Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Afscheiding van 1834. Deel 6. Het Réveil en ds. H.P. Scholte. Correspondentie (1984)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Afscheiding van 1834. Deel 6. Het Réveil en ds. H.P. Scholte. Correspondentie
Afbeelding van De Afscheiding van 1834. Deel 6. Het Réveil en ds. H.P. Scholte. CorrespondentieToon afbeelding van titelpagina van De Afscheiding van 1834. Deel 6. Het Réveil en ds. H.P. Scholte. Correspondentie

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.56 MB)

Scans (642.47 MB)

ebook (4.19 MB)

XML (1.13 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/geschiedenis/tijdsbeeld(en)
non-fictie/theologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Afscheiding van 1834. Deel 6. Het Réveil en ds. H.P. Scholte. Correspondentie

(1984)–C. Smits–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 297]
[p. 297]

Hoofdstuk 13
Zes brieven uit het buitenland

Inleiding

De veelheid van contacten die Scholte met het buitenland had, blijkt het beste uit de brieven,Ga naar voetnoot1 die hij ontving alsmede uit de personen, die - zoals we ook in bijlage I zullen zien - hebben gelogeerd zowel in zijn ouderlijk huis als in zijn pastorie te Utrecht, of die hem althans bezochten bij hun verblijf in Nederland.

De buitenlanders woonden in Zwitserland, Duitsland, Frankrijk, België of de Verenigde Staten. Wij krijgen de indruk dat Scholte - en ook dit moge een bewijs zijn van zijn begaafdheid - met enig gemak het Frans, Duits en Engels las en sprak. Dit in tegenstelling tot velen, ook gestudeerden, in zijn dagen.Ga naar voetnoot2 Daarnaast blijkt uit het nu volgende en bijlage I onzes inziens, dat Scholte, in tegenstelling met bijvoorbeeld H. de Cock en S. van Velzen, zich thuis voelde in het geestelijke klimaat van het Réveil.

 

De oorspronkelijke tekst van de brieven 1-4 en 6 van dit hoofdstuk vindt de lezer in bijlage III.

1. I.F. Sander, Wichlinghausen (‘in Bannen im Wupperthale’) 26 augustes 1826

Immanuel Friedrich SanderGa naar voetnoot3 werd 1 december 1797 te Schaafstedt, een dorp gelegen tussen Merseburg en Halle, geboren. In 1815 begon hij zijn studie in de theologie aan de universiteit van Leipzig. Hij volgde zijn leraren niet in hun
[pagina 298]
[p. 298]
supranaturalisme, maar kwam onder meer door het bestuderen van de kerkvaders en door het bezoeken van de samenkomsten van mevrouw von KrüdenerGa naar voetnoot4 tot geloof aan de waarheid van de gehele Heilige Schrift.
Hulpprediker geworden van de Lutherse gemeente te Gohlis bij Leipzig, maakten zijn preken grote indruk; men gevoelde dat daarin een hevige aanval werd gedaan op het rationalisme. Sander kreeg door zijn standpunt zowel vereerders als felle tegenstanders.
Kooplieden uit Wupperthal - de streek van Elberfeld-Barmen - die hem hoorden in de tijd van hun bezoek aan de Leipziger Messe, zorgden er voor dat hij door de Lutherse gemeente te Wichlinghausen werd beroepen (1822). Ook daar bleef hij in woord en geschrift het rationalisme bestrijden. Bekend zijn daarbij zijn aanvallen op de stellingen van Eduard Hülsmann, in 1835 Luthers predikant te Dahl; deze had in 1835 een Predigerbibel doen verschijnen, waarin ‘das Hoheitsrecht der Vernunft’ werd geponeerd. Wegens zijn publieke aanklacht tegen Hülsmann werd Sander in 1837 door de arrondissementsrechtbank van Elberfeld tot een hoge geldboete veroordeeld; hetzelfde gebeurde in hoger beroep. In 1838 werd hij in Elberfeld beroepen. Op grond van zijn overtuiging aangaande de leer der voleinding verwachtte hij de aanvang van het ‘duizendjarig rijk’ (Openbaring 20 vers 1-6) in het jaar 1847. Gedurende het grootste gedeelte van zijn leven onderhield hij vele contacten met de Duitse gereformeerden (Reformierten).
Van 1854 tot aan zijn overlijden 28 april 1859 arbeidde Sander in Wittenberg als predikant alsmede als superintendent en directeur van het theologisch seminarium.
F.W. Krummacher schreef een studie over zijn leven en arbeid: I.F. Sander, Eine Prophetengestalt aus der Gegenwart, Elberfeld 1860.
Zoals uit zijn eerste brief blijkt, heeft Sander in 1826 een bezoek aan Amsterdam gebracht; hij heeft bij de familie Scholte - weduwe Scholte en haar beide zoons, Hendrik Peter en Jan Andries - gelogeerd en Isaäc da Costa heeft diepe indruk op hem gemaakt. Hij hoopt dat de bijna 21-jarige Scholte eens naar Wupperthal zal komen; voor zover bekend, is dit niet gebeurd.

Zeergeliefde broeder Scholte,

Onvergetelijk blijft mij mijn verblijf te Amsterdam, waar U en de geachte da Costa mij zo dierbaar geworden zijn.

Een stroom van zegeningen is uit het heiligdom over mij uitgestort, sedert ik door da Costa de genade zo sterk heb horen loven. Mijn hart is daarvoor sedert die tijd veel verder opengegaan.

Op mijn wijze van preken heeft mijn kennismaking met da Costa grote invloed geoefend. Voor velen in mijn gemeente is het een grote aanstoot dat ik niets anders wil weten dan het bloed dat ons reinigt van al onze zonden en het was reeds nodig dat ik mij verantwoordde. De Heere echter zal mij meer en meer bevestigen en mij sterken, zodat ik aan Zijn genade genoeg heb en alleen in deze genade roeme - wij niets, Christus alles, zij onze zinspreuk. Daar ik nu in Holland zo gezegend ben, zo houd ik mij des te meer verplicht, dit land in mijn gebed te gedenken, en de Heere te smeken, dat Hij de reformatie, die hij door zulke dierbare werktuigen in Holland is begonnen, heerlijk tevoorschijn brenge. Ja, Hij zal dit doen en Zijn Geest nog in ruime mate over Holland uitstorten, over onze zendingsterreinen, misschien tenslotte over de arme kudden die naar herders verlangen. De Heere schenke aan U en aan de lieve broeders Da Costa en Capadose, die ik verzoek ook hartelijk te groeten de Geest der liefde, opdat

[pagina 299]
[p. 299]

alles in de liefde wordt gedaan - de Geest der kracht, opdat zij zich door niets laten verschrikken.

Ik verzoek U uwe lieve moeder, die mij met zoveel liefde heeft geherbergd, hartelijk te groeten, evenals uw lieve broer, die de Heere steeds meer tot Zich zal trekken.Ga naar voetnoot5 Nietwaar, Gij zult spoedig tot ons komen! Ik zal mij zeer verblijden als U enige tijd in mijn huis zult vertoeven, en ik de gesprekken kan voortzetten, waarmee wij zijn begonnen! Hoe schoon en liefelijk toch is het, als broeders één zijn, en hoe nodig is toch in onze tijd, dat wij, daar zo veel ons tracht te scheiden, ons innig aan elkaar verbinden. - Nu ik ben er zeker van, dat de Heere ook onze harten innig heeft verbonden, en ook bij ons het grote wonder heeft geopenbaard, dat wij in alle dingen zo geheel één zijn. Ik wist mij niets te herinneren, waarin wij ongelijk hebben gedacht. Vervul dan, lieve broeder, mijn vreugde en kom spoedig tot mij; maar laat U mij dit alstublieft enige dagen van tevoren weten.

Ik verzoek U deze ingesloten brieven te bezorgen. Ik heb slechts een paar woorden aan de geliefde GuerickeGa naar voetnoot6 geschreven, daar ik er niet zeker van ben, of hij nog in Amsterdam vertoeft - want, naar ik hoor, zijn de andere zendelingen reeds vertrokken.

Nu, tot spoedig weerziens. Met innige liefde, uw broeder in de Heere

F. Sander

2. I.F. Sander, (zonder plaatsnaam) 14 mei 1827

Op 24 maart 1827 overleed te Amsterdam Johanna Dorothea Roelofsz, weduwe Jan Hendrik Scholte.

Geliefde Broeder in de Heere,

Wij treuren niet als degenen die geen hoop hebben, maar wij treuren wél, als onze geliefden sterven; de Heere Jezus zelf weende bij het graf van LazarusGa naar voetnoot7 maar wij zijn ook getroost en blijmoedig in onze droefheid, en roemen en loven de eeuwige liefde Gods, die balsem giet in onze wonden.

Nu, dat hebt ook Gij ondervonden en Gij prijst de genade van de Heere, Die uw geliefde moeder, die ook voor mij dierbaar was geworden, uit het aardse jammerdal tot Zich heeft genomen in de hemel, daar waar geen leed meer is en geen geween en geen pijn; Gij dankt de Heere dat Hij het U heeft duidelijk gemaakt, dat uw lieve moeder in het echte, levende geloof heeft gestaan. O, hoe menige gelovige is er, die ziet dat de zijnen sterven, zonder dit geloof en deze hoop te bezitten.

Wat bezitten wij toch een trouwe, lieve Heiland, Die bij ons is in alle angst, en ons daar uit leidt. Hem, de Getrouwe, zullen wij derhalve opnieuw plechtig trouw beloven, Hem trouw zijn tot de dood, opdat wij ook dan weer voor Zijn troon mogen staan. Maar ook op aarde zullen wij elkander weer zien. - Mis-

[pagina 300]
[p. 300]

schien kunt U deze zomer eens naar (Wupper)thal komen, in de armen van de U hartelijk liefhebbende broeder, die de herinnering aan U onvergetelijk en gezegend is. O, mijn lieve broeder Scholte, wat is de liefde toch iets groots voor ons. Ja, hieraan weten wij, dat wij niet in de dood liggen, maar uit de dood zijn overgegaan in het leven, dewijl wij de broeders liefhebben.Ga naar voetnoot8

In deze hartelijke liefde tot de broeders, waarbij het ons ook niet zwaar zou vallen ons leven voor hen te geven, ervaren wij de kracht en de waarheid van het Woord: Die liefheeft, is uit God geboren.Ga naar voetnoot9

Maar hoewel wij ons over dit getuigenis, dat de Heilige Geest geeft, dat wij de broeders liefhebben, mogen verheugen en dit als een teken van onze genadestaat tegenover de vijand kunnen gebruiken, die ons steeds er aan wil doen twijfelen dat wij kinderen Gods zijn - zo willen wij toch ook belijden en het voor ons zelf erkennen dat wij nog slechts beginnelingen in de liefde zijn. Want als het ons ten opzichte van degenen, met wie wij ons geheel één van ziel gevoelen, gemakkelijk valt om lief te hebben, zo wordt het ons al moeilijker hen lief te hebben, die weliswaar ook de Heere dienen, maar niet geheel één met ons zijn. Moeilijker wordt het voor ons, hen lief te hebben die ons weinig liefhebben - zoals Paulus ten opzichte van de Corìnthiërs - en nog moeilijker, hen lief te hebben, die de Heere niet kennen, en diegenen die ons vervolgen en haten. Evenwel moeten we die allen liefhebben. Daarom willen we de Heere bidden, dat Hij de Geest der liefde in ons hart hoe langer hoe meer zende.

Nu, vaarwel, waarde broeder; groet uw lieve broeders. Uw in de Heere met U verbonden broeder

Friedrich Sander

[P.S.] De preek van Wichelhaus zal broeder Reichart bezorgen.Ga naar voetnoot10

3. J.F. Haastert, Wertherbruch bei Rees 24 maart 1835

Johann Friedrich Haastert werd in 1801 te Holten (Dld.) geboren als zoon van Dietrich Haastert en Helena Wippmann. Hij overleed te Rotterdam 15 november 1885, als weduwnaar van Helena Gattung.Ga naar voetnoot11
In 1837 vinden we hem als gereformeerd predikant te Wertherbruch, bij Rees (Dld.), waar hij 1 mei van dat jaar een ‘onderwijzings-instituut’ opent. De latere afgescheiden predikant P.M. Dijksterhuis studeerde enige tijd aan deze inrichting. Met Pasen 1837 staat ds. Haastert toe dat ds. A. Brummelkamp tweemaal in zijn kerk voorgaat; in beide diensten is een aantal Afgescheidenen uit Nederland aanwezig.Ga naar voetnoot12
Maar reeds een jaar later is er sprake van vervolging en smaad voor de Christenen die om ds. Haastert staan.Ga naar voetnoot13 Wellicht heeft de meerdere vrijheid voor Gereformeerden na 1853 in Nederland, Haastert doen besluiten naar ons land te gaan. Immers, in de Wet op de kerkgenootschappen van 10 september 1853 (Staatsblad no. 102) werd, als uitwerking van de artikelen 165-170 van de Grondwet van 1848,
[pagina 301]
[p. 301]
bepaald, dat aan alle kerkgenootschappen in het Rijk gelijke bescherming zal worden verleend; tevens: ‘Aan alle kerkgenootschappen is en blijft de volkomen vrijheid verzekerd alles wat hunne godsdienst en de uitoefening daarvan in hunnen eigen boezem betreft, te regelen.’ (art. 1) De mogelijkheid werd daarmee geopend dat gemeenten worden erkend zonder ‘toelating’ aan de landsoverheid te hebben gevraagd.
In 1857 wordt hij aangesteld tot hulpprediker van de ‘Hoogduitsche Protestantsche Gemeente’ te Rotterdam. Na enige verwikkelingen met de predikant F.M. Luther, sticht Haastert aldaar de ‘Vrije Hoogduitsche Gemeente’, die in 1863 de naam ‘Hoogduitsche Gereformeerde Gemeente’ aanneemt. Na het overlijden van ds. Haastert - in 1885 zoals we zagen - eindigt ook het bestaan van deze gemeenschap. De meeste leden sluiten zich dan aan bij de Afgescheidenen, of bij de in die dagen ontstane Doleantie-kerk.Ga naar voetnoot14
De vertaling van de brief van Haastert luidt als volgt.

Zeer geliefde broeder in de Heere,

Reeds lang heb ik hartelijk verlangd mij met U over de toestand van de kerk van Christus te kunnen onderhouden. Reeds vorig jaar was dit mijn wens en ik meende dat hij toen op mijn geprojecteerde reis door Holland in vervulling zou gaan, zoals vriend KoopsGa naar voetnoot15 U zal hebben verteld; evenwel, God heeft het niet gewild, Ik hoopte nu later, tegelijk met de vertaling van uw geschrift over de Afscheiding etc.Ga naar voetnoot16 in het Duits, U een brief te zenden; maar tot op heden wacht ik nog tevergeefs op enig bericht van vrienden te Elberfeld over het drukken van mijn vertaling. Zo komen nu slechts deze woorden door de hand van vriend Koops bij U aan en worden slechts ingegeven door hetgeen ik in de eerste regels heb vermeld.

Zonder van U, geliefde broeder in de Heere, toestemming te hebben ontvangen, ben ik begonnen uw geschrift in het Duits te vertalen, waarover ik door deze verontschuldiging vraag. Daarbij dreef mij tot spoed aan de gedachte, dat het voor alle christenen van duitse taal even verblijdend zou zijn als voor mij, te vernemen: ook in Holland, waar eens de zuivere leer heldhaftig verbreid en verdedigd werd, begint de lethargie meer en meer te verdwijnen, welkeGa naar voetnoot17 haar vleugels in het nabije verleden over de volkeren van Europa had uitgebreid; de Geest Gods begint ook dáár de grendelen van de onboetvaardigheid te verbreken en Hem te brengen, Die eenmaal rondtrok en stromen van zegen uitstortte op een vervloekt aardrijk en eindelijk zich verzoenend heeft geplaatst in de gramschap van de eeuwige Gerechtigheid.

Verder meen ik, dat de benardheid van Gods volk, voor allen die hier waarlijk daartoe behoren, een onderwerp van gebed zal worden. En, zeker is het nodig

[pagina 302]
[p. 302]

dat de gelovigen aldus spreken: Gij zult opstaan, Gij zult U ontfermen over Zion, want de tijd om haar genadig te zijn, want de bestemde tijd is gekomen. Want Uwe knechten hebben een welgevallen aan haar stenen, en hebben medelijden met haar gruis.Ga naar voetnoot18 Tenslotte meen ik ook, dat velen door uw geschrift uit hunne besluiteloosheid en hun vrees tot beslistheid en vrijmoedigheid kunnen worden gebracht. De Heere moge er Zijn zegen over gebieden!

In dit alles zij de lof des Heeren het resultaat. Maar wat kunnen mensen doen, als het scheepje van ChristusGa naar voetnoot19 een spel der golven schijnt te wezen, als de baren er tegen beuken, zodat het dreunt en kraakt en dreigt te zinken? Wat kunnen dan de discipelen anders doen dan roepen: Heere, help ons, wij vergaan!? Hij alleen gebiedt de storm en beveiligt het scheepje.Ga naar voetnoot20 Hem alleen in alles de heerlijkheid!

Hoe jammerlijk het er in het geheel nog voor staat, aan welke aanvechtingen de gelovigen ook mogen zijn blootgesteld, toch heb ik de overtuiging, dat de deur naar een betere tijd voor ons is open gegaan. Weliswaar is het kwaad voor wie het lijden van het overgang-tijdvak moet dulden! Het zwaard des Geestes wordt echter, Gode zij dank, krachtig gevoerd, en geen wonder, als BelialGa naar voetnoot21 met zijn draken-schaar zich hevig roert, want zijn rijk wordt bedreigd. Er is een heilige strijd ontbrand, waarde broeder; ik zou gaarne willen, dat de Heere ook mij in het strijdperk stelde, mij verwaardigde meer te lijden voor de zaak des Heeren. Het is immers waar, dat, als de kerk in de golven der vervolging wordt gedompeld, zij des te zuiverder tevoorschijn treedt en iedere Christen wint daarbij en vast en zeker moet men aan het woord van de oude kerkvaderGa naar voetnoot22 geloof hechten: het bloed der martelaren is het zaad der kerk van Jezus (Christus). Dit is ook uw geloof, geliefde broeder, en dat versterke U steeds. O, dat de Heere steeds rijker Zijn Geest over U en uw gemeente moge uitstorten en Gij uit de hemel gesterkt moge worden om te volharden!

Ik betrek U en uwe gemeente in mijn gebeden; ik doe dit weliswaar ook uit (eigen) belang: want als ik alleen voor U allen bid, dan bedenk ik, ik heb daarbij veel voordeel, want dan gedenkt U allen ook aan mij alleen in ùw gebeden.

Tenslotte (verwijs ik nog naar) Openbaring 5 de verzen 9, 10 en 13. Ik haast mij U mijn hartelijke broederliefde te betuigen en de wens uit te spreken dat het de Heere moge behagen over deze regels Zijn zegen te gebieden.

J.F. Haastert, predikant

[pagina 303]
[p. 303]

4. A.J.L. Galland, Genève (Oratoire) 25 oktober 1836

Antoine Jean Louis GallandGa naar voetnoot23 werd in 1792 te Genève geboren en overleed te La Neuveville (Zwitserland) 9 mei 1862. Als jonge hulpprediker bracht hij in 1816 het Réveil van Genève naar Bern. In 1824 werd Galland uit Bern weggeroepen naar Parijs, om de leiding van het zendelinggenootschap aldaar, op zich te nemen. In 1826 keerde hij terug naar Genève, waar hij één van de oprichters was van de Société Evangélique in deze plaats. In 1832 werd hij één van de eerste hoogleraren aan de Ecole de théologie in zijn geboortestad. Het is in zijn kwaliteit van hoogleraar aan deze school dat hij onderstaande brief schrijft.
In Genève doceerde hij practische theologie. In 1837 gaf Galland zijn begeerte te kennen zijn hoogleraarschap te willen verwisselen met het predikantschap. Aan zijn wens werd voldaan; van 1838 tot 1854 was hij predikant te Sonvillier en van 1854 tot aan zijn overlijden te La Neuveville.

Mijnheer en zeer geëerde broeder in Jezus Christus!

Wij hebben het voorrecht gehad destijds uit handen van de geliefde broeder KoningsbergerGa naar voetnoot24 uw geachte en geëerde brief te ontvangen, bestemd om hem bij ons te introduceren, evenals de stukken die U er had bijgevoegd, die dienden om ons de godsdienstige omstandigheden van Holland te leren kennen.

Wij danken U hartelijk, Mijnheer en broeder, voor al die zendingen; in het bijzonder kunnen wij hier niet meer dan alle belangstelling uitdrukken die deze geliefde broeder Koningsberger ons inboezemt in zijn nederige en oprechte wens de Heere Jezus te dienen in de Heilige bediening van Zijn Woord en daarom zich daartoe nauwgezet voor te bereiden door zijn werkzaamheden, zijn ijverige studies en de onderwerping aan Zijn wil. Het is ook goed dat het hen die Dienaren van de Kerk van Christus willen zijn betaamt beproefd te worden door de voorafgaande, gehele, levendige en heilige opoffering van hun personen, opdat zij gehoorzaamheid leren, zoals de Zoon zelf door de dingen die langdurig verdragen werden, en dat zij door al de ontzegging en al het geduld heen die de gewijde studies vragen zich zelf overtuigen en de anderen verzekeren dat hun lichaam en hun geest aan God toebehoren, die hen heeft vrijgekocht en hen zich heeft toegeëigend als vaten ter ere. Daarna zullen zij overgaan tot de uitwendige strijd tegen de vorst dezer wereld en op dat grote slagveld, waar vroeg of laat zij die niet de gehele wapenrusting Gods hebben aangedaan, omkomen. Wij hopen dus in broeder Koningsberger een leerling te vinden volgens de Geest der heiligmaking, die voordat hem een graad verleend wordt, verbonden is aan de genade van Christus en deel heeft aan het nieuwe en heilige leven van Zijn Lichaam; die bijgevolg alvorens het zout te zijn van de aarde die hem als arbeider verwacht, het zout zal zijn van de Theologische school die met vreugde haar deuren voor hem opent; omdat als hij er hulp en geestelijke gaven komt zoeken (van die...Ga naar voetnoot25 welke verkregen worden door de geestelijke hoop) niet nalaat daar ook zijn aandeel aan goed, licht en stichting in te brengen! Laten wij de Meester, de sterke God der kennis bidden hem de sleutel er van te

[pagina 304]
[p. 304]

geven opdat hij de schatten van de christelijke wetenschap kan openen en er overvloedig uit kan putten. Laten wij de Heiland bidden deze jongeman doeltreffend te helpen in zijn zwakheden van lichaam of van ziel, hem te ondersteunen in zijn dagelijks werk, en hem te doen leven in Hem; hebbende door zijn deelnemen aan het heilig avondmaalGa naar voetnoot26 een goed van olie voorziene en verzorgde lamp opdat zijn nachtelijke arbeid die van een toekomstig geleerde in Israel zal zijn, goed onderricht in de dingen van zijn God. Oh, het is iets groots aan de Kerk een goede Dienaar van Jezus Christus te geven, gevoed met de woorden van de heilige leer die onderwezen moet worden, en geschikt om volgens die leer aan te sporen! Moge het verblijf van Koningsberger in ons midden dit uitstekende doel bereiken! Maar wij maken ook van deze gelegenheid gebruik, Mijnheer en zeer geëerde Broeder, om U onze genegenheid uit te drukken in Christus, de Leidsman en de Voleinder van het geloof dat wij gemeenschappelijk hebben en waarin wij ons beroemen en ons samen verheugen. Want in Christus is er enige hartelijke genegenheid, enige verzachting in de barmhartigheid, enige sterke vertroosting en spreekt men door een zelfde geest, een zelfde taal, in Hem ook de waarheid met de barmhartigheid, vervolgens kan men zeggen de waarheid in de barmhartigheid, zich van geen enkele ontveinzing bedienen, en volgens de aansporing van de Apostel aan de Epheziërs ‘waarheid spreken met zijn naaste, want wij zijn elkanders leden’.Ga naar voetnoot27 Ziehier dan wat de waarheid wil dat wij U zeggen, en de barmhartigheid die ons verenigt heeft er niets bij te verliezen; vanuit de afstand namelijk waar wij zijn, zou het aanmatiging onzerzijds zijn ons uit te spreken over de zaken van Holland, die ons niet voldoende bekend zijn, hoewel wij U hartelijk moeten bedanken voor alle inlichtingen die U ons heeft verschaft. Verscheidene vrienden, die ons zeer dierbaar zijn en die reeds vanaf de oprichting van onze school de hartelijkste en de meest actieve belangstelling voor deze instelling hebben getoond, zijn in de gevestigde Kerk gebleven; zelf geloven wij dat betrekkingen met de Staat, die de vrijheid van de Kerk niet aantasten, vaak gezegend kunnen worden voor deze twee Genootschappen: wij onthouden ons dan ook van elk oordeel in dit opzicht. Maar wij weten ook en de eerste drie eeuwen bewijzen het, dat de Kerk die onafhankelijk is van de Staat, grotelijks welvarend kan zijn, en dat er omstandigheden zijn waarin deze onafhankelijkheid een noodzakelijkheid wordt. Zonder dus op enigerlei wijze in die zaken te treden, zeer geliefde en geëerde broeder, zijn er twee dingen die wij moeten zeggen. Het eerste is onze broederlijke genegenheid in de volkomen overeenstemming van ons geloof, bevestigd door een oprechte instemming met de behoudende en beschermende kerkelijke gedenkzuilenGa naar voetnoot28 van dit erkende geloof. Het tweede is ons vurig verlangen en de gebeden die wij tot de Heere opzenden, dat alle strenge maatregelen, elke daad van dwang op het stuk van geloof en van eredienst in Uw belangrijk land ophouden. Wij wensen het voor de grootheid van het Evangelie dat vrijelijk wil worden verkondigd door hen aan wie die uitdeling van het geheime-

[pagina 305]
[p. 305]

nis Gods van boven is toevertrouwd en bij wie de Heilige Geest aandringt er hun leven aan te wijden; wij wensen het voor Uw persoonlijk welzijn opdat U een gerust en stil leven moogt leiden in alle godzaligheid en eerbaarheid 1 Timotheus 2 vers 2. Wij wensen het, denkende aan de voorspoed van uw provinciën die bij alle Christenen zozeer geliefd zijn en aan de zegeningen die wij afsmeken over de Koning uw eerbiedwaardige vorst, afstammeling van voorouders die voedstervaders zijn geweest van de Kerk; wij bidden de Heere zijn hart te neigen als waterbeken en van hem een David en een Josia te maken voor het volk van Zijn nieuw verbond. Ja, Hij die de Overste van de koningen der aarde is, is machtig om alle dingen te doen wenden en te doen medewerken volgens Zijn onwankelbare beloften, tot het grote, eeuwige goed van hen die God liefhebben, namelijk van hen die Hij geroepen heeft volgens Zijn vaste voornemen. Daarom, zeer geliefde broeder, zij het ons geoorloofd, met innige deelneming in uw droefenissen, in naam van de Opperherder der schapen, teruggebracht uit de doden door het bloed van het eeuwig Verbond, tot U de woorden te richten die te lezen staan in Hebreeën 12 vers 2 en 3 zonder de volgende verzen te verwaarlozen en die ons zo goed doen zien, in het bijzonder vers 7, welk merkteken de smartelijkste kastijdingen van God aan ons geven. De vrede zij met U en met allen die de Heere met een rein hart aanroepen! De genade en de zegen worden U overvloedig geschonken en vermenigvuldigd! Wij zijn, Mijnheer en geliefde Broeder, uw zeer toegenegen in de Heere,

voor de Directie van de Theologische School, uw zeer onderdanige en toegewijde

Galland

5. Ver Mehr, Rotterdam 20 november 1842

Deze brief is weliswaar te Rotterdam geschreven, maar het is duidelijk dat de schrijver over enige dagen - ‘Donderdag’; 20 november was een zondag - weer in Brussel zal zijn, waar hij woont en werkt.
Hoewel het ons niet is gelukt de schrijver te traceren, hebben we gemeend de brief te moeten opnemen, aangezien hij ons in aanraking brengt met enige interessante bijzonderheden van het Belgische Réveil.
De gemeente die door Ver Mehr wordt bedoeld is die van de Rue Jeu de Paume te Brussel, waar Ed. Panchaud in deze tijd predikant is.Ga naar voetnoot29 Zij was in 1834 ontstaan.
In januari 1841 schrijft deze gemeente een brief aan sympathisanten in Engeland, Nederland etc., waarin staat, dat de ondervinding van vier jaren heeft geleerd, dat het kerkgebouwtje - als het die naam al verdient! - niet aan de meest bescheiden eisen voldoet. Het is te klein, het staat in een uithoek van de stad en is gelegen in een smalle onzindelijke steeg.Ga naar voetnoot30 De gemeente gaat dan een kapel bouwen aan de
[pagina 306]
[p. 306]
Rue Ducale en betrekt deze in 1841.
Wij vonden dat in 1842 door Ver Mehr te Utrecht een bedrag van ƒ 27, 55 werd gecollecteerd voor zijn gemeente; te Amsterdam gaven ongeveer twintig personen iets voor hetzelfde doel, terwijl gedateerd 31 maart 1843 wordt verantwoord ‘De divers amis de la Hollande par le pasteur Scholte’ ontvangen het bedrag van ƒ 81.Ga naar voetnoot31
Wat Ver Mehr en zijn echtgenote betreft: wij vermoeden dat beiden niet lang - wellicht een jaar - te Brussel hebben gewoond. Het enige dat wij verder over hen vinden is de vermelding in 1842 dat zij begeren deel te nemen aan het heilig avondmaalGa naar voetnoot32; enige maanden later verzoeken zij lid te mogen worden van de gemeente, welk verzoek wordt ingewilligd.Ga naar voetnoot33

WelEerwaarde ZeerGeleerde Heer, Broeder in Christo,

Verkwikkend en versterkend waren mij de oogenblikken met U doorgebragt. De Heer heeft dat korte onderhoud, en dat vurig ootmoedig gebed willen zegenen aan mijne ziel. Het behage Hem nu, den band van broederlijke liefde vaster aan te halen, en dien doen dienen tot bevordering van zijn Rijk in onze harten, en zoo 't mogt, ook buiten ons.

Uwe hartelijke bede, uwe belangstelling in de arme gemeente, verre van U verwijderd naar het stoffelijke, maar naauw met U en uwe gemeente verbonden door Denzelfden Goddelijken Heiligen Geest, heeft mij diep getroffen, en grootelijks gesticht. Ik durf het nogmaals herhalen, waarde Broeder, dat de toestand van die gemeente niet te vergelijken is met dien van anderen in ons vaderland. Oorspronkelijk uit zeven leden, zoo ik mij niet bedriege, zaamgesteld, waarvan nog twee of drie bekeerde roomschen waren, heeft deze gemeente, door getrouwe verkondiging des Woords, door heiligen wandel, door vereend Gebed en aanroepen des Heeren, mogen dienen tot bekeering van vele anderen, uit roomsche duisternissen. Zij is, inderdaad, een zendelingspost, te midden van een bolwerk der papisten. Zij bestaat niet uit familien, die, de kennis der Waarheid ontvangen hebbende, zich vereenigden; maar zij bestaat, voor twee derden misschien, uit arme zielen die allengs, door de Verkondiging, zijn opgewekt, en smaad en hoon in Christi Naam verkiezen boven de voordeelen der wereld. Hoewel reeds bij de 40 avondmaalsgangers tellende, is een groot gedeelte der hoorders des Woords nog wachtende op meerdere genade. Die gemeente werkt dus inderdaad, meer bijzonder, ten voordeele der zielen, welke door de Goddelijke Genade uit de duisternissen worden geroepen. De uitgaven zijn daardoor grooter dan ze wel kunnen gedragen worden - te meer nu, dat men een kapel heeft moeten bouwen. Lieve Broeder, geringe gaven zullen kostelijk zijn in de oogen des genadigen Heeren Jesu; zij zullen eene verkwikking zijn voor de harten dier Christenbroeders. Doet wat gij kunt; laat het die

[pagina 307]
[p. 307]

broeders niet aan de gelegenheid ontbreken, om den Heer te danken voor de Liefde welke Hij in uwe harten gelegd zal hebben. Wat gij verzamelen kunt, zend het of aan den Heer SchuijtGa naar voetnoot34 of aan den Heer Panchaud.Ga naar voetnoot35

Och dat de Heere met U, en met uw werk zij, en U krachtig ondersteune; dat uwe gemeente toeneme in Geestelijke wasdom, dat er vele zielen bijvallen. Donderdag avond hoop ik in de kapel te Brussel uwe broederlijke groete over te brengen aan de Gemeente, en daar zal Uwer en uwer Gemeente in gebede gedacht worden. De Heere Jesus, de Koning Zijner kerke, de Opperherder Zijner Gemeente zij met U en ons, Amen. Uw in den Heere genegen

Ver Mehr

6. W.P. Tiddy, Breda 12 januari 1847

Ook deze brief is in Nederland geschreven; maar Tiddy woonde te Brussel. De inhoud heeft nagenoeg geheel betrekking op omstandigheden in genoemde plaats. William Pascoe TiddyGa naar voetnoot36 werd 28 november 1810 te Truro (Cornwall) geboren als zoon van Thomas Tiddy en Suzannah Pascoe. De familienaam van zijn moeder werd zijn tweede voornaam, zoals in die tijd gebruikelijk in dit deel van Engeland. Tiddy werd in 1835 door één der grote tinsmelterijen van Cornwall uitgezonden naar Oostende. In zijn vrije tijd verspreidde hij exemplaren van het Nieuwe Testament en colporteerde hij de Bijbel. Deze activiteit leidde er toe dat de British and Foreign Bible Society (BFBS) hem aanstelde als agent in België. Hij heeft deze functie bekleed van augustus 1835 tot maart 1854. Tiddy bouwde in deze jaren een systeem van Bijbelcolportage op, dat België, Nederland en een deel van Duitsland omvatte. Daarnaast had hij de supervisie van het drukken van Bijbels en polemiseerde hij met de Rooms-Katholieke pers. Mede door zijn toe-
[pagina 308]
[p. 308]
doen werd in 1837 de Société Evangélique Belge opgericht; daarna - in 1851 - was hetzelfde het geval met de Eglise chrétienne missionnaire belge (de Belgische zendingskerk).
Tiddy was in de jaren dat hij te Brussel woonde, lid van de in de vorige brief genoemde Eglise Rue Jeu de Paume, welke gemeente deel uitmaakte van de zo juist genoemde Belgische zendingskerk.
In oktober 1853 ontving Tiddy een beroep van de ‘New Road Congregational Church’ te Camberwell (Londen), waar hij in 1854 tot predikant werd bevestigd. In 1859 werd hij secretaris van de BFBS voor de Londen-regio.
In 1864 bezocht hij Spanje en Portugal, en slaagde er in 1865 in het Nieuwe Testament te Lissabon in het Portugees te doen drukken.
In 1865 en 1867 bezocht hij opnieuw België; in eerstgenoemd jaar was hij aanwezig op de synode van de Eglise chrétienne missionnaire belge.
Op 29 oktober 1880 vierde Tiddy zijn gouden bruiloft. Hij was gehuwd met Kenwyn Hodge, evenals hij geboren te Truro; zij schonk hem acht zonen en vier dochters.
Op 31 maart 1882 ging hij met emeritaat en vestigde zich te Clapham Park (Londen), waar hij op 9 april 1890 overleed.
Als in onderstaande, in de Franse taal geschreven, brief sprake is van het ‘Comité’, wordt hiermee bedoeld het (kleine) bestuur van de Société Evangélique Belge.
Eind 1846 rijst er een conflict tussen Tiddy en dit bestuur. Volgens de notulen van het collegeGa naar voetnoot37 had Tiddy een uit het Engels vertaalde brochureGa naar voetnoot38 aan alle medewerkers (‘agents’) van de Société Evangélique Belge gezonden. Het Comité constateert dat in deze brochure zowel het werk van predikanten in godsdienstige organisaties - zoals de Société Evangélique - alsook het vertaalwerk inzake de Heilige Schrift dat werd verricht door de BFBS wordt aangevallen en ernstig becritiseerd. Het college ziet met name in dit laatste een dubbelzinnige houding in iemand die zelf agent is van de BFBS. De notulen bevatten afschriften van twee brieven aan Tiddy gericht. Vermeld wordt dat laatstgenoemde 30 december 1846 een brief heeft geschreven aan het Comité (welk schrijven niet is bewaard gebleven), waarin hij verscheidene krasse termen gebruikt in een poging zijn gelijk te handhaven. We lezen van vernederende uitdrukkingen, van een vergelijking van het Comité met de paus en zijn kardinalen, van bedreigingen etc.
Het valt buiten het bestek van deze publicatie, uitvoerig op het aangeduide conflict in te gaan, maar een eerste indruk uit de stukken moet ons wel tot de conclusie brengen, dat Tiddy in deze zaak ernstig heeft gefaald.

Geliefde vriend en broeder

U zult hierbij ingesloten de tijdschriften vinden die U ontbreken over 1846 en de nummers van de voorgaande jaren.Ga naar voetnoot39 Ik heb geen nieuwe abonnementen voor 1847 besteld, daar ik dacht dat U die niet wenst met het oog op uw aanstaand vertrek. Voor het geval dat U ze wilt hebben zal ik ze met het pakket van de volgende maand laten komen.

[pagina 309]
[p. 309]

U zult in het pakket twee PatriotsGa naar voetnoot40 vinden - het nummer van maandag bevat mijn artikel over de godsdienstvrijheid in Holland. Dat van donderdag de opmerkingen van de Redacteur - ik geloof dat beiden uw belangstelling hebben - U kunt ze laten zien aan Schuijt, ChabotGa naar voetnoot41 en aan Wormser, maar ik probeer niet er ophef van te maken. Ik ben zo zwart in de ogen van verscheidene van hen die ik lief heb dat ik er geen behoefte aan heb te proberen mij nog zwarter te maken. Ik zend U bovendien, in vertrouwen, een afschrift van een briefwisseling die wordt gevoerd tussen het Comité van de Société Evangélique en mijzelf. U kunt deze laten zien aan de vrienden die ik reeds noemde, maar ik publiceer de briefwisseling niet, want ik geloof dat als ik dat deed de geest van onverdraagzaamheid die het Comité toont, de steun van de vrienden in Holland zeer zou verzwakken. Het werk van de Société heeft steun nodig en is het waard maar zij die het besturen zijn volgens mij geheel onwaardig. Het zal mij een genoegen doen uw oordeel over de brief van het Comité te vernemen - het Comité beweert nu dat ik een niet te rechtvaardigen uitlegging over de draagwijdte van zijn besluiten heb gegeven. Ik heb indertijd uw goede brief ontvangen, die mij het grootste genoegen heeft verschaft. Ik heb gepreekt over de tekst waarover ik U heb gesproken. De rede heeft veel effect gehad en heeft aangezet tot meer gebed en het getuigenis van een grotere genegenheid.Ga naar voetnoot42 Ik heb U en de zaken van onze broeders in Holland ook genoemd in mijn rede en wij hebben vurig voor U gebeden - Moge de Heere onze gebeden verhoren die overeenkomstig zijn wil zijn.

Het deed mij genoegen van Chabot te vernemen dat U die zondagavond hetzelfde onderwerp hebt behandeld en dat U ook voor ons hebt gebeden. Ik ben er zeker van dat de Heere het zal zegenen. Sindsdien ben ik gedurende twee weken in Engeland geweest en ik had het genoegen mijn moeder en mijn zuster te zien, ik had ze sinds verscheidene jaren niet gezien - ik heb ook de ellende leren kennen die er is in Engeland en in Ierland. Het is hartverscheurend genoeg. Het is nog erger dan in Holland.Ga naar voetnoot43

De oordelen Gods gaan met grote vaart over de aarde maar de wereld blijft doof en blind. Hij vult Zijn beker en het einde zal er weldra zijn. Dat wij gereed mogen zijn voor de verschijning van onze Heiland en dat Hij spoedig mag komen. Hebt U gehoord dat Panchaud Brussel zal verlaten om naar Zwitserland terug te keren?Ga naar voetnoot44 Hij is van plan in de maand juli te vertrekken. Er wordt een

[pagina 310]
[p. 310]

plaatsvervanger gezocht. Heel zijn werk en heel de zaak van de afscheidingGa naar voetnoot45 of liever van de aan tucht gewende Kerken is verloren gegaan door de lichtgeraaktheid en de naijver van de eigenliefde van Panchaud. Hij gelooft (naar men mij zegt) dat hij uiteindelijk niet de gave heeft Herder te zijn en hij is van plan geen beroep meer als zodanig te aanvaarden tenminste gedurende enige tijd.

Ik denk hier te blijven tot vrijdagmorgen, voor het geval U mij wilt schrijven.

Ik geloof dat ik mijn onkostennota voor de tijdschriften en de thee bij U heb achtergelaten. Als U haar mij kunt doen toekomen en het bedrag van de thee van...Ga naar voetnoot46 er bij voegt zult U mij het genoegen doen van mijn boeken te kunnen afsluiten. U kunt het geld hier naar toe zenden of het betalen aan van den Bom.Ga naar voetnoot47

Geloof mij uw geheel toegenegen

W.P. Tiddy

(P.S.) Kunt U niet een artikel over ‘de godsdienstige gezindten in Holland’ schrijven waarbij U de geschiedenis van alle denominaties geeft? De redacteur van de Patriot heeft mij beloofd zo'n artikel op te nemen. Schrijf het in het Frans; ik zal het vertalen.Ga naar voetnoot48

voetnoot1
Door ons werden in de Scholte Papers drie brieven uit het buitenland gevonden, die werden gepubliceerd in het tijdschrift De Reformatie. Wij hebben deze in dit hoofdstuk niet opgenomen. Het betreft het volgende.
1.
Nyon (Vaud, Zwitserland) 3 juli 1837. Brief van afgevaardigden van veertig Afgescheiden gemeenten in Zwitserland, Frankrijk en Piémont. Getekend; E. Th. de la Fléchère, president, F. Olivier, predikant, secretaris. Ref. le S. II (1837) 110-114.
2.
Parijs, 3 april 1838. Brief van de bekende John Nelson Darby. Ref. le S. III (1838) 301-305.
3.
Genève, 29 oktober 1838. Brief van César Malan. Ref. le S. IV (1838) 391-398.
Wegens gedeeltelijke onleesbaarheid en onvolledigheid zagen wij ons genoodzaakt buiten deze publicatie te houden, twee kleine, in het Frans geschreven briefjes: A. de Gasparin, plaatsnaam onleesbaar, 6 juni 1843; H. Micheli, zonder plaatsnaam (uit Zeist?) en datum, kenmerk slechts ‘Samedi’.
voetnoot2
De gebroeders Murray via Schotland uit Zuid-Afrika in Nederland gekomen en te Utrecht studerende, ‘converseerden’ met hun medestudenten (en hoogleraren?) in het Latijn; Kluit, Réveil 461.
voetnoot3
Men zie voor hem: Allgemeine Deutsche Biographie XXX, Leipzig 1890, 350-352.
voetnoot4
Barbara Juliana von Krüdener-Vietinghoff (1764-1824); Kluit, Réveil register.
voetnoot5
Dit zou kunnen doen uitkomen, dat Jan Andries Scholte (overleden 10 aug. 1827) in deze tijd (reeds) ziek was; ook is mogelijk, dat hij geen zekerheid des geloofs bezat.
voetnoot6
J.F.K. Gericke; men zie voor hem Bijlage I, onder de nummers 3 en 11.
voetnoot7
Johannes 11 vers 35.
voetnoot8
Verwijzing naar 1 Johannes 3 vers 14.
voetnoot9
1 Johannes 4 vers 7b.
voetnoot10
Johann Wichelhaus (1819-1858), hoogleraar te Halle, theoloog van gereformeerde richting; niet duidelijk werd, wie is bedoeld met ‘broeder Reichart’.
voetnoot11
Gegevens ontleend aan Overlijden 1885, acte 3753, GA Rotterdam.
voetnoot12
Ref. le S. I (1837) 250, 394.
voetnoot13
Ref. le S. II (1837) 58-61; men zie voor Haastert ook VIJFDE DEEL 327, 343.
voetnoot14
Rotterdam in den loop der eeuwen II, Rotterdam 1905, 110-113. Op pagina 111 vinden we een portret van ds. Haastert.
voetnoot15
Niet kon worden nagegaan wie met deze persoon is bedoeld.
voetnoot16
Gezien de datum van de brief kunnen slechts zijn bedoeld de eerste geschriften van Scholte over de gebeurtenissen te Doeveren c.a.: Stukken betrekkelijk de afscheiding der Gereformeerde gemeente van Doveren etc., 's-Gravenhage 1835; en: Vervolg der liefdelooze handelingen etc., 's-Gravenhage 1835. Een uitgave in de Duitse taal is niet verschenen.
voetnoot17
Namelijk de lethargie.
voetnoot18
Psalm 102 vers 14 en 15.
voetnoot19
Het origineel heeft: Schifflein Christi.
voetnoot20
Verwijzing naar Lucas 8 vers 22-25: ‘Jezus stilt de storm’.
voetnoot21
Belial = de duivel, de hellevorst.
voetnoot22
Tertullianus, Apologeticum 50; 13: semen est sanguis Christianorum (een zaad is het bloed der Christenen); P.C. IJsseling, Tertullianus Apologeticum, Amsterdam 1947, 135.
voetnoot23
men zie voor hem Dictionnaire Historique et Biografique de la Suisse III, Neuchâtel 1926, 309; ook de inleiding van hoofdstuk 9 van dit boek; Kluit, Réveil register.
voetnoot24
Men zie voor deze brief ook blz. 191.
voetnoot25
Eén woord onleesbaar.
voetnoot26
Het origineel heeft hier ‘communion’.
voetnoot27
Efeziërs 4 vers 25.
voetnoot28
Origineel ‘monuments Ecclesiastiques’ - de belijdenisgeschriften.
voetnoot29
Vergelijk noot 36 hierna. Over de desbetreffende gemeente wordt geschreven door Anet, Hist. Soc. Ev. Belge, (onder meer) 23-24, 66, 72.
voetnoot30
Wij vonden deze en andere hier te noemen bijzonderheden bij een door ons ingesteld onderzoek in het archief van deze gemeente, thans gevestigd - na enige fusies - Boulevard Bisschoffsheim 40 te Brussel, terwijl het archief wordt bewaard in het daarachter gelegen pand Rue de la Sablonière 16-18. De gemeente betrok in 1841 de door haar gebouwde kapel aan de Rue Ducale en in 1851 een gebouwtje aan de Rue Belliard. We zullen haar aanduiden als ‘Eglise Rue Jeu de Paume’. De genoemde bijzonderheden over het eerste kerkgebouwtje vinden we in Map 19 ‘Rapports annuels 1840-1857’ (Rapport van 1 januari 1841).
voetnoot31
Archief Eglise Rue Jeu de Paume, ‘Livre de Caisse 1837-1854’, folio 29-30 (1842), folio 32 (31 maart 1843).
voetnoot32
Archief Eglise Rue Jeu de Paume, ‘Livre des Notes de l'Eglise de Jésus Christ fixée à Bruxelles 1841-1850’, folio 22, Séance du 29 Aôut 1842, paragraaf 4.
voetnoot33
Idem; folio 29-30, Séance du 27 Mars 1843, paragraaf 3. Wij merken nog op dat Ver Mehr en zijn echtgenote niet worden genoemd in het eerste lidmatenregister der gemeente (aangelegd 1845). Het ligt voor de hand aan te nemen dat zij in genoemd jaar Brussel reeds hadden verlaten.
voetnoot34
Albertus Anne Willem Schuijt, geboren Amsterdam 1799; men zie voor hem VIERDE en VIJFDE DEEL register.
voetnoot35
De Biographie Nationale de Belgique, supplement IV, Brussel 1964, 559-563, bevat een uitvoerig artikel over Panchaud.
Edouard Panchaud, predikant en publicist, werd 25 maart 1802 te Lausanne geboren en overleed aldaar 27 januari 1889. Hij was de zoon van D.F. Panchaud en J.A. La Harpe. Na theologie te hebben gestudeerd, werd hij hulpprediker te Morges. Daar, onder invloed van J.A.S. Pilet en anderen voltrok zich in hem een grote geestelijke verandering: het predikantschap ging voor het eerst voor hem leven.
In 1834 werd hij predikant te Le Havre. Onvoldaan over de ontwikkeling in de nationale kerk van Waadtland, brak hij, evenals Vinet dit had gedaan, met deze organisatie. Panchaud aanvaardde in 1839 te Brussel het predikantschap van de kleine Eglise Rue Jeu de Paume (vergelijk noot 30). Tevens werd Panchaud secretaris van de in 1837 opgerichte Société Evangélique Belge. Hij bleef in deze functie tot 1843; daarna was hij tot 1847 ‘secrétaire honoraire’. In 1851 trad hij toe tot het kleine kerkverband van de Eglise chrétienne missionnaire belge. In allerlei geschriften polemiseerde hij met de rooms-katholieke geestelijkheid.
Op 29 september 1862 nam hij afscheid van zijn gemeente te Brussel - dan gevestigd in de Rue Belliard. Daarna ging hij wonen in zijn geboortestad Lausanne. Hij huwde te Morges M. Potterat; zij overleed 1867.
voetnoot36
De biografische bijzonderheden aangaande hem zijn ontleend aan H.R. Boudin, Les relations entre les Eglises protestantes et l'Etat en Belgique (1814-1839) IV, thèse, Université Libre de Bruxelles 1975-1976, 124-126. Men zie verder voor W.P. Tiddy: L. Anet, Hist. Soc. Ev. Belge passim; G. Browne, The History of the British and Foreign Bible Society (1804-1854) I, Londen 1859, 451-475.
voetnoot37
Archief van de Société Evangélique Belge, bewaard in het Bureau van de Verenigde Protestantse kerk in België te Brussel - ‘Séances du Comité Administrateur de la Société Evangélique Belge 1846-1847’; 1 dec., 18 dec. 1846, 4 jan. 1847.
voetnoot38
Het betrof R.M. Beverley, An Inquiry into the Scriptural Doctrine of Christian Ministry, Londen 1840. Dit kleine geschrift was vertaald door C.F. Recordon (predikant te Vevey, Zwitserland) onder de titel Recherches sur la doctrine scriptuaire du ministère chrétien, Brussel 1846.
voetnoot39
Niet duidelijk welke tijdschriften worden bedoeld.
voetnoot40
Er zijn verscheidene tijdschriften geweest met de naam Patriot. Wij menen dat is bedoeld The Patriot, Londen 1832-1866.
voetnoot41
David Chabot, geboren 1818. In die tijd student te Utrecht; werd in 1843 lid van de Afgescheiden gemeente aldaar. VIERDE DEEL 462; VIJFDE DEEL register.
voetnoot42
Enige malen bemerken we in het origineel dat de schrijver - Engelsman van geboorte - de Franse taal niet geheel beheerst. Wij vermoeden dat Tiddy met de laatste zeven woorden bedoelt: en een grotere genegenheid getuigt van dit effect.
voetnoot43
De schrijver doelt hier op de armoede en het gebrek in Engeland, België en Nederland tengevolge van de aardappelziekte in de jaren 1845 en 1846. Vergelijk hoofdstuk 11, blz. 270.
voetnoot44
Dit is niet gebeurd, zoals de inhoud van noot 35 ons doet zien.
voetnoot45
Het oorspronkelijk heeft: ‘la dissidence’.
voetnoot46
Naam - onleesbaar. De mededeling over de ‘thee’ slaat vermoedelijk op een privé-aangelegenheid.
voetnoot47
L. van der Bom (1809-1875) was te Amsterdam gedurende verscheidene jaren vertegenwoordiger (‘amanuensis’) van de BFBS. Men zie voor hem het in noot 36 genoemde werk van G. Browne, deel I, 468, 473, 475.
voetnoot48
Het lijkt ons niet waarschijnlijk dat Scholte zo'n artikel heeft geschreven. Drie maanden nadat hij Tiddy's brief ontving emigreerde hij en op 9 en 10 maart 1847 werd de publieke verkoop gehouden van respect, zijn bibliotheek en huisraad.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

auteurs

  • over Henricus Petrus Scholte


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • brief aan Henricus Petrus Scholte


datums

  • 26 augustus 1826

  • 14 mei 1827

  • 24 maart 1835

  • 25 oktober 1836

  • 20 november 1842

  • 12 januari 1847