Gij vindt hier bezigheên aan onze sexe ook eigen:
Terwijlge, blij verrukt, Gods groote daên beschouwt,
Een Bloemperk, uwer zorge en opzicht aanbetrouwd,
Door uwe hand gekweekt, zal niet min weelig groeien,
't Schijnt zelfs, wij zijn verpligt ons hier meê te bemoeien,
Daar roozen en jasmijns, jonquille en violet
Ons dan weêr hulde doen door 't sierelijkst bouquet.
Hier paart zich 't nut ook aan de onschuldigste vermaaken.
Plukt gij het sierlijk Ooft, 't zal elk te beter smaaken,
Daar uwe zagte hand den frisschen dauw niet schendt.
Nooit moogt gij ledig zijn, waarge uwe treeden wendt.
En regeltge uw bedrijf, door juiste tijdverdeeling,
Dan vliedt gij 't lastigst pak, de naare zelfverveeling:
Behartig hier uw werk, 't spoeit dies te beter voort,
Daar u geen druk gewoel in uwe vlijt verstoort.
De kamperfoelie mag uw lustpriëel bedekken,
Terwijl haar balsemgeur uw' aandacht op kan wekken,
Wanneer een nuttig boek u in haar loof verzelt:
Lach vrij hier om den nijd, daar u geen wroeging kwelt.
Kon 't naargebootst sieraad dus lang uw' zinnen streelen,
Hier heerscht de goede smaak in heerlijker Tooneelen.
Zocht gij naar tijdverdrijf, hier is de dag te kort,
Wanneer een grasje zelfs voor u een wonder wordt.
| |
| |
Nooit hoeft gij dit Vermaak voor sommen gelds te koopen;
Voor niet gaat aan uw oog een nieuwe Waereld open:
Zie hier, hoe 't kleinst insect meer kunst in zich bevat,
Dan al de weidsche praal der grootste Waereldstad.
ô Welk een rijke stof tot nuttig 't saamenspreeken!
Een stof, zo juist geschikt om vriendschap aantekweeken,
Bij zulken, wier gemoed, vereend tot 's Hoogsten lof,
In 't zichtbre niet berust, steeds klimt naar 't Hemelhof!
Maar welk een stil Vermaak dit alles u moog' geeven,
't Geluk is niet verknocht alleen aan 't Buitenleeven;
ô Neen; de kalme rust, welke ooit de Wijsheid gaf,
Hangt niet in ons gemoed van tijd of plaatsen af:
In 't hart geworteld, zal zij telkens voedzel zoeken
In leerzaam onderhoud, of aangenaame boeken:
Ja, door Gods heilig woord en godvrucht zelv' bestuurd,
Wordtze eene bron van vreugd, die de eeuwigheid verduurt.
Dus, of gij in de Stad of op het Land moogt woonen,
Zo gij haar hulde biedt, zij zal u alsins loonen.
Geene enkle omstandigheid, ontmoeting, of geval,
Waarin u dit Vermaak geheel begeeven zal.
| |
| |
Ik leg de wapens neêr, 't is lang genoeg gestreeden:
'k Beken, gij overwint al mijne zwaarigheden;
Doch - onderwerp ik mij, Elise, aan deeze wet;
Vaarwel dan kaartspel, dans, comedie en toilet.
Wel nu, wat zwaarigheid ? zo gij dit pad wilt kiezen,
't Zal alles in uw oog van zelfs zijn' glans verliezen:
Straks valt hun 't masker af, gij ziet hun donkren kant:
Blinkt ooit een keisteen bij de helderste brillant?
Dit tog alleen Vriendin, zult gij hier iets besluiten,
't Moet dan voorzeker uit de rechte gronden spruiten:
Wie hier ten halve kiest, 't vermaak verlaat in schijn,
Zal dubbelhartig in den gantschen omgang zijn.
Denk niet, dat allen, die dit woest gewoel verlaaten,
Juist daarom Christnen zijn; 't kan op zichzelv niet baaten:
De slaafsche Waereld-dienst strekt mooglijk hun tot last;
Maar - veelen blijven aan een fijndre Waereld vast.
Ja! ons bedrieglijk hart zoekt duizend looze vonden;
't Spreekt gaern' zijn feilen vòòr, het pleit voor troetelzonden.
| |
| |
Al wierd dan elke tak besnoeid, ja! afgeknot,
't Geeft nimmer goede vrucht: de wortel blijft verrot,
Zo lang geen hooger kracht ons schenkt een ander leeven:
Dan, ja ook dan alleen zal 't eedle vruchten geeven.
'k Ben hiervan voor mij zelv' ten vollen overreed:
Ja, schoon ik op het sterkst alle ijdle vreugd bestreed;
Schoon 'k in mijn stil vertrek mij eenzaam op ging sluiten,
En hield daar al 't gedruisch der groote waereld buiten,
Indien mijn vroomheid sproot uit loutre eenzinnigheid,
'k Zou in het zuiver oog der hoogste Majesteit,
Wat ik in Godsdienstpligt ook immer mogt bedrijven,
Met mijn gewaande deugd, slechts een geveinsde blijven:
Dat heilig oog gruuwt van de kleinste zondensmet:
ô Ja: de geestlijkheid der reine Zedewet
Zal, daar zij 't schuldig hart ten spiegel mag verstrekken,
Ons zelfs de afschuuwelijkheid der minste feil ontdekken:
Daar elk, die zich bij 't licht van 's Heeren Geest beschouwt,
Reeds wraakzucht, nijd en toorn voor eenen doodslag houdt.
Ja! 't recht ontdekt gemoed zal, blijft het hierop staaren,
De onvergenoegdheid zelfs voor dieverij verklaaren;
Zo spreekt de Godsdienst, dien gij opentlijk belijdt:
Hij eischt, dat haar ons hart geheel zij toegewijd.
Dus: schoon gij hiervan kreegt een' reedlijke overtuiging,
| |
| |
Die Godsdienst eischt vooral een sterker overbuiging
Van onzen wil; ik treed' hier thans niet dieper in.
De kennis is vernieuwd, mijn dierbre Hartvriendin!
'k Wensch die van mijnen kant zorgvuldig aan te kweeken:
Daar, zo 'k vertrouw, uw raad mij ook niet zal ontbreeken.
Mijn raad! helaas! mijn hart weet bij ervaarenis,
Hoe nodig in dit stuk mij zelf bestuuring is.
Want, schoon ik 't waagen dorst slechts de allerflaauwste straalen
Der echte wijsheid in 't verschiet u aftemaalen,
Haar schoonste trekken zijn te sterk voor mijne kunst.
Ja! schoon ik vuurig wensch te staan in haare gunst,
Daar haare aanminnigheid mij is aan 't hart gebleeken,
Weet, dat ik worstlen moet met duizend zielsgebreken.
Wel: zowe in waarheid dan haar hulde willen biên,
Wij moeten daaglijks meer onze eigen dwaasheid zien.
Alle andre wetenschap laat ons in 't aaklig duister,
Zo niet de Godsdienst zelv' haar geeft den waaren luister:
Dus, zo gij naar vermaak en wijsheid zoekt alom,
| |
| |
Gij vindtze eerst recht verëend in 't echte Christendom:
Dáár leidt hun zagte hand ons straks op roozenpaden;
Daar smaaken wij het pit der Heilörakelblaaden:
Doorlees vrij watge wilt, na 't vlijtigst onderzoek
Zal 't alles taanen bij dit onwaardeerbaar Boek.
En, kon deez' ruuwe schets u eenigsins bekooren,
Wij zijn verpligt, Vriendin, elkander aan te spooren
Tot meerdre vordering: zo groeienwe ook in deugd;
Zo smaakt ons stil gemoed een nooitgestoorde vreugd.
Intusschen kunt gij al ons vóór en tegenzeggen,
Indien 't u goeddunkt, nog eens in de Weegschaal leggen:
En zien wat overslaat. Kies dan; maar - kies bedaard:
Dit tweederlei vermaak gaat nimmer t'saamgepaard.
|
|