Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Afscheiding van 1834. Deel 6. Het Réveil en ds. H.P. Scholte. Correspondentie (1984)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Afscheiding van 1834. Deel 6. Het Réveil en ds. H.P. Scholte. Correspondentie
Afbeelding van De Afscheiding van 1834. Deel 6. Het Réveil en ds. H.P. Scholte. CorrespondentieToon afbeelding van titelpagina van De Afscheiding van 1834. Deel 6. Het Réveil en ds. H.P. Scholte. Correspondentie

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.56 MB)

Scans (642.47 MB)

ebook (4.19 MB)

XML (1.13 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/geschiedenis/tijdsbeeld(en)
non-fictie/theologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Afscheiding van 1834. Deel 6. Het Réveil en ds. H.P. Scholte. Correspondentie

(1984)–C. Smits–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 276]
[p. 276]

Hoofdstuk 12
Zestien condoleantie-brieven bij het overlijden van S.M. Scholte-Brandt, 23 januari 1844

Inleiding

Ook in het VIJFDE DEEL - hoofdstuk 15 - namen wij een aantal condoleantie-brieven op, geschreven bij het overlijden van Scholtes eerste echtgenote, Sara Maria Brandt, te Utrecht, dinsdag 23 januari 1844. Deze waren geschreven door Afgescheidenen.

In dit hoofdstuk geven we zestien condoleanties, gezonden door vrienden en goede kennissen van Scholte, waarbij wij ons niet geheel konden beperken tot de kring van het Réveil. De schrijvers en schrijfsters behoorden tot deze beweging, waren hierdoor aangeraakt, of waren rechtzinnige predikanten die met Réveil-mensen in verbinding stonden.

Voor de duidelijkheid nemen we hieronder opnieuw de rouwcirculaire op.Ga naar voetnoot1

Utrecht, den 23 Januarij 1844.
Heden in den vroegen morgen heeft Gods vaderhand mij eene diepe beproeving toegezonden. Mijne getrouwe echtgenoote is door een borstongesteldheid van slechts weinige dagen, onverwacht van mij genomen.
Gedurende eenen levensloop, waarin ik in de bediening des Evangelies velerlei strijd en kruis, maar ook overvloedige vertroosting ondervond, was zij waarlijk deelgenoote, ook in de moeijelijkste oogenblikken.
De Heere, die haar mij had gegeven, heeft haar tot Zich genomen. Ik mag Zijn Naam prijzen, hoewel ik de smart dezer tijdelijke afscheuring ondervind; treurende, doch niet als degenen die geene hoop hebben; want zij wist ook in deze laatste ongesteldheid, die benaauwd was, dat het lijden dezes tegenwoordigen tijds, ook voor haar, niet te waarderen was bij de heerlijkheid, die aan ons zal geopenbaard worden.
Met drie mij overgeblevene kinderen is mij de aardsche toekomst moeijelijk, doch de beloften van den getrouwen God en Vader in Christus zijn ook voor mij voldoende. De Heere zal het voorzien, want Zijn Woord is de Waarheid. De ondervinding van Gods trouw in dezen zeer smartelijken weg vertroost mijne ziele en is mij eene nieuwe drangreden, om verwachtende en haastende te zijn tot de toekomst van onzen Heere jezus christus. - Ja, Hij zal komen, en die in Hem ontslapen zijn, zullen wedergebragt worden met Hem, en zij, die ik betreur, is ontslapen in Hem, Die de opstanding en het leven is.
Overtuigd van de wezenlijkheid der gemeenschap der heiligen, houde ik mij verzekerd van broederlijke deelneming, en beveel ik mij met mijne kindertjes in het gebed des geloofs.
Uw diepgetroffen broeder in Christus, H.P. Scholte, V.D.M.
[pagina 277]
[p. 277]

Het leek ons minder juist, álle brieven in hun geheel te reproduceren. Dit zou, gezien hun eigen aard, tot vele herhalingen aanleiding geven en daardoor onnodig veel ruimte vragen. Immers, in een condoleantie keren veelal bepaalde thema's terug - uit liefde geschreven woorden van deelneming en vertroosting, alsmede bij dit overlijden het noemen van de zorg voor de drie kinderen van het echtpaar Scholte-Brandt: Sara Johanna (geboren 1833), Sara Maria (1839) en Sara Johanna Suzanna (1842).Ga naar voetnoot2

Bij het maken van de keuze: al dan niet een bepaald gedeelte van een brief weglaten, hebben we ons laten leiden door de volgende criteria: belangrijkheid van schrijver of schrijfster, karakteristieke woorden, het vermelden van bijzonderheden buiten de eigenlijke woorden van deelneming; deze laatste namen wij steeds op.Ga naar voetnoot3

 

In meer dan één brief wordt gesproken over het sterven van Helena Susanna van Hall-van Schermbeek, Utrecht 27 januari 1844.Ga naar voetnoot4

1. A. Abrahams, Amsterdam 26 januari 1844

Antje Abrahamsz - we schreven reeds in hoofdstuk vier over haarGa naar voetnoot5 - woonde in deze tijd bij haar vader. In 1837 leidde zij enige maanden de huishouding van de weduwnaar Abraham Capadose te 's-Gravenhage. Haar zuster H.J. Abrahamsz huwde laatstgenoemde in hetzelfde jaar. Een andere zuster van Antje, de weduwe E.B.A. Roëll-Abrahamsz, werd 7 februari 1844 de tweede echtgenote van M.J. Chevallier.

WelEerwaarde Heer!

Het heeft mij zeer getroffen te vernemen, de zeer bedroevende slag, zoo plotseling uwe vrouw te verliezen! Zoo kort nog geleden was ik getuigen van haar welstand en de moederlijke zorgvuldigheid waarmede zij in haar huisgezin werkzaam was!

Diep bedroeft mij dat verlies voor die lieve kinderen. Ik betuig u mijne innige deelneming en wensch van harte dat de Heer van Wien zoo wel het kwade als het goede komt u krachtig ondersteune, sterke en vertrooste en ook in ontferming nederziende op uwe kinderen ter hunner verzorging voorziende.Ga naar voetnoot6

Hij verblijde U in de hoop met hen de moeder bij den Heere weder te zien. Ik

[pagina 278]
[p. 278]

mogt mij nog aangenaam verkwikken in het geloof dat wanneer ons aardsche huis dezes tabernakels verbroken wordt, wij een gebouw bij God hebben.Ga naar voetnoot7 Niet denkende dat zij haar plaats in die veele woningen reeds zoo spoedig zoude mooge betrekken, en onze kranke vriendinGa naar voetnoot8 nog voor zoude gaan. Aangenaam is mij de herinnering dien dag bij haar geweest te zijn.

Van Capadose kreeg ik eenige letteren, die ook veel deelneemt in deze beproeving voor U.

De Heere vertrooste U! Ik ben intusschen met hoogachting

UWEwe dienstwillige dienaresse

A. Abrahamsz

2. A. Abrahamsz, Amsterdam 30 januari 1844

Mejuffrouw Abrahamsz schreef Scholte nog een tweede brief naar aanleiding van het overlijden van diens echtgenote.

Veel geachte Broeder in den Heere

Ofschoon ik UWE reeds eenigsints mijne deelneming en droefheid over uw verlies heb betuigd, zoo kan ik niet voorbij u te bedanken voor de mij toegezonden communicatie brief, waaruit ik met blijdschap zag dat de vertroosting des Heeren de smart uwer ziele eenigermate leenigde.

...

En nu is dan ook onze Zuster van Hall de ruste ingegaan, en zal nu met uwe ontslapene aanschouwen en juichen in de volmaaktheid, over hetgeen ons in hoope verblijd. Weemoedige gedachte aan die geheel ouderlooze weesjes,Ga naar voetnoot9 al gevoelen zij het niet, wat missen ze veel aan de moeder. Het verblijde mij te vernemen dat de lieve zuster WormserGa naar voetnoot10 die taak voor uwe kindertjes wilde op zich nemen; dat de Heere haar ook ondersteune en sterkte geve in deze, en uw oudste meisje ook onder eene voor haar zoo noodige moederlijke leiding brenge, wenscht mijn hart, en dat de Heere bij meer toenemend gevoel van gemis U steeds met Zijn vertroostende nabijheid versterke.

Het gemis van mijn lieve hartelijke vriendin van Hall geeft mij ook veel droefheid. De gemeenschapoefening met haar was mij onder de leiding Gods tot veel zegen. Hij zij er dan nu ook voor geloofd en geprezen, en op Zijnen tijd volmaakt voor Zijnen troon.Ga naar voetnoot11 Ik gevoel mij evenwel ellendig en zwak om in alles Zijnen Heiligen en prijzenswaardigen Naam te loven. Beveel mij alzoo in uwe gebeden te gedenken.

Uwe hoogachtende Zuster in den Heere

A. Abrahamsz

(P.S.) Verzoeke veele groete aan de met ons treurende Broeders en Zusters.

[pagina 279]
[p. 279]

3. Ds. E. Begemann en echtgenote, Amsterdam 31 januari 1844

De hervormde predikant Egbertus Begemann (geb. 1778) kwam in 1816 van Koog aan de Zaan te Amsterdam; hij overleed aldaar in 1850.Ga naar voetnoot12 Hij was gehuwd met Sara Johanna Haverkamp. Zoals ook uit deze brief blijkt: Begemann was de predikant van de familie J.D. Brandt-Koopman,Ga naar voetnoot13 en hij trouwde het paar Scholte-Brandt. Ook trad hij op als getuige bij het burgerlijk huwelijk.Ga naar voetnoot14

WelEerwaarde Zeer Geleerde Heer! Waarde Vriend!

Met de innigste deelneming ontving ik den 27sten dezer, het voor ons zoo aandoenlijk berigt van het Ontslapen Uwer getrouwe Echtgenoote en Deelgenoote in Uwe vreugde en het leed, de zoo lieve en teedere Moeder Uwer drie kinderen; mogelijk treuren wij met U meer dan iemand Uwer Vrienden of Bekenden. Uwe Saartje was ons zoo geliefd van hare kindsheid af. - Wij zagen Haar zoo voorspoedig opgroeijen - aan mijn godsdienstig onderwijs was zij toevertrouwd - tot Lidmate onzer Gemeente heb ik Haar aangenomen - Haar met U door den heiligen band des huwlijks godsdienstig verenigd - van zoo menige zijde was Zij ons en den onzen dierbaar geworden en ach! nu zoo spoedig, zoo onverwacht uit dit leven weggerukt. Die tijding heeft ons op het diepst getroffen en nu doet het ons om zoo meer leed, dat wij Haar in dit land onzer vreemdelingschap niet nog meer ontmoet hebben, toen Zij met U bij Uwen neef RoelofszGa naar voetnoot15 gelogeerd was. Jaren zijn vervlogen zedert wij elkander niet gezien hebben en nu blijft ons alleen over de hoop des wederziens in dat eigenlijke Vaderland, waar eeuwige vereniging plaats heeft van allen, die hoe hier ook gescheiden, door banden des geloofs en der liefde verbonden waren. Waarlijk, wij wenen en klagen met U maar verblijden ons tevens ook in die overvloedige vertroosting, de Heer heeft Haar tot zich genomen, Zijn doen is Majesteit en Heerlijkheid, al slaat die tijdelijke afscheuring de diepste wonden en bloedt ons hart en weent ons oog de bitterste tranen.

...

Moge het bezit van Uwe lieve kinderen U eenige vergoeding zijn voor U zoo smartelijk verlies - de hemelsche Vader beware voor U dien grooten schat en bekroone Uwe opvoedende zorge en liefde met de gelukkigste gevolgen voor hart en leven, voor aarde en hemel.

Gij houd(t) U verzekerd van onze deelneming - zoo schrijft Gij - O! dat doet Gij teregt - Gij moogt U daarvan volkomen overtuigd achten. Is er veel voorgevallen, dat den vroegeren, naauwen vriendschappelijken omgang hinderde of scheen te verstoren, ware vriendschap door Een Geloof, door Eene Liefde, door Eene Hoop, in den Geest van het Evangelie, geheiligd, duurt voort en zoo

[pagina 280]
[p. 280]

teekenen wij ons... alle goede gaven... van den Vader der lichten U toewenschende en toebiddende, (Uw) Vriend en Vriendin

E. en S. Begemann

4. Mr. J.J.L. van der Brugghen, Nijmegen 26 januari 1844

Justinus Jacob Leonard van der BrugghenGa naar voetnoot16 werd 6 augustus 1804 te Nijmegen geboren en overleed 2 oktober 1863 te Ubbergen. Was aanvankelijk advocaat te Nijmegen, werd daarna aldaar aan de rechtbank verbonden en in 1845 tot president van dit college benoemd.
In Nijmegen was hij één van de leden van de kleine, maar krachtige Réveilkring.Ga naar voetnoot17 Bekend is de met zegen bekroonde strijd van deze groep voor een christelijke school - in 1844 - waaraan twee jaar later de normaalschool ‘de Klokkenberg’ werd verbonden. Na een periode van grote vriendschap met Groen van Prinsterer, kwam er een breuk tussen Van der Brugghen en laatstgenoemde, toen in 1857 zich tusen beiden fundamentele verschillen openbaarden inzake de wettelijke regeling van het christelijk onderwijs. Van der Brugghen was in dat jaar minister van justitie, ja hij had het kabinet geformeerd. Toen hij eind 1857 als minister aftrad, vestigde hij zich weer te Nijmegen, als een ‘vergeten burger’.
De verschillen tussen Van der Brugghen en Groen behoeven hier niet te worden besproken, want zij dateren van een latere periode dan het jaar 1844; er moge worden verwezen naar de literatuur.Ga naar voetnoot18
Voor het juiste verstaan van dit schrijven is wèl nodig dat we twee dingen noemen. In de eerste plaats, als de schrijver gewaagt van moeilijke omstandigheden gedurende de laatste zomer ondervonden, dan slaat dit ongetwijfeld op de smaad die hij ondervond na het schrijven van een brochure over de bedevaarten naar het miraculeuze Mariabeeld te Kevelaar.Ga naar voetnoot19 In de tweede plaats: zijn opwekking te bidden voor de overheden kan niet los worden gezien van de strijd waarin Van der Brugghen werd gewikkeld bij het oprichten van een christelijke school te Nijmegen. Na verscheidene requesten te hebben ingediend, waarbij tenslotte een herhaald beroep werd gedaan op Gedeputeerde Staten van Gelderland, kwam
[pagina 281]
[p. 281]
2 september 1843, vooral door toedoen van mr. J.F.H.J.E. baron Mackay, een gunstig antwoord.Ga naar voetnoot20

WelEerwaarde Heer, Zeer Geliefde Broeder in onzen Heere

Met veel leedwezen heb ik van uwe hand de treurige tijding ontvangen van het onverwachte overlijden uwer echtgenote.

Welke eene genade, welk een troost, welk eene blijdschap in droefheid, waarde Vriend, op goeden grond, en wetende in Wien men geloofd heeft; te mogen weenen, ja, maar niet als degenen die geene hoop hebben, maar als degenen, die weten dat de Heere kastijdt degenen die Hij lief heeft. Waarom? Enkel uit liefde - opdat zij Zijner heiligheid meer en meer deeláchtig worden, door meer en meer te leeren verstaan, dat Hij alleen het is, die alles geeft - die doodt en die levendig maakt - die slaat, en die geneest.

...

Gaarne zal ik mij (met) het mededeelen van deze treurige tijding aan onzen Gevangenen Broeder Budding belasten, en daar nog heden werk van maken.Ga naar voetnoot21

Mag ik u wel verzoeken, dat ingesloten briefje aan onzen lieven broeder (de) Pinto te willen ter hand stellen. Zijn hartelijke brief heeft mij zeer verkwikt. Zijne Waarde dankt U, waarde Broeder, voor uw gebed, waarover hij mij schrijft.Ga naar voetnoot22 Het is eene heerlijke gedachte te weten dat de Gemeente voor u bidt, en dezen zomer heb ik daarvan, in moeijelijke omstandigheden, de kracht ondervonden. - Bidt veel voor mij, dat ik in alle ootmoedigheid en nederigheid God de eere moge geven, van hetgeen het Hem behaagd heeft in mij te werken, en verlost moge blijven van den Booze, die mij uit brieven, gelijk die broeder (de) Pinto, gaarne een strik van hoogmoed zoude spannen, gelijk de adder uit honig venijn zuigt.

Bidt vooral veel, voor alle zulke Overheden, die door Gods genade geroepen zijn, tot Zijne kennis, opdat zij vrijmoediglijk den Naam huns Konings in de vergaderingen der Goden mogen prijzen en belijden; Hij volbrenge zelf Zijne kracht in onze zwakheid.

Ontvang hiermede de verzekering der liefde en hoogachting met welke ik, onder broederlijke heilbede blijve

J.J.L. van der Brugghen

[pagina 282]
[p. 282]

5. Ds. C.C. Callenbach, Nijkerk 19 februari 1844

Cornelis Carel CallenbachGa naar voetnoot23 werd 28 januari 1803 te Amsterdam geboren; hij overleed te Eist (bij Nijmegen) 25 oktober 1873.
Hij stond als hervormd predikant te Kortenhoef 1825-1828, te Nijkerk 1828-1861 en te Elburg 1861-1865.
Callenbach was een zwager van ds. G.F. Gezelle Meerburg - de naam van zijn vrouw was Catharina Hendrika Meerburg; in de tijd 1833-1834 leefde hij sterk mee met ds. H. de Cock. Hij staat terecht bekend als één van de hervormde predikanten uit de eerste helft van de negentiende eeuw die de rechtzinnige leer van harte aanhingen en predikten; daarom kan hij in één adem worden genoemd met J.D.B. Brouwer, S.J. de Hoest, J.J. Knap, B. Moorrees en J.J. le Roy.
Kort na het begin van de Afscheiding schreef hij een brochure, waarin zijn afwijzend standpunt tegenover deze beweging staat uitgedrukt: De roeping en uitzigten van den getrouwen evangelie-dienaar (Amsterdam 1835). In 1841 gaf hij in de Nijkerkse kerkeraad de stoot tot het zenden - in navolging van ds. B. Moorrees - van een adres aan de Hervormde Synode, waarin onder meer werd gevraagd de afschaffing van het nieuwe ondertekeningsformulier en de herinvoering van het oude. De Synode legde het adres om formele redenen ter zijde.Ga naar voetnoot24
Te Nijkerk was dertig jaar lang zijn collega de zo juist genoemde S.J. de Hoest.
De indrukwekkende lijst van publicaties van ds. Callenbach - voornamelijk preken en brochures - staat vermeld in De Bie en Loosjes (BWPGN) II, 8-10.

WelEerwaarde Heer, Geliefde Medebroeder in Christus! De genade en vertroostingen des Heiligen Geestes worden U zeer vermenigvuldigd!

Hoewel wat laat, kan en wil ik echter niet nalaten, UEerw. een paar regelen van mijne hand te doen geworden. Hevige rheumatische pijnen, die mijne krachten niet weinig onderdrukten en mij alle werkzaamheid beletteden, zijn oorzaak van mijn vertragen. Gisteren mogt ik weder voor het eerst de Gemeente voorgaan; geprezen zij de Naam des Heeren, die de pijnen heeft weggenomen en mijn krachten gesterkt. Diezelfde Heere, onze nooit volprezen God en Zaligmaker, zij Uw steun en sterkte in Uwen rouw en in Uwe smarten. Het verlies, mijn Broeder! dat gij geleden hebt, is groot, - ik meen het eenigermate te beseffen. Gij hebt verloren eene teedere beminde, eene beproefde, eene getrouwe Gade, - gij hebt haar onverwacht verloren, - drie thans moederlooze kinderen laat Zij U achter, - Uw verlies is treffend!

Maar wat is het groot, lieve Broeder! dat ‘de afscheuring’ in Uw' brief genoemd, slecht ‘tijdelijk’ is, en dat ge, hoe diep ook bedroefd, ‘niet treurt als degenen, die geene hoop hebben’!

...

Wat nu in 't bijzonder de drie U overgebleven kinderen belangt, de Heere zal het ook voor hen voorzien, omdat Zijne beloften zich ook tot hen, tot al het Godgeheiligd Zaad uitstrekken. Hij zal het maken; Hij zal doen boven hetgeen de teederhartigste Vader bidden of denken kan.

Geliefde Broeder! Sterke deze vertroosting U gestadig het harte, en ondervindt dagelijks in elke betrekking, inzonderheid in Uwe gewigtige en heilige Evangelie-bediening, dat de Heere met U is. Ik wensch Uwer en Uwer Kinderen in

[pagina 283]
[p. 283]

mijne gebeden te gedenken; vergeet ook hem niet, die zich, na broederlijken Zegengroet, met liefde en hoogachting teekent

Uw Eerws. heilbiddende Broeder en Dienaar in Christus

C.C. Callenbach

6. M.J. Chevallier, Amsterdam 30 januari 1844

Op bovengenoemde datum staat de Amsterdamse Réveil-man Mathile Jacques Chevallier (1812-1885)Ga naar voetnoot25 op het punt voor de tweede maal in het huwelijk te treden, en wel met de weduwe Elizabeth Bregetta Anthonia Roëll-Abrahamsz. Het huwelijk werd 7 februari 1844 te Amsterdam voltrokken. Laatstgenoemde overleed reeds 28 maart 1845.
De eerste echtgenote van Chevallier, Ester (Henriette) Belmonte overleed, naar we reeds zagen, 26 juni 1840.

Waarde Vriend en Broeder in onzen Heer

Met een diep getroffen hart vernam ik reeds Donderdag 11 den plotselingen dood van Uwe dierbare Echtgenoote. Des te treffender was mij dit droeve berigt daar ik juist den avond te voren met mijne toen nog aanstaande bruidGa naar voetnoot26 over de gewigtigste aangelegenheden der ziel sprekende de hoop uitdrukte dat de Heere Jezus op het feest onzer aanteekening in ons midden mogt zijn even als Hij welligt op het zelfde oogenblik de weduwnaar of de weduwe nabij zoude wezen.

Weinig vermoedde ik dat de eerste tijding welke ik op den dag mijner aanteekening moest ontvangen het berigt zoude zijn van het afsterven uwer godvruchtige gade; ja die getuigenis mogt men haar geven, immers Zij diende den Heere in opregtheid des harten, droeg smaad en Kruis om Zijnentwille en praalde tevens nimmer met hare godsvrucht; ook in dezen opzigte had zij veel overeenstemming met mijne dierbare Henriette. Gij zult veel aan haar missen, maar ook gij weet bij ondervinding dat de Heer de getrouwe is, die slaat en heelt, die doorwondt en geneest. - Maar welk een troost is het niet, hoe zielverheffende te weten dat de dierbare afgestorvene thans juicht voor den troon en dat Zij noch door zonde noch door smart meer gekweld wordt. Ach, wat waren wij zonder dat blijde uitzigt eener algeheele verlossing en bevrijding. Maar Gode zij dank, die ons uit vrije ontferming geroepen heeft tot Zijn Koninkrijk en heerlijkheid, en ons uitverkoren om de deugden te verkondigen desgenen die ons trok uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht.

De getrouwe God die Zijn werk altijd voleindigt, ondersteune en versterke U verder. Hij breide Zijne zegenende handen over uw lieve kinderen uit en doe U

[pagina 284]
[p. 284]

alleswege ondervinden dat er nog balsem in Gilead is.Ga naar voetnoot27

Mijne waarde Bruid voegt hare innige deelneming tot de mijne. Gedenk onzer in Uwe gebeden en geloof mij

Uw zeer deelnemende Broeder in den Heer

M.J. Chevallier

7. Ds. S.J. de Hoest, Nijkerk 7 februari 1844

Samuel Joannes de HoestGa naar voetnoot28 was, zoals we in paragraaf vijf reeds zagen, gedurende vele jaren te Nijkerk de collega van ds. C.C. Callenbach. Hij werd in 1804 te Amsterdam geboren en overleed in 1877 te Nijkerk. In 1827 werd hij hervormd predikant te Ottoland en Neder-Blokland; in 1830 te Lexmond; van 1831 tot aan zijn overlijden stond hij te Nijkerk. In 1843 huwde hij te Amsterdam Henrietta Palm (1819-1894). In de kerkelijke strijd stond De Hoest zij aan zij met ds. Callenbach. Beiden tekenden in 1841 het Adres aan de Algemeene Synode der Hervormde Kerk in Nederland, ingediend ten jare 1841, door den Kerkeraad der Hervormde Gemeente van Nijkerk op de Veluwe (Nijkerk 1841) en schreven zij Nader Adres door de leeraren dier Gemeente ten dezen jare aan de Synode toegezonden (Nijkerk 1842).
Op 3 september 1842 schreef H.J. Koenen aan Groen van Prinsterer:
‘En toch wacht ik het behoud der Kerk geenszins van de Synode: veeleer het heil der Synode van de Kerken zelve. Mocht men beginnen van de zuivering der Kerkeraden! Doch daar had de goede De Hoest, daar hebben veele rechtzinnige predikanten nog het rechte denkbeeld niet van. De goede man was zeer tevreden van zijn Kerkeraad, omdat de leden zeer dociel voor de beide rechtzinnige predikanten waren!! Even als of dat vooral in dezen tijd genoeg ware! Hij wilde eene vergadering en ‘Correspondentie’ enkel van predikanten op zijn echt Pausgezind! De ouderlingen en leeken mochten toezien. Ik toonde den braven man, dat de Synode op dit punt rechtzinniger begon te worden dan hij zelve was. Zóó weinig denkbeeld heeft hij van het zuiver Presbyteriaansche beginsel. Waarlijk er is aan de rechtzinnigen zelve nog zeer veel te hervormen.Ga naar voetnoot29

WelEerwaarde Heer, Geachte Vriend!

Ja, gij kunt U verzekerd houden van mijne broederlijke deelneming in den zwaren slag die U getroffen heeft. Met smarte heb ik uwe letteren gelezen en mij eenigermate in uwen toestand kunnen verplaatsen; mijne vrouw heeft dezer dagen een kraambed gehad, van zoodanigen aard, dat haar leven als aan een zwakken draad scheen te hangen en ik bedreigd werd met het verlies van moeder en kind beiden.Ga naar voetnoot30 Diep zijn de wegen des Allerhoogsten! Wat balsem in uwe wonden, dat gij uwe dierbare ontslapene, als in den Heere rustend, kunt beschouwen! Zij verliet eene in 't booze liggende wereld en legde 't lichaam der zonde af. Zou zij terug willen keeren, indien dit mogelijk ware? Hare nagedach-

[pagina 285]
[p. 285]

tenis is in eere en zegening en eens staat gij met haar aan de rechterhand des Richters, Die, geloofd zij Zijn Naam, Middelaar en Verzoener is.

...

Ik blijf uwer gedenken voor den troon der ontferming; vergeet gij mij en de mijnen niet.

Ik verblijd mij vereeniging des harten te bemerken tusschen U en mij; één in geloof en hope, zijn wij door een vasten band verbonden, schoon ons levenspad verschillende richting ontving.

Denk aan mij als aan uwen in Kristus toegenegen Vriend

S.J. de Hoest Pred.

8. Ds. J.J. Knap (Sr.), Doornspijk 9 februari 1844

Jan Jacob KnapGa naar voetnoot31 werd geboren te Amstérdam in 1806 en overleed te Woudsend in 1865. Zijn staat van dienst vermeldt: hervormd predikant te Valkenburg (Z.-H.) 1829, Heerde 1832, Aarlanderveen 1836, Doornspijk 1843, Fijnaart 1849; daarnaast stond hij nog onder meer te Oud-Alblas en Putten. Maar vooral heeft hij als prediker sterke indruk achtergelaten in de Friese gemeenten Heeg (1845-1853) en Woudsend (1862-1865).Ga naar voetnoot32 In 1829 huwde hij Catharina Christina van Reenen. Onder zijn vele publicaties is vooral bekend geworden - en vele malen herdrukt: Het eenzaam bidden (eerste druk Sneek 1855).

Wel Eerwaarde Heer en Broeder!

Het berigt van den dood van UEs Echtgenote is ons geworden. Met aandoening des harten hebben wij hetzelve gèlezen. Wat kortstondig toch is het menschelijk leven! Nog niet lang geleden sloeg mijne vrouw de uwe met opmerkzaamheid gade en ofschoon haar Edele persoonlijk niet kennende, gevoelde zij op haar betrekking van wege het lijden, dat haar om de zaak van Christus was wedervaren. Zij deelde dat mij bij herhaling mede. Wij spraken ook dikwijls van UEerw, sedert wij U te Utrecht hoorden en beiden U voor 't eerst zagen. En nu - zoo onverwacht het berigt van den dood van UEs vrouw. Waarlijk, het heeft ons zeer getroffen.

Dat UE met uw kinderen in haar, de ontslapene, veel, zeer veel verliest, kunnen wij eenigzints gevoelen. Niet slechts behoeft het gezin eene getrouwe verzorging, maar ook wij, in onze gewigtige betrekking opbeuring, aanmoediging, soms vertroosting. UEs vrouw mogt dit alles voor UE zijn door 's Heeren genade. Haar God nam haar weg. Zij had Zijn raad uitgediend.

...

Daarbij, hoe groot! Uwe vrouw is henen gegaan naar het vaderlijke huis in hetwelk vele woningen zijn. Zalig, heerlijk is het daar. Misschien weet zij reeds, waarom zij nu en op die wijze, zoo spoedig van UE en van haar kinderen werd afgescheurd. Zeker, zij is daar boven den dood en boven de zonde verheven. Zij knielt daar diep neder voor het Lam, dat voor haar stierf en haar zich

[pagina 286]
[p. 286]

eigende. Zij rust van haren arbeid en hare werken zijn haar gevolgd. - Eens breekt de dag aan van uwe nadere vereeniging met haar in Christus.

...

Wij gedachten Uwer in onze gebeden en wenschen UE te blijven gedenken. Vergeet ook ons niet, en geloof mij te zijn

UE Dienstvaardige Dienaar en Broeder in den Heer

J.J. Knap

9. Mr. H.J. Koenen, Amsterdam 31 januari 1844

Geliefde Vriend en Broeder in den Heer!

Met getroffenheid heb ik de beide aandoenlijke sterfgevallen, dat van Uwe waarde Huisvrouw, en onze Vriendin van Hall vernomen. Dit laatste was zeker lang verwacht, het eerste schijnt zeer onverwacht te zijn geweest. Ik neem oprechtelijk deel in uw treurig verlies; ik gevoel er het hartverscheurende van, daar de toestand mijner lieve VrouwGa naar voetnoot33 mij in de laatste maanden meer dan eens ernstige bekommernis wekte; maar wij treuren niet, Gode zij eeuwig dank, als degenen die geen hoop hebben. Want de Heer neemt de Zijnen, die in den Zoon zijner liefde zijn, slechts tot zich en tot dien eeuwigheerlijke Koning der Eere op; en in Jezus is immers de strijdende en zegevierende Gemeente één geheel, alleenlijk naar den lichame van elkander verdeeld of verwijderd. Het zijn maar twee onderscheidene vertrekken in het één en eeuwige Huis des Vaders die zij bewonen.

En wat uwe lieve kinderen, thans halve weezen, aanbelangt, zijn er niet in het Woord onzes Gods meerdere beloften voor hulpeloozen dan voor geholpenen opgesloten? Weldra gaat de nacht voorbij en het morgenlicht van Koning Jezus breekt aan; wanneer Hij de Zijnen zal wederbrengen met Hem. Ik herinner mij slechts eenige weinige keeren Uwe Echtgenoot(e) te hebben gezien; maar Uw getuigenis omtrent haar in den brief is mij te haren opzichte genoeg. Ook mijne lieve Wederhelft neemt veel deel in Uw verlies en verzocht mij U dat uitdrukkelijk medetedeelen. Ook voor ons zal eenmaal de ure des scheidens slaan van eene aarde waar de zonde haren zetel heeft, en weldra is mogelijk ook voor mij de stond des verreizens daar. De Heere geve mij vrijmoedigheid om voor Hem te verschijnen in dien dag, en zonder verschrikking te staan voor den Zone des Menschen. Mochten dan onze werken, die in Hem gedaan zijn, ons volgen! Wij zijn toch maar onnutte dienstknechten in onszelven.

Ik heb gezien, dat er ook een sterfgeval in de familie de Pinto heeft plaats gehad.Ga naar voetnoot34 Indien het eene zuster van onzen Vriend en Broeder geweest is, gelief hem dan uit mijn naam mijne deelneming te betuigen. Ach hoeveel treuriger dan het ontslapen der Uwe is dat van eene ziel die tot haar scheiden toe in het verblinde Jodendom bleef! Och dat Israëls Verlossing uit Sion kwame!Ga naar voetnoot35

[pagina 287]
[p. 287]

Zijt met broederlijke liefde en troost- en heilbede in Christus gegroet, en geloof mij steeds, Waarde Vriend, Uw liefhebbende Vriend en Broeder

H.J. Koenen

10. F.A.C. Koenen-Pauw, Amsterdam 28 januari 1844

Francona Antoinetta Conradina Pauw,Ga naar voetnoot36 de moeder van de in de vorige paragraaf genoemde Hendrik Jacob, was de oudste dochter van Engelbrecht Pauw, burgemeester van Delft, die in 1795 - het jaar van de val van de Republiek - zijn ambten verloor en spoedig daarop stierf. Mede door haar moeilijke jeugd - zij moest al jong haar moeder bijstaan in het huishouden en bij de opvoeding van de jongere broers en zusters - werd zij gevormd tot een flinke vrouw; zij bezat wilskracht, bezonnenheid en gestrengheid. M. Elisabeth Kluit schrijft over haar:
‘Het jaar 1795 stond gegrift in haar geheugen en gaf haar voorgoed een afkeer van al wat naar revolutie zweemde... Haar hart bleef hangen aan de oude instellingen der Republiek van de Zeven Verenigde Nederlanden. Francona was een vroom meisje en groeide uit tot een vrouw met een onwankelbaar geloof. Een geloof dat stoelde op haar absoluut vertrouwen in Gods Woord en belofte, in Gods eeuwig, onveranderlijk raadsbesluit. Zij was onverschrokken in het getuigen. Waar zij het nodig achtte, trad zij vermanend en waarschuwend op... Niet ten onrechte zou Da Costa haar later de erenaam “Moeder in Israël” geven. Francona trouwde in 1801 met de rijke koopman H.J. Koenen, een man van aanzien in het Amsterdam van die dagen. Hij stierf reeds in 1808, één maand voor de geboorte van zijn zoontje Hendrik Jacob Koenen. Mevrouw Koenen-Pauw hield de wol-affaire van haar man aan, opdat haar zoon deze later zou kunnen overnemen. Zij wijdde zich verder geheel aan de opvoeding van de jonge Hendrik Jacob en van haar stiefdochtertje. Haar man was weduwnaar geweest en was blij voor zijn dochtertje een goede moeder gevonden te hebben.’Ga naar voetnoot37

Wel Eerwaarde Heer!

Reeds door mijne lieve zoon verwittigd van het treffende verlies, dat UWelEerw. getroffen heeft, zo kan ik niet nalaten, UWE te vermelden, dat ik daarin hartelijk deel, den Heere biddende, dat Hij uw krachtdadig vertrooste door Zijnen Heiligen Geest, die tog de Trooster der Treurigen is; Zijne Genade bragt die lieve en Godzalige Huisvrouw tot uw, op dat gij eenen korten tijd, in hare Jeugd, uw mogt verblijden, en door haar bevestigd worden in uw allerheiligst geloof, door woord en voorbeeld. De Panden uwer liefde nalatende, om haar te gedenken, en aan haren Godzaligen wandel te herinneren, om eens (en hoe kort is dit leven somtijds) te samen gebragt te worden aan de voeten des Lams, in heerlijkheid.

Leest Uw WelEerwaarde Heer de Gezangen van van Alphen, bij het sterven van zijne eerste Huisvrouw;Ga naar voetnoot38 het verlies was soortgelijk, en hoe smertelijk - (toch) is HijGa naar voetnoot39 boven, en zal daar ook die smartelijke weg gedenken, om er den

[pagina 288]
[p. 288]

Heere voor te loven en te prijzen. Hier is ons gezicht door zonde en gestadig sterven zo benevelt dat er zo veel nodig is om eenswillend met den Heere te zijn, maar dan zullen alle onze scherpste beproevingen, hoedanig ook hunne namen mogen zijn, stof (zijn) tot eeuwige blijdschap. Zij, die uwe ziele liefhad is nu reeds alle moeite, zorg en kommer te boven, en wagt uw in, om eens met eene gezaligde ziel en verheerlijkt lichaam, te samen uw te verheugen. Zij is ook niet meer bekommert om hare lieve Kinderen; de Naam van haren Drieënige Verbondsgod staat aan hunne voorhoofdjes, de Heere heeft zich daar ook al weggeschonken, als God de Algenoegzame.

Zij verwagten nu, die lieve Kinderen, van Uw, de beide, vaderlijke en moederlijke zorg, en dat zal Uw niet zwaar vallen, Waardste Heer, daar Gij een almagtigen, wijzen, barmhartigen, genadigen en getrouwen Heer diend, die Uw nimmer verliet, zelfs onder velerlei strijd en kruis, en nu noch niet begeeft noch verlaat, daar zult gij zeker al bewijzen van mede dragen.

Nu dan, Waardste Heer, hebt goede moed in den Heere, en in de sterkte Zijner magt. De tijd daar wij in leven, is zorgelijk en gaat zwanger van de gewigtigste gebeurtenissen; maar die den Heere verwagten, zullen ook Zijne genade ondervinden. Want al veranderde de Aarde hare plaats, en zij wierd verzet in het harte der zee, geen nood, de schaapjes Zijner weide zal Hij, met Zijne vleugelen overdekken, en voor en na binnen leiden in Zijne heerelijkheid.

De Heere geve UWelE. moed en kracht in UWE Evangeliebediening, eenen verbeurden zegen en bedauwe dezelve met Zijnen Geest, op dat veele Paarlen UWE Krone versieren, als gij dezelve zult werpen aan de voeten des Lams, hier boven.

Ik bedanke Uw voor de communicatie van uw verlies, recommandere mij in UWE vriendschap, en als UWE in de Stad mogt komen, zal uw bezoek mij aangenaam zijn. De gemeenschap der Hijligen in de strijdende en zegenpralende Kerk zij ook UWE troost en ons gemeenschappelijk gebed, onze Ademtogt, tot dat wij alle te samen ons vereenigen met ons Hoofd en Hij alles zal zijn en in allen.

Verzekering van de meeste achting en vriendschap is het daar mede ik mij noeme, WelEerwaarde Heer!

UWelEerw. Dienstwillige en gehoorzame Dienaresse

F.A.C. Pauw, weduwe Koenen

11. Ds. J. de Liefde, Zutphen 24 januari 1844

Jan de LiefdeGa naar voetnoot40 werd 25 december 1814 te Haarlem geboren en overleed te Amsterdam 6 december 1869.
Op 10 december 1837 werd hij bevestigd als predikant van de Doopsgezinde gemeente te Woudsend, op 7 april 1839 verbond hij zich aan die te Zutphen. Om zijn rechtzinnige belijdenis werd de betrekking met deze gemeente, die de verandering in haar leraar niet volgde, verbroken. Aanstonds stichtte hij te Zutphen
[pagina 289]
[p. 289]
een vrije gemeente; zij bestond echter slechts enige maanden. Wij schreven reeds over zijn verwerping van de kinderdoop.
Na een verblijf in Duitsland (Barmen) vestigde hij zich te Amsterdam en begon daar met evangelisatiewerk in enige achterbuurten. Dit leidde tot het oprichten van de vereniging Tot Heil des Volks (1855), waarvan te Amsterdam enige scholen uitgingen. In 1856 kwam De Liefde tot het stichten van een Vrije Evangelische Gemeente. Maar in 1862 werd, door financiële tekorten, het reeds in 1853 in gebruik genomen kerkje verkocht en afgebroken. Op aandrang van Engelse uitgevers, voor wie De Liefde regelmatig werkte, verhuisde hij met zijn gezin naar Londen. In 1868 keerde De Liefde naar Nederland terug; na een korte vestiging te Haarlem, verhuisde hij naar Amsterdam, waar hij reeds na enige maanden overleed.
De Liefde staat behalve als predikant en evangelist, bekend als schrijver, redenaar, dichter, componist, theoloog en humorist. Afzonderlijk dient hij te worden genoemd als de vader van de Christelijke kinderlectuur.

Zeergeachte Broeder in den Heere!

Welk eene allersmartelijkste tijding gewerd mij daar heden morgen door onzen broeder Kuypers!Ga naar voetnoot41 Uwe lieve, geloovige vrouw is niet meer! Zoo plotseling van uwe zijde weggerukt, die U in den Heere Jezus eene hulpe en krone en gezellinne op het distelige pad des levens was - in den bloei harer jaren - in de lente van uw huwelijksvereniging! Mijn waarde, diepgeslagene Vriend en Broeder! welk eene diepe wonde heeft de Heere U daar toe gebragt! En nu staat gij daar eensklaps alleen van uwe kinderen omgeven, die nog zoozeer ja al meer en meer de moederlijke zorg behoefden! Dat komt op geloof aan, mijn Broeder! Wat zal U daar troosten, oprigten en sterken buiten den Heere, die alleen de Rots en het eeuwig deel dergenen zijn kan, wier vleesch en hart dreigt te bezwijken? Het dierbaarste onder de schepselen is U ontnomen - wat zullen schepselen U daarvoor in de plaats geven?

Och! mogt gij 't nu door het geloof verstaan en ondervinden dat eene ziel nog van vreugde kan opspringen in den God haars heils, ook wanneer het werk des olijfbooms liegt, de schapen uit de kooye en uit de stalling de runderen zijn weggeroofd.Ga naar voetnoot42

Ik kan mij moeijelijk in uwen tegenwoordigen zielstoestand verplaatsen. Ik heb ook eenmaal eene vrouw en een kind aan hare borst liggend ten grave gebragt,Ga naar voetnoot43 doch in eenen tijd toen het licht der eeuwige Zonne nog naauwelijks schemerend over mijne duistere ziel was opgegaan. Ik heb toen wel ondervonden wat het gevoel - maar niet wat het geloof vermag.

...

De Heere vormt U al meer en meer tot een prediker des Kruises. Door 't Kruis leeren wij 't Kruis prijzen. Moge 't U gegeven worden uwe Gemeente niet

[pagina 290]
[p. 290]

alleen van 't Kruis te spreken - maar ook te toonen hoe de in Christus verloste het draagt. Ik weet dat gij niet treurt als die geene hope hebben. Daartoe hebt gij te veel hope ontvangen. En het pelgrimsgevoel zal U wel niet geheel vreemd zijn. Moge uwe ziel dikmaals een regt hartelijk pelgrimslied kunnen zingen, al is 't dan ook met een traan in 't oog.

...

Mijne vrouw voegt hare vertroostende groetenissen bij de mijnen. Zijn uwe kinderen welvarend? Hoe oud zijn zij?

Ontvang nogmaals mijnen broederlijken handdruk. Zoo gij behoefte of lust hebt schrijf mij wat uw hart opgeeft. Wees met uwe kleinen onzen God bevolen en verzekerd dat ik in Hem ben

Uw met U bedroefde en voor U biddende Broeder

J. de Liefde

12. Ds. D. Molenaar, 's-Gravenhage 26 januari 1844

Weleerwaardig Heer en Medebroeder!

Hoewel in uitwendige Kerkgemeenschap, tot mijne smart, gescheiden, zoo heeft er echter in de geestelijke gemeenschap der heiligen geene scheiding plaats. In eigen persoon door het verlies van eene dierbare gadeGa naar voetnoot44 in den weg van smartvolle rampspoed geleerd, deed mij uwe treurige kennisgeving, heden morgen ontvangen, innig aan en, mag ik verklaren te deelen in uwe smart en rouwen, terwijl ik weet, wat men in zulk een geval verliest, hoe ledig de plaats aan onze zijde blijft en in welke donkerheden en bezwaren men met zijne kinderen gewikkelt wordt. Maar hoe gelukkig zijt gij mijn Broeder! Gij kent Hem, die u deze schat gaf, zoolang zij u nuttig was, en die haar aan u ontnam, omdat Zijne wijsheid en liefde dit voor u het beste keurden; gij kent Hem, die in het geloovig leven en rustig sterven van uwe dierbare dode de kracht en zegepraal des geloofs deed aanschouwen en u in de overtuiging, dat zij bij haren Heiland is, den besten troost verleent; gij kent Hem, die zoo wel een Vriend en Helper van bedroefde mannen als een Regter der weduwen en een Vader van wezen zijn wil en die ons door lijden beproeft en louteren wil. Mag ik uit eene gelijke ondervinding spreken, dan roep ik u toe, dat de Heer mij een Helper in dien nood is geweest en een Doorhelper in de zeven jaren van mijn eenzamen staat; dat Hij mij eenen man met een waterkruik deed ontmoeten,Ga naar voetnoot45 om mij aan te wijzen, waar Zijn oog eene andere wederhelft voor mij en eene moeder voor mijne halve wezen had uitgezocht,Ga naar voetnoot46 en die mij in al mijne beproevingen en leed geen dorre woestijn is geweest. Waar is het, dat gij nu geleid zult worden in paden, die gij nog niet gekend hebt,Ga naar voetnoot47 waar zal het zijn, dat u nieuwe en zware beproevingen wachten, maar wat nood, als de Heer met u is, als Hij uwe

[pagina 291]
[p. 291]

vingeren oefent tot den strijd en voor Uw hart een God van alle vertroosting in Christus Jezus wil zijn. Wat onze dierbare Heiland nu voor u is en zijn wil naar Joh. 11 en 14, 15 en 16, behoef ik slechts aan uw geheugen te herinneren, maar denkt dan ook eens aan Rom. 14:7 en 9, eene kurk, waarop ik in nood en dood zoo menigmaal drijven mogt. Gaat het naar mijn wensch, en mijn wensch is mijne bede tot God, dan sterke en helpe en vertrooste de Algenoegzame u en heilige u in dezen weg door zijnen goeden Geest, om Hem steeds te zwijgen zonder morrend klagen, Hem welbehagelijk te zijn in de nieuwe verzoekingen, die u nu wachten, en Hem te verbeiden met een oog op den hemel, waar gij Hem eenmaal danken zult voor al het geleden kwaad.

Uit mijn hart geschreven mogen deze regelen u nog tot troost en sterkte zijn, bij de overtuiging en ervaring, dat de liefde de band der volmaking is. En bedankende voor de eer der kennisgeving, beveel ik mij broederlijk aan, mij noemende, uw deelnemende broeder in onzen Heer

D. Molenaar

13. Ds. J.J. le Roy, Oude Tonge 28 januari 1844

Jacobus Johannes le RoyGa naar voetnoot48 kan worden getypeerd als een onvermoeid strijder tegen de organisatie van de Nederlandse Hervormde kerk zoals die in 1816 tot stand kwam en als een kampvechter vóór het handhaven van de belijdenis in deze gemeenschap.
Hij werd 27 januari 1772 te 's-Gravenhage geboren en overleed te Oude Tonge in 1850. In 1794 - nog slechts 22 jaar oud - werd hij hervormd predikant te St. Anthoniepolder, in 1804 ging hij naar Sprang en van 1813 tot aan zijn overlijden stond hij te Oude Tonge op Overflakkee. Zijn echtgenote Teuntje Barendregt overleed aldaar in 1848.
In 1825 mengde hij zich in de strijd ontbrand over de gedrukte preek van A.S. Thelwall, Keert u tot Hem die slaat.Ga naar voetnoot49
In 1835 richtte Le Roy zich voor de eerste maal tot de Hervormde synode: Adres aan de Hoog Eerwaardige Algemeene Synode der Nederlandsche Hervormde Kerk (Rotterdam 1835). Volgens hem functioneerde de belijdenis niet; het essentiële toch hierin is
‘de evangelische leer van de rechtvaardiging des zondaars uit vrije genade om Christus wille door het geloof... waarmede verbonden zijn de leerstukken van 's menschen diepen val, de volstrekte noodzakelijkheid van den verlichtenden en vernieuwenden invloed van den Heiligen Geest, de verzoening door Jezus plaatsbekleedend lijden en de Godheid van den Verlosser.Ga naar voetnoot50
Maar dit adres ging tezamen met enige andere ‘de grote synodale doofpot in’.Ga naar voetnoot51 A. Capadose stelde zich in deze zaak echter ten dele tegenover Le Roy. Dit gold vooral het punt van de Evangelische gezangen; Capadose kon niet begrijpen dat Le Roy deze kon zingen, laat staan God er voor danken.Ga naar voetnoot52
In 1837 schreef Le Roy opnieuw een adres aan de Hervormde synode. In dit stuk vinden we onder meer:
[pagina 292]
[p. 292]
‘Laat de Synode mij niet beschuldigen van separatisme... want aan afscheiding denk ik niet. Maar... als de Synode blijft toelaten dat de proponentsformule zó wordt gelezen: “de leer voor zover die overeenkomt met Gods Woord”, dan moet zij mij niet kwalijk nemen dat ik haar besluiten en verordeningen zal gehoorzamen voor zover die overeenkomen met Gods Woord!’Ga naar voetnoot53
Naar aanleiding van het adres van de ‘Zeven Haagsche Heeren’Ga naar voetnoot54 in 1843 ingediend, wendde Le Roy, nu 71 jaar oud, zich opnieuw tot de Synode.Ga naar voetnoot55 Maar al deze adressen brachten geen enkele verandering in de structuur van de Hervormde kerk.
In 1848 werd - we zouden haast zeggen: men was ten einde raad - door bezwaarden, in Amsterdam een vergadering bijeen geroepen van
‘alle ambtsdragers en gemeenteleden die herstel van de vaderlandse kerk begeerden. Aan die oproep hadden niet minder dan 33 predikanten en 288 gemeenteleden gehoor gegeven. En de velen die niet konden komen... hadden schriftelijk hun instemming betuigd met het doel der vergadering. Onder hen was ook Le Roy, die met zijn 76 jaar de reis van Oude Tonge naar Amsterdam niet meer kon maken. Ter vergadering werd de brief van de kerkeraad van Oude Tonge voorgelezen, die natuurlijk door de predikant was opgesteld, en waarin werd aangedrongen “op eene dadelijke ontbinding van den tegenwoordigen kerkvorm en van alle wetten en reglementen, daaruit voortgevloeid, en een eenvoudige herstelling der oude kerkordening, met name zoals dezelve in de Nationale Synode van Dordrecht in 1618 en 1619 is vastgesteld”.’Ga naar voetnoot56

Zeer Waarde Broeder in den Heere!

Hartelijk neem ik deel in uw treffend verlies, daar het Gode behaagd heeft, U eene diep gevoelde beproeving toe te zenden, door uwe getrouwe Echtgenoote op het onverwachtst van U te nemen. Doch het is zoo als gij zelf in het geloof er bij voegt, eene beproeving van zijne Vaderhand. - Uwe Echtgenoote is ontslapen in Hem, die de opstanding en het leven is, en wist, ook in hare laatste ongesteldheid te midden der benaauwdheid, dat het lijden dezes tegenwoordigen tijds ook voor haar niet te waarderen was tegen de heerlijkheid die aan ons zal geopenbaard worden.

Zoo vervat dus uw eigen schrijven reeds alles in zich, wat in dat opzigt tot uwe vertroosting noodig is, en gij treurt daarom ook niet als degenen, die geene hope hebben. Wat zal ik in deze verder tot uwe vertroosting bijvoegen? Alleen ja, de smart der scheiding blijft, doch zij is slechts tijdelijk, en wordt ook verzacht door de hoop des wederziens in de opstanding der regtvaardigen.

Is U eene deelgenoote ontnomen in den strijd voor de zaak van Christus, welke in de moeijelijkste omstandigheden U tot bemoediging verstrekte, de Heer blijft U bij, en het zal ook verder aan Zijne trouw in dezen niet ontbreken. Het smartelijkste, dit gevoel ik, maakt U dit verlies het zien op uwe drie U overgeblevene zeker nog jonge kinderen. Doch ook hier merkt gij teregt aan, dat de beloften van den getrouwen God en Vader in Christus voor U voldoende zijn. Ik ontving uwen brief juist toen ik gisteren morgen mij voorbereidde voor de bediening des H. Avondmaals tegen heden, het welk mijn twee en zeventigste

[pagina 293]
[p. 293]

verjaardag was, en bepaaldelijk hield ik mij bezig met de overdenking der stof, die ik tot Nabetrachting had gekozen, zijnde Jesaja 46: 3, 4. - Schoon jonger dan ik hebt ge echter van het geen in het slot van het derde vers voorkomt reeds overvloedige ondervinding gehad, en moogt het ook voor uwe kinderen gelooven - het zal dan ook U en hun aan de ondervinding van hetgeen de Heer in het vierde vers toezegt niet ontbreken.

...

Ik dank U voorts voor de gedane mededeeling, en vooral uwe eigenhandige onderteekening, hetwelk mij een nieuw bewijs gaf van uwe broederlijke achting, welke ik ook wederkeerig ten uwen opzigte koester, en waarmeede ik mij noem

Uw deelnemende Broeder in Christus

J.J. le Roy

14. Ds. B.J.H. Taats, Elspeet 26 januari 1844

Bernard Jan Hendrik TaatsGa naar voetnoot57 werd 6 januari 1819 te Nijmegen geboren en overleed te Middelburg 27 september 1861. In 1842 werd hij hervormd predikant te Elspeet, in 1844 te Harderwijk, in 1851 te Middelburg. Hij was ongehuwd. Als predikant trok hij volle kerken; hij wordt gerekend tot de orthodoxe hervormde predikanten uit de eerste helft van de negentiende eeuw.
Taats bestreed reeds op jeugdige leeftijd - hij was toen 23 jaar - de Groninger School en viel met name haar verzoeningsleer aan in zijn Bijdrage tot de verdediging van de leer der voldoening aan Gods geregtigheid, door het lijden en sterven van Christus (Utrecht/Amsterdam 1842).Ga naar voetnoot58
Taats was onvermoeid in het bijstaan en vertroosten van zieken en lijdenden. Vermoedelijk heeft hij tijdens één van zijn bezoeken de tyfeuze koortsen opgedaan, die hem op 42-jarige leeftijd ten grave sleepten. Zijn vriend J.J. van Toorenenbergen, destijds predikant te Vlissingen, die in 1844 door Taats te Elspeet was bevestigd, leidde de begrafenis.

WelEerwaarde en ZeerGeleerde Heer en Broeder in Christus!

Met deelneming vernam ik de treffende beproeving, die de Heer u in het afsterven uwer getrouwe echtgenoote heeft toegezonden, doch verblijd mij met u, dat gij op goede gronden kunt gelooven, dat de Heer haar tot Zich nam, om ook haar in Zijne heerlijkheid te doen deelen. De God der vertroosting schenke u genade om in Zijnen wil te berusten, en alle uwe bekommernissen ook voor de opvoeding van uw kroost, op Hem te werpen, die voor u ook zorgen zal. Hij spare u, kan het zijn, lang voor uw kinderen en beware u voor het ondervinden van dergelijke smartelijke verliezen, en make het tegenwoordige rijkelijk dienstbaar aan uwe verdere voorbereiding voor het Vaderland der ruste, waar wij voor eeuwig met onze dierbaren, die in den Heere zijn ontslapen, zullen

[pagina 294]
[p. 294]

worden hereenigd. Gaarne wensch ik u en de uwen den Heere op te dragen in den gebede, en beveel mij wederkeerig in het gebed des geloofs.

Onder toebidding van Gods dierbaarste Zegeningen in Christus over u, uwe betrekkingen en dienstwerk, blijf ik met hoogachting

uw deelnemende Broeder in Christus

B.J.H. Taats. VDM

15. J.J. van Toorenenbergen, Dordrecht 31 januari 1844

Johan Justus van Toorenenbergen,Ga naar voetnoot59 geboren 12 februari 1822 te Utrecht als zoon van Justus en Elisabeth van den Brandeler, overleden 12 december 1903 te Amsterdam, was geen onbekende in de kring van het Réveil, zoals onder meer moge blijken uit de correspondentie van G. Groen van Prinsterer waarin hij vele malen wordt genoemd.Ga naar voetnoot60
Hij studeerde theologie te Utrecht van 1839 tot 1844; in 1844 werd hij hervormd predikant te Elspeet, in 1848 te Vlissingen; van 1863 tot 1868 was hij directeur van de Utrechtsche Zendingsvereeniging; in 1869 werd hij predikant te Rotterdam en van 1880 tot aan zijn overlijden was hij hoogleraar in de theologie te Amsterdam. Tijdens zijn studententijd sloot hij vriendschap met ds. Scholte.Ga naar voetnoot61
Van Toorenenbergen is in deze tijd te Dordrecht geweest, om zoals hij schrijft ‘de aardsche nalatenschap van eene geliefde doode te scheiden...’. Daardoor heeft hem blijkbaar het bericht van het overlijden van de echtgenote van Scholte (23 januari) later bereikt dan dat van Suze van Hall (27 januari).
Met de ‘geliefde doode’ wordt bedoeld zijn grootmoeder, de weduwe Alida Petronella van den Brandeler- van Nievelt; zij overleed 2 juli 1843.

WelEerwaarde ZeerGeleerde Heer! Waarde Broeder in Jesus Christus!

Dezen morgen verneem ik uit een brief van mijn moederGa naar voetnoot62 dat hetgeen ik voor eenige dagen uit een andere brief in het onzekere had opgemaakt, waarheid is. Ik ben met U getroffen, en gevoel dat de dood een bittere vijand is. Te midden van de overblijfselen van mijn eigen geslacht en bezig met de aardsche nalatenschap van eene geliefde doode te scheiden en te delen, komt mij de tijding toe, die, hoewel niet onverwacht, mij zeer schokte van het overlijden van onze geliefde zuster van Hall, en thands die van het overlijden Uwer lieve vrouw. O! indien wij alleen in dit leven op Christus waren hopende, dan waren wij de ellendigste van alle menschen. Scheiding en verdeeling, afscheuring en vernietiging van rondom, en hoe goed is het, dat wij in ons den Geest der liefde Gods, der verbindingGa naar voetnoot63 in de volheid van Christus hebben, die niet wordt uitgeblazen als onze ziel, die het levensbeginsel is van het eeuwige leven, het levend water is dat niet opdroogt. Dien troost hebt Gij, lieve Broeder! maar gij neemt zeker de hand ook van mij aan, die U naar boven wijst waar wij te huis behooren, en

[pagina 295]
[p. 295]

waar het lichaam van Christus Zijne openbaring in heerlijkheid verwacht in zaligheid.

De Heere schenke U en ons allen, die aan de lieve dooden verbonden waren, veel gemeenschap te oefenen met Hem, door Zijnen Geest, en daardoor meerdere losmaking van alles wat in de wereld is, opdat wij den dag Zijner wederkomst te gemoet spoeden in onze gebeden. Hoe ondoorgrondelijk zijn Gods wegen voor ons vleeschelijk verstand! En hoe wonderlijk dat de beide echtgenooten van die twee Broeders, die misschien meer dan wij allen gevoelden, dat de Kerk hier op aarde strijd voert, tegelijk worden opgeroepen naar de zegevierende gemeente der uitverkorenen. Wie weet hoe spoedig ook wij, waarde Broeder!

Wij zijn zoo ligt geneigd om ons door de bedrieglijkheid van verstand en zinnen op valsche gronden te rusten te leggen, en ons hart te hechten aan hetgeen ons ontvallen moet. Dit ondervond ik de laatste dagen, die meer afleidend dan opleidend voor mij waren. Maar de Heer is getrouw; Hij houdt het oor mijns gemoeds open voor Zijne stemme en mijn hart week voor Zijne indrukken, zoodat ik gevoelen mag, dat ik Hem toebehoor en dat Hij mijn deel is ook dan als Hij komen zal in den weg des doods. Hij vinde mij wakende en strijdende.

Hoe gaarne vernam ik de bijzonderheden van het afsterven der beide van hier vertrokken zusters. Indien ik niet hoopte in het begin der volgende week terug te keeren,Ga naar voetnoot64 zou ik U verzoeken mij een en ander te melden, doch thands doe ik dat niet, te meer daar UwEerw. weinig tijd zal hebben om mij te schrijven. Het zij wij elkander hier op aarde wederom ontmoeten of eerst daarboven, altijd zij deze ééne bijzonderheid het alles voor onze ziel, dat Christus den dood heeft te niet gedaan voor ons, die in Zijnen naam gelooven, met Hem begraven en opgewekt.

Wees hartelijk met Broeder Overkamp en de overige vrienden die thands zeker met u zullen weenen, gegroet van Uwen liefhebbenden Vriend en Broeder in Hem, die onze eeuwige Vertroosting is

J.J. van Toorenenbergen

16. P. Varkevisser, Scheveilingen 28 januari 1844

P. Varkevisser te Scheveningen, fungeerde van 1840 tot 1845 als ‘administrateur’ van de ‘rederij’, in 1837 opgericht door mr. A.M.C. van Hall. Deze onderneming die aanvankelijk één, later twee visserspinken financierde, diende er toe enige Afgescheiden vissers die vanwege hun weigering zondagsarbeid te verrichten in moeilijkheden waren geraakt, aan werk en zo aan levensonderhoud te helpen. Behalve Maurits van Hall waren G. Groen van Prinsterer, H.J. Koenen, A.C. van Raalte en H.P. Scholte, geldschieters. Varkevisser was Nederlands Hervormd.Ga naar voetnoot65

WelEerwaarde Heer!

Het was voor ons zeer treffende te vernemen den dood van UWEw's geliefde Echtgenote. Dit werd nog vermeerderd door UWEw's berigt omtrent het spoe-

[pagina 296]
[p. 296]

dig daarna overlijden van Mev. van Hall; welk een ramp! Welk een gevoelige slag! Dat zulks UWEw's hart doorgrieft kunnen wij genoeg beseffen. Zonder hulp van boven is zulks niet te overkomen. God de Heere die een Vader der weezen is, zij ook die uwer kinderen en die uwer geachte en geliefde afgestorvenen die haar reeds zijn vooruitgegaan. Geniet al de troost van het zaligend Evangelie met het vooruitzigt om allen te ontmoeten in die gewesten waar geen rouw of verdriet meer zal zijn maar eeuwige vreugden.

Dit is de eenvoudige doch welmeenende wensch van UWEw's vriend en zijn huisgenoten, die met UWEw's lot bewogen, God zullen bidden om uwe ziele te troosten.

Ontvang ook de hartelijke deelneming van Do. Gann DunGa naar voetnoot66 en van Meester van Bueren.Ga naar voetnoot67

Met hoogachting heb ik de eer te zijn UWEw's Deelnemende vriend

P. Varkevisser

voetnoot1
VIJFDE DEEL 216-217.
voetnoot2
Men zie voor hen: EERSTE DEEL 48, VIERDE en VIJFDE DEEL register.
voetnoot3
Een drietal brieven lieten we rusten.
1.
J.G. Geelkerken (men zie voor hem VIERDE DEEL 383-384), Utrecht 23 jan. 1844.
2.
Hoogkamer en Co., Amsterdam 25 jan. 1844. Deze uitgevers verzorgden verscheidene brochures van Scholte; zij vermelden ook het mogen drukken van de ‘rouwbrieven’.
3.
Th. van Schuylenburgh, Hellevoetsluis 6 febr. 1844; blijkbaar een goede kennis van Scholte. Hij schrijft onder meer: ‘Ik die zelf voor eenige maanden eene hartelijke geliefde vrouw en een zeer beminde eenige zoon verloor...’.
voetnoot4
Men zie voor haar VIERDE DEEL register.
voetnoot5
Blz. 94-95.
voetnoot6
Zin loopt niet.
voetnoot7
2 Corinthe 5 vers 1.
voetnoot8
Mevrouw H.S. van Hall-van Schermbeek.
voetnoot9
De drie kindertjes van weduwe Van Hall-van Schermbeek.
voetnoot10
Janke van der Ven, de echtgenote van Johan Adam Wormser. Men zie voor haar: J. Stellingwerff, Amsterdamse emigranten, Amsterdam 1975 register.
voetnoot11
De schrijfster zal bedoelen: de gemeenschap-oefening zal eenmaal volmaakt zijn.
voetnoot12
GA Amsterdam, Overlijden 8 jan. 1850. De overledene werd 71 jaar oud; hij was geboren te Wirdum in het koninkrijk Hannover (Oost-Friesland).
voetnoot13
VIJFDE DEEL 32.
voetnoot14
EERSTE DEEL 51.
voetnoot15
Bedoeld zal zijn J.H. Roelofsz, geboren 1810. Hij wordt genoemd als vader in de acte: GA Amsterdam, Geboorten 22 dec. 1842. Dorothea F. J., dochter van Jan Hendrik Roelofsz, makelaar (32) en Amalia W. Bruggemeijer. Men zie verder EERSTE DEEL 48.
voetnoot16
Men zie voor hem en de op hem betrekking hebbende literatuur Chr. Enc.pedie2 II, 37-38.
voetnoot17
Kluit, Réveil register, op de naam Van der Brugghen.
voetnoot18
Men zie behalve het reeds genoemde: G.J. Schutte, Mr. G. Groen van Prinsterer, Goes 19772, 105-112; J. Brouwer, Het binnenste naar buiten - Beginselen en activiteiten van Mr. J.J.L. van der Brugghen (1804-1863), Zutphen [1981] register, onder Groen van Prinsterer. (Dit werk werd uitvoerig besproken in Documentatieblad voor de Nederlandse Kerkgeschiedenis van de negentiende eeuw 12 - april 1982, 18-26; F.R.J. Knetsch, ‘Een belangrijk voorman uit de negentiende eeuw’.)
voetnoot19
J.J.L. van der Brugghen, Berigt aan de Kevelaers-gangers, s.l.et a. (1843).
Van der Brugghen schreef hierover aan Groen van Prinsterer (11 aug. 1843): ‘Dat boekje heeft hier eene wonderlijke sensatie verwekt. Men schrijft er libellen tegen.’; Groen aan H.J. Koenen (21 sept. 1843): ‘Deze waardige vriend’ - Van der Brugghen - ‘heeft vrij wat tegenspraak en smaad te verduren gehad. Schandelijk zijn de pamfletten die daarover uitgekomen zijn.’; S.J.E. Rau te Nijmegen aan Groen (29 nov. 1843): ‘De zaak van het boekje van onze voorzitter... is gelukkig doodgebloed. Het heeft mij meer moeite gedaan dan ik u kan zeggen hem een onberaden stap te zien doen, die hem heeft blootgesteld aan de aanvallen van onwaardige aanranders, waardoor zijne waardigheid voor het oog van het algemeen werd in de waagschaal gesteld...’. (RGPgs114, 533, 538, 552). Men zie ook: Brouwer, Het binnenste naar buiten 75-78.
voetnoot20
F. Kalsbeek e.a., Van Strijd en Zegen, Gedenkboek van het Christelijk onderwijs 1854-1904, Leiden 1904, 36-43.
voetnoot21
Zoals we reeds zagen, was ds. H.J. Budding in 1843 en begin 1844 gevangen te Nijmegen. Het moet een hele daad zijn geweest van de rechter Van der Brugghen telkenmale de gevangene te bezoeken! Ook Budding schrijft 26 januari een brief aan Scholte en vermeldt daarin: ‘De Heer van der Brugghen deelde mij den gedrukten brief mede, en overhandigde mij tevens den ingeslotenen, uit welke ik nadere bijzonderheden vernemen mogt.’; DERDE DEEL 193-195.
voetnoot22
Deze zin is niet geheel duidelijk; wellicht slaat hij op het gebed door Scholte uitgesproken, toen J.P. de Pinto zich bij de Afgescheiden gemeente te Utrecht voegde.
voetnoot23
Men zie voor hem Zij die bleven 100-112.
voetnoot24
Zij die bleven 110-111.
voetnoot25
Men zie voor hem Kluit, Réveil register; De Hoeksteen (Tijdschrift voor Vaderlandsche Kerkgeschiedenis) Berkel en Rodenrijs, 9e jaargang no. 4 (1980), A. de Groot, ‘Het landgoed Veldwijk bij Ermelo’ 142-144; ook hiervóór de bladzijden 56, 94-95.
voetnoot26
Het paar tekende aan, zoals verder blijkt, (donderdag) 25 januari 1844.
voetnoot27
Jeremia 8 vers 22: ‘Is er geen balsem in Gilead? Is er geen heelmeester aldaar? Want waarom is de gezondheid der dochter mijns volks niet gerezen?’ De vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap heeft voor de laatste vraag: ‘Want waarom is de wond van de dochter mijns volks niet geheeld?’
voetnoot28
BWPGN IV, 92-94.
voetnoot29
RGPgs114, 466. Voor De Hoest moge ook verder worden verwezen naar deze publicatie, register.
voetnoot30
Op 28 januari 1844 werd te Nijkerk geboren Gerrit Jakobus de Hoest; RA Arnhem, Geboorten Nijkerk 1844, acte no. 19.
voetnoot31
Men zie voor hem G.A. Wumkes, It Fryske Réveil, Sneek 1911, 107-125; H. Harkema, Zij die bleven, ‘Jan Jacob Knap sr.’ 113-130, alsmede de daar genoemde literatuur.
voetnoot32
Zij die bleven 118-121, 124-126.
voetnoot33
H.J. Koenen (1809-1874) huwde in 1831 Dionysia Catharina van Halteren (1805-1868).
voetnoot34
Niet werd gevonden welk familielid van J.B. de Pinto hier wordt bedoeld.
voetnoot35
Psalm 14 vers 7, 53 vers 7.
voetnoot36
Wij ontlenen enige bijzonderheden over haar aan Kluit, Réveil register.
voetnoot37
Ibidem 154-155. Zij overleed te Haarlem - wonende te Amsterdam - op 30 juni 1846, oud 71 jaar; vermeld wordt dat zij de dochter was van de reeds genoemde E. Pauw en van Hillegonda Villates (GA Amsterdam, Overlijden 1846 - acte 23 juli 1846).
voetnoot38
J.I.D. Nepvcu, Dichtwerken van Mr. Hieronymus van Alphen, Utrecht 1871, 213-221; ‘Mijne aandoeningen bij het graf van mijne beminde echtgenoote, Vrouwe Johanna Maria van Goens’, ‘Ode aan den dood’, ‘Ode aan Christus’.
voetnoot39
‘Hij’ moet wel slaan op (H.) van Alphen.
voetnoot40
Men zie voor hem o.a. Chr. Enc.paedie III, 666-667; Chr. Enc.pedie2 IV, 447 (en de daar genoemde literatuur); S. Coolsma, J. de Liefde in zijn leven en werken geschetst, Nijkerk 1917; Kluit, Réveil register.
voetnoot41
Niet duidelijk wie is bedoeld.
voetnoot42
Verwijzing naar Habakuk 3 vers 17.
voetnoot43
Jan de Liefde huwde in 1837 zijn nicht Berendina Albertha Dijk, geboren in 1808 te Hengelo. Zij overleed te Woudsend reeds 14 okt. 1838. Op 8 juli 1840 huwde hij Sophie Molenaar, geboren te Leiden in 1817; Coolsma, J. de Liefde 22, 27, 29.
Op de dag van haar overlijden bracht de eerste echtgenote van De Liefde een levenloos kind ter wereld (RA Leeuwarden, Overlijden grietenij Wymbritseradeel 1838, acte no. 123).
voetnoot44
Ds. Molenaar huwde in 1812 voor de eerste maal, en wel met Johanna Verschuur; deze overleed in 1819.
voetnoot45
Marcus 14 vers 13-14.
voetnoot46
Elisabeth Jacoba Erissmann werd in 1826 de tweede echtgenote van ds. Molenaar.
voetnoot47
Jesaja 42 vers 16.
voetnoot48
Men zie voor hem Chr. Enc.pedie2 VI 680-681 en de daar vermelde literatuur; W. van Gorsel, Zij die bleven, ‘Jacobus Johannes le Roy’ 41-55; Volger, Leer Hervormde Kerk passim.
voetnoot49
Amsterdam 1825.
voetnoot50
Zij die bleven 60-51.
voetnoot51
Ibidem 52.
voetnoot52
Idem 51.
voetnoot53
Idem 52.
voetnoot54
Men vergelijke hoofdstuk 6, paragraaf 18.
voetnoot55
Zij die bleven 54; Volger a.w. 195.
voetnoot56
Zij die bleven 54-55.
voetnoot57
Men zie voor hem Biografisch lexicon voor de geschiedenis van het Nederlandse Protestantisme I, Kampen 1978, 369-370.
voetnoot58
Dit geschrift en de bestrijding ervan brachten Taats ertoe twee andere brochures te publiceren: Brief aan Christophilus, betreffende de bijdrage tot de verdediging van de leer der voldoening (etc.), vooral tegen het tijdschrift Waarheid in liefde, Utrecht 1843; De leer der voldoening aan Gods geregtigheid (etc.) - Eene toelichting en handhaving mijner uitgegeven Bijdrage, Utrecht 1844.
voetnoot59
Men zie voor hem Chr. Enc.pedie2 VI, 397; Kluit, Réveil register, NNBW V, 952-953.
voetnoot60
RGPgs114 register.
voetnoot61
VIJFDE DEEL 514, 517; ook blz. 327 hierna.
voetnoot62
Elisabeth van den Brandeler, geboren te 's-Gravenhage 1788, overleden te Utrecht 1868. Men zie voor de hier genoemde personen Van den Brandeler: Het geslacht van den Brandeler, 's-Gravenhage 1879, register.
voetnoot63
De woorden verdeeling en verbinding zijn wellicht een zinspeling op de kerkelijke gescheidenheid van Scholte en Van Toorenenbergen.
voetnoot64
Namelijk naar het ouderlijk huis te Utrecht.
voetnoot65
Men zie voor P. Varkevisser en de rederij VIJFDE DEEL 325, 498.
voetnoot66
Hendrik Gann Dun werd in 1801 geboren te Naarden als zoon van James Dun en Elisabeth Gothart Gann (RA Arnhem; Overlijden Renkum 1868, acte no. 36).
H. Gann Dun was hervormd predikant in de gemeenten Balk 1831, Veenendaal 1833, Scheveningen 1843, Vlissingen 1846, Zwijndrecht 1849, Harderwijk 1851, Fijnaart 1854, Scheveningen (tweede maal) 1857, Renkum 1859. Deze laatste gemeente diende hij tot zijn overlijden 20 juni 1868. ‘Hij was een zeer geliefd prediker van beslist Gereformeerde belijdenis.’ (BWPGN III, 179)
voetnoot67
Robert van Bueren, onderwijzer. Het gezin van Bueren woonde in 1840 Keizerstraat no. 189, Scheveningen. VIJFDE DEEL 502.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

auteurs

  • over Henricus Petrus Scholte


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • over S.M. Scholte-Brandt

  • brief aan Henricus Petrus Scholte

  • brief van J.J.L. van der Brugghen

  • brief aan Henricus Petrus Scholte

  • brief van C.C. Callenbach

  • brief aan Henricus Petrus Scholte

  • brief van Mathile Jacques Chevallier

  • brief aan Henricus Petrus Scholte

  • brief van S.J. de Hoest

  • brief aan Henricus Petrus Scholte

  • brief van Jan Jakob Knap

  • brief aan Henricus Petrus Scholte

  • brief van Hendrik Jacob Koenen

  • brief aan Henricus Petrus Scholte

  • brief van F.A.C. Koenen-Pauw

  • brief aan Henricus Petrus Scholte

  • brief van Jan de Liefde

  • brief aan Henricus Petrus Scholte

  • brief van Dirk Molenaar

  • brief aan Henricus Petrus Scholte

  • brief van Jacobus Johannes le Roy

  • brief aan Henricus Petrus Scholte

  • brief van B.J.H. Taats

  • brief aan Henricus Petrus Scholte

  • brief van J.J. van Toorenenbergen

  • brief aan Henricus Petrus Scholte


datums

  • 23 januari 1844

  • 26 januari 1844

  • 30 januari 1844

  • 31 januari 1844

  • 26 januari 1844

  • 19 februari 1844

  • 30 januari 1844

  • 7 februari 1844

  • 9 februari 1844

  • 31 januari 1844

  • 28 januari 1844

  • 24 januari 1844

  • 26 januari 1844

  • 28 januari 1844

  • 26 januari 1844

  • 31 januari 1844

  • 28 januari 1844