Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Epitheta, dat zijn bynamen oft toenamen (2017)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.38 MB)

ebook (3.23 MB)

XML (1.93 MB)

tekstbestand






Editeurs

Ingrid Biesheuvel

René Kurpershoek

Nicoline van der Sijs



Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon
taalkunde/algemeen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Epitheta, dat zijn bynamen oft toenamen

(2017)–Anthoni Smyters–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige

Register op de Epitheta van Anthoni Smyters

Hieronder volgt een register van de epitheta die Anthoni Smyters heeft toegevoegd aan de trefwoorden in zijn Epitheta, dat zijn Bynamen oft Toenamen, beschreven door Anthoni Smyters, Antwerpen, 1620.

 

In het register is de spelling van de epitheta (de linker kolom) geharmoniseerd: alle voorkomende vormen van een epitheton zijn herleid tot een generieke vorm. Smyters hanteerde geen vaste spellingregels en ook speelt het woordgeslacht een rol. Zo kan een epitheton als ‘ghestadich’ in principe in wel 14 vormen voorkomen: aan het begin ge- of ghe- en aan het eind -ch of - gh al dan niet gevolgd door -e, -en of -ẽ.

Bij de spellingharmonisatie zijn de volgende regels gehanteerd:

Bij epitheta die maar één keer voorkomen, is wél de spelling van in- en uitgangen aangepast, maar verder niets gewijzigd (voorbeeld: ‘aerdkneder’ bij pottenbakker) ook als andere vergelijkbare woorden in meerderheid anders zijn gespeld.

 

Er blijven altijd twijfelgevallen over. Zo is het epitheton ‘onderdeaardigen’ bij het trefwoord Pluto niet samengevoegd met het meer voorkomende ‘onderaerdich’, omdat het niet als een spellingvariant geldt. Een uitgebreidere toelichting is beschikbaar via kurpershoek@upcmail.nl.

oorspronkelijkregister

Algemeen

 
ge- / ghe-ghe-
-t- / -dt--t-
-s- / -z-o.b.v. voorkomen

Bijvoeglijke naamwoorden

 
-ich / igh(h)e / -ig(h)en-ich

Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden

 
-e / -en-n als die vorm voorkomt, anders -e

Tegenwoordige deelwoorden

 
-ent / -end / -ende(n)ende conform Smyters' eigen conventie

Voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden en gelijkvormige adjectieven (bijv. gheagaet = ‘met agaat bezet’)

 
-t / -d(e(n))-t
-id(e(n))-ijt
12 teeckenen in het krommen: zodiacus
a b c: boeckstaven, letteren
abeelen: hout
abel: neersticheyt, schermer, schrijver, vlyticheyt
abondant: ryckdom
abrahams wijf: sara
abricoten: keirnen-steen
abstinentie: soberheyt
abstinerende: vasten, vasten-dach
abten: staf
abts: mytere
academisch: academie, recteur, schole, vniversiteyt
accijsenaer: pachtenaer, pachtere
accoort: brief, raedtslach
accoortbreker: advocaet, voorsprake
accorderende: gheluydt, harmonie, instrument musicael, stemme
acheolidsch: mereminne
acheronte: schaduwe
acherontidisch: orcus
acherontisch: megoera
achilliaen: pyrrhe
achillis ghezel: patroclus
achillis meester: chiron
achillis trompette: homerus
achillisch: capiteyn, hooftman, kloeckheyt, kloeckicheyt, ridder
achoemedis vader: adamastor
achtbaer: koninck, sapphe
achter: cokene, deure, hoeck
achterblijvende: tijdt
achterdeelich: schade
achterdenckende: ghierigaert, gierighen, man, ouders, swijghinghe, vreese
achtergaende: dienaer
achterklappende: berisper
achterklapper: hovelinck, mevius, zoylus
achterklappich: hatinghe, laster, nijdicheyt, zoylus
achtermalkanderen: ghevolgh
achtervolghende: dach, ghevolgh, iaer, maendt, ouderdom, roock, tijdt, uren, vloedt
achtervolghich: beurte
achtervolght: vluchtinghe
achtnemende: toovenaer
acker: veldt
actief: schilderije
adams appel: oraegniappel
adams kindt: mensche
adams wijf: eva
adelborst: soldaet
aderachtich: agaetsteen, bladt, boesem, borsten, esschen, hout, kele, loof, mammen, metael, porphiersteen
aderen: bloedt, bloedtlatinghe
aderen-oorspronck: lever
aderich: fonteyne
adieu: cus
adonisch: blosinghe, christus-ooghen, ionghelinck, ionghen
adrasteesch: nemesis
advocaets: oratie, wtsprake
aeacidisch: pyrrhe
aelmoesdoende: abdije
aelmoessen: gasthuys, ghevere
aelmosseniers: borse, buydel
aelweerdich: vrystere
aenbiddelijck: godt
aenbrenghende: beschuldigher
aendachtich: aensiender, bedenckinghe, belofte, eenzaemheyt, ghebedt, leven, munninck, munninckerije, predikanten, predikatie, vrede
aendachtighe antwoorde der wijsen: swijghinghe
aendrijvende: kracht
aendrijversse: cupido, liefde
aendringhende: cus, handel, handelinghe
aeneas moeder: venus
aeneas vader: anchises
aenghebeden: godt
aengheboden: gheschenck, nieumaren, vereeringhe
aengheboren: aerdt, natuere, voorsienicheyt
aenghebrandt: assche
aenghedaen: kleedt, mantel, slijckhosen
aengheerft: chijns, erfdeel, erfgoet, flerecijn, goederen, patrimonie, rente, rijckdom, vaderlijck goedt
aenghehecht: knoop, koppe, pael, proces, staeck
aenghenaem: aensicht, aerdicheyt, begroetinghe, bloeme, cortswijle, dochter, ghedaente, ghekari, ghelaet, ghenoegen, gheschenck, ghifte, goedtdadicheyt, gratie, groetenisse, groetinghe, lachen, latona, lenten, melodije, mildicheyt, nieumaren, nieuwicheyt, offerhande, oratie, overeenkominghe, passien des gheests, reuck, reynicheyt, schijn, tijdtkortinghe, verdrach, vereenighinghe, vereeringhe, vertoevinghe, ververschinghe, vrede, vrouwe, wellust, wensch, woordt, wtsprake, zeltzaemheyt, zoet gheluyt, zoeticheyt
aengheroepen: demon, zegheninghe
aengheslaghen: edict, mandaet, ordonnantie, placcaet
aenghestooct: vlamme-vyers
aengheteeckent: doorganck, passagie, wech
aengrijpelijck: passien des gheests
aenhanghende: beroovinghe, roof
aenhoudende: requeste
aenkomende: halle, havene, herberghe
aenleydende: trompette
aenlockende: absalon, aensicht, aenvanck, aerdicheyt, aerdt, aes, bedriegher, begheerlijckheyt, beghintsel, betooveringhe, blosinghe, ciraet, cus, duyve, flatteerder, ghedaente, ghelaet, gheveynstheyt, ghewin, ghezangh, goederen, gratie, hayrlocken, hipocrisie, hoere, hymenaeus, koesteringhe, koper, lachen, lieflijckheyt, menander, mondt, natuere, onthalinghe, ooghe, opvoedinghe, orpheus, parthenope, pluymstrijcker, rieckerken, rijckdom, slaep, smeeckinghe, spottere, stemme, teerlinghen, tuylken, vaeck, venus, verswijgher, vleyaert, weerelt, wellust, welsprekenheyt, wilde-duyve, winninghe, woordt, ydelheyt, zanck, zoeticheyt
aenlockere: boef, catullus, hovelinck, rabaut
aenmerckende: astronomijn, bedenckinghe, diogenes, sterrenkijcker
aennemelijck: teghenzettinghe
aennemende: discipel, leerlingh
aenpalende: ghebuerschap, wech
aenporrende: aerdt, armoede, natuere
aenrakende: ghebuerschap
aenroepende: ghebedt, halle
aensiender: argus
aensienlijck: aensicht, ghedaente, ghelaet, hooft eens menschen
aensmeeckende: eere
aenstootelijck: opinie
aentreckende: aes, venus, welsprekenheyt, woordt, zoeticheyt
aentreffende: alarm
aenvallende: halle, loop, loopingh
aenvangher: meester, preceptor
aenverstorven: goederen, rijckdom
aenzettende: havene
aenziende: ooghe
aenzoetende: oeffeninghe
aeoliaen: misenus
aeolydsch: sisyphus
aepachtich: boef, rabaut
aepinne: oudt-wijf
aerd'-omringher: neptunus
aerd'voordrijver: neptunus
aerde: bolwerk, flassche, flessche, ghewormte, heytorf, hoop, klomp, lampe, licht-vat, metael, mijne, mol, pot, rus, schans-korf, slecke, tas, teyle, vat
aerden-dochter: nacht, steen
aerdenlevende: wijngaert-snijder, wijngaert-snoeyer
aerdich: aegina, amaranthus, behendicheyt, bie, bloeme, boomgaert, bootse, bootsicheyt, bruydegom, bruydt, cabinet, christus-ooghen, ciraet, citere, cortswijle, craghe, cysken, dochter, dwaes, esmeraudt-steen, fluweel, ganymedes, gheest, ghelaet, ghetrouwicheyt, glas, handtschoenen, hayrlocken, herdersse, herteken, historie, hulsel, hylas, hymenaeus, iaspis-steen, ionghelinck, ionghen, iuweel, klompen, kluchte, koophandelinghe, koopmans handelinge, lachinge, lenten, liedt, lieflijckheyt, lijnwaet, linnen, lyre, maghet, mensche, merrie, musen, musijcke, mussche, nachtegael, narre, nayaden, nepenthe, nieuwicheyt, nymphen, ode, pantoffel, parthenope, passement, paternoster, peerdt, peirle, pennemes, penseelbloeme, phaleuces, plattijnen, poppe, prince, pypere, reynicheyt, rijghnestel, satijn, schatkamerken, schilderije, schocken, schockinghe, sonnet, speelwaghen, spel, spellekusseken, spinrock, spruyte, tafereel, theatrum, tijdtkortinghe, tortelduyve, tuysschere, vaendragher, veersken, venus, vers, veulen, violette-bloeme, voeten, voghel, wackerheyt, wesen, zinghinghe, zot
aerdkneder: potbacker
aerdt: lampraesken, muys, worm
aerdtachtich: boer, cassij-wech, kleyn ajuyn, lichaem, schaloegnien, slijck, slijckhosen, steen-wech, wortel
aerdtkruypere: mol
aerdts kindt: ialoursheyt
aerdtsch: besittinghen, damp, demon, duyvel, eere, goederen, heere, lichaem, mensche, metael, mol, rijckdom, paradijs, serpent, tempeest, vleesch, weerelt
aerdts-paradijs: hof, tuyn
aerdtvroetende: ploech-yser
aers: gat
aertklomp: mensche
aertsgodt: paus
aesculapisch: medecijn
aesons broeder: pelias
aessemachtich: locht, lucht
aessemende: borst, damp, kele, neusgaten, ronckere, stemme, veest
aetneaen: enceladus, polyphemus
aetneaensch: solpher, vulcanus
af: grondt
afdalende: ladder, leere
afetende: gheyte
afgaende: bleeckicheyt, iaer, mane, ouderdom, ryckdom, schrage, uren, vloedt, wilghenboom
afgheblasen: melck
afghebroken: beetken, kruyme
afghedreven: bestorminghe
afghedrooght: sweet
afghedruct: beeldt
afghegaen: azijn, edick, oude-man, oudt-wijf
afghegeten: eylandt
afghehouwen: block
afghekapt: schelpe
afgheknaeght: eylandt
afgheleyt: last, rouwe
afghenomen: beroovinghe, roof
afghepaelt: aerde, leven, wech
afgherekent: ghelach
afgheroepen: eerloosheyt
afgheslaghen: ghetuyghe
afghesneden: minnaer, tarwe, vrijer
afghestelt: ghetuyghenisse
afghestreken: mate
afghetrocken: sommarie, somme
afghevallen: bladt, loof, secte
afgheveerdight: voorloper
afgheweyct: eylandt
afghewonden: draet
afghezet: armen-mensche, beroovinghe, ghelt, ghetuyghe, roof
afghezeyt: weygheringhe
afghezonderd: woestijne
afgoden: beeldt
afgodendienaer: heyden
afgodendienaers: gotten
afgrijselijck: achterclap, aensicht, afgoderije, afgrondt, atlas, bloedtschande, brantstichter, bus-poeder, cerberus, charon, cloton, demon, destinatie, diepte, doodinghe, doot, dwalinghe, ercheyt, faute, fenijn, furien, ghedaente, ghelaet, gheschut, godtloosheyt, gorgones, huylinghe, kercken-roover, klove, kuyl, lachisis, loeinghe, megoera, monster, moorderije, mooren, onweder in zee, orcus, parcae, polyphemus, python, quaetheyt, raserije, reusen, rootse, ruyne, schaduwe, schelmerije, serpent, sodomitisch, splete, strafheyt, tyran, verghift, verschrickinghe, vervaertheyt, visioen, voor-ordonnantie, wonder, wonder-dier, wreetheyt, zonde
afgrondisch: diepte, helle
afhanghende: gote, oever, riole, zeekant
afkeerenden: doorganck, passagie
aflatinghe: ophoudinghe
afleydende: doolhof
afloopende: quijl, sweet, zeever
afmaeyende: tijdt
africaen: scipion
africaensch: beeste, carthago, leeu, libyen, luypaert, monster, panther-dier, struys-voghel, tygris, woestijne, wonder-dier
africanen: numiden
afrijcken-temmer: scipion
afscheyt: paspoorte
afschrabbende: beeldtsnijder
afschrickende: vreese
afsnijdende: seysene, sickel
afsnijder: beeldtsnijder
afstijghende: trap
afvallich: blooheyt
afwassende: doop, doopsel
afzetter: cacus, dief, straetschender, zeeroover
agamnennoniaen: orestes
agamnennonist: orestes
aganippidisch: musen
agaten: paternoster
agenoridsch: phineus, thebe
agenors sone: phineus
al myn goet: vrystere
albanisch: romeynen, vesta
albaster: steen
albasteren: borst, hals, handen, mijne, paternoster, vingher, voorhooft, wanghen
albastersch: witticheyt
albedrijvich: handelinghe
albeschickende: godt
albeweghende: godt
alcidis vrouwe: hebe
alcidus moeder: alcmena, alcumena
alcmeni sone: hercules
alderbest: broeder, practisijn
alderboosheyts aes: wellust
aldergeleertst: erasmus
aldergrootst: phasis
alderhoochst: cederboom, godt, hooghheyt, olympia, prince, triumphe, zonne
alderhoochste: opperste, top
alderklaerst: sterre
alderkloecksten: achilles
aldermachtichst: achilles, godt, hector, keyserrijck
alder-moeder: aerdt, natuere
alderopperste: opperste, top
alderrijcst: corinthen, parijs
alembicxsch: damp
alexandriaensch: ridder
alghemeyn: ghebedt, kercke, leydtsman
alleen: eenzaemheyt, weduwe
alleenich: braderije, cabaret, galghe, ghehucht, ghelach, uyl
alleen-levende: stillicheyt
alleenwesende: pertrijs
allemans: doorganck, fame, hoere, passagie
aller dinghen moeder: zaet
aller menschen moeder: eva
aller moeder: zonne
aller schepselen-herberghe: aerde
aller-drenckende: deluvie
alles ziende: godt
alles-verslindende: tijdt
alles-wetende: dronckaert
alles-winder: tijdt
allesziende: ianus, zonne
almachtich: destinatie, godt, goudt, iuno, iupiter, saturnus, schickinghe godes, voor-ordonnantie
alpisch: sneeu
alregerende: godt
als yvoor: witticheyt
alssene: bitterheyt
altijd-doende: verzamelaer
altijdt-voortloopende: tijdt
altijt evengroen: cederboom, hulst
altijt groen: bosboom, cypressi-hout, donderbaer, huysloock, ibenboom, ibenhout, lauwerboom, olijfboom, palmboom
altijt versch: duysentschoon
altijt-begheerende: ghiericheyt
altijtduerende: eeuwe, eeuwicheyt, zalicheyt
altijtloopende: nachtglas, zandtlooper
altijtversch: amaranthus
al-verdervende: deluvie
al-vernemende: fame
alziend: eeuwicheyt, ghesichte, iupiter, ooghe, phoebus
alziender: apollo
amandel: keirnen-steen
amazoniaen: hippolytus
amazonisch: bijle, boghe, hellebaerd, hippolytae, koker, pentesilea, pijlkoker
ambachts: arbeydt, gheselle, werck, werckman, wercktuych
ambachtsman: peltier, peltser, potbacker
ambachts-man: velblooter, wever
ambachts-mans: ghestaltenisse, wercktuych
ambassadeur: mercurius, orateur
ambrich: druppel
ambrosinisch: vyghen
ambrosis: suycker
ambrosisch: druyve
ammeren: paternoster
ammonitsche gheslachte: iarbas
amoureus: amperachtighe, beclach, brief, cabinet, cus, dido, dryades, duyve, flora, ghenietinghe, ghesichte, ghezangh, hamadryades, hercules, hymenaeus, iarbas, ieught, ionckheyt, ionghelinck, ionghen, iupiter, kittelinghe, kriecke, lachen, lieflijckheyt, lippen, lyre, maghet, meestersse, menander, merrie, moyaert, nayaden, nymphen, ooghe, ovidius, paris, parthenope, phaleuces, phyllis van thracien, priapus, raketten-kruydt, reuck, rieckerken, roelandt, sapphe, schatkamerken, sonnet, tuylken, veersken, venus, vers, vnie, vreucht, vrolijckheyt, wilde-duyve, zanck, zuchten
amper: appel, citroen-appele, fruyt, smaeck, stekelbezien, surckel, vermaninghe, vrucht, zuerheyt
amptmans: stoel, zetel, zit-plaetse
ampts: dienaer
amptsplichtich: meester, preceptor
amsterdamsch: amsterdam, stadt
amycleaensch: mereminne, pollux
anchisi sone: aeneas
ancker: coorde, koorden, touwe, zeel
ancxt: vrystere
ancxtelijck: ghevanckenisse, vreese
angstich: bekommeringhe, oude-man, zorghe
animerende: schilderije
anneus: lucanus
anthenoriden: titus livius
antijck: colosse, comedie, medaille, oudtheyt, priapus, troyen
antwerpsch: antwerpen, stadt
antwoorde godes: orakel
aoniaen: hercules
aonisch: musen
apellisch: werck, werckinghe
apen: bootsicheyt, dans, ghedans, schavot, spel
aphroditsch: venus
apollineaensch: orpheus
apollisch: lyre
apollos sone: aesculapius, medecijn, ronsart, zangher
apostatisch: afvallinghe, afwijckinghe, revolteren
apostel: s. pauwels
apostels ghezelle: s. ian evangelist
apostelsch: kercke
apostolisch: religie
apotekers: dranck, medecijne, recepte
appel: beuken, boomgaert, hof, kinne, korf, merct, ooghe, rooster, schelle, tuyn
appelachtich: appeldranck, cidre, zuerheyt
appelbrengende: herft
appeldraghende: boomken, oraegniboom, pijnboom, warande
appelgrouw: hemel
appelich: borstkens
appellis: tafereel
appellisch: schilder
appetijtich: sauce
appetijt-makende: kleyn ajuyn, schaloegnien
appolinisch: delos
appolisch: bloeme
appolonisch: orakel
april-visch: elft, makereel
aquineesch: iuvenalis
arabisch: aloe, ghember, mahomet, myrrhe, oliphant, reuck, suycker
arbeydelijck: bekommeringhe
arbeydende: aenbilt, bie, esel, huerlinck, knecht, leven, miere, os, ploech, scholier, stier, wanner, werckman
arbeyder: goutsmit, metsere, stier
arbeyders: arbeydt, caf, ghestaltenisse, handtboom, kant, pack, smisse, wolle
arbeydich: ambacht, ambachtsman, ampt, aristoteles, backere, bie, boer, bootsghezel, coffermaker, dienstmaecht, dorpman, empsicheyt, executeur, gheduericheyt, ghierigaert, gierighen, goudt, graf, hamer, handen, handt, herder, hesiodus, huysman, iacht, iaghere, ionckwijf, kameniere, kistmaker, konste, konstenaer, koophandelinghe, koopmans handelinge, kuyper, leden, maeyers, mensche, middel, middelmaticheyt, nacht, neersticheyt, neerstig onderstaen, oeffeninghe, ondersoeckinghe, onderwijsinghe, os, othomans, oversetter, pachtenaer, pachtere, pasteybacker, plinius, ploech-yser, procureur, questie, rechter-handt, rughstrangh, rydere, s. pauwels, schrijnwercker, schrijver, scythen, slootmaker, smit, stalknecht, steertbeen, sware vraghe, thebayden, timmerman, valckenier, veersken, velblooter, vers, vervolghinghe van eenich dinck, visscher, vlysses, voerman, volbrengher, vrije-konste, vrouwe, vulcanus, wagheman, werck, werckinghe, werckman, wever, wijngaerdenier, wijngaert-snijder, wijngaert-snoeyer, zoetelaer
arbeydisch: druckerije, mase, musen
arbeytachtich: genevoys
arbeyts: sweet, troeffel, truweel
arbeyt-verdraghende: thracianen
arbitrael: proces
arcadiaen: lycaon, parthenopaeus
arcadisch: esel, mercurius, moly, pan, silenus
arch: advocaet, cupido, dogghe, duyvel, dwerch, ghewormte, hert, hinde, hondt, kecke, krancken, liefde, naenken, parte, scorpioen, serpent, spottere, tooverersse, verghift, voorsprake, ziecken
archlistich: bedriegher, bedroch, bekoringhe, betrappinghe, boosheyt, fuyck, haerman, hase, loosheyt, makelaer, neerstig onderstaen, ondersoeckinghe, othomans, oudt-wijf, overvallinghe, procureur, pypere, roovinghe, schalckheyt, temtatie, verrader, verraderije, visch-korf, voghelaer, vrouwe, zonde
arcke christi: kercke
arckenbouwere: noe
arendraghende: keule, onkruydt
arespenninck: penninck
arguerende: disputatie
argus kindt: wachter
ariaensch: ketterije
aristotelis discipel: philosooph
arithmetic soon: meter
arm: ambacht, ampt, beclach, bedelaer, beroovinghe, blindtheyt, borse, buydel, buyt, democritus, destructie, diogenes, dorp, dronckaert, dwaes, elende, fiel, gebannen, ghevanckenisse, ghevanghenen, ghiericheyt, ghierigaert, gierighen, hatinghe, herder, herte, hoovaerdije, hutte, idioot, kleermaker, kluysenaer, leven, lyre, minnaer, minnebroeder, minrebroeder, misval, munninck, nijdicheyt, noodt, noodtwendicheyt, ongheluck, onvruchtbaerheyt, ootmoedicheyt, oudtheyt, pels, plautus, pynier, rabaut, ruyne, schade, schoenlapper, schrobbere, schudde, slave, snijder, soberheyt, student, tijdt, vee, verdervinghe, verstooringhe, verwoestinghe, visscher, vrijer, weduwe, wees-kindt, werckman, zot
armen: gasthuys
armenbezorchstere: weduwe
armenisch: amomum, euphrates
armhertich: armoede, blooheyt, hannentaster, hinnentaster, kleynmoedicheyt, krancken, ootmoedicheyt, passien des gheests, roepinghe, schaep, vreese, vrouwe, weduwe, weemoedicheyt, woeckeraer, ziecken
aromatisch: myrrhe
arterioos: adere
asch: lichaem
aschachtich: bedt-panne, coperroodt, ghenster, heyrt, metael, muscaet-noten, reliquien, roock
asch-spouwenden: aetna
asch-verwich: aschvijster, huys-duyve
aschvijster: boer, oude-man
aschvijstersch: blooheyt, december, katte, luyicheyt, onachtsaemheyt, winter, wintermaendt
ascreaensch: hesiodus
ascreames: musen
asiatisch: lydien, maeonien
assch: stof
assyrisch: amomum, euphrates, nabuchodonosor, nardus, reuck, sardanapalus, yvoor
astericken: plaveysel, vloersel
astrologisch: prognosticatie
astronomijn: abraham
astronomisch: prophecije
athamantidisch: melicerta
atheniaen: cecrops, solon
atheniaensch: aglauros, inventeur, menander, orithia, pallas, philomela, themistocles, vindere
athenisch: manier van dichten, oker, olyve, plato, stijle, uyl, vryheyt
athleten: milo
atlandisch: schouderen
atlandtsch: mercurius
atlanticsch: olympia
atlas neve: mercurius
atolisch: achelous
attisch: athenen, minerva, orithia, philomela
audientie: dinghplaetse, raedtskamer
augustijne: boeckstaven, letteren
augustus: keyser
ausoniaen: romeynen, scipion
ausonisch: tyber
autentijck: afcomste, autheur, fame, gheslachte, obligatie, privilegie, tytel, zeghel
autentijcsch: voorouders, voorvaders
autheur der hemelen: zonne
autoriteyten: authoriteyt, maecht
avont: ghebedt, koelte, sterre
avontuerder: heldt, iason, roelandt, soldaet, stierman, tuysschere, waechhals, zeeroover, zoetelaer
avontuerders: genevoys
avontuere: lot
avontuerende: iaghere
avontuerich: bal
avontuerlijck: ghevaer, perijckel, strijdt
avontuers: bootsghezel, lot, oorloghe, proces, quaerte, valckenier, victorie, waechhals, zeghen
avontvliedinghe: overlijden
azijn: kruycke
azueren: marber, scharlaken
babbelaer: oude-man
babbelende: hondt, simme, tantvleesch
babbelersse: oudt-wijf
babylonisch: euphrates, iode, nabuchodonosor, semiramis
bacchisch: menaden, nectar, priapus, vochticheyt
bacchist: silenus
bacchus: torsch, tronie, veyl, wijn
bacchus-feestich: vastenavondt
bachgrachtsch: wijn
bachist: dithyrambus
bachus: dans, ghedans
bachus suster: ceres
back: huys, steen
backers: deech, forneys, fourneys, koeck, meil, oven, zeve, zifte
bade: kuype, stove
badt der wedergheboorte: doop, doopsel
baer: bobbel
baerachtich: bobbel, gallerije, nayaden, neptunus, overvloedicheyt, sant, savele
baerden: hayrlocken, knevelbaerdt
baerdtdragher: bock
baer-opworper: neptunus
baert: cam
baertdraghende: aensicht, ghedaente, ghelaet
baffende: stiefmoeder
baffer: haerman
bagagie: male
baggen: gheschenck, iuweel, vereeringhe
baghijnen: cus, hulsel, maeghdelijcken staet
bahu: male
bake: havene, speck
bal: rakette
balance: ghewichte, goutghewichte
balcker: esel
balsem: vrystere
balsemen: reuck
balstuerich: mensche
banckets: bereydinghe, gherichte
bancketten: kostelijckheyt
banner: tuysschere
barachtich: charybde, locht, lucht, nymphen
barbarisch: annibal, basiris, dootslager, exerxes, furien, ghevanckenisse, gheweldicheyt, godtloosheyt, gotten, hannibal, herdicheyt, herodes, hippolytae, holofernis, indien, medea, monster, moorder, mooren, onbeleeftheyt, onghemaniertheyt, oorloghe, raserije, ruyters, schipper, scythen, strafheyt, strengheyt, thracia, turcken, wilde menschen, wonder-dier, wreetheyt, xerxes, zee
barbiers: becken, scheire, spieghel
barbier-spel: citere
barcelonisch: beuckelaer, schildt
barcken: bessem, garde, roede
barden: pluto
baren: golve, waterbare
baren spel: schip
barende: coe, coeye, deluvie, fonteyne, gonste, gunste, nijl, oever, phasis, sant, savele, vloedt, water, waterloop, wolcke, zee, zeekant
barghen: bake
barich: achelous, oceaen, schuym
barmhertich: aelmoessenier, aeneas, aerdicheyt, christen, fiel, godt, godtvruchticheyt, goedtdadicheyt, gratie, medelijdenheyt, miere, misdaet, moeder, ooghe, ouwevaer, oyevaer, rabaut, schrobbere, schudde, schult, tranen, verghiffenisse
barnende: cancer, vlamme-vyers
barvoets: broeder, minnebroeder, minrebroeder
bassebewaerder: hase
bassende: aenstoot, aenval, appetijt, brackhondt, cerberus, dogghe, dog-hondt, eet-lust, golve, gulsigaert, hondt, hongher, maghe, speurhont, stemme, tempeest, vloedt, waterbare
bastaert: appel, goliath, koeckoeck
basten: coorde, touwe, zeel
batelijck: hulpe
beancxt: by-gheloof, gheraetsel, superstitie, zorchvuldicheyt, zorghe
beantwoordinghe: requeste
bearbeyt: aerde, gheschrift, graf, hof, konste, marber, navolghinghe, oratie, predikatie, profijt, schrift, sweet sonnet, tapisserije, tragedie, tuyn, veersken, vers, voordeel, woorden, wtsprake
beaunen: wijn
beberdert: schrage
bebladert: hof, noteboom, poplier, tack, tuyn
bebloedt: bijle, coutelas, dagghe, deighen, doodinghe, hellebaerd, mars, martirisatie, moorderije, oorloghe, pijl, rustinghe, schicht, slachter, soldaet, tragedie, vleeshouwer, wapenen, wiltvercken
bebloemt: aerde, beemt, crans, hof, oever, oratie, tuyn, weyde, wtsprake, zeekant, zomer
beboomt: hof, tuyn
bebuyct: spinnekoppe
bedacht: bescheydenheydt, discretie, exploict, redelijckheyt, vlysses, volbrenghinghe
bedaut: beemt, hof, kruydt, tuyn, weyde
bedde-bewaerder: ghelubden
bedeckt: achterdencken, aes, bedroch, bespieder, bespiedinghe, buyse, fenijn, ghelaet, ghelijckenisse, gheraetsel, gheveynstheyt, haet, hipocrisie, ialoursheyt, nacht, reliquien, schat, schijn, sententie, spie, spottere, suspitie, temtatie, tijdt, veete, verborghentheyt, verrader, verraderije, vonnisse, woordtbekoringhe, wroeghinghe, zonde
bedel: aessack, korf
bedelachtich: katte, schudde
bedelaer: lyre, munninck, schudde
bedelaers: aessack, kleppe, vastenavondt
bedelende: armoede, bedelaer, fiel, ghiericheyt, kluysenaer, minnebroeder, minrebroeder, pelgrim, rabaut, schrobbere, schudde, vlieghen
bedelsackdragher: fiel, rabaut, schrobbere, schudde
bedencken: misdedigher
bedenckende: aenleggher in rechte, verborghentheyt
bedenckere: kluysenaer
bedenckich: droefheyt
bedervende: cupido, liefde
bediedelijck: teecken, verhael, verklaringhe, wapen-rock
bedienaers des goddelijcken woordts: sorbonisten
bedienelijck: oratie, wtsprake
bediener: executeur, volbrengher
bedijckt: vyvere
bedorven: locht, lucht, venus, wellust
bedreven: misdaet, zonde
bedriechachtich: griecken, laomedon, listicheyt, peerdt-tuysscher, sicilianen
bedriechstere: circe, coppelersse, cupido, destinatie, liefde, venus, voor-ordonnantie, vrystere, welsprekenheyt
bedrieghelijck: aenlockinghe, aenslach, aes, afgodt, argument, bare, bedriegher, bedroch, bespiedinghe, bestandt, betooveringhe, betrappinghe, bewijs-reden, boosheyt, ciraet, cupido, demon, droom, duysterheyt, duysternisse, dwalinghe, flatteerder, fortuyne, gheraetsel, gheveynstheyt, gonste, gunste, guychelaer, hipocrisie, hope, kamerspeelder, kecke, koesteringhe, konste, lachen, leven, liefde, lieflijckheyt, listicheyt, loosheyt, lot, mahomet, mereminne, misbruyck, mommer, net, onschuldt, onthalinghe, ooghe, opinie, opvoedinghe, overlegghinge, overvallinghe, parte, pluymstrijcker, pypere, quackzalver, rootse, schalckheyt, schickinghe godes, slaep, smeeckinghe, sophist, sophisterije, stellio, strick, teerlinghen, toovenaer, tooverersse, tooverije, toover-konste, twijffelachticheyt, vaeck, venus, verontschuldighinghe, verrader, verraderije, vleyaert, vluchtinghe, vlysses, voghelaer, vrouwe, weerelt, woordt, zee, zilver
bedrieghelijcken schijn: gheveynstheyt, hipocrisie
bedrieghende: betooveringhe, bitebau, overspel, spoock, twijffelachticheyt, zuyden-windt
bedriegher: advocaet, demon, haerman, hovelinck, iason, laomedon, mahomet, makelaer, mercurius, minnaer, paris, quackzalver, tantalus, uylenspieghel, verswijgher, vlysses, voorsprake, vosch, vrijer
bedrieghersse: circe, schaduwe
bedroeffelijck: kranckheyt, weedom, ziecte
bedroeft: aensicht, bekommeringhe, castor, doot, gebannen, ghedaente, ghelaet, ledicheyt, minnaer, mistroosticheyt, rouwe, vrijer, weduwe, wesen
bedroevende: last, ledicheyt, oorloghe
bedroghen: eva
bedruct: armoede
beduydende: sterre
beduynt: zee
bedwinghende: palais
bedwonghen: dienstbaarheyt, leetwesen, onderdanicheyt, onderworpinghe, subjectie
be-eedight: belofte, bondtghenoot, gheselschap, verzelschappinghe
beelden: schilder
beeldt des doots: slaep, vaeck
beeldt godts: mensche
beenen: paternoster
beer: vee
beerende: huylinghe, injurie, loeinghe
beestachtich: barbaren, barbarische menschen, ghenuechte, minnaer, mooren, numiden, vermakinghe, vrijer, wilde menschen
beestbewarende: dogghe
beestelijck: dronckenschap, leelijckheyt, mismaectheyt, onkuysheyt, onverstandt, onwetenheyt, sodomitisch, stouticheyt, verschrickinghe, vervaertheyt, wellust
beesten: bijtinghe, hooft van een wildt swijn, horen
beesten-koninck: leeu
beestich: afgoderije, dulheyt, furien, oorloghe, raserije, strafheyt, wreetheyt
beest-rijck: enghelandt
beete: moes
beetkens: stucken
befenijnde: cupido, liefde
befonteynde: beemt, weyde
begaeft: gasthuys, mensche, numantia, trooster
beganght: wech
begarent: spille
begheeren: wensch
begheerende: lof, moeyelijckheyt, ootmoedicheyt, ootmoedighe bedinge, supplicatie
begheerich: appetijt, bedriegher, cupido, eet-lust, ghebedt, ghierigaert, gierighen, goudt, ionghelinck, ionghen, laster, liefde, naghel der handt, ooghe, peerdt, zoylus
begheerlijck: curieusheyt, cus, eergiericheyt, eergierigaert, eerzucht, grootsicheyt, hope, ieught, ionckheyt, lever, lieflijckheyt, midas, nero den tyran, venus, wensch, wille
begheert: begheerlijckheyt, bequaemheyt, besluytinghe, brief, bystandt, eeuwe, fruyt, ghenietinghe, goederen, havene, kost, leetwesen, lot, middel, middelmaticheyt, nieumaren, oraegniappel, rijckdom, ryckdom, schickinghe godes, schoonheyt, spijse, vergheldinghe, volbrenghinghe, volkomenheyt, vrede, vrucht, vrystere, wederkeeringhe, wildtbraet, wilt, zeltzaemheyt
beghenadichde: heylighen, santen
beghinnende: aenvanck, beghintsel
begiftich: canoninck
begomt: ente, griffie
begraeffenis: beclach
begraest: aerde, braeck-lant, dal, hof, lomber, lommer, oever, tuyn, valeye, veldt, wech, zeekant
begraven: schaduwe, schat
begravinghe: mausole
begrijpelijck: beeldtsnijder, vernuft, verstandt
begroeft: hof, tuyn
behaeght: berch, hof, tuyn
behaghelijck: aenlockinghe, aerdicheyt, cortswijle, danssaert, dochter, ghemeynsaemheyt, goedtdadicheyt, gratie, lenten, leven, lieflijckheyt, minnaer, omhelsinghe, reuck, tijdtkortinghe, vrijer, westen-windt
behaghende: christus-ooghen
behamert: aenbilt
behanghen: autaer, bedde, cabinet, koetswagen, mommer, schatkamerken
behavent: kaey, malta, thebe
behavert: peerdt
behelpelijck: dranck, handtboom, medecijne, recepte, toevlucht, tribuyt, verlichtinghe
behendich: aerdt, ambacht, ambachtsman, ampt, arbeydt, ariadne, baertscheerder, barbier, behendicheyt, bequaemheyt, capiteyn, coffermaker, coppelaer, danssaert, demon, dienstmaecht, druckerije, elsen, ghestaltenisse, goutsmit, guychelaer, handelinghe, handen, handt, handtboom, heldt, helena, hooftman, hul-ghetuych, hul-yser, ieught, ionckheyt, ionckwijf, kameniere, kamerspeelder, kistmaker, konste, konstenaer, kraeye, kuyper, loosheyt, matte, mensche, metsere, middel, middelmaticheyt, minerva, natuere, navolghinghe, neersticheyt, neerstig onderstaen, nest, ondersoeckinghe, passement, pinceel, pollux, potbacker, rechter-handt, ridder, schave, scheire, schermer, schickinghe, schildtknecht, schipper, schocken, schockinghe, schrijnwercker, schrijver, schutter, slootmaker, sluyse, smit, spinnekoppe, spyckerboor, stouwinghe, timmerman, tonghe, tooverersse, troeffel, truweel, turcken, verroeringhe, vingher, vlysses, vlyticheyt, voorloper, vulcanus, werck, werckinghe, werckman, wercktuych, wijngaerdenier, wijngaert-snijder, wijngaert-snoeyer, ziele, zorghe
behijght: sweet
behoeftich: ghierigaert, gierighen, kleermaker, snijder
behonicht: aenlockinghe, aes, ambrosia, catullus, cupido, daeyen, fruyt, ghezangh, koeck, koesteringhe, liefde, lippen, mondt, musen, nectar, opvoedinghe, orateur, oratie, orpheus, smeeckinghe, stemme, suppositorie, tonghe, uytsprake, veersken, vers, vrucht, wellust, welsprekenheyt, woorden, woordt, zanck
behoorlijck: beurte, godtvruchticheyt, mate, neersticheyt, plicht
behulpelijck: aerdt, apoteker, bate, behendicheyt, bequaemheyt, beschermer, bescherminghe, bystandt, godt, goedicheyt, goedt, gonste, gunste, handen, handthave, handtriem, hulpe, iuno, lene, middel, middelaer, middelmaticheyt, natuere, potheys, raedt, remedie, troost, vriendt, vryheyt, wanner, wetten
behulpsaem: behoudt-sone, gheselschap, medelijdenheyt, swagher, verzelschappinghe
behuysraet: herberghe
behuyst: libanus
beijst: apenninus, olympia, scythen
bejaghende: bede, begheerte, eergierigaert, lust
bejagher: soliciteerder, soliciteur
bekaemt: azijn, edick
bekalct: metsere
bekent: cedel, duyvel, handtschrift, herberghe, inventaris, oever, register, zeekant
bekeurder: diefleyder, stadtdienaer
bekladt: copije, schaep, slets, slijckhosen, vodde, winter
beklaeght: mistroosticheyt, overlijdinghe, pythagoras, stervinghe, uytvaert, weduwe, wensch
beklaghelijck: a-dieu, af-scheyt, afwesenheyt, anghst, ballingschap, blindtheyt, colicompas, darmpijne, destinatie, doot, droefheyt, ghedachte, graf, graf-schrift, klachte, mistroosticheyt, misval, ongheluck, oproer, ouderdom, overlast, overlijden, pyne, pythagoras, quellagie, quellinghe, ruyne, schickinghe godes, strijdt, teghenspoet, tragedie, tweedracht, twist, voor-ordonnantie
beklaghende: beschuldigher, elegie, medelijdenheyt, ootmoedighe bedinge, supplicatie, treur-liedt
bekleedt: lessenaer
bekomelijck: waerheyt
bekommerende: boeye, koophandelinghe, koopmans handelinge
bekommerich: zorghe
bekommerlijck: koophandelinghe, koopmans handelinge, kranckheyt, leven, momboorschap, voocht, voormonder
bekommert: arbeydt, gheraetsel, haerman, ialoursheyt, last, locht, lucht, oude-man, palais, twijffelachticheyt, verblindinghe, verzamelaer, werck, wroeghinghe
bekrachtight: overeenkominghe, vereenighinghe
bekrosen: cock, goutsmit, schoenlapper, schommelkock, smit, switsers
belachelijck: aep, armoede, blyschap, bootse, bootsicheyt, dans, ghedans, ghekrijsch, gheroep, gheveynstheyt, grinsinghe, hannentaster, hinnentaster, hipocrisie, idioot, kluchte, knick, koutinghe, mallicheyt, mensche, muys, narricheyt, onbequaemheyt, oudt-wijf, schimpreden, spel, spottere, tweedracht, twist, ydelheyt, zotterny
belachsaem: bootsicheyt
belammert: proces
belast: ghebodt, ondersoeckinghe der pijnbanck, ondervraginghe
beleeft: abt, acestes, aegina, aerdicheyt, borgher, brief, cus, danssaert, demostenes, dochter, egyptenaer, florentijnen, fransman, ghelievekens, gheselschap, ghetempertheyt, goedertierenheyt, goedicheyt, goedt, goedtdadicheyt, gonste, gratie, gunste, ioncker, ionckheer, iuno, lief, lot, maghet, manierlijckheyt, mensche, mildicheyt, minnaer, notarius, omhelsinghe, onschuldt, onthalinghe, ooghe, requeste, secretarius, steeticheyt, trajanus, trooster, verghiffenisse, verontschuldighinghe, verzelschappinghe, vlaminck, vriendinne, vrijer, vrouwe, weerdt, woordt, zedicheyt
beleert: heusheyt
belemmert: dwalinghe, verdervinghe, verwoestinghe
belettelijck: stoot, teghenzettinghe, verhinderinghe
belijmt: cupido, liefde
bellaisch: veersken, vers
bellerophontiaens: pegasus
belofte: vrystere
beloken: paesschen
beloofde: evangelium
belooft: eedt, gheloove, reynicheyt, reyse, trouwe, vergheldinghe, voldoeninghe
beloonende: ghewin, kloeckheyt, kloeckicheyt, winninghe
beloopere: coppelaer
belovere: coppelaer
bemeelt: backere, bootsicheyt, meulder, narre, oudt-wijf, pannekoecken, struyven
beminnelijck: erasmus
beminners: predikanten
beminstere: venus
bemint: broeder, bruydt, dochter, ghelt, gheselle, lief, moeder, schat, secretarius, vriendinne
bemoscht: fonteyne, kuyl, rootse, speloncke, steenrootze
bemuert: amsterdam, antwerpen, huys, rootse, stadt, warande
benauder: gasthuys
benaut: anghst, arbeydt, borst, buyck-pijne, ghevanckenisse, ghevanghenen, herte, hutte, mistroosticheyt, oude-man, scheet, zorchvuldicheyt, zorghe, zuchten
benauwende: coude, fortuyne, ghevanckenisse, kin-yser, pijnbanck, pyne, strick
beneerstighend: soliciteerder, soliciteur, zorghe
beneerstight: aenslach, provisie, voorraedt
beneficiael: iaer-ghelt, pensioen
beneficie: prebende
benepen: katte
benevelt: tarwe
benijdende: cupido, liefde
benijt: coukoeck, ghierigaert, gierighen, goederen, goudt, koninckrijck, lof, lot, rijckdom, ryckdom, scepter, solon
beolijt: lemmet, lonte
beoordeelt: citatie, daghement
beotrinne: themis
bepaelt: aerde, eynde
bepeerelt: aurore, bagghe, boordt, bruydt, choorkappe, dageraet, frenie, hals, halsbandt, halscieraet, hulsel, iouffrouwe, iuweel, mytere, neuse, oever, oost, reliquien, rinck, staf, syde, verguldinghe, waghen, zeekant
bepeereltsteertich: pau
bepeetert: coopmanschap, ware
bepeysende: astronomijn, eenzaemheyt, minnaer, sterrenkijcker, vrijer
bepeyst: astronomijn, sterrenkijcker
beplaestert: biekorf, camer
beplant: aerde, warande
beplantet: hof, tuyn
bepluymt: eere, helm, helmet, klauwe, nest, ouderdom, poot
bepoeyert: gheschut
beproeft: goudt
beproevende: bekoringhe, temtatie
bequaem: aerdicheyt, aessack, baertscheerder, barbier, bate, been eenes menschen, behendicheyt, bystandt, cabinet, ciraet, dochter, fortuyne, ghelaet, ghelijckenisse, ghemack, ghemackelijckheyt, gratie, handelinghe, handen, handtschoenen, havene, hoeck, hof, hout, hul-ghetuych, hulpe, hul-yser, huysraedt, iouffrouwe, kleedt, leersen, lijnwaet, linnen, mantel, moeyte, neersticheyt, nutticheyt, oorsake, peerdt, profijt, protocol, provisie, remedie, reynicheyt, ridder, rustinghe, schabelle, schatkamerken, schatter, schickinghe, schildtknecht, schocken, schockinghe, seysene, sickel, soldaet, spreeckwoordt, stade, stouwinghe, syde, tijdt, toevlucht, troost, tuyn, vaendragher, victorie, vlyticheyt, voordeel, voorraedt, vriendt, vryheyt, vrystere, wacht-toren, wapenen, wooninghe, woonstede, zeghen
beraden: voornemen
beraetslaeght: bondtghenoot
berch: steen, wijngaert, zout
berchachtich: alpenberch, apenninus, boom, brabandt, dal, doolwegh, helicon, hooghheyt, kuyl, landtschap, malta, mastboom, olmboom, pales, parnasus, pijnboom, puymsteen, rootse, ryn, schotlandt, sneeu, speloncke, steen, valeye, wech, woestijne, wolcke
berchhooch: casteel, schansse
berchs: castagnieboom, fonteyn-adere, fonteyne, kristalijn, lijster, onvruchtbaerheyt, pijnboom, ruytenkruydt, varenkruydt, verschrickinghe, vervaertheyt
berchwoonder: herder, pan
berchwoonende: sater
berecyntiaensch: cymbale
berecyntsch: cybele
beredent: gheest
berekent: ghelach
bereyt: aerde, bancket, bedde, bespiedinghe, dranck, eere, kalck, kost, laken, maeltijdt, medecijne, oratie, pompeusheyt, pottagie, recepte, sale, sauce, speck, spijse, veerdicheyt, voorhuys, wolle, worste, wtsprake, ziele, zoppe, zout
bergen: boom
bergher: visch, wolle
berghich: aerde, eenzaemheyt, ghier, pan, vlierboom
berispelijck: oneere
berispende: diogenes
berisper: oude-man, quintilis
bernende: africa, brandtstock, fackel, hitte, hondtsdaghen, hout, kalck, kole, tortse, vlamme-vyers
beroemelijck: dreyghement, dreyghinghe, stouticheyt, vermetentheyt, verwaentheyt
beroemer: ambachtsman, baertscheerder, barbier, ionghelinck, ionghen, konstenaer, minnaer, netteboef, pluymstrijcker, vrijer
beroemers: genevoys
beroemich: eere, hoovaerdije, onbeschaemtheyt, vermetentheyt, verwaentheyt
beroemt: authoriteyt, demostenes, hercules, maecht, pasquille
beroepelijck: citatie, daghement
beroepende: dreyghement, dreyghinghe, heraut, knick, krijghs-bode
beroerende: vloedt
beroeringhe: passien des gheests
beroerlijck: beweginghe, hemel, herre, hutte, locht, lucht, passien des gheests, verschrickinghe, vervaertheyt, vreese, weerhaen, wijser
beroert: alarm, bare, bede, begheerte, charybde, dulheyt, furien, ghelaet, gheluyt, ghetier, golve, gramschap, lust, orcus, raserije, verdervinghe, verwoestinghe, waterbare, wesen, windt, zee
beroest: panne
berooct: afgodt, beeldt, cokene, panne, roet, schoorsteen, schouwe, slootmaker, smit, stove, vulcanus, zoet vande schouwe
beroomt: melck
beroover: straetschender
berooversch: harpye
beroukleedt: uytvaert
berouwende: a-dieu, afscheyt, af-scheyt, vertrec
berouwich: gramschap
beroyde: armen-mensche
berstende: ghedrangh
besaetsendragher: fiel, rabaut, schrobbere, schudde
beschadight: aenleggher in rechte
beschaduwet: leven
beschaemt: aensicht, banninghe, bastaert, cus, danssaert, dochter, ghedaente, ghelaet, ghelubden, ghevanghenen, hippolytus, kleynmoedicheyt, maghet, nonne, ootmoedicheyt, priapus, reynicheyt, weemoedicheyt, weygheringhe, zondaer
beschamelijck: blamatie, leelijckheyt, mismaectheyt, schorftheyt
beschanst: bolwerk
beschermelijck: bolwerk, borstweeringhe, bystandt, casteel, preservatijf, rustinghe, schansse, toren, wapenen, wederstandt
beschermende: beuckelaer, rondasse, schildt, wachter
beschermer der onnooselheyt: godt
beschermer der romeynen: fabius
bescherm-teecken: sauvegarde
bescheten: aers, doecxken, eers, slets, voddeken
bescheydelijck: annibal, hannibal, lyre, orateur
bescheyden: citatie, daghement, iaer, oratie, strijdt, wtsprake
beschimmelde: kuyl, speloncke
beschimp: woordt
beschoten: camer, wech
beschreven: brief, inventaris, papier, register
beschreyelijck: kranckheyt, oorloghe, overlijden, pyne, strijdt, teghenspoet, weedom, ziecte
beschreyende: beclach, graf-schrift, rouwe
beschreyt: a-dieu, afscheyt, af-scheyt, begravinghe, leetwesen, overlijden, overlijdinghe, stervinghe, uytvaert, vertrec
beschrijft: penne
beschuddelijck: beschermer
beschuymt: breydel, ghebit, toom
beschuyt: broodt
besentensijt: cortheyt
beserpent: erinnys, gorgones, megoera
beset: biekorf, camer, casteel, dochter, schansse
besich: banckhouwer, huerlinck, iaghere, kelderweerder, knecht, koophandelinghe, koopmans handelinge, kuyper, pachtenaer, pachtere, procureur, velblooter, verzamelaer, werckman, wijngaerdenier, wisselaer, zorghe
besiende: ooghe
beslaghen: bijle, blaesbalck, boghe, eemer, gordel, hellebaerd, herre, kiste, klompen, koetswagen, kudse, lancie, pijcke, pijl, plattijnen, rat, riem, saghe. schicht, schildeken, spiesse, swijnspriet, voor-onder van een schip, wiel
beslijct: aerde, doorganck, passagie, schoenen, slijckhosen, voeten, weerwolf
besloten: amsterdam, antwerpen, besluyt, besluytinghe, bolwerk, boomgaert, citatie, daghement, dinghplaetse, hof, merch, munninck, nonne, overeenkominghe, pavillioen, raedtskamer, raedtslach, resolutie, stadt, stantvasticheyt, tijdt, tuyn, veldtkoetse, vereenighinghe, voornemen
besluytende: redelijckheyt
besmet: faute, hoere, krancken, locht, lucht, melaetsch, oneere, oudt-wijf, pandora, python, roest, schudde, ziecken
besmettelijck: adem, aessem, basiliscus, cortse, harpye, oneer, peste, rot, schande, verrottinghe
besmettende: oorloghe
besmeurt: baerdt, brader, braderije-houder, charon, cock, fiel, rabaut, roest, schommelkock, schrobbere, schudde, sweere
besmeutert: roest
besmuystert: baerdt, charon, fiel, oudt-wijf, rabaut, schrobbere, schudde, sweere
besneden: iode, koutinghe, turcken, voorhuyt
besneeut: alpenberch, apenninus, berch
besnot: neuse, schaep, speecksel, versnoteringhe
besochte: hierusalem
besolffert: gheschut
bespelwerct: bagijnken, bandeken, kinderhulsel
bespie: toren
bespiedende: aensiender, ooghe, wachter
bespieder: dief, mercurius, roover, straetschender, wijngaerdenier, zeeroover
bespiedersse: fortuyne
bespiet: verrader, verraderije
bespinnekopt: hof, tuyn
bespottelijck: onbequaemheyt, spel
bespottet: narre
bespraect: advocaet, voorsprake
bespreken: overeenkominghe, vereenighinghe
besprengh: quispel
besprenghende: asparges, corael
bespringende: geweldicheyt, kracht, stouticheyt, vyandt
bespringher: vaendragher
besproet: voorhooft
besproeyende: buyse, fonteyne, nijl, vloedt, waterloop
besproken: verbondt
best: moeder
bestandich: behulp, bystandt, hulpe, lene, voedtsel
bestedight: edict, mandaet, ordonnantie
besteedt: arbeydt
bestorvenen: roskam
bestoven: meulder, narre, reusen, soldaet, voeten, vulcanus
bestraelden: phoebus
bestraffelijck: misdaet
bestraffenden: aenleggher in rechte
bestraffer: alcaeus, schoolmeester
bestreelder: coppelaer
bestreelt: koesteringhe, minnaer, opvoedinghe, vrijer
bestreent: winde
bestreken: blosinghe, kalck, muer
bestrijcstere: vrystere
besucht: a-dieu, af-scheyt
beswaerlijck: bekommeringhe, rouwe, tribuyt, zorchvuldicheyt
beswaert: gebannen, oproer, vervloeckinghe
beswarende: beroovinghe, buyt, hoest
besweerder: toovenaer
besweeten: arbeydt
besworen: aenslach, belofte, betooveringhe, borghe, sterre, tooverije, veersken, verdrach, vers
besworenen gheest: demon
betaelder: thresorier
betael-noy: ghierigaert, gierighen
betaelt: ghelach
betalende: loon, salaris
betalijck: cedel, ghelach, handtschrift, obligatie, rantsoen, tribuyt, woecker
betamelijck: nutticheyt
betart: cabel
beteeckenende: schildt, sterre, wapen
betoonende: vermaninghe
betoonlijck: autheur
betooveraer: orpheus
betooverende: ghezangh, hope, medea, stemme, tonghe, toovenaer, tooverersse, zanck
betoovert: demon, fenijn, lachen, passien des gheests, soldaet, veersken, vers
betorent: casteel, schansse
betrachtenden: eergierigaert
betraent: a-dieu, afscheyt, af-scheyt, beclach, beschreyinge, beweeninghe, droefheyt, elegie, ghebedt, leetwesen, medelijdenheyt, mistroosticheyt, ootmoedighe bedinge, phineus, schudde, supplicatie, treur-liedt, vertrec, wanghen, zuchten
betranende: klachte
betrapende: schalckheyt
betrecker: haerman
betreden: aerde, doorganck, passagie, strate, voetstappen, wech
betrout: dienaer
betuniaens: solpher
betuyghende: woordt
betuynt: boomgaert
betwistight: overeenkominghe, vereenighinghe
beucken: swijn, vercken
beul godes: duyvel
beulinne: doot, ialoursheyt, oorloghe
beulinne des levens: hope
beuls: garde, roede
beulsch: angst, benautheyt, castijdinghe, conscientie, ghewisse, ondersoeckinghe der pijnbanck, ondervraginghe, strafheyt, wreetheyt
beusel: droom, overlegghinge
beuselachtich: fabel, griecken, leughen, loghene
beuselich: by-gheloof, superstitie
beuselverkooper: boef, makelaer, rabaut, uylenspieghel
beusel-zeggher: boef, rabaut
bevaerlijck: havene, mase, tyber, vyvere, zee
bevallich: boef, rabaut
bevallijck: aensicht, circe, ghedaente, ghelaet, ghemeynsaemheyt, minnaer, omhelsinghe, venus, vrijer, westen-windt
bevanghen: passien des gheests, slaep, slaep-ziecte, vaeck
bevanghende: slaep, vaeck
beveert: eere
bevel: brief
bevelende: deurwaerder, onsterckheyt
bevende: adere, angst, bare, bedde, bellekens, benautheyt, bladt, blaesbalck, blixem, blooheyt, cortse, dans, demon, diamant, duym, esel, fiel, ghedans, gherucht, ghetier, ghezangh, grasbloeme, handt, huylinghe, krancken, kranckheyt, lachinge, lampe, lancie, licht-vat, lippen, loof, misdedigher, oude-man, pijcke, pockighen, rabaut, rechter-handt, riet, schipper, schocken, schockinghe, schreeu, schrobbere, schudde, spiesse, stemme, sterre, swackheyt, swaluwe, tack, tortelduyve, vingher, vlamme-vyers, vleughel, vlieghinghe, vloedt, vluchtinghe, vorst, vreese, waterloop, winter, zanck, ziecken
bevestelijck: onschuldt, verontschuldighinghe
bevestight: edict, eedt, ervarentheyt, mandaet, ordonnantie, overeenkominghe, verdrach, vereenighinghe, verzekeringhe
beveylt: bachus
bevochtighende: vloedt
bevoddet: schudde
bevolen: ghebodt
bevoorwaert: overeenkominghe, verdrach, vereenighinghe
bevredighende: swijghinghe
bevredight: conscientie, ghewisse
bevreest: afwesenheyt, hannentaster, hase, hinnentaster, inghewant, oude-man
bevrijdt-teecken: sauvegarde
bevrijt: hof, tuyn
bevrosen: algidus, alpenberch, amber, ammer, emmeren-steen, haghel
bevrucht: karper, veldt
bewaect: casteel, schansse
bewaerder: herder, thresorier
bewaert: kost, maeghdom, schat, spijse
bewaeyt: vendel, zeyl
bewallet: casteel, schansse
bewandelt: braderije, cabaret, doorganck, gheselschap, halle, havene, kaey, merct, passagie, reyse, verzelschappinghe, wech
bewapent: herberghe
beweechlijck: beweginghe, comedie, cupido, godt, lichaem, liefde, medelijdenheyt, pyne, welsprekenheyt
beweeght: charybde, gramschap
beweenende: beclach
beweenlijck: aerde, doot, elegie, oorloghe, rouwe, treur-liedt
beweent: a-dieu, afscheyt, af-scheyt, begravinghe, droefheyt, graf-schrift, overlijdinghe, rouwe, stervinghe, tragedie, vertrec, weduwe
beweerlijck: bolwerk
beweghende: lomber, lommer, quickzilver, schilderije
bewesen: pandt
bewierrooct: autaer
bewijs: teecken
bewijselijck: figuere, ghestaltenisse
bewimpelt: gheraetsel
bewoghen: krancken, ziecken
bewonden: ente, griffie, pack, proces, scheede
bewoonde: europa
bewoonlijck: bouwinghe, huys, scythen-landt, timmeragie, weerelt
bewoont: hoeve, weerelt
beydende: fortuyne, oorsake, vertoevinghe
beyren: hooft van een wildt swijn, ruet, smeer
bezabbert: eerste copije, minute
bezaent: melck
bezaeyt: aerde, hof, spruyte, tuyn
bezane: leerskens
bezeghelt: brief, exploict, obligatie, tytel, volbrenghinghe
bezende: vlieghen
bezeylt: schip
bezich: ambacht, ampt, deurwaerder, dienaer, haerman, herder, maeyers, notarius, pasteybacker, secretarius, soliciteerder, soliciteur, spijs-bewaerder, stalknecht, voedtstere, voerman, voester-vrouwe, wagheman
bezidraghende: brem-haghe, cederboom, pijnboom
bezien: danssaert, torsch
bezijden: doorganck, passagie, vlieghinghe
bezocht: havene, wooninghe, woonstede
bezonder: ghelach, recht
bezorghende: cupido, liefde, wackerheyt
bezorghersse: aerde
bezorght: arbeydt, by-gheloof, moeder, provisie, ryckdom, superstitie, voorraedt, werck, zorchvuldicheyt
bezuchtelijck: pyne
bezuerende: pyne
biddende: aendachticheyt, ghevanghenen, gratie, klachte, knie, knieschijve, onderworpinghe, ootmoedicheyt, requeste, schudde, subjectie
bier: azijn, edick, ghelach, herberghe, kelder, kruycke, pot, tonne
biervlieghen: ghelach
biesachtich: aerde
biesen: korf, matte
bijster: afgrondt, beschreyinge, beweeninghe, passien des gheests, scheet, wonde
bijtende: achterclapper, ajuyn, alcaeus, ancker, azijn, bedriegher, been van een ghedicht, bitterheyt, bootsicheyt, brackhondt, brem-haghe, catullus, coude, diogenes, distele, doorne, droefheyt, edick, epigramme, fortuyne, gabberaer, galle, haeck, hondt, horatius, hulst, ialoursheyt, inct, iuvenalis, kalck, klappaert, klauwe, kleyn ajuyn, lachen, manier van dichten, martialis, netel, nijpinghe, nijptanghe, pachtenaer, peper, poot, rape, roest, ruve, saghe, schaloegnien, schimpreden, serpent, slanghe, speurhont, stekelbezie-haghe, stekinghe, stijle, vyle, woorden, woordt, zalve, zorchvuldicheyt, zorghe, zoylus, zuerheyt
bijtenden reformeerder: berisper
bilbilsch: martialis
billen: dijghe, heupe
billich: advocaet, voorsprake
bindende: bandt, cabel, cement, coorde, gordel, hennep, kemp, ketene, knoop, koorden, moortele, peckdraet, riem, strick, touwe, wijngaert-rancke, zeel
bindt: teene
binnewaters: visch
bisschops: mytere, staf, stoel
bistoniaen: tereus
bithyniaen: phineus
bitsich: berisper, hondt
bitter: afscheyt, aloe, angst, arbeydt, beclach, been van een ghedicht, benautheyt, beschreyinge, betonie, beweeninghe, bootsicheyt, buyck-pijne, cardus benedictus, coloquinte-appelen, cortse, coude, doot, dranck, droefheyt, endivie, eppe, fenijn, galle, galligaen, gentiane, gramschap, herdicheyt, herdtneckicheyt, hulst, injurie, keule, klisse, kost, kranckheyt, kruydt, leverkruydt, medecijne, meed, melancolije, myrrhe, note, oude-man, pachtenaer, peper, peterceli-wortel, pockhout, pyne, quellagie, quellinghe, radijs, rape, reagal, recepte, roet, rouwe, ruve, ruytenkruydt, schimpreden, schorsse, smaeck, spijse, spijt, stanck, stekinghe, straffe, straffer, straffinghe, strafheyt, strengheyt, strijdt, stuerheyt, sweet, tabac, tranen, treuricheyt, tweedracht, twist, verghift, vertrec, vrouwe, vyandt, vyandtschap, weedom, wilghenboom, wreetheyt, ysope, zee, ziecte, zilverkruydt, zoet vande schouwe, zorghe, zuchten
bittermoedich: gheneghentheyt, haet, hatinghe, nijdicheyt, veete
bittermondich: bitterheyt, cus, vyandtschap
bladen-eter: bock
bladerachtich: boom, dadelboom, palmboom, wijngaert
bladere: couleur, koelte, lomber, lommer, verwe
bladeretende: rispe, rupse
bladerloos: block, herft
bladt: weechbree
blaes: pypken
blaffaerts: legh-ghelt, legh-penninghen
blaffende: hondt, scylla, zangher
blaffer: advocaet, dog-hondt, voorsprake
blakerende: robijn
blameerlijck: eerloosheyt
blanck: aensicht, ghedaente, ghelaet, rapier, sweert, vrystere, wieroock
blancket: suycker
blarende: coe, coeye, os, stier
blasende: adem, aeolus, aessem, bare, blaesbalck, scheet, trompette, veest, wanner, windt
blasphemeerder: duyvel
blasphemeerlijck: verwijt
blasphemisch: injurie
blau: asur, bare, bloedt, coperroodt, dolphijn, doorneboom, dorenhaghe, druyve, duyve, fenijn, ghierswaluwe, golve, hemel, iaspis-steen, kristalijn, kruydt, leye, lickteecken, luypaert, makereel, marber, melck, meulensteen, neptunus, nereus, olie, ooghe, papier, paternoster, penseelbloeme, poel, poplier, reghen, rieckerken, saphier, schalie, scharlaken, schilderije, slanghe, solpher, staende water, torsch, tuylken, tyber, visch, vloedt, voghel, vyvere, water, waterbare, wijngaert, wilde-duyve, wilghenboom, wolcke, zee
blauachtich: draeck, hemel, lamproye, nayaden, serpent
blauweckich: december, wintermaendt
blecke: legh-ghelt, legh-penninghen
bleeck: aenleggher in rechte, aensicht, atropos, aurore, azijn, bekommeringhe, bevinghe, bleeckicheyt, blosinghe, boone, bootsghezel, cloton, cortse, coude, dageraet, doot, droefheyt, dulheyt, edick, eergiericheyt, eerzucht, ghedaente, ghelaet, ghelubden, ghiericheyt, golve, gramschap, grasbloeme, haerman, hatinghe, hongher, ialoursheyt, inct, iode, kluysenaer, krancken, lachisis, leetwesen, lelie, lickteecken, lot, mane, marber, misdedigher, nacht, nijdicheyt, olyve, onnooselheyt, orcus, orion-sterre, oudt-wijf, parcae, peirle, phoebe, pisse, pockighen, reagal, schaemte, schipper, slaep, slave, sterre, stierman, student, swackheyt, swaricheyt, tartarien, uytdrooghinghe, vaeck, vasten, vasten-dach, verschrickinghe, vervaertheyt, veyl, visioen, vloedt, vreese, wanghen, waterbare, waterzuchticheyt, weerwolf, wilghenboom, wolcke, wroeghinghe, ziecken, zonde, zonne, zorchvuldicheyt, zorghe
bleeckachtich: leverkruydt, reagal, roosemarijn, zilverkruydt
bleeckblau: reagal
bleeckende: saffraen
bleeckmakende: furien, raserije, schaduwe, vreese
bleeckverwich: anghst, ghevanghenen, iode, proces, schaduwe
bleetende: calf, hamel, lam, lammeken, oye, ram, schaep
blickende: licht, stael
blickerende: emmailleersel
blijckelijck: ervarentheyt, figuere, ghestaltenisse, ghetuyghenisse, heerlijckheyt, hooghheyt, intitulatie, kostelijckheyt, marck, opschrift, schijn, signet, spruyte, staet, verguldinghe, verhael, verklaringhe, voetstappen, voorhooft
blijckende: witticheyt
blijdelijck: behulp, bystandt
blijdt: aensicht, aenvanck, aerdicheyt, arbeydt, bachus, bancket, bate, beemt, beghintsel, behoudt-sone, beroovinghe, blosinghe, bode, boef, bootse, bruydegom, bruydt, buyt, ciraet, claerheyt, comedie, cupido, cus, cysken, distelvinck, dithyrambus, dochter, dronckaert, erfdeel, erfgoet, evangelium, fabel, feest-daghen, gabberaer, gheboorte, ghedachtenisse, ghedaente, ghedenckinghe, ghekari, ghelaet, ghelievekens, gheluydt, gheschenck, gheselschap, ghesondtheyt, ghevere, ghewin, ghezangh, ghifte, gratie, guychelaer, handtghift, harmonie, herdersse, herte, hoere, hof, hymenaeus, instrument musicael, ioncker, ionckheer, kamerspeelder, keghelen, kluchte, koutinghe, kracht, lachen, lachinge, laweyt, leeuwerck-voghel, lenten, leven, liedt, liefde, lippen, lyre, maeltijdt, mallicheyt, manierlijckheyt, menander, mildicheyt, minnaer, moesele, moeyte, musen, musijcke, nepenthe, nieumaren, nieuwicheyt, nutticheyt, nymphen, omhelsinghe, onthalinghe, ooghst, overvloedicheyt, passien des gheests, patrimonie, psalm, purper, quaerte, rabaut, remedie, reuck, rieckerken, ruyspijpe, sacrifitie, sater, schalmeye, scheet, schilder, schocken, schockinghe, schreeu, slaep, speelwaghen, spel, spreeckwoordt, sprinckhaen, stade, steeticheyt, stemme, sterckheyt, stier, swagher, tack, theatrum, toeneminghe, triumphe, tuylken, tuyn, tuysschere, vaderlijck goedt, vaeck, vastenavondt, veelken, venus, verblijdinghe, vereeringhe, vergheldinghe, verghetenheyt, verlichtinghe, vermakinghe, verzelschappinghe, veyl, victori-teecken, vlyticheyt, voedtsel, voedtstere, voester-vrouwe, voghel, volbrenghinghe, voorhooft, voorspoet, vrede, vreucht, vrijer, vrolijckheyt, vryheyt, vrystere, vyvouter, wassinghe, wederkeeringhe, wellust, wesen, weyde, winninghe, woordt, zanck, zomer, zomer-voghel
blije bootschap: evangelium
blijvende: beroerte, eeuwicheyt, gheselschap, stantvasticheyt, verzelschappinghe, vriendschap
blinckende: aenbilt, aensicht, albastren, amber, ammer, antimonium, aurore, bagghe, becken, beuckelaer, bie, blixem, blosinghe, buffet, cam, cappelle, ciraet, claerheyt, colder, coutelas, dageraet, dagghe, deighen, diamant, drinckvat, ebenhout, emmailleersel, emmeren-steen, esmeraudt-steen, ghedaente, ghelaet, ghesteente, glas, glasvenster, gomme, goudt, goutbloeme, hael, haer, halsbandt, halscieraet, hanghel, harnas, hayr, helm, helmet, hemel, hout-werck, huysraedt, iaspis-steen, inct, kop, koper, kristalijn, lampe, lemmere, licht, licht-vat, makereel, marber, metael, ooghe, orion-sterre, parckement, paternoster, pau, peirle, pels, phoenix, pilaer, planeetsterre, purper, puyste, recht-tafel, rinck, robijn, rosetsel, rustinghe, sant, saphier, satijn, savele, schelpe, schildeken, schildt, schoonheyt, schorsse, spieghel, stael, stallichten, steen, sterre, strael der sonnen, syde, tafereel, tortse, verguldinghe, visch, voorhooft, vyer, vyer-panne, wapenen, witticheyt, ys, yser, yvoor, zalve, zonne
blindemans: lyre
blint: afgrondt, anchises, bare, begheerlijckheyt, chaos, coghel, cupido, damp, destinatie, doecxken, doolhof, doot, droom, dulheyt, duysterheyt, duysternisse, dwalinghe, eergiericheyt, eerzucht, faute, fenijn, fortuyne, furien, ghedachte, gheneghentheyt, gheval, ghevanckenisse, ghevere, ghiericheyt, ghilde, goederen, golve, goudt, haet, hatinghe, hol, homerus, hovelinck, ialoursheyt, ieught, ionckheyt, ketterije, kloot, leven, liefde, mars, minnaer, mol, nacht, nijdicheyt, oedipus, onbedachticheyt, onkuysheyt, onverstandt, onwetenheyt, ooghvleck, pasquille, passien des gheests, phineus, polyphemus, pyne, quistgoedt, raserije, rijckdom, roock, samson, schaduwe, schelle, schickinghe godes, slets, sneppe, sophisterije, speloncke, stof, stouticheyt, toelatinghe, twijffelachticheyt, veete, verblindinghe, verghift, voddeken, voor-ordonnantie, vrijer, waterbare, weerspannicheyt, wellust, wolcke, zee, zondaer, zorghe
blixemende: bus-poeder, gheschut, iupiter, onweder, ooghe, reusen, strijdt, tempeest, typheus, valck, zomer
blixem-vriendt: solpher
blockich: fondament
bloedeloos: schaduwe
bloedich: adere, beclach, belloniae, bestorminghe, bijle, bloedtlatinghe, bloedtstortinghe, castijdinghe, christus-ooghen, comeet-sterre, coutelas, dagghe, deighen, doodinghe, doot, dootslager, dootslagher, dulheyt, ercheyt, gorgones, handt, harnas, hellebaerd, hertsweer, lethe, longher, mars, martirisatie, moerbezien, moorder, moorderije, moordt, oorloghe, persecutie, peste, pijl, pisse, poegniaert, purper, pyne, quaetheyt, rapier, rechter-handt, roodicheyt, roover, rosetsel, rustinghe, s. ians kruydt, sacrifitie, schavot, schelmerije, schicht, slachter, spore, stael, strafheyt, strijdt, sweert, sweet, toorne, tragedie, tweedracht, twist, tyran, vel, vervolghinghe, victorie, vleesch, vleeshouwer, wapenen, wetghever, wolf, wonde, wreetheyt, yser, zeghen
bloedtgierich: barbaren, barbarische menschen, beul, hector, scythen
bloedtroodt: vermillioen
bloedtschandich: iupiter
bloedtstortende: oorloghe
bloedt-wrekende: dootslagher
bloem: korf
bloemdrachtich: veldt
bloemdraghende: spruyte
bloeme der wijse: bias
bloemen: christus-ooghen, crans, dal, reuck, rieckerken, tuylken, valeye, zoeticheyt
bloemen bode: swaluwe
bloemghevenden: april
bloemghever: zomer
bloemich: april, beemt, boom, weyde, zomer
bloem-suychstere: bie
bloem-vrybuyters: bie
bloet: adere, vrystere
bloetdorstich: mooren
bloetghierich: dootslagher, lycaon, mars, mooren, nero den tyran, sicilianen, soldaet, straetschender, strafheyt, trompette, tyran, wilde menschen, wreetheyt
bloetminnende: vlieghen
bloetroot: purper
bloets: druppel
bloetschandich: arabers, nero den tyran, oorloghe, venus
bloetschender: paris
bloetschentstere: pasiphae
bloetstortende: doodinghe, moorderije, straetschender, strijdt
bloettreckende: koppe
bloetvergieter: mars
bloetzuyghende: walluys, weeghluys
bloeyende: aendorenboom, aerde, appel, april, aren, boom, boomgaert, boomken, christus-ooghen, crans, dadelboom, doorneboom, dorenhaghe, grasbloeme, haghe, hof, iaer, ieught, ionckheyt, keyserrijck, koninckrijck, kracht, kruydt, lelie, lenten, nardus, nieuwicheyt, ouderdom, palmboom, parijs, pouleyen-kruydt, rieckerken, roose, roosemarijn, sterckheyt, tack, tuylken, tuyn, vleesch, vranckrijck, vreucht, vrolijckheyt
blondt: absalon, ceres, dochter, dolphijn, egyptenaer, haer, hayr, hayrlocken, koper, lot, paris, phoebus
blondtachtich: enghelsman
bloo: armoede, aschvijster, coukoeck, crocodille, ghemeyn, ghepuffel, gheyte, hamel, hannentaster, hase, hert, hinde, hinnentaster, huys-duyve, katte, kleynmoedicheyt, lam, lammeken, ledicheyt, maghet, minnaer, ootmoedicheyt, oude-man, pertrijs, roodicheyt, sardanapalus, schaemte, schipper, traegheyt, verschrickinghe, vervaertheyt, vluchtinghe, vreese, vrijer, weemoedicheyt
bloodich: lichaem
bloot: armen-mensche, been, handen, hooft eens menschen, partrijs, pijl, pinne, puncte, schicht, schudde, veldt, veldthoen, wildtbraet, wilt
blootgat: simme
blosachtich: lippen
blosende: appel, blinckinghe, boesem, borstkens, christus-ooghen, couleur, eerdtbezien, flora, grenaet-appel, handen, hyacinthus, ionghelinck, ionghen, kriecke, lippen, luyster, magdelieve-bloeme, maghet, moerbezien, narcisse, narcissus, peire, roodicheyt, roose, rosetsel, schaemte, verwe, vrystere, wanghen
bobbelende: bare, beke, bobbel, puyt, schuym, vloedt, vorsch
bockel: neuse
bocken: kudde, vel
bockenvoet: pan
bockich: pan
bocx: horen
bocxken: gheyte
bode: brief, mercurius
bode christi: apostel, s. pauwels
bode des alderhoochsten: enghel
bode des lichts: enghel
bodemloos: eemer, pype, tonne
boden: nieumaren
bodinne: ooghenwinckinghe
boeckdragenden: lessenaer
boecken-vyant: ghewormte
boeckweyt: koeck
boeckweyten: zemelen
boefachtich: dijghe, heupe, vlysses
boefsch: bloedtschande
boelachtich: ieught, ionckheyt
boeotiaen: peneleus
boeotiaensch: helicon
boerachtich: april, dronckaert, gheweldicheyt, herder, huerlinck, knecht, maeyers, onghestadicheyt, pachtenaer, pachtere, wanner, wijngaerdenier, wijngaert-snijder, wijngaert-snoeyer
boeren: aensicht, dans, fluyte, ghedaente, ghedans, ghehucht, ghelaet, hoeve, huerlinck, hutte, huys, knecht, naghel der handt, ploech, slijckhosen, troch
boerenpoëet: hesiodus
boerenschender: brantstichter
boeren-vyant: haghel
boerich: liedt, musijcke
boersch: bachus, boeren-liedt, dorpman, dronckenschap, eerloosheyt, egloghe, ghehucht, ghemeyn, ghepuffel, ghestaltenisse, herder, herdersse, huysman, idioot, leven, moesele, onbeleeftheyt, onghemaniertheyt, pachtenaer, pachtere, pales, pan, ruyspijpe, slechticheyt, strafheyt, wreetheyt
boeten: edict, mandaet, ordonnantie
boetveerdich: leetwesen, straffe, straffinghe, wroeghinghe
boeven-voorbeelt: uylenspieghel
boey: ketene
bogende: garde, roede
bol: aerde, berch, fuyck, hollandt, sphere, visch-korf, zeyl
bolkorstich: broodt
bolwerck der christenen: malta
bombasijnen: wambays
bondtghenooten: gheselschap, ouders, verzelschappinghe
bont: cappe, exter, handtschoenen, kleedt, kraeye, mantel, moffele, pels, tabbaert, uyl, vel
bontdragher: oude-man
bontenvoet: hase
bontwercker: peltier, peltser
booch: scheut
boochmoedich: aegisthus
boochzaem: goudt, ouderdom, veyl, wijngaert
booghachtich: tack
booghdraghers: wilde menschen
booghende: leden, lindenboom, wilghenboom
booghkromme: wijnbrauwen
booghschieters: parisianen
booghschutters: doel
boogich: voute, welfsel
boom: schorsse, voghel, wolle
boomblootende: herft
boomen-blat: mensche
boomgaerts ciraet: appel
boomichmakende: zuerheyt
boomrijser: herft
boomschentstere: rispe, rupse
boomveller: windt
boon: meluwen, schelle, zoppe
boonen: koeck
boort: passement
boos: achterclap, acrisius, advocaet, aegisthus, afgoderije, afvallinghe, afwijckinghe, armoede, atropos, basiris, bede, bedriegher, bedroch, begheerte, bilsen-kruyt, bloedtschande, bondtghenoot, caim, cerberus, charon, cleopatra, cloton, coloquinte-appelen, coppelaer, coppelersse, demon, dootslagher, dulheyt, duyvel, erichtho, erinnys, erisicthen, flatteerder, fortuyne, gheltgiericheyt, ghemeyn, ghepuffel, gheveynstheyt, ghewormte, godtloosheyt, goudt, haerman, harpye, hatinghe, herodes, herte, hipocrisie, hoereerder, hoerenjagher, ialoursheyt, iason, ibenboom, ibenhout, injurie, iudas, ixion, kercken-roover, ketterije, kruydt, lachisis, listicheyt, lot, lust, lycambius, mahomet, mars, medea, megoera, mist, nero den tyran, nijdicheyt, oedipus, onbeschaemtheyt, ongherechticheyt, onverstandt, oorloghe, oproer, oudt-wijf, overspel, pandora, parcae, peste, raedtslach, ratte, reagal, reusen, revolteren, schalck, schalckheyt, serpent, simonie, sisyphus, slanghe, stanck, stiefvader, tarquinus, tereus, toovenaer, tooverersse, tooverije, turcken, tyran, venus, verachten, verghift, verswijgher, vervloeckinghe, verworpenen, viperus, vlysses, voornemen, voorsprake, vrouwe, weerspannicheyt, woecker, zeeroover, zondaer, zonde
boosachtich: cupido, liefde, medea, mereminne, misbruyck, onwetenheyt, vlysses, vrouwe
boosdadich: zonde
boots: gheselle
bootsachtich: leughen, loghene
bootsenstelder: guychelaer, kamerspeelder, speelman
bootser: quackzalver
bootsich: aep, boef, bootse, comedie, cortswijle, democritus, diogenes, duyvel, fabel, gabberaer, guychelaer, hovelinck, iaghere, kamerspeelder, kluchte, koutinghe, lachen, manierlijckheyt, martialis, mommer, narre, narricheyt, ontmoetinghe, oratie, plautus, pypere, rabaut, schimpreden, spel, spottere, spreeckwoordt, steeticheyt, tijdtkortinghe, tuysschere, uylenspieghel, veersken, vers, woorden, wtsprake, zotterny
borat: wever
bordeelbrock: ghilde, hoereerder, hoerenjagher, ionghelinck, ionghen, quistgoedt
bordeelhouwer: roffiaen
bordeels: hoere
bordeelsch: onbeschaemtheyt, oneer, onkuysheyt, schande
borgherlijck: amsterdam, antwerpen, beleeftheyt, borghe, cato, ghehoorsaemheyt, heusheyt, leven, stadt, venetianen, vergaderinghe, vnie, vromicheyt
borghers: broodt, huys, oproer, privilegie, schepen, vrouwe
borghers-verdriet: pachtenaer, pachtere
borne: fonteyne, put
borsedrager: aelmoessenier, iudas
borsepletter-plaetse: palais
borst: coriander, craghe, harnas, rustinghe
borstbloot: schudde
borstel: swijn, vercken
borstelachtich: aren, knevelbaerdt
borsteldraghende: wiltvercken
borsten: melck
bortelende: scheet
borzendragher: secretarius
bosch: aerde, appel, beeste, boom, brem-haghe, das, doorne, dryades, echo, eekel, eerdtbezien, fruyt, garde, gheyte, haer, haghe, hamadryades, haselier, havene, hayr, hert, herten rhee, hinde, hinden rhee, hinnebezien, iacht, iaghere, kole, nachtegael, nymphen, phoebe, pruymen, roede, roosen-boom, straetschender, vrucht, wachter, wedergalm, wiltvercken, wolf
boschachtich: berch, boomken, brabandt, hayrlocken, landtschap, pan, rootse, vlierboom
boschbreker: windt
boschgodisch: aegipanen
boschgroen: couleur, verwe
boschs: varenkruydt
boschs eere: nachtegael
boschwachters: aegipanen, arcadische natie
boschwachtersse: diana
boschwoonende: kluysenaer
boschzeere: dryades
bosschasien: schilder
bosschenbeelt: echo, wedergalm
bosschen-eere: pijnboom
bossich: berch, eenzaemheyt, hol, swijghinghe
bot: aenleggher in rechte, afgodendienaer, arabers, bale, barbaren, barbarische menschen, beeste, blindtheyt, boef, boer, boersheyt, boom, calf, daden, dief, discipel, doofheyt, doovicheyt, dorpman, duytschen, feyten, ghestaltenisse, ghier, herdicheyt, huerlinck, huysman, idioot, ieught, ionckheyt, knecht, leer-jonghen, leerlingh, lichaem, muyl-ezel, narre, oliphant, onbeleeftheyt, onbequaemheyt, onghemaniertheyt, onschuldt, onverstandt, onwetenheyt, os, ossenstouwer, ossenweyder, oude-man, pack, picardianen, ploech-yser, quackele, rabaut, reusen, saghe, scythen, slechticheyt, sneppe, stoot, strafheyt, strengheyt, student, switsers, tweedracht, twist, valck, vernuft, verontschuldighinghe, verstandt, verwonderaer, vreemdelinck, vrystere, weygheringhe, wijngaert, zotterny
boter: kuype, melck, mes, pot, vat
boterghevende: melck
botmakende: dronckenschap
bottekroes: hannentaster, hinnentaster
bottende: botte, tack, uytspruyte, westen-windt
botterick: midas
bouliefdich: ianus
boumeester: inventeur, vindere
bourgoensch: mase, seine
bout: pijl, schicht
bouvallich: huys
bouwelijck: aerde, de 17 provintien
bouwer: coffermaker, kistmaker, metsere, schrijnwercker, timmerman
bovenmaten: eeuwicheyt, overvloedicheyt, reyser, reysigher
brabants: cronijcke, iaer-boeck
brabbelaer: rymer
brach: aerde
brack: aerde, beemt, hondt, weyde
brackenleyder: iaghere
braedt: panne
braef: krijghs-man
bragerende: ciraet, ioncker, ionckheer, minnaer, moyaert, vrijer
branden: wijn
brandende: aetna, africa, bedt-panne, begheerlijckheyt, boosheyt, brandtstock, caneel, chimaera, comeet-sterre, cortse, cupido, donder, dulheyt, eergiericheyt, eerzucht, erinnys, fackel, fenijn, forneys, fourneys, furien, fuset, ghesichte, gheweldicheyt, ghiericheyt, gramschap, hatinghe, hemel, hitte, hondtsdaghen, ialoursheyt, iulius, kalck, keersse, klomp, kole, lemmet, libyen, licht, liefde, lonte, loock, netel, nijdicheyt, onweder, ooghe, oorloghe, oven, peste, pyne, raserije, robijn, roodicheyt, schoorsteen, schouwe, solpher, sterre, strael der sonnen, tanghe, toorne, tortse, vlamme-vyers, vyer, vyer-pijl, wijn, wille, yser, zomer, zonne
brandich: aerde, cancer, haet, haringhe, hitte, ophalinghe, planeetsterre, veete
brandtooghich: apollo
brant: eemer, harinck, hout, ladder, leere, spieghel
braverende: ioncker, ionckheer
bredaelsch: worste
breebladich: vygheboom
breet: aendorenboom, aerde, africa, alpenberch, ammelaken, apenninus, asia, backhuys, baers, bandeken, bandt, becken, bedtstede, beemt, beker, beuckelaer, bladt, boesem, boom, boordt, borst, braessem, cappe, cassij-wech, cinghel vande peerden, coutelas, cruysstrate, dack, dagghe, danouwe, deighen, diepte, doel, dorpen, dorschvloer, drinckvat, duym, eemer, egghe, eyckenboom, eylandt, figuere, frenie, gallerije, ghestaltenisse, ghetuyghenisse, haersnoer, handen, havene, hemel, hout-mijte, kaey, kele, kercke, kerck-hof, kinder-doecken, kinne, koeck, koetse, kop, kroes, lippen, loof, mate, merctveldt, mes, moes, naghel der handt, noteboom, oceaen, olmboom, omganck, omwandelinghe, openen mondt, packhuys, palm, panne, pantoffel, passement, phasis, pleyne, poegniaert, poel, pyramide, roch, roef van een schip, ryn, sale, schale, schavot, scheede, schildt, schip, schoen-zolen, schotel, schouderen, schou-plaetse, schuere, speelwaghen, spriet, staende water, steen-wech, strate, swijnspriet, tafellaken, tarbot, tempel, tessche, teyle, theatrum, tichele, tournoy-spel, vat, veldt, verhael, verklaringhe, voorhooft, voorhuys, wan, warande, wech, weyde, winckel
breetrugghich: merrie
brekekekexende: puyt, vorsch
brekende: aenstoot, aenval, flassche, flessche, stamper, stoot
brem: cappers, haghe, korf
bresilli: peper
bresils: meulen
bretoensch: stalknecht
breuckheysschende: aenleggher in rechte
breydelijck: was
brief: paspoorte
briefdraghende: bode
briesschende: aenstoot, aenval, duyvel, leeu, roepinghe, schalmeye
brijselachtich: steen
brockelende: brakinghe
brockvolgher: netteboef, pluymstrijcker
broduerder: naelde
broeckachtich: eppe, peterceli-wortel, visch
broeckhanghende: fiel, rabaut, schrobbere, schudde
broeckich: poel
broeder-dooder: caim, romulus
broeder-dootstere: medea
broederlijck: betooninghe, bewijsinghe, gheselschap, medelijdenheyt, straffe, straffinghe, verbondt, vermaninghe, verzelschappinghe, verzoeninghe, vnie, vriendschap
broeder-moorder: absalon
broeders sone: neve
broederslagher: caim
broedt: hinne
broey: zoppe
bronsende: veulen
broodtbedelende: fiel, rabaut, schrobbere, schudde
broodtdroncken: ghilde, quistgoedt
broodtmaker: backere
broodts: kant, kruyme
broodtwinnende: wercktuych
broos: aerdt, antimonium, eemer, elsenboom, flassche, flessche, fortuyne, glas, goederen, kruycke, lichaem, moerbezien, naelde, natuere, oudtheyt, rijckdom, vat
broosgheduerich: lof
broot: brocke, halle, korf, mes, suycker, zoppe
brootdroncken: blyschap, cortswijle, ghenuechte, handelinghe, ionghelinck, ionghen, kittelinghe, lackey, lof, mallicheyt, minnaer, nieuwicheyt, onkuysheyt, pagie, stouticheyt, tijdtkortinghe, toelatinghe, venus, vermakinghe, vermetentheyt, vertooninghe, verwaentheyt, vlyticheyt, vreucht, vrijer, vrolijckheyt, wellust
brootwinnende: middel, middelmaticheyt
brou: kuype
brugghen: voute, welfsel
brughsch: cappuyn
brullende: aenstoot, aenval, briesschinghe, brullinghe, dronckaert, dulheyt, duyvel, ghezangh, huylinghe, leeu, noorden windt, roepinghe, schalmeye, schreeu, stemme, stier, strijdt, zanck
bruller: esel
bruydegom: godt
bruydegoms: gheschenck, vereeringhe
bruydts: bancket, bedde, bedtstede, crans, dans, ghedans, gheschenck, gordel, hulsel, iuweel, koetse, maeltijdt, rieckerken, riem, tuylken, vereeringhe
bruyloft: bancket, bedde, bereydinghe, brandtstock, ciraet, dach, fackel, feest, feest-daghen, gherichte, gheschenck, kerck-gheboden, laweyt, livreye, maeltijdt, ondertrouwe, sale, schalmeye, speelman, tortse, vereeringhe, vermakinghe, veyl, voorhuys, voorspel
bruyloftsch: hymenaeus, iuno
bruylofts-ghezelle: hymenaeus
bruyn: aberdaen, ael, aerde, bier, blosinghe, bresilihout, broodt, duyve, haer, hayr, hert, hinde, kleedt, kriecke, le-vlas, lijm, man, mantel, musen, ooghe, palinck, pisse, qvabbe, sant, savele, sterre, suycker, venus, vlaeye, vrouwe, wijnbrauwen, wilde-duyve
bruynachtich: tarbot
bruynken: dochter
bruynooghe-systers: musen
bruysschende: golve, waterbare, zee
bruyt christi: ziele
buck: harinck
buckende: oude-man, oudtheyt, oudt-wijf, verzamelaer, voghelaer, wijngaert-snijder, wijngaert-snoeyer
bucolisch: theocritus
buecken: hout-mijte
buffelen: colder
bugghers: sodomitisch
buken: speck
bulderende: capiteyn, furien, gheklanck, gheweldicheyt, gramschap, heyr, heyrkracht, hooftman, ieught, ionckheyt, krijghs-man, leeu, mars, raserije, stemme, tweedracht, twist, veersken, vers, windt, zee
bultachtich: dwerch, muer, naenken, rugghe
bultich: oude-man, swellinghe
bundich: obligatie
buscaïsch: lackey
buyachtich: gramschap, locht, lucht, noorden windt, onghestadicheyt, zuyden-windt
buychzaem: ouderdom, trompette
buyckachtich: spinnekoppe
buyckich: zeughe, zoch
buyende: aeolus, onweder in zee, plasreghen, winter
buyghelijck: teene
buyghende: hulst, knie
buyich: cracht, dach, gheschut, oceaen, reghen, snelheyt, stijvicheyt, stouticheyt, windt, zuydtoosten-windt
buylich: zeyl
buyt: beroovinghe, roof
buytenoorden: gherichte
buyten-propooste: requeste
buythaelder: soldaet
by: leven
by gheval: lot, misval, ongheluck, veranderinghe, verscheydenheyt
byblijvende: zalicheyt
byeenbrengher: coppelaer
byeengebrocht: kudde
byeenghevoeght: ghelijckenisse, gheselschap, hof, tuyn, verzelschappinghe, vnie
byeenvergadert: ghetuyghe, hoop, tas
byen: korf
by-gheloovich: kercken-dienst
byghevoeght: haeck
bylegghende: ghebuerschap
bysitstere: hoere
bysittende: borghe
byspreucker: autheur
bystaende: verlichtinghe
bystants: tribuyt
bytende: scheire, seysene, sickel
byziende: bril
cabarettier: pasteybacker
cabas: korf
cabuys: latouwe
cacidonisch: paternoster
cadmeaensch: tyrius
cadniaensch: thebe
caesar: keyser
caffa: moffele, wever
calabersch: horatius
calander: meulensteen, persse
calicoetsch: aloe
calydonisch: meleager, tydeus
camelotten: tabbaert
camuse: gheyte, hondt, muyl, neus, neuse, neusgaten, oye
cananeesch: iudeen
candijs: suycker
candisch: cypressi-hout, dadelboom, palmboom
canonicken: overrock
canoninckelrije: prebende
canonincklijck: prebende
canonincx: recht
cantariden: vlieghen
cantonsch: switsers
capitael: boeckstaven, letteren, sommarie, somme
capiteyn: anchises, iosue
capitoliaensch: iupiter
capproen: spelle
carabijns: ruyters
carbonckel: peste
cardinaels: neuse, scharlaken
cariaens: mausole
caritatijf: munninckerije
carmozijnen: aensicht, ghedaente, ghelaet, roodicheyt, syde, tronie
carseyen: bocxens, koussens
carthagineser: annibal, hannibal
carthaginisch: dido
castalidisch: musen
castalonisch: musen
castorianen: reuck
catarachtich: fluyme, herssenen, mist, pockighen, vochticheyt
catarreusch: doofheyt, doovicheyt, herft, krancken, oude-man, reghen, winter, ziecken
catarrich: pyne, snof, verblindinghe
catholijck: christen, kercke, predikanten, predikatie, religie, spagniaerden
catijven: krancken, ziecken
catijvich: acrisius, dienstbaarheyt, ghevanckenisse, ghevanghenen, ghichtich, ghierigaert, gierighen, hatinghe, leven, menelaus, minnaer, nijdicheyt, pockighen, slave, tragedie, vrijer
catonisch: heerlijckheyt, pachtenaer, raedt, staticheyt, voornemen
caucasiaensch: rootse
caucasisch: prometheus
cecropiaen: perillus
cecropisch: plato, theseus
cecupiaen: solon
cederdraghende: libanus
cephisidisch: narcisse, narcissus
cerberis sone: cipier, ghevanghen-bewaerder
ceremoniael: uytvaert
ceremonieus: betooveringhe, iode, religie, spagniaerden, toovenaer, vesta
ceremonisch: welsprekenheyt
ceris gave: tarwe
chaldeer: abraham
chaldeesch: toovenaer
chaos dochter: nacht, oorloghe
charitatif: testament, wtersten wille
charonisch: schipper
cheronenser: plutarchus
choor: cappe, priester
christ: dach
christdraghende: cruys
christelijck: aendachticheyt, apostel, doop, doopsel, ghebedt, ghetrouwicheyt, godtvruchticheyt, gratie, kercke, kercken-dienst, medelijdenheyt, offerhande, oprechticheyt, predikatie, religie, sacrament, tempel, uytvaert, vermaninghe
christen: broeder, evangelium, gheloove, kercke, paesschen, trouwe
christenen: iudeen, sacrifitie
christen-slaepstede: kerck-hof
christen-vyandt: heyden, othomans, soliman, sultaen, turcken
Christi neve: S. Ian Evangelist
chronijcschrijver: plutarchus
chronijcx: cronijcke, iaer-boeck
ciceronisch: orateur, wonder-reden
cieraet: fabel
cieraet des herfts: fruyt, vrucht
cieraet des huysghesins: lijnwaet, linnen
cieraet des raedts: president
cieraet van vranckrijck: parlement
cieraet van westen: vyghen
cierlijck: behendicheyt, dochter, hulsel, reynicheyt, vrystere
cinabrisch: roose
cinghelende: gheklanck, klocke
cinobre: couleur, verwe
cipriaensch: zenon
ciraet der tafel: ammelaken, tafellaken
circkel des hemels: zodiacus
circulairen: zodiacus
cirkel: omganck, omwandelinghe
cirrheensch: musen
citerides: musen
civetten: reuck
civil: proces, recht
clymeaen: phaethon
clymneaensch: pluto
coacxser: puyt, vorsch
colchidisch: medea, phasis
colegiaelsch: academie, schole, vniversiteyt
coleur: pinceel
colijcsch: buyck-pijne, pyne
collegaets: prebende
colomnich: yvoor
coloquinten: fenijn
colossisch: rhodes
comediael: voorreden
comedie: gordijnen, speelman, voorreden
comeet: sterre
comicx: veersken, vers
comijcsch: plautus
compact: raedtslach
compas: wijser
confijt: salaet
confitueren: zoeticheyt
conforterende: sap, sop
confusijf: oorloghe
confuys: beroerte, chaos
confuysich: gheraetsel
conijnen: hol
conquesteerder: soliman, sultaen
conquesteerders: othomans
conquesterende: monarch
conscientien: wroeghinghe
conscientieus: gheloove, ghetuyghe, onnooselheyt, religie, trouwe, vromicheyt, wetghever
consenterende: wille
conspirateurs: bondtghenoot
contagieus: besmettinghe
contempleerder: philosooph
conterfeyter: schilder
contermans: enghelsman
continueel: bevinghe, volherdinghe
contoor: legh-ghelt, legh-penninghen
contractsluyter: notarius
contrarie: fortuyne, lot, onweder in zee, opinie, teghenspoet, teghenzettinghe, tijdt, vloedt
contre-dansere: bachus
conventelijck: abdije
conventen: munninckerije
convents: prioor
copieer: papier
copieerder: schrijver
copijen: schilder
copy-boeck: protocol
corael: zangher
corale: mondt, schelpe
coralijnsch: lippen
coriciaensch: saffraen
corintisch: koper
corosijf: ghember, plaester, sweere, wijn, zout
corromperende: gheschenck, ghifte, goudt
corsidisch: phorcyn, phorcys
corsijf: boeckstaven, letteren
cortisaensch: boef, rabaut
corzelen: dog-hondt
cothurnes: musen
cothurnisch: tragedie
cotoenen: baerdt, hemde, lemmet, lonte, wanghen
cottoen: bale, pack, wolle
cottoenachtich: poplier
couleurghevende: meed
couragieus: aensicht, ghedaente, ghelaet, kloeckheyt, kloeckicheyt, mars, soldaet, vaendragher
courtisaen: ioncker, ionckheer
courtisane: flora, hoere
courtoys: heusheyt
credenceerder: proevere
cretiaensch: idomeneus
cretianen: curetes
cretisch: doolhof, iupiter, minotaurus, pijl, schicht
crimineel: aenleggher in rechte, gheselle, ghevanghenen, ondersoeckinghe der pijnbanck, ondervraginghe, proces, provost, rechter, richter, weerspannicheyt, zonde
crinisch: acestes
cristalen: claerheyt, hemel
cristalijn: aluyn, bril, fonteyne, glas, golve, haghel, lampe, licht-vat, paternoster, peirle, ruyte, spieghel, vloedt, waterbare, waterloop, ys, zilverwerck
cristalijnich: beke, water
cristalijnsch: witticheyt
crocodillen: tranen
cronijcken: historie
crotonisch: milo
cumeaensch: hesiodus
cupidos krijghsman: minnaer, vrijer
cupidos moeder: venus
curieus: aensiender, bekoringhe, bemerkinghe, by-leven, contemplatie, dienaer, dochter, eergiericheyt, eerzucht, fransman, ionghelinck, ionghen, kercken-dienst, konste, leser, middel, middelmaticheyt, neersticheyt, neerstig onderstaen, nonne, ondersoecker, ondersoeckinghe, ooghe, oore, overdaet, physicien, questie, schickinghe, stouwinghe, sware vraghe, temtatie, tocht, toehoorder, verwonderaer, verzamelaer, wackerheyt, wellust, ydele glorie, yver, zorchvuldicheyt, zorghe
curieuselijck: achtnemen
curieusen van toekomende dinghen: oude-man
cybele: iupiter
cybeliaen: atijs
cybelinisch: cymbale
cybelisch: pijnboom
cycladiaensch: delos
cyclopsch: polyphemus
cycropiaen: epicurus
cyllenidisch: mercurius
cyllenisch: moly
cylleviaen: mercurius
cynique: epicurus
cynisch: diogenes
cynthiaen: phoebus
cypers: roose, satijn, venus
cypressien: cederboom
cyreneensch: apollo
cyriaensch: phoebus
cyrniaensch: ibenboom, ibenhout
cythe: aeneas
dach: rieckerken, tuylken, wachter
dach-beminstere: waerheyt
dachmijdende: faute
dachminnaer: haen
dachreyser: mensche
dachs teghendeel: nacht
dachs-vader: zonne
dachwerckers: maeyers, nachtglas, zandtlooper
dacicsch: trajanus
dack: scheire
daden: keirnen-steen
dadich: woorden, woordt
daet: wonder
daetzamen: misdedigher, verrader, verraderije
daeyen: pruymen
dagen: uren
dager: diefleyder, stadtdienaer
daghelijcsch: arbeydt, bekommeringhe, beurte, bloeme, chijns, cortse, empsicheyt, fortuyne, fruyt, ghebedt, gheduericheyt, ghewoonte, goederen, gonste, gunste, iaer-ghelt, inventaris, kost, leven, opinie, passien des gheests, pensioen, prebende, quellagie, quellinghe, register, rente, rijckdom, roose, rustinghe, schoonheyt, spijse, spreeckwoordt, tribuyt, voorspoet, vrucht, wapenen, werck
daghende: placcaet
dagheraets: dauw
dam: schaeckberdt
damast: ammelaken, kleedt, mantel, onderrock, pruymen, tabbaert, tafellaken, ziele der vrouwen
dampachtich: distilleerhelm, klocke
dampich: adem, aessem, aetna, fonteyne, forneys, fourneys, oven, reghen, roock, stove, student, vochticheyt
danckbaer: goedicheyt, goedt, vriendschap, weldaet
danckweerdich: gheschenck, vereeringhe, vriendschap
dans: sale, voorhuys
dansachtich: voeten
dansleydende: leydtsman, voorspel
dansleyder: apollo
danssaert: ioncker, ionckheer, minnaer, vrijer
danssende: aep, beyr, blyschap, minnaer, vrijer
dansser: ghilde, guychelaer, kamerspeelder, quistgoedt
danssers: been eenes menschen
dapper: achilles, capiteyn, garde, heldt, hooftman, prince, roede, schildtknecht, soldaet, spagniaerden, turcken, val, verroeringhe, vlieghinghe, vlyticheyt
dardanisch: ilia, paris, pelops, priamus, troyen
dariaen: exerxes, xerxes
dat hem wel zadelt: peerdt
dauachtich: beemt, nacht, sterre, weyde
dauwen: reghen
dauwende: tranen
dauwich: roose
daverende: aers, bare, bedde, berch, bladt, blixem, boom, borstelen, borstkens, claerheyt, dadelboom, dijghe, eers, hayrlocken, heupe, inghewant, kinne, lancie, lippen, lomber, lommer, loof, ooghe, palmboom, pijcke, pijl, plancke, rapier, rosbare, schicht, schocken, schockinghe, sperre, spiesse, strael der sonnen, sweert, swijnspriet, tack, vlamme-vyers, vyvouter, zomer-voghel
davids: ghezangh, harpe, kracht, psalm, zanck
davids huys: iudeen
davids sone: absalon, ihesus christus
davids stadt: hierusalem
deck: tichele
deckende: dack, deck-bedde, egghe, kulcte, rondasse, schorsse
decrete: ondersoeckinghe der pijnbanck, ondervraginghe
dedalisch: daedalus, doolhof, icarus, werck, werckinghe
deeghachtich: aerde, klomp, leem, waeffele
deelen: scheydinghe van een
deerlijck: afscheyt, angst, ballingschap, beclach, begravinghe, benautheyt, beschreyinge, beweeninghe, bloedtstortinghe, castijdinghe, destructie, doodinghe, droefheyt, echo, elegie, elende, ghebedt, ghesichte, ghevanghenen, ghezangh, klachte, krancken, leetwesen, martirisatie, mistroosticheyt, misval, moorderije, moordt, onderworpinghe, ongheluck, onweder, ooghenwinckinghe, ootmoedighe bedinge, pyne, quellagie, quellinghe, requeste, rouwe, ruyne, schipbrekinghe, stemme, strijdt, subjectie, supplicatie, teghenspoet, tragedie, treur-liedt, tronie, uytvaert, verdervinghe, verstooringhe, vertrec, verwoestinghe, wedergalm, wees-kindt, zanck, ziecken, zuchten
deernen: handen
deghelijck: argument, autheur, begravinghe, bewijs-reden, cardinael, cato, demostenes, gheraetsel, meester, oratie, plato, preceptor, schepen, spreeckwoordt, uytsprake, wtsprake
delfsch: boter
deliaen: phoebus
deliaensch: orakel
delicaet: ambrosia, boesem, borsten, borstkens, calf, calicoet, cottoen, fruyt, ganse, gherichte, handen, hemels-broodt, hof, hooftpeulinck, kost, kriecke, lacker, lacker-tonghe, lampraesken, leden, lenten, leven, lieflijckheyt, lijnwaet, linnen, mammen, manna, myrabolaen, nectar, oesters, onthalinghe, ooghe, oore, oorkussen, oraegniboom, pannekoecken, partrijs, pels, pertrijs, pompoen, purper, reuck, reygher, roose, sauce, schildtpadde, snoeck, spijse, struyven, suycker, swane, syde, tarbot, tonghe-visch, torsch, tortelduyve, tuyn, tyrius, veldthoen, venus, visch, vlies, vochticheyt, vrucht, vyghen, wellust, wijn, wildtbraet, wilt, zalm, zoeticheyt
deliens sustere: diana
delphiaen: apollo
delphiaensch: sybillen
delphisch: orakel
deluw: oudt-wijf, pisse, pockighen, wijn, woeckeraer
democritisch: bootsicheyt, gabberaer, spottere
demoedich: comedie, dochter, knie
demostenisch: orateur, welsprekenheyt
dempich: cerberus, mist, wijn
denckachtich: herssenen
denckende: astronomijn, bekommeringhe, bespiedinghe, ghevanghenen, inventeur, iode, overlegghinge, sterrenkijcker, student, tooverersse, tortelduyve, vindere, zorghe
dennen: plancke
dennenboomen: libanus
derdendaechsch: cortse
dertel: ael, aerde, afvallighe, blyschap, boef, brootdronckenheyt, calf, ciraet, cortswijle, duym, duyve, echdisse, fiel, ghenuechte, grasbloeme, handelinghe, handen, hoere, ieught, ionckheyt, ionghelinck, ionghen, klauwe, leeuwerck-voghel, lof, maghet, mecoenas, minnaer, mussche, nymphen, onkuysheyt, oorloghe, overdaet, pagie, palinck, peerdt, poot, rabaut, ram, sater, schrobbere, schudde, soldaet, tijdtkortinghe, toelatinghe, tonghe, tortelduyve, tournoy-spel, venus, vermakinghe, vermetentheyt, verroeringhe, verwaentheyt, veulen, victorie, vingher, vleughel, vlyticheyt, voeten, vreucht, vrijer, vrolijckheyt, vrystere, vyer, wellust, wilde-duyve, ydele glorie, zeghen, zonde
desoorderlijck: neerlaghe
desperaet: dido, dulheyt, iudas, straetschender
destrueerder: mars
destruerende: destructie, verstooringhe
deuchdelijck: bescherminghe, carolus, daden, executeur, feyten, ghedult, godtvruchticheyt, hercules, lycurgus, patientie, penelope, prince, reynicheyt, ridder, s. pauwels, smit, strijdt, vasticheyt, volbrengher
deuchden: exempel, voorbeelt
deuchden-leeraer: philosooph
deuchden-trompet: veersken, vers
deuchdich: vlyticheyt
deuchthatende: wellust
deuchtsaem: alcmena, alcumena, bias, edelman, heere, heldt, iudith, leser, lucretia, philosophije, stantvasticheyt, susanna, voorouders, voorvaders
deuchtschaduwe: hatinghe, nijdicheyt
deuchts-vyandinne: ondanckbaerheyt
deughdelijck: vrouwe
deughdenschole: vranckrijck
deughniet: ionghelinck, ionghen
deughnieten-spiegel: uylenspieghel
deur: dorpen, reyser, reysigher, slot
deurbewaerder: grendel
deursluyter: grendel
deurwandelt: weerelt
devijsdragende: wapen-rock
devoot: abdije, abdisse, abt, aendachticheyt, autaer, belofte, cappelle, celle, feest-daghen, gheveynsden, gratie, handtkusser, hipocrijt, iode, kercke, kluysenaer, minnebroeder, minrebroeder, munninck, munninckerije, nonne, offerhande, ootmoedighe bedinge, paternoster, paus, pelgrim, prioor, processie, reliquien, reyse, sacrament, sacrifitie, supplicatie, tempel, weduwe
devotich: cappelle, ghebedt, nonne
deyghende: turcken
diaensch: arethusa van sicilien, dryades, hamadryades, reynicheyt
dialectisch: sophisterije
diamant: steen, vrystere
diamantisch: rootse
diamants: ghesteente, herdicheyt
dianeirisch: hecate
dianens ghevolch: hamadryades
dicht: aendorenboom, aerde, aers, beemt, biesbosch, boom, boomken, bosboom, brem-haghe, brugghe, colder, dack, deech, doorne, duysterheyt, duysternisse, ebenhout, eers, eyckenboom, ghedrangh, gruys, haghe, haghel, haselier, hekel, hoop, hulst, ketene, knoop, koordeken, krijghs-rock, kudde, kuype, latouwe, lauwerboom, lomber, lommer, olijfboom, olmboom, palmboom, pantsier, pijnboom, pompoen, puyn, quispel, reghen, rondicheyt, roosemarijn, rootse, schelpe, schorftheyt, sneeu, tack, tantvleesch, tas, teen-bosch, thymus, torsch, touken, tycke, veyl, vochticheyt, weyde, wijngaert-looven, wijngaert-waghen, wilghenboom, zeericheyt, zomerloove
dichtbladich: boom
dichter: autheur, Martialis, rymer
dichtkonstich: schilderije
dick: ael, aers, baers, bare, been, been eenes menschen, beeste, beuckelaer, bier, bladt, block, bloedt, bobbel, boeye, brocke, bussel, cabel, castaigne, corck, daeyen, damp, deech, dijghe, duym, duysterheyt, duysternisse, eers, flassche, flessche, genoffel, ghesalft, ghesmeert, ghist, golve, grendel, hanekam, heupe, hooft eens menschen, hoy-bondel, inct, kant, karper, kinne, klomp, knoop, kruycke, lichaem, lippen, locht, loock, loof, loot, lucht, makereel, male, meil, melck, meulensteen, mist, moortele, olie, ooghschellen, ooghvleck, oore, os, palinck, pap, papier, peck, pije, pilaer, pompoen, puyste, radijs, roock, rootse, sap, sauce, schelle, schelpe, schijve, schildt, scholle, schuym, slijck, snoeck, sop, spinnekoppe, spinrock, spontie, stronck, swellinghe, tonghe, tonghe-visch, tonne, toren, tralie, tranen, vel, vet, vyghen, water, waterbare, wijn, wijnbrauwen, wolcke, ys, zeughe, zoch, zoppe
dickachtich: been eenes menschen
dickbuyckich: fuyck, gulsigaert, harpye, visch-korf
dickelippen: mooren
didoniaensch: carthago
die de natuerlijcke dinghen verstaet: physicien
die om ende om het aertrijck gaet: amphiterite
dief: cacus, mahomet, mercurius, meulder, prometheus, sack, thresorier, woeckeraer, zeeroover
diefachtich: arabers, cater, ghemeyn, ghepuffel, handen, hoere, katte, kercken-roover
diefegghe: charybde
diefs vriendt: verswijgher
diefsch: bedroch, beroovinghe, buyt, hoere, klauwe, leughen, loghene, muys, oorloghe, poot, ratte, roof, speloncke, straetschender, trede, verswijgher
dienaer des evangeliums: apostel
dienaer godes: priester
dienaers: exploict, volbrenghinghe
dienaers des goddelijcken woordts: predikanten
dienaers godes: heylighen, santen
dienende: vicaris
dienst: huerlinck, knecht
dienstbaer: achtneminghe, armoede, beroovinghe, eergierigaert, ghehoorsaemheyt, ghevanghenen, huerlinck, hulde, iode, knecht, onderdanicheyt, plicht, roof, slave, smeeckinghe, soldaet, waerneminghe
dienstelijck: braderije, cabaret, eerbiedinghe, ghehoorsaemheyt, ghemack, ghemackelijckheyt, hulde, onderdanicheyt, plicht, steghelreep, volghinghe
dienstich: wille
dienstwillich: arbeydt, coppelaer, deurwaerder, dienaer, kerckmeester, weerdt
diep: acheron, adem, aendachticheyt, aerde, aessack, aessem, afgrondt, anghst, angst, bare, becken, bedenckinghe, bedtstede, beke, beker, bekommeringhe, bemerkinghe, benautheyt, benneken, boesem, chaos, contemplatie, corfmaetken, dal, danouwe, doose, drinckvat, droefheyt, duysterheyt, duysternisse, eemer, eerbiedinghe, euphrates, fondament, fonteyn-adere, forneys, fourneys, ghebedt, ghedachte, ghelijckenisse, ghevanckenisse, gote, graf, gratie, grondt, hatinghe, havene, havermaetken, helle, herte, hol, hooghheyt, horde, inghewant, kelder, kele, kercke, klove, koetse, kop, korf, kroes, kuyl, kuype, leeghde, maghe, mandeken, marasch, mijne, modder, moortier, nacht, neptunus, nereus, nijdicheyt, nijl, oceaan, ooghe, orcus, oven, overlegghinge, philosophije, poel, put, riole, ryn, sack, schale, schelpe, schoot, schotel, slaep, speloncke, splete, staende water, steen-mijne, steen-put, sweere, tartarien, tempel, tessche, teyle, theologia, tonne, tyber, vaeck, valeye, vat, verborghentheyt, verghetenheyt, verwonderaer, vyvere, waghenleese, waghenspore, water, wijnbrauwen, wonde, wonder, wortel, zee, zuchten
diepgaende: schip
diepsinnich: aensiender, bedenckinghe, boeck, bybel, disputatie, gheest, ieught, ionckheyt, konste, memorie, notarius, ondersoecker, onderwijsinghe, philosooph, plato, plinius, questie, redelijckheyt, scholier, secretarius, seneca, sententie, student, sware vraghe, vonnisse, vraghe, waechhals, werck, werckinghe, wonder-reden
dier: vermillioen
dierbaer: aganippe, asur, bagghe, bereydinghe, cederboom, croone, eenhoren, eere, esmeraudt-steen, fluweel, ghelt, gheschenck, ghifte, halsbandt, halscieraet, harnas, hout-werck, iaspis-steen, iuweel, kleedt, mantel, peirle, purper, rustinghe, scharlaken, schat, schelpe, specerije, verguldinghe, voedtsel, vryheyt, zeltzaemheyt
dieren: cus, dranck, hooft van een wildt swijn, medecijne, recepte
dieren-huys: speloncke
dierenprins: leeu
dieven: grendel, hol, nacht, speloncke
dieven meester: mercurius
diftich: hout-werck
dijckers: kant
dijckich: aerde
dijsteleter: esel
dille: scherleye
diminuerende: voorspel
disciplinisch: achtneminghe, waerneminghe
discorderende: stemme
discreet: berisper, demostenes, raedt, secretarius, voorsienicheyt
disposten: calais
disputabel: vraghe
disputerende: academie
distileerklocken: damp
distilleer-pot: distilleerhelm, klocke
distinct: scheydinghe van een
divers: hooft eens menschen
dixmuydsch: boter
dobbel: aensicht, aerdicheyt, aessack, bachus, bedroch, blixem, bril, cinghel vande peerden, coorde, copije, fuyck, galghe, genoffel, ghedaente, ghelaet, gheraetsel, gheveynstheyt, golve, gratie, hipocrisie, knoop, koppe, minnaer, neusgaten, oneer, onweder, ouders, pels, prebende, reghenboghe, repetitie, rimpele, roose, schade, schande, scheire, schoenlapper, touwe, vel, verbaestheyt, violette-bloeme, visch-korf, vouwe, vrijer, vrouwe, waterbare, zeel
dobbelaer: mommer
dobbel-heylich: gheveynstheyt, hipocrisie
dobbelmutsdragende: ianuarius, loumaendt
dobbel-sterren: ooghe
dobbelvyer: ooghe
dochter godes: destinatie, schickinghe godes, voor-ordonnantie, ziele
dochter van de groote wilde zee: amphiterite
dochter van nijdt: ialoursheyt
dochter vande locht: echo, wedergalm
dochteren: reynicheyt
dochterlijck: maeghdom
dochters: roovinghe, schoonheyt
dochters-eere: roose
docteur: meester, preceptor
doctoors: stoel
doctoren: sorbonisten
dodisch: vyghen
dodneaensch: iupiter
doeck: doecxken, slets, voddeken
doelsch: heytorf, rus
doende: ambachtsman, dienstmaecht, handen, huerlinck, ionckwijf, kameniere, knecht, konstenaer, leven, mensche, pasteybacker, proevere, spijs-bewaerder, voerman, vrouwe, wagheman, werckman
doggen: hatinghe, nijdicheyt
dogh: hondt
dol: atijs, bespringher, edonides, ghebas, gheblaf, ieught, ionckheyt, minnaer, moyaert, quijl, vrijer, zeever
dolende: dido, doolwegh, dwalinghe, fortuyne, mane, phaethon, phoebe, phoebus, pijl, ridder, schicht, vyer
dom: droefheyt, duysterheyt, duysternisse, epimetheus ionckheyt, ieught, rootse
dominerende: iaer
dommelende: bie, donder, ghedrangh, gheklanck, lyre, moesele, ruyspijpe, schalmeye, trommel, vlieghen
dompachtich: water
domphoornich: neuse
dompich: eenzaemheyt, koelte
doncker: acheron, aendorenboom, aensicht, afgrondt, avont, bleeckicheyt, blindtheyt, cabinet, chaos, dach, dal, damp, demon, diepte, doolhof, dranck, duysterheyt, duysternisse, ghedaente, ghelaet, ghesichte, ghevanckenisse, glas, graf, haer, hayr, helle, hemel, heraclitus, hoeck, hoeck-kamerken, hol, ianuarius, idioot, keersse, kelder, kuyl, lethe, locht, lomber, lommer, lot, loumaendt, lucht, mane, medecijne, middernacht, mist, nacht, onweder, onwetenheyt, orcus, packhuys, peste, pluto, privaet, put, recepte, recht, roock, schaduwe, schatkamerken, secreet, slaep, speloncke, steen-mijne, steen-put, stof, tartarien, uyl, vaeck, valeye, verbaestheyt, verblindinghe, vorst, vyer, winter, wolcke, wortel, zomerloove, zuyden-windt
donckerachtich: avont
donckeroogich: oom
donckerziende: krancken, ziecken
donderachtich: zomer
donder-bode: blixem
donderende: aenstoot, aenval, bus-poeder, coghel, gheschut, godt, hemel, kloot, kracht, mars, onweder, scheet, strijdt, tragedie, welsprekenheyt, windt
donderenden godt: iupiter
dondervolghende: gheschut
donsen: bedde, hooftpeulinck, oorkussen, pluymen
dood: afgodt, assche, begravinghe, beschreyinge, beweeninghe, graf-schrift, kerck-hof, kiste, klomp, lancie, peste, pijcke, prije, schilderije, spiesse, stanck, stronck, uytvaert, vorst, zonde
doodelijck: acheron, aes, basiliscus, belloniae, besmettinghe, bestorminghe, bijtinghe, bus-poeder, castijdinghe, coghel, cortse, droefheyt, fenijn, gheschut, graveel, hatinghe, ibenboom, ibenhout, kloot, kranckheyt, misdaet, nijdicheyt, oorloghe, padde, passien des gheests, persecutie, peste, pijl, pinne, puncte, quellagie, quellinghe, reagal, roer, scherleye, schermutsinghe, schicht, scorpioen, serpent, slach, slanghe, stekinghe, stellio, sweere, tweedracht, twist, verghift, verrader, verraderije, vervolghinghe, vyandt, wanhope, weedom, wonde, ziecte
dooden leven: cederboom
doodende: deluvie, fenijn, ibenboom, ibenhout, poegniaert, pyne, rapier, roer, schoonheyt, slingher, strafheyt, strijdt, sweert, wanhope, wetten, wreetheyt, yser
doodes: anghst, pyne, rouwe
doof: aenslach, aerde, afgodt, bare, charon, cupido, destinatie, doot, fortuyne, golve, hovelinck, kruydt, liefde, marasch, nacht, ondersoeckinghe der pijnbanck, ondervraginghe, onwetenheyt, pasquille, pyne, rootse, schalmeye, schickinghe godes, slaep, steen, vaeck, vloedt, voor-ordonnantie, water, waterbare, zee
dool: cruysstrate, wech
doolhovisch: minotaurus
doolweghich: woestijne
doorarbeyt: hout-werck
doordringhende: balsem, blixem, coghel, coude, donder, echo, ghebedt, gheklanck, inct, kloot, kracht, licht, locht, lucht, ooghe, pijl, quickzilver, ram, schicht, strael der sonnen, vlamme-vyers, vyer, wedergalm, wortel, zonne
doorgaende: doorganck, passagie
doorghebrokenen: water-vloedt
door-ghedaen: melck
doorgraven: kerck-hof
doorgronde: aerde
doorgronder: physicien
doorhackelt: bocxens, hanekam, ioncker, ionckheer, koussens, krijghs-man, voorhooft
doorhoolt: schalmeye
doorhouwen: bijle
doorkijckende: neerstig onderstaen, ondersoeckinghe
doorkloven: rispe, rupse
doorknoopt: ketene
doorknouwende: inventeur, vindere
doorloopende: iaer, iaghere
doorluchtende: claerheyt
doorluchtich: afcomste, athenen, cybele, daden, edelman, excellentie, exempel, fame, feyten, gallerije, gheslachte, godtvruchticheyt, grootsicheyt, hercules, hooghheyt, iaspis-steen, monarch, oratie, passement, patroclus, peerdt, philosooph, prince, purper, ridder, schilder, schilderije, schoonheyt, soldaet, stramijn, tabbaert, toren, triumphe, venster, vermillioen, voorbeelt, wijngaert-rancke, wtsprake, zeve, zifte
doormeluwd: stronck
doornachtich: berch, brem-haghe, distele, doorneboom, dorenhaghe, eghel, graet, haghe, roose, roosen-boom, stekelbezie-haghe, stekelbezien, tack, visch, vischbeen, wech
doorndraghende: haghe
doorne: haghe, woestijne
doornich: droefheyt, pyne
doorprickelende: eergiericheyt, eerzucht
doorrieckende: balsem
doorschijnende: esmeraudt-steen, lijm
doorschoten: pijl, schicht
doorsiende: gat
doorslibberende: iaer
doorsneden: bocxens, boordt, frenie, handtschoenen, ioncker, ionckheer, koussens, leerskens, schoenen
doorsoeckende: foret, fret
doorspit: hof, tuyn
doorspoelende: vloedt, waterloop
doorstekersse: naelde
doorstreept: copije, pilaer
doorstrict: koordeken, touken
doortrapt: coppelersse, dief, hoereerder, hoerenjagher, hovelinck, peerdt-tuysscher, schalck, schalckheyt, vlysses, voghelaer, vosch, vrystere
doortrocken: knoop, tonghe, vrystere
doorvlieghende: quackele
doorvlochten: crans, galligaen, haer, hayr
doorvyerde: conscientie, ghewisse
doorwrocht: boeck, marber, tafereel, werck, werckinghe
dootbrenghende: crocodille, reagal
dootkist-hout: cypressi-hout
dootlijck: angst, benautheyt, crocodille, ghewelidicheyt, leetwesen, quellagie, quellinghe, stanck, strijdt, val
doots: ghevaer, perijckel
dootschaduwe: krancken, ziecken
doots-ghezellinne: peste
dootslaende: gramschap, handt, ketterije, kudse, oorloghe, rechter-handt, stael
dootslagher: cacus, krijghs-man, mars, roover, soldaet, straetschender
dootslaghich: doodinghe, moorderije
dootsweerdich: dootslager, misdaet, moorder, zonde
dootverwich: cloton, cortse, krancken, lachisis, parcae, slave, ziecken
doovich: koelte
dor: assche, beemt, been, bladt, boom, doot, dorst, haringhe, hitte, hondtsdaghen, horen, krancken, leem, libyen, loof, malta, noorden windt, onvruchtbaerheyt, ooghst, ophalinghe, peire, pypken, sant, savele, strael der sonnen, tack, uytdrooghinghe, weyde, ziecken, zomer, zuyden-windt
doriaensch: nesea
dorper: boer, herdersse, hoeve, onbeleeftheyt, onghemaniertheyt, schuere, slechticheyt, wijngaerdenier
dorpersch: ghehucht, idioot
dorpsch: onbeleeftheyt, onghemaniertheyt
dorstich: aerde, africa, dorst, hondtsdaghen, krancken, reyser, reysigher, tantalus, waterzuchticheyt, wijngaert-snijder, wijngaert-snoeyer, zangher, ziecken, zomer
dorstverslaende: appeldranck, cidre, garsten-water, oraegniappel
dorstverslagher: kelderweerder
douachtich: lenten, mane
drabbich: ghist, pisse, poel
draefachtich: wortel
draeghsaem: doose
draet snijdende: ghebit
draettrecker: schoenlapper
draeyende: ael, bare, bitebau, charybde, dal, dans, diepte, doolhof, eeuwe, eylandt, fortuyne, ghedans, golve, hase, hemel, herre, hoep, iaer, keer, locht, lucht, maendt, meulen, meulensteen, oever, ooghe, palinck, passer, rat, reep, rondicheyt, slecke, sphere, spille, spoock, spyckerboor, stamper, steert, tolle, toppe, uren, urewerck, urewijser, valeye, vloedt, water, waterbare, weerhaen, wiel, winde, windt, wordel, zee, zeekant, ziele
draeyer: potbacker
draf: korf, swijn, vercken
draghelijck: bale, beeldt, garde, gonste, goutghewichte, gunste, lessenaer, male, pack, roede, schabelle, schrijfkoker, swijnspriet, tonneken, trommel, vaetken, zeghelrinck
draghende: lam, lammeken, olympia, wonde
dralaert: esel
dralende: luyicheyt, vliermuys
dranck: wijn
dravende: peerdt
dreckich: aerde, marasch, messie, mesthoop, modder, slijck, vuylicheyt, vuylnisse
dref: aerde
dregh: haeck
dreunende: daveringhe
dreyghelijck: mes
dreyghende: aensicht, bare, bescherminghe, beyr, bijle, boghe, casteel, citatie, comeet-sterre, coutelas, dagghe, daghement, deighen, destinatie, diefleyder, donder, doorne, doot, dryvorcke, edict, eghel, erinnys, fortuyne, garde, geryon, ghedaente, ghelaet, gheruysch, ghetier, gheweldicheyt, goliath, gramschap, handt, hanekam, harnas, hatinghe, hellebaerd, helm, helmet, heraut, heyrlegher, hooft van een wildt swijn, horen, injurie, iupiter, knick, koker, koninck, kracht, krijghs-bode, krijghs-man, lancie, legher, lemmere, mandaet, mes, monster, neptunus, nijdicheyt, ooghe, oorloghe, ordonnantie, orion-sterre, peerdt, peste, pijcke, pijlkoker, rapier, rechter-handt, roede, roepinghe, rootse, rustinghe, ryn, sabele, scepter, schansse, schickinghe godes, schreeu, scorpioen, serpent, soldaet, spiesse, stadtdienaer, stael, standaert, stemme, stier, sweert, teghenzettinghe, toorne, vendel, vermetentheyt, verwaentheyt, vloedt, voorhooft, voor-ordonnantie, vreese, wapenen, wetten, wijnbrauwen, wiltvercken, wonder, wonder-dier
dreygich: geschil, verschrickinghe, vervaertheyt
drif: sant, savele
driftich: plate, zandplate
drijfachtich: leem
drijvende: aeolus, bede, begheerte, corck, golve, lust, sant, savele, schip, schuyte, vloedt, water, waterbare, waterloop, wolcke
drillende: haer, hayr, ooghe
drilstere: hoere
drinck: penninck, pot
drinckende: spontie
drinckenschencker: kelderweerder
drincker: silenus
dringhende: destinatie, ghedrangh, gheneghentheyt, moeyelijckheyt, noodt, noodtwendicheyt, persse, voor-ordonnantie
droef: achterdencken, beschreyinge, beweeninghe, bleeckicheyt, briesschinghe, brullinghe, castor, cloton, conscientie, december, destinatie, erichtho, fenijn, furien, gebannen, ghewisse, graf, katte, kluysenaer, lachisis, leven, luyicheyt, medelijdenheyt, minnaer, mist, misval, ongheluck, oproer, oraegni-verwe, orcus, orestes, orion-sterre, parcae, quellagie, quellinghe, raserije, scherleye, slave, suspitie, verbaestheyt, vluchtinghe, voor-ordonnantie, vrijer, weduwe, weerwolf, weygheringhe, wintermaendt, wolcke, zuyden-windt
droef-blauw: bloeme
droefheytbrekende: liedt, musijcke
droefheytweerende: spel
droefheyt-werckende: wellust
droefplaetse: kerck-hof
droessenachtich: olyve
droevich: acheron, a-dieu, aenleggher in rechte, afscheyt, af-scheyt, amsterdam, anghst, angst, antwerpen, arbeydt, armen-mensche, astronomijn, banninghe, beclach, been van een ghedicht, begravinghe, bekommeringhe, belloniae, benautheyt, beroovinghe, blindtheyt, bode, briesschinghe, brullinghe, castijdinghe, castor, charon, coude, cypressi-hout, dach, doot, dorst, dreyghement, dreyghinghe, dulheyt, duysterheyt, duysternisse, eenzaemheyt, elegie, elende, erinnys, ghevaer, ghevanckenisse, ghevanghenen, ghiericheyt, glasvenster, graf-schrift, gramschap, haghel, hase, hatinghe, herte, hertsweer, heyr, heyrkracht, hongher, huylinghe, ialoursheyt, ithijs, itile, kelder, kerck-hof, klachte, krancken, kranckheyt, kuyl, leetwesen, lethe, locht, loeinghe, loot, lucht, mars, melancolije, minnaer, misdedigher, mishaghen, mistroosticheyt, misval, nacht, nijdicheyt, noodt, noodtwendicheyt, november, oneer, ongheluck, onweder, oorloghe, orakel, oudtheyt, overlijden, overlijdinghe, pachtenaer, perijckel, peste, philomela, pockighen, prometheus, pyne, quellagie, quellinghe, rechter, reghen, richter, roepinghe, roock, roof, rouwe, ruyne, schade, schaduwe, schaemte, schande, schickinghe godes, schipbrekinghe, stadt, stemme, sterrenkijcker, stervinghe, strate, strijdt, student, swaricheyt, swijghinghe, tartarien, tijdt, toorne, toovenaer, tragedie, treuricheyt, treur-liedt, uyl, uytvaert, vasten, vasten-dach, verghift, verlies, verschrickinghe, vertrec, vervaertheyt, vloedt, vreese, vrijer, wanhope, waterloop, weedom, winter, woestijne, wolf, ys, zalve, ziecken, ziecte, zondaer, zorchvuldicheyt, zorghe, zuchten
drollich: ciraet, ghezangh, hayrlocken, koutinghe, mommer, spel, zanck
dronckaert: agamemnon, bachus, bootsghezel, homerus, kuyper, polyphemus, silenus, voerman, wagheman
dronckaerts: ghelach, switsers, thracianen
droncken: bachus, cock, coppelersse, dulheyt, furien, gulsicheyt, raserije, swijn, vercken
dronckenmakende: onkruydt, wijn
drooch: aerde, assche, blase, boomwolle, bosboom, broodt, caf, caneel, careelsteen, cottoen, daeyen, dronckaert, graen, gramschap, handtdwale, harinck, havene, herstelinck, hoest, hout, hoy, knip, krancken, lemmet, libyen, lonte, noorden windt, ooghst, packhuys, palmboom, pruymen, sant, savele, solpher, stof, stove, stroo, tonne, vat, vyer, wegghe, woestijne, zaet, ziecken, zomer
droochleiren: schoenen
droochscheerders: scheire
drooghende: caneel, cus, hitte, lijnwaet, linnen, pocxkens, pypken, zonne
droogist: apoteker
droom: mensche
droomachtich: fantasije, luyicheyt, swijghinghe
droomen: slaep, vaeck
droomende: astronomijn, furien, herssenen, nacht, onachtsaemheyt, raserije, ronckere, sterrenkijcker, vyvere
droomen-dienaer: morpheus
droomer: student
droomich: droefheyt, oude-man, oudtheyt, overlegghinge, slijck
droosende: wieghe
druck: papier, wonder
druckende: noodt, noodtwendicheyt, omhelsinghe
druckers: persse
druckich: schreeu
druckverdrijvende: clavecoorde, cortswijle, tijdtkortinghe
druppel: sweet
druppelende: sweet
druppende: dauw, peck, tranen
druyfachtich: wijngaert-rancke
druyfdraghende: rancke
druyfrijcken: wijngaert
druyp: neuse
druypende: amber, ammer, catarre, dauw, fiel, gomme, gote, locht, lucht, myrrhe, rabaut, riole, schrobbere, schudde, snof, snot, versnoteringhe, vochticheyt, water, zalve
druyper: oude-man
druypich: vendange, wijntijdt
druypneusich: coude, gheveynsden, hipocrijt, oude-man, schudde, student, vochticheyt, winter
druysschende: beroerte, vloedt
druyven: groen sap, keirnen-steen, torsch, verjuys
dry: hoeck
dryaden-vreese: pan
drybeckich: lampe, licht-vat
dryeenich: godt
dryhoeckich: figuere, galghe, ghestaltenisse
dryhoofdich: cerberus, chimaera, diana, geryon, hecate, monster, proserpina, wonder-dier
drykant: bachus, oorden
drykantich: elsen, geryon
dryoorich: benneken, mandeken
drypuntich: dryvorcke
drystertich: roch
drytandich: gaffele, vorcke
dryvorckdrager: neptunus
dryvoudich: coorde, hecate, spreeckwoordt, touwe, zeel
dryvuldich: diana, godt, weerelt
dubbel: boordt, bult, casack, frenie, handtschoenen, hick, horen, ia, keer, niere, toeneminghe, tralie, vlysses, wassinghe, woecker, worste
dubbelberghich: parnasus
dubbel-ghehoornt: mane
dubbelhoornich: pan
ducaten: goudt
duchtende: duysterheyt, duysternisse
duerende: fame, geneverbezien, geneverboom, strijdt
duerich: veersken, vers
dul: bachus, been van een ghedicht, bijtinghe, brackhondt, cassandra, cerberus, curetes, dido, dorst, dronckaert, dronckenschap, erinnys, erisicthen, furien, ghebas, gheblaf, gheweldicheyt, gramschap, haet, hondt, hondtsdaghen, ialoursheyt, menaden, oorloghe, passien des gheests, peste, raserije, sater, speurhont, stier, stouticheyt, strafheyt, tygris, veete, venus, windt, wreetheyt
dulkoppich: belloniae, duytschen, soldaet, spijt
dulsterck: tempeest
dulzinnich: haesticheyt
dun: adere, aensicht, aerde, anghel, aren, assche, bandeken, bier, bladt, blase, bloedt, boordt, caf, coriander, cypressi-hout, dauw, doorne, draet, elsen, frenie, garde, garsten-water, ghedaente, ghelaet, ghewormte, glas, graen, graet, graveel, haer, haersnoer, haghel, hals, handtdwale, hayr, herstelinck, hul-ghetuych, hul-yser, iouffrouwe, keerskorf, keersse, keirnen-steen, koordeken, kruydt, kruyme, laetpoeder, leerskens, lijnwaet, linnen, locht, loof, loot, lucht, meil, melck, naelde, naghel, naghel der handt, olie, ooghvleck, oore, orpiment, overrock, pannekoecken, papier, parckement, peck, penseelbloeme, pinceel, pinne, pisse, postken, prickel, puncte, pypken, reghen, rijghnestel, roede, roose, roosemarijn, saffraen, sant, sauce, savele, schelle, schijve, schorsse, servette, spelle, sperre, spierinck, spijcker, spinrock, steenruyten-kruydt, stemme, stock, stof, strael der sonnen, struyven, stucken, suppositorie, syde, taffetaf, teene, termentijn, tonghe, touken, vel, vermillioen, vingher, vischbeen, vlas, voorlaken, vouwe, vylsel, was, water, wijn, worste, zaet, zeve, ziere, zifte
dunachtich: postken, vylsel
dunckende: visioen
dunhayrich: krancken, ziecken
duttelijck: furien, raserije
duyckelende: eyndtvoghel
duyckende: gheveynstheyt, hipocrisie
duyfken: vrystere
duyn: bake, vosch
duynen: kees, lampraesken
duysentkonstenaer: duyvel
duysentvoetich: motte, schieter
duyster: acheron, aensicht, afgrondt, apollo, avont, beker, bleeckicheyt, blindtheyt, braderije, cabaret, chaos, cortheyt, dal, damp, december, diepte, ghedaente, ghelaet, ghelijckenisse, gheraetsel, ghevanckenisse, glas, glasvenster, gordijnen, graf, haghe, helle, hemel, hoeck, hoeck-kamerken, hol, konste, kroes, kuyl, leeghde, lethe, locht, lomber, lommer, lucht, melancolije, middernacht, mist, nacht, onwetenheyt, ooghvleck, opinie, orcus, orion-sterre, philosooph, pluto, questie, roock, schaduwe, schelle, secreet, sententie, speloncke, steen-mijne, steen-put, stove, strate, sware vraghe, swijghinghe, tartarien, tempeest, theologia, treuricheyt, twijffelachticheyt, valeye, verblindinghe, vonnisse, vraghe, vrystere, waerzeggher, winter, wintermaendt, wolcke, ys
duysterachtich: mane, verblindinghe
duysteren kers: dach
duysterheyt beminner: demon
duytsch: bocxens, danouwe, dans, druckerije, fluyte, ghedans, historie, koetswagen, koussens, ryn, stalknecht, wijn
duytscher: cronijcke, iaer-boeck
duyvel-aenroeper: toovenaer
duyvelinne: tooverersse
duyvels: bus-poeder, fenijn, gheschut
duyvels oorkussen: ledicheyt
duyvelsch: afgodt, bekoringhe, betooveringhe, dulheyt, helle, tartarien, temtatie, toovenaer, tooverersse, tooverije
duyvels-kindt: zondaer
duyven: cus, witticheyt
dwael: cruysstrate
dwael-afgodt: schaduwe
dwaes: bachus, cupido, dulheyt, edonides, liefde, onbequaemheyt, spottere
dwalende: avontsterre, bare, beeste, bladt, coe, coeye, delos, demon, diana, doolwegh, duyvel, echo, golve, hert, herten rhee, hinde, hinden rhee, iaghere, iode, ixion, kudde, leven, loof, loop, loopingh, mane, ooghe, opinie, pelgrim, reyser, reysigher, schaduwe, sterre, voerman, voorloper, wagheman, waterbare, wedergalm, weerwolf, wolcke, ziele
dwalingher moeder: onwetenheyt
dweersch: pachtenaer, questie, sware vraghe, twijffelachticheyt, wech
dweersdrijvende: tweedracht, twist
dwerchskens: naenken, pigmaei
dwinghende: breydel, obligatie, toom
dyrceaensch: pindarus
ebben: boghe, citere, hout, paternoster, wijnbrauwen
echionidsch: pentheus
echt: bandt
edel: achilles, adonis, aerdicheyt, afcomste, alcides, amsterdam, antwerpen, apelles, babylonien, bachus, baselicom, blosinghe, boeckverkooper, boeckwinckel, boomwolle, bruydegom, cabinet, capiteyn, christus-ooghen, ciraet, claerheyt, cortswijle, cottoen, cybele, dadelboom, daden, danssaert, dochter, doctoor, dog-hondt, druckerije, edelman, endymion, enghelsman, epigramme, erfdeel, erfgoet, euterpe, excellentie, fame, feyten, fransman, ganymedes, gheboorte, gheest, ghekari, ghelaet, ghemoedt, gheslachte, ghestaltenisse, ghesteente, glas, goudt, gratie, hamadryades, handelinghe, handtschoenen, heere, heerlijckheyt, hercules, herodotus, hert, hierusalem, hinde, hoedanicheyt, hooftman, hyacinthus, iacht, ieught, ioncker, ionckheer, ionckheyt, ionghelinck, ionghen, iouffrouwe, italien, kindt, kleedt, koninckrijck, konste, krijghs-man, lauwerboom, laweyt, leenman, leeu, leeuwerck-voghel, lions, lof, lycurgus, magdelieve-bloeme, maghet, magistraet, manierlijckheyt, mantel, marber, maria, marjoleyne, medecijn, menander, mensche, minnaer, moedt, monarch, moyaert, musen, nachtegael, nectar, nieuwicheyt, nymphen, ode, overheyt, oversetter, pagie, palmboom, papegaey, parijs, patroclus, peerdt, peirle, penne, pennemes, penseelbloeme, phaleuces, philosophije, phoenix, poppe, prince, purper, raketten-kruydt, rapier, rethorijcker, rethorizijn, rhodes, ridder, rieckerken, rinck, robijn, rondeelken, roomen, roosemarijn, rustinghe, ruyter, scharlaken, schatkamerken, schene, schildeken, schilder, schildt, schildtknecht, schocken, schockinghe, schoonheyt, schotsman, scipion, sidon, soldaet, stadt, staet, steeticheyt, stouticheyt, strijdt, sweert, tijdtkortinghe, torsch, triumphe, tuylken, tuysschere, tyrius, vaendragher, valck, venus, vermakinghe, vernuft, verstandt, verwinner, victori-teecken, violette-bloeme, vlyticheyt, vniversiteyt, voorhooft, vranckrijck, vrije-konste, vrijer, vromicheyt, vrouwe, vrystere, wackerheyt, wapen, wapenen, werck, werckinghe, wesen, westen-windt, wijn, xanthe, zinghinghe
edele gulden: croone
edelen: iason
edelmans: livreye
eeckel: swijn, vercken, wiltvercken
eeckeldraghende: eyckenboom
eeckel-eters: arcadische natie
eedtbreker: afvallighe, boef, iason, lycambius, rabaut, vlysses
eedtbrekich: overspel
een: horen
eenden: kudde
eendrachtich: verdrach, vriendschap
eener vrouwen man: bisschop
eenich: celle, doorganck, dorp, eeuwicheyt, godt, godtheyt, hol, mussche, passagie, pelicaen, phoenix, religie, schaduwe, speloncke, verheughinghe, wech, woestijne, zalicheyt, ziele
eenich-voghel: phoenix
eenmoedich: vriendt
eenooghich: mickinghe, polyphemus
eenparich: ghenuechte, vermakinghe
eensaem: aendachticheyt, atlas, bachus, berch, dans, echo, ghedans, gratie, kerck-hof, kluysenaer, kuyl, leven, minnaer, munninck, reygher, vrijer, wedergalm, weduwen-staet
eenstemmich: overeenkominghe, vereenighinghe
eenvoudich: abdisse, abel, boersheyt, conscientie, eva, ghebedt, ghemoedt, ghewisse, godtvruchticheyt, handtkusser, herdersse, huerlinck, ia, kercke, kerck-hof, kluysenaer, knecht, moedt, munninck, nonne, ootmoedicheyt, predikanten, religie, slechticheyt, vlaminck, vnie, vrouwe, waerheyt
eenvoudicheyt: slechticheyt
eenvuldich: christen, dryades, ghebedt, goedicheyt, goedt, onnooselheyt, ootmoedighe bedinge, oprechticheyt, supplicatie
eenwesich: godt
eenzamich: rootse, stellio, stillicheyt
eenzellich: mensche
eer vanden huyse: hout-werck
eerachtich: koper
eerbaer: abdisse, abstinentie, academie, achtneminghe, aensicht, aerdicheyt, ambassaet, artemisia, athenen, augustus, authoriteyt, beeldt, beleeftheyt, betooninghe, bewijsinghe, borgher, buffet, carthago, choorkappe, cortswijle, dadelboom, de 17 provintien, deurwaerder, diana, dienstmaecht, dochter, eerbiedinghe, eere, excellentie, ghedaente, ghelaet, gheschenck, ghewoonte, godtvruchticheyt, gouverneur, graf-schrift, gratie, handtkusser, heere, heerlijckheyt, heraut, heusheyt, hoedanicheyt, hooft eens menschen, houwelijck, hymenaeus, hymne, ionckwijf, iudith, kameniere, kercke, kercken-dienst, kerckmeester, kleedt, konste, krijghs-bode, leenman, lief, lofzanck, lucretia, maecht, maghet, magistraet, man, manierlijckheyt, mantel, meester, mensche, nutticheyt, ondersaet, onthoudinghe, oprechticheyt, oratie, overheyt, pagie, palais, palmboom, parlement, penelope, philosooph, preceptor, preeminentie, president, priesterschap, provost, purper, rachel, raedt, raedtghever, raedtsman, raets-ghezelschap, recht-tafel, reynicheyt, richter, ryckdom, sale, scepter, schaemte, scharlaken, schepen, schildtknecht, schole, secretarius, sententie, staet, steeticheyt, stoel, strijdt, tabbaert, tempel, tijdtkortinghe, tytelen, uytsprake, vaders, vereeringhe, vergaderinghe, vestales, victori-teecken, vniversiteyt, vonnisse, voordeel, voorhooft, voorhuys, voorouders, voorvaders, vriendinne, vriendschap, vrije-konste, vrouwe, waerneminghe, weerdicheyt, wesen, wetten, woordt, zedicheyt
eerbaerlijck: graf
eerbetrachtende: prince
eer-bewesen: afgodt
eerbiedende: handtkusser
eerbiedich: by-leven, tocht
eerbiedichlijck: achtnemen
eere: hierusalem, magdelieve-bloeme
eere der poëten: ronsart
eere des boomgaerts: fruyt, vrucht
eere des raedts: advocaet, voorsprake
eere des velts: kruydt
eere van italien: venetianen
eere vande swijghentheyt: mane
eerende: ghehoorsaemheyt
eerenschendich: overspel
eererinne: aerde
eerghevende: kloeckheyt, kloeckicheyt
eerghierich: agamemnon, authoriteyt, bede, begheerlijckheyt, begheerte, carolus, cicero, credit, dwalinghe, eere, gheloof, gonste, goudt, gunste, heere, hovelinck, koninck, kostelijckheyt, lof, lust, maecht, mensche, othomans, palais, pompeusheyt, prince, romeynen, schat, speelwaghen, theatrum, tyran, tytelen, vermetentheyt, verwaentheyt, verwonderaer, veyl, wensch, zorghe
eerlijck: aegina, aensicht, afcomste, baerdt, bancket, banninghe, begravinghe, bisschop, boete, breucke, ciraet, daden, dochter, euripides, fame, feest, feyten, ghedaente, ghelaet, ghelievekens, gheloove, ghenuechte, gheschenck, gheselschap, gheslachte, ghifte, graf, hierusalem, hooft eens menschen, iudith, iuweel, kleedt, koutinghe, lof, maeltijdt, man, mantel, mytere, onthalinghe, ootmoedighe bedinge, oude-man, overlijden, overrock, pompeusheyt, raedt, raets-ghezelschap, requeste, rinck, schijn, schildt, secretarius, sententie, servette, stoel, strijdt, supplicatie, tortse, triumphe, trouwe, uytvaert, vereeringhe, vergaderinghe, vermakinghe, vervolch, verzelschappinghe, verzoeninghe, victorie, vonnisse, voorlaken, vrije-konste, wapen, weduwen-staet, weerdicheyt, zalicheyt, zeghen, zetel, zit-plaetse
eernemende: laster
eers: billen
eerschendende: achterclapper
eerselinghsgaende: kreeft
eerst: aenvanck, autheur, bachus, bate, beghintsel, carolus, eerste copije, godt, inventeur, kindtsheyt, leydtsman, minute, most, remedie, vindere
eerste: gherichte
eerste begaefde: pasithar
eerste martelaer: abel
eersten der levendighen: ihesus christus
eersten mensch: adam
eersten wijngaerdenier: noe
eerstgeschapenen: adam
eerstgheboren: cupido, liefde
eersthayrich: baerdt
eerstzittende: prioor
eerweerde: diana
eerweerdich: abt, augustus, bisschop, cardinael, chiron, croone, cybele, doctoor, eerbiedinghe, eere, gherechticheyt, heere, historie, konste, magistraet, majesteyt, maria, numa, numantia, oude-man, overheyt, parlement, philosophije, president, priester, raedt, raedtghever, raedtsman, raets-ghezelschap, recht, reliquien, schepen, secretarius, stool, top des hoofts, vaders, vesta, voorouders, voorvaders, vranckrijck, vrede, vriendschap
eerzaem: prioor
eerzuchtich: spagniaerden
eet-lustich: kleyn ajuyn, salaet, schaloegnien
eeuwich: achtneminghe, a-dieu, af-scheyt, chijns, diamant, edict, eeuwe, eeuwicheyt, fame, gheschrift, godt, goederen, iupiter, leven, lof, mandaet, memorie, ordonnantie, overlijden, paradijs, rente, rijckdom, schrift, tijdt, veersken, vers, vrede, vriendschap, waerneminghe, weerelt, wille, zalicheyt
eeuwichbestaende: godt
eeuwichblijvende: godt
eeuwichduerende: diamant, memorie, zalicheyt
effen: aensicht, albastren, biese, bladt, boesem, bol, borst, brabandt, caetsbaen, careelsteen, cassij-wech, craghe, dijghe, donderbaer, dorpen, dorschvloer, ebenhout, gallerije, ghedaente, ghelaet, glas, hals, handen, heupe, hof, huysloock, iaspis-steen, kristalijn, kruydt, landtschap, leye, loof, marber, mate, neuse, papier, passer, peirle, pilaer, pinceel, plancke, plaveysel, prophetije, rondicheyt, schabelle, schaeckberdt, schalie, schave, schoonheyt, schorsse, schouderen, schuere, steen-wech, strate, taffetaf, tuyn, vel, veldt, vingher, vloersel, voorhooft, wech, wolle, ys, yvoor, zilver, zilverwerck
effenmakende: schave, vyle, winckelhaeck
eghelentier: roose
egyptenaer: cecrops
egyptenersse: cleopatra
egyptisch: afgoderije, babylonien, balsem, basiris, boomwolle, cappers, cottoen, crocodille, dadelboom, doolhof, esmeraudt-steen, galligaen, myrrhe, nijl, obeliske, osiris, palmboom, pelicaen, pharao, porphiersteen, protheus, pyramide, reuck, thebe
elck een: ghevere
elegant: tonghe
elenden-vloet: zonde
elendich: absalon, acheron, acrisius, afgodendienaer, arbeydt, armen-mensche, armoede, ballingschap, banninghe, bedelaer, begheerlijckheyt, beroerte, beroovinghe, beschreyinge, betooveringhe, beul, beweeninghe, blindtheyt, bloedtstortinghe, boer, bondtghenoot, brantstichter, buyt, castijdinghe, cupido, daedalus, destinatie, destructie, dido, dienaer, dienstbaarheyt, doodinghe, dulheyt, duyvel, dwalinghe, eergierigaert, elegie, fiel, furien, galghe, gebannen, ghevanckenisse, ghevanghenen, ghichtich, ghiericheyt, ghierigaert, gierighen, goederen, haerman, hatinghe, heliogabalus, helle, heraclitus, herodes, hippolytus, hoere, hongher, ialoursheyt, icarus, iudas, ixion, klachte, kleppe, kranckheyt, leetwesen, lethe, leven, liefde, lot, melaetsch, mensche, midas, minnaer, mistroosticheyt, momboorschap, moorderije, moordt, nero den tyran, nijdicheyt, noodt, noodtwendicheyt, oedipus, onderdanicheyt, onghehoorsaemheyt, onweder, onwetenheyt, oorloghe, oproer, orcus, orestes, oude-man, palais, paris, passien des gheests, pentheus, perillus, persecutie, peste, phaethon, phelaris, phineus, phlegyas, phyllis van thracien, plautus, pocken, pockighen, proces, prometheus, pyne, pynier, rabaut, raserije, rijckdom, roof, roover, rouwe, ruyne, ryckdom, schaduwe, schickinghe godes, schipbrekinghe, schipper, schrobbere, schudde, sisyphus, slave, strijdt, tantalus, teghenspoet, tityus, tranen, treur-liedt, troyen, tyran, verdervinghe, verlies, verstooringhe, vervolghinghe, verwoestinghe, vluchtinghe, voocht, voormonder, voor-ordonnantie, vreese, vrijer, wanhope, weduwe, weedom, weerspannicheyt, weerwolf, wees-kindt, wellust, werckman, woeckeraer, ziecte, zondaer, zorchvuldicheyt, zorghe
elentverdrijvende: vrede
elephants: yvoor
eloquenten: mercurius, nestor, orateur, rethorijcker, rethorizijn, vlysses
elysiaen: pluto
empsich: empsicheyt, gheduericheyt
enckel: kleedt, mantel, schoenen, tabbaert, taffetaf
ende des ouderdoms: eeuwicheyt
endt: ey, voghel
eneas-trompette: vergilius
eneyden-autheur: vergilius
engh: bandt, bedtstede, bruydt, buyse, dal, ghevanckenisse, gordel, gote, hol, hutte, keerskorf, ketene, koetse, korf, moortier, pot, put, riem, riole, schoorsteen, schouwe, sweere, valeye, vernuft, verstandt, wech
enghelkens: vrystere
enghelsch: accoort van gheluyt, dogghe, krijt, laken, liedt, melodije, musijcke, reynicheyt, schoonheyt, stemme, tin, vernuft, verstandt, vlies, wolle, zalicheyt, zoet gheluyt
ephesisch: diana
epicureesch: wellust
epicureis vercken: heliogabalus
epicureïsch: gulsigaert
epicureischen buyck: heliogabalus
epicurialisten: libertijnen, vrijgheesten
epigrammer: martialis
epigrammisch: intitulatie
er griecken blomme: achilles
erasmiaens: spreeckwoordt
erbarmelijck: bedelaer
erdts: vyandtschap
erenthaft: weerdicheyt
erf: chijns, rente, vyandtschap
erffelijck: besittinghen, iaer-ghelt, pensioen, proces
erfghenaem ateri: agamemnon
erfortsch: meed
erg: boer, haerman, ratte, simme
ergherlijck: blamatie, opinie
erichtidisch: orithia
ernstelijck: achtnemen
ernstich: achtneminghe, aensiender, curieusheyt, empsicheyt, gheduericheyt, loop, loopingh, neerstig onderstaen, ondersoecker, ondersoeckinghe, vermaninghe, wackerheyt, waerneminghe
ert: zoppe
ervaren: ambachtsman, apoteker, baertscheerder, barbier, bedroch, boosheyt, capiteyn, edelman, gouverneur, haerman, hooftman, hovelinck, konstenaer, leydtsman, mahomet, medecijn, neerstig onderstaen, ondersoeckinghe, oude-man, physicien, practisijn, richter, ridder, schalck, schipper, schrijver, soliciteerder, soliciteur, stierman, tydeus, valckenier, venus, vlysses, vrystere, zeeroover
ervarene ter oorloghe: pallas
esmerauden: ghesteente
esopisch: fabel
essen: hout
etelijck: kost, spijse, vet, vleesch
etere: calicoet
ethiopisch: caneel, draeck, ebenhout, nijl
ethnisch: afgoderije
etiopiaen: struys-voghel
etterachtich: zeericheyt
evangelisch: apostel, kercke, predikatie
evengroen: olijfboom
excelent: aerdicheyt, apelles, autheur, bancket, bate, bybel, capiteyn, claerheyt, daden, edelman, eerst-gheboorte, europa, exempel, feyten, gheluydt, gherechticheyt, ghesteente, godt, gratie, griecken-landt, handtschoenen, harmonie, heere, heerlijckheyt, hierusalem, historie, hooftman, hooghheyt, huysraedt, iosue, koophandelinghe, koopmans handelinge, kracht, lucanus, maeltijdt, majesteyt, mausole, moyses, orateur, orghelist, palais, pandora, predikanten, preeminentie, prince, purper, pyramide, remedie, rethorijcker, rethorizijn, schilder, schoonheyt, speelwaghen, staet, theatrum, victori-teecken, voorbeelt, voordeel, weerdicheyt, werck, werckinghe, wonder, wooninghe, woonstede
excusabel: teghenzettinghe
excuserende: ootmoedighe bedinge, supplicatie
executeur: diefleyder, stadtdienaer
exemplaire: boete, breucke, straffe, straffinghe
expert: medecijn, oude-man, physicien, practisijn, schipper, vlysses
exploitier: diefleyder, stadtdienaer
exterooghich: teen
extraordinaris: ghestaltenisse, proces, processie, vervolghinghe van eenich dinck
eycken: eekel, hout, hout-mijte, kloproede, plancke
eyer: broodt, couleur, hinne, koeck, verwe
eygen: bequaemheyt, boosheyt, broeder, ciraet, ghestaltenisse, heere, recht, wille, zuster
eyghensinnich: oude-man
eylandich: enghelandt
eylandisch: malta, schotlandt
eylandt: cypren
eylandtsch: sicilien
eyndelijck: besluyt, besluytinghe, destructie, doel, ghenietinghe, resolutie, sententie, verstooringhe, volbrenghinghe, vonnisse
eysschelijck: aensicht, aetna, afgrondt, beeste, beke, bleeckicheyt, cater, cerberus, comeet-sterre, demon, diepte, dog-hondt, doot, duyvel, ercheyt, faute, fenijn, ghedaente, ghelaet, ghevaer, ghevanckenisse, ghevanghenen, gorgones, handt, heyrlegher, huylinghe, klauwe, krancken, kuyl, leelijckheyt, legher, loeinghe, mismaectheyt, monster, mooren, onweder, oorloghe, oude-man, perijckel, pockighen, poot, quaetheyt, rechter-handt, rootse, ruyne, schaduwe, schelmerije, schickinghe godes, schreeu, serpent, strafheyt, toren, verschrickinghe, vervaertheyt, visioen, vreese, weerwolf, wiltvercken, windt, woestijne, wonder-dier, wreetheyt, ziecken, zonde
eysschende: ghiericheyt, hondt, obligatie, ootmoedighe bedinge, proces, supplicatie
ezel: dorpman, huysman, idioot
ezelsch: arbeydt, meulensteen, onbeleeftheyt, onghemaniertheyt, onverstandt, onwetenheyt, oore, traegheyt, vernuft, verstandt
fabel: bootse, kluchte
fabelachtich: afgodt, gheklap, gheveynstheyt, herodotus, hipocrisie, homerus, koutinghe, leughen, loghene, sicilien
fabelsch: bootsicheyt, comedie
fabuleus: veersken, vers
faemroovende: blamatie, laster, verwijt
familiaer: ghemeynsaemheyt, gheselschap, verzelschappinghe, vriendt
fantaserende: oude-man
fantasten: morpheus
fantastijck: aensicht, droom, ghedaente, ghelaet, herdtneckicheyt, hooft eens menschen, ketterije, krancken, minnaer, mommer, muyl-ezel, orghelist, oude-man, overlegghinge, vrijer, zangher, ziecken
fasseel: hout, hout-mijte
fatael: meleager, pyrrhe, troyen
feestelijck: bancket, belofte, kerck-gheboden, maeltijdt, ondertrouwe, onthalinghe, reyse, sabath, sacrament, sacrifitie, sondach, triumphe
fel: acheron, atropos, baerdt, belloniae, beyr, cloton, coude, cupido, doot, dootslager, dulheyt, duytschen, fortuyne, furien, lachisis, liefde, mars, moorder, onweder, oorloghe, parcae, raserije, schotsman, spijt, stouticheyt, strafheyt, strijdt, toorne, tygris, windt, winter, wreetheyt
fenijngheefstere: medea
fenijnich: anghel, basiliscus, campernoelie, circe, draeck, erichtho, gorgones, ibenboom, ibenhout, kampernoelien, kruydt, padde, paddestoel, prickel, salmander, scherleye, scorpioen, serpent, slanghe, spinnekoppe, stanck, stekinghe, stellio, verghift, vermillioen, viperus, vrouwe, worm
fenijnighende: spinnekoppe
fenijn-spouwende: draeck
fenijn-verdrijvende: geneverbezien, geneverboom
feyl: slets, vodde
fielen-ghelt: luyse
fier: pau
figuerlijck: beeldt, bybel, teecken
fijn: agaetsteen, assche, bagijnken, boomwolle, camelot, coriander, cottoen, deck-bedde, draet, esmeraudt-steen, fluytinghe, graen, handtdwale, hekel, kinderhulsel, kulcte, laetpoeder, leye, lijnwaet, linnen, naelde, net, papier, passement, peirle, penne, pinceel, sant, satijn, savele, schalie, scharlaken, servette, spelle, stemme, stramijn, syde, temperinghe, tycke, vlas, vlies, voorlaken, vyle, wolle, zaet, zeve, zifte, zilver, zout
filettebloeme: vrystere
fistalen: spontie
fistelachtich: lamproye
flaschdragherken: ganymedes
flatteerder: ovidius
flatterende: cupido, liefde
flauw: krancken, slaep, vaeck, ziecken
fledde: peerdt
fleercijnich: onsterckheyt, oude-man, pocken. krancken, pyne, student, ziecken
flesch: kauwoorden
fleschdragher: kelderweerder, proevere
flitsende: pijl, schicht
flocx: veerdicheyt
flonckerfackels: licht
florerende: amsterdam, antwerpen, athenen, carthago, iaer, stadt
flos: syde
fluweel-bloeme: duysentschoon
fluweele: borse, buydel, gordel, herteken, kleedt, koetswagen, mantel, moffele, pantoffel, passement, pels, riem, schoenen, spellekusseken, tessche
flux: vlyticheyt
fluymachtich: letargia, maghe, quijl, speecksel, student, visch, zeever
fluymich: hoest, speecksel
fluytende: cysken, ghekari, nachtegael, speelman, stemme, vleughel, voghel, windt
fluyter: boef, herder, rabaut, voghel, voghelaer
fluytstere: vliermuys
fondeerder van troyen: dardanus
fondements: gruys, puyn
fonteyn: beke, cabautermanneken, geschildert manneke, gote, kerssen-kruydt, poel, riole, staende water, vloedt, vyvere, water, waterloop
fonteyne des levens: godt
fonteynich: oever, zeekant
fonteynsch: nymphen
formulaer: exempel, protocol, voorbeelt
fortserende: pijnbanck
fortsich: aenstoot, aenval, bedwanck, beroovinghe, beschuldigher, gheneghentheyt, gheschut, gheweldicheyt, hylas, kracht, reusen, roof
fortuynen: teerlinghen
fortuynen poppe: mensche
fortuynenmeester: wijsheyt
fraey: achilles, adonis, aegina, behendicheyt, brabandt, bruydegom, ciraet, crans, danssaert, dochter, flora, ghelievekens, hoere, ioncker, ionckheer, iouffrouwe, kindt, landtschap, leden, minnaer, nymphen, oratie, peerdt, poppe, reynicheyt, standaert, uytsprake, verhael, verklaringhe, voorhooft, vrijer, vrystere, wtsprake
fraeysprekende: apollo, demostenes, griecken
francen-bolwerck: lions
francfortsch: merct
franciscaen: minnebroeder, minrebroeder
frans poëet: ronsart
fransch: bootsicheyt, cronijcke, glas, historie, iaer-boeck, manier van dichten, muyl-ezel, passement, pocken, pype, seine, sonnet, stijle, wijn
franschen-vrienden: switsers
frauduleus: bedriegher
freny: koordeken, passement, touken
frijt: panne
fris: ionghelinck, ionghen
frisch: april, enghelsman, ioncker, ionckheer, minnaer, spruyte, vrijer
fritsch: vrystere
frontier-stadt: lions
fruyt: halle, merct
fruyt-goddinne: pomone
fumeus: wijn
furieus: aenstoot, aenval, alarm, authoriteyt, bachus, been van een ghedicht, beke, belloniae, bestorminghe, beyr, beyr-sterre, briesschinghe, brullinghe, cortse, coutelas, curetes, dagghe, deighen, dido, dog-hondt, donder, doodinghe, dreyghement, dreyghinghe, dryvorcke, dulheyt, edonides, eenhoren, erichtho, erinnys, furien, gheweldicheyt, godtloosheyt, gotten, gramschap, handen, hatinghe, heldt, heyrlegher, holofernis, hondt, huylinghe, ieught, ionckheyt, kracht, krancken, krijghs-man, leeu, legher, maecht, maeghdenschender, medea, megoera, melancolije, menaden, moorderije, neptunus, nero den tyran, nijdicheyt, onbedachticheyt, onweder, onweder in zee, oorloghe, orestes, oudt-wijf, pallas, parisianen, parthen, peerdt, pentesilea, phlegyas, pyne, raserije, reusen, roelandt, ruyters, scheet, schermutsinghe, schreeu, slach, slachoorden, soldaet, stemme, stier, stouticheyt, strafheyt, strijdt, tarquinus, tempeest, toorne, tooverersse, treuricheyt, tweedracht, twist, tyber, tygris, vaendragher, venus, viperus, vyandt, weerspannicheyt, wiltvercken, windt, wolf, wreetheyt, ziecken, zuyden-windt, zuydtoosten-windt
futselboeckzoecker: haerman
futselende: luyicheyt
futselich: traegheyt
fuycker: ram
gabberaer: hovelinck, martialis, spottere, uylenspieghel
gaef-toestroyende: godt
gaende: voeten
gaepstock: minnaer, vrijer
gaerdens ziele: messie, mesthoop
gaffel: horen
gaffelachtich: baerdt
gaffelich: wech
gaillarden: dans, ghedans
gal: note
galachtich: gramschap
galghen: strop
galghenaes: dootslager, moorder
galghenlap: dootslager, moorder, roover, straetschender
galileesch: s. pieter
galmende: brugghe, dal, huylinghe, loeinghe, oever, schreeu, speloncke, valeye, zeekant
galmghevende: gherucht, ghetier
galsieck: bloedt
ganck: deure
ganghbaer: ghelt, havene
gansen: ey, kudde, penne, pluymen
gansen-vergift: bilsen-kruyt
ganymeden: kelderweerder
gapende: aerde, afgrondt, backhuys, beck, eemer, flassche, flessche, gheschut, helle, hongher, kele, klove, kruycke, kuype, lippen, maghe, mondt, mussche, openen mondt, put, roch, ronckere, speloncke, splete, vat, verwonderaer
gapere: minnaer, vrijer
gardentroost: wijngaert-looven, wijngaert-waghen
garen: net, spille, winde
garst: broodt, speck
gast: huys
gastvrij: abt, bachus
gatich: pot
gauw: dief, miere
generael: leydtsman, monster van eenich dinck, ootmoedighe bedinge, privilegie, processie, stael van eenich dinck, supplicatie, wetten, zaet
genererende: zaet
geometrien: archimedes
geometrisch: mate
geryniaensch: nestor
gheaccentueert: stemme
gheaccordeert: bestandt, prijs, proces, requeste, verdrach, verzoeninghe, weerde
gheadert: handen
gheadmitteert: banckhouwer, religie, wisselaer
gheaest: valck, wiltvercken
gheagaet: bagghe
gheanimeert: furien, raserije
gheappelt: artichocke, boomken
gheappostilleert: eerste copije, minute, requeste
ghearbeyt: leem
ghearticuleert: stemme, verhael, verklaringhe
gheartijckelt: inventaris, register
gheauthoriseert: authoriteyt, copije, ghebodt, heere, heerlijckheyt, leydtsman, maecht, magistraet, overheyt, preeminentie, raedt, raets-ghezelschap, staticheyt, tytel, voordeel
gheazijnt: salaet
ghebacken: broodt, kost, pannekoecken, penssen, spijse, struyven, tichele, waeffele
ghebaent: cassij-wech, doorganck, passagie, steen-wech, waghenleese, waghenspore, wech
ghebaert: aensicht, aesculapius, ambassaet, aren, astronomijn, bock, calicoet, coppelersse, ghedaente, ghelaet, gheyte, haen, katte, kinne, kluysenaer, mispelen, oudt-wijf, philosooph, queappel, quepeire, roose, sterrenkijcker, voghel
ghebagijnt: dienstmaecht, ionckwijf, kameniere
ghebagt: hals
ghebakert: kindt, kindtsheyt
ghebalsemt: cederboom, zalve
ghebardeert: peerdt, ruyters
ghebarreert: deure, poorte
ghebect: ghier, pelicaen, reygher, valck, voghel
ghebeden: begravinghe, boeck, zuchten
ghebeelt: agaetsteen, ammelaken, tafellaken
ghebeendert: rugghe
ghebeent: been eenes menschen, beyr, reusen, rughstrangh, steertbeen
ghebeerende: beroerte
ghebenedijt: abraham, cruys
ghebeneficeert: canoninck, octroy
gheberdtwerct: poortael
ghebict: muer
ghebiedelijck: bedwanck
ghebiedende: brief, cupido, deurwaerder, gheweldicheyt, gouverneur, heere, iouffrouwe, italien, koninck, liefde, magistraet, meester, monarch, neptunus, orakel, overheyt, preceptor, prince, provost, richter, stierman, strafheyt, wetghever, wetten
ghebiedenderwijse: dreyghement, dreyghinghe
ghebieder: ridder
ghebieders: othomans
ghebiest: aerde, craghe, hemde, marasch
ghebilt: aers, eers
ghebithoudende: breydel, toom
ghebladert: aendorenboom, berch, boeck, boom, boomgaert, boomken, dadelboom, druyve, elsenboom, eyckenboom, haselier, lauwerboom, olijfboom, olmboom, palmboom, poplier, rancke, roosemarijn, swellinghe, tack, torsch, veyl, vygheboom, wijngaert, wijngaert-looven, wijngaert-rancke, wijngaert-waghen, zomerloove
gheblaesbalct: smisse
gheblancket: bruydt, iouffrouwe, vrystere, wanghen
gheblasen: kole, orghel
ghebleyct: was
gheblockhuyst: casteel, schansse
ghebloemt: ammelaken, beemt, boomken, camelot, doorneboom, dorenhaghe, fluweel, haghe, kleedt, kruydt, mantel, tafellaken, vlierboom, voedtsel, wech, weyde
ghebloeyt: anys, aren, bloeme, boom, keule, pijnboom, roosemarijn, saffraen, thymus, violette-bloeme
gheblouwet: hennep, kemp
gheblutst: assche, kriecke
ghebobbelt: golve, waterbare
ghebochelt: pockighen
ghebockelt: aensicht, drinckebroer, dronckaert, ghedaente, ghelaet, muyl, neus
gheboden: coopmanschap, ghebodt, sabath, sondach, ware
gheboent: cieraet der kameren, waghenschot
gheboeyt: ghevanghenen, slaep, slave, vaeck
gheboghen: croone, dack, iris, rugghe, schelpe, tack
ghebollewerct: casteel, schansse
ghebondelt: bagagie, hoy, tuygh
ghebonden: bagagie, bandt, bussel, ghevanghenen, haer, hayr, hoy-bondel, kuype, pack, prometheus, pype, rancke, rieckerken, tuygh, tuylken, wijngaert
ghebont: canoninck
ghebooct: hennep, kemp, le-vlas
ghebooght: aendorenboom, hals, hemel, kudse, naghel der handt, seysene, sickel, tack, voute, welfsel
gheboomt: deure, poorte
gheboordt: aep, amsterdam, antwerpen, bocxens, cappe, casack, choorkappe, craghe, handtschoenen, hemde, kleedt, koussens, mantel, moffele, onderrock, pantoffel, rock, roose, stadt, verguldinghe, wapen-rock, ziele der vrouwen
gheboort: gat
gheboorten: dach, feest, maeltijdt
gheborduert: boordt, borse, buydel, choorkappe, craghe, frenie, gordel, handtschoenen, herteken, kleedt, mantel, moffele, pantoffel, riem, spellekusseken, verguldinghe, wapen-rock
gheborstelt: geneverbezien, geneverboom, gherste, haen, peckdraet, swijn, vercken, wiltvercken
gheborsten: blase, broodt
gheborstweert: bolwerk
gheborzet: tessche
ghebot: rancke
ghebotert: herstelinck, koeck, pannekoecken, struyven, waeffele, wegghe
ghebout: aerde, boom, hof, tuyn, wijngaert
ghebraden: herstelinck, kost, spijse, worste
ghebrandt: puymsteen, spore
ghebrandtteeckent: gebannen
ghebrasemt: been eenes menschen
ghebreckelijck: armen-mensche, armoede, bedelaer, ghiericheyt, hongher, mensche, noodt, noodtwendicheyt, plautus
ghebreckich: werckman
ghebreydelt: ghebit
ghebreyt: bocxens, handtschoenen, koussens
ghebrilt: privaet
ghebroct: stucken
ghebroedt: kieckenen, valck
ghebroeyt: hatinghe, nijdicheyt
ghebroken: aenslach, been eenes menschen, doorganck, droom, herte, hick, huylinghe, iaer, lap, net, oorden, oude-man, oudt-wijf, passagie, rugghe, schreeu, slaep, steen, stemme, stucken, vaeck, wech, woordt, zuchten
ghebrught: phasis
ghebruyckelijck: ghewoonte
ghebruyckzaem: dienaer
ghebruyct: drinckvat, kop, spreeckwoordt, waterzuchticheyt
ghebruyneert: ciraet, goudt, harnas, rustinghe, yvoor, zilverwerck
ghebuct: tolle, toppe, wijngaert-snijder, wijngaert-snoeyer
ghebuere des hemels: gheest
ghebuerinne: by-gheloof, superstitie
ghebuerlijck: gonste, gunste
ghebuersch: vlaminck
ghebult: bare, boesem, citroen-appele, kerck-hof, leelijckheyt, mismaectheyt, rimpele, schelpe, zeyl
ghebusselt: hoy, pijl, schicht, voorhooft
ghebuyct: flassche, flessche, fuyck, harpye, koppe, kruycke, padde, pot, schale, schelpe, schildtpadde, schuyte, tonne, tonneken, vaetken, visch-korf
ghebuyght: boghe, hul-ghetuych, hul-yser, knie, lene, schelpe, voor-onder van een schip
ghebuylt: broodt, meil
ghecalandert: meil
ghecanetillijt: cappe, casack, craghe
ghecanoniseert: heylighen, santen
ghecapproent: dwaes, zot
ghecarbonckelt: neuse
ghecarcelt: borse, buydel
ghecasseert: eerste copije, minute
ghecauteriseert: conscientie, ghewisse
gheciert: apollo, autaer, baerdt, bedde, bruydegom, bruydt, buffet, camer, cappelle, cassij-wech, coopmanschap, ghestaltenisse, halsbandt, halscieraet, handtschoenen, hof, hooft eens menschen, hout-werck, hovelinck, hulsel, kleedt, koutinghe, lelie, mantel, minnaer, monster van eenich dinck, moyaert, mytere, oratie, peerdt, phoenix, recht-tafel, ridder, sale, schijn, schildt, stael van eenich dinck, steen-wech, tafereel, tuyn, tytelen, uytsprake, voorhuys, vrijer, vrouwe, waghen, wapen, ware, welsprekenheyt, woorden, wtsprake
ghecivet: handtschoenen
gheck: uylenspieghel
gheckenverleyder: quackzalver
gheck-speler: demon
ghecoleurt: aensicht, appel, bandeken, bloeme, ciraet, crans, druyve, emmailleersel, fruyt, ghedaente, ghelaet, ghesteente, haersnoer, hemel, kleedt, lackey, laken, lelie, mantel, marber, passement, paternoster, purper, quispel, ridderspoor-bloeme, rieckerken, rijghnestel, rinck, schaemte, schilderije, syde, tabbaert, tapisserije, tuylken, veranderinghe, verscheydenheyt, voghel, vrucht, wanghen, wolle
ghecollationeert: copije
ghecoloreert: blosinghe, boesem, koutinghe, pagie
ghecommitteert: vicaris
ghecompasseert: urewerck, urewijser
ghecompast: nachtglas, zandtlooper
gheconcludeert: proces
gheconditionneert: obligatie, verdrach
gheconfijt: coriander, ghember, sauce, zoeticheyt
gheconfirmeert: edict, mandaet, ordonnantie
gheconsenteert: octroy
gheconspireert: aenslach, oproer
gheconterfeyt: aep, passien des gheests, stemme, tafereel
ghecontracteert: obligatie
ghecopieert: eerste copije, minute
ghecorrompeert: besmettinghe, damp, ghetuyghe, gonste, gunste, sweere
ghecottoent: bladt, deck-bedde, fusteyn, hooftpeulinck, kulcte, loof, oorkussen, queappel, quepeire, wijngaert
ghecrolt: latouwe
ghecsch: ontmoetinghe, schimpreden
ghecstere: musen
ghedachten: vrystere, wille
ghedachten bode: ooghe
ghedachten-ghetuyghe: zuchten
ghedachtenisse der ouderdommen: historie
ghedachtenissen: beeldt, historie
ghedachtweerdich: spreeckwoordt
ghedachvaerdt: exploict, ondersoeckinghe der pijnbanck, ondervraginghe, volbrenghinghe
ghedamaskineert: rondasse
ghedateert: brief
ghedect: choorkappe, faute, gallerije, hooft eens menschen, hout-mijte, koetswagen, muer, pasteye, rosbare, schale, sweere, tabernakel, tente, top des hoofts, toren, vat
ghedeelt: erfdeel, erfgoet, scheydinghe van een, splitte, stucken
ghedekende: modder
ghedelft: schat
ghedemasquineerde: tessche
ghedenck: beeldt
ghedenckende: memorie, oude-man
ghedencker: advocaet, voorsprake
ghedenckweerdich: artemisia, autheur, begroetinghe, chronijck-schrijver, cronijcke, dach, daden, druckerije, exempel, fame, feyten, ghedachtenisse, ghedenckinghe, gheest, gheschenck, gheschrift, ghifte, graf, groetenisse, groetinghe, grootvader, historie, iaer-boeck, iaerboeck-schrijver, marck, mildicheyt, neerstig onderstaen, ondersoeckinghe, president, schrift, sententie, signet, spreeckwoordt, uytvaert, vaders, vervolch, victorie, victori-teecken, vonnisse, voorbeelt, vromicheyt, zeghen
ghedestineert: lot
ghediamant: bagghe
ghedicht: fabel, oratie, overeenkominghe, rondeelken, vereenighinghe, wtsprake
ghedicht-minnaer: apollo
ghediende: minnaer, vrijer
ghedienstbaren: arbeydt
ghedienstelijck: arbeydt
ghedienstich: aerdt, baertscheerder, barbier, coppelaer, deurwaerder, diefleyder, dienstmaecht, greffier, hebe, huerlinck, ionckwijf, kameniere, knecht, lackey, lijnwaet, linnen, natuere, ondersaet, pagie, plicht, secretarius, stadtdienaer, vicaris, weerdt
ghediept: steen-mijne, steen-put
ghedifformeert: chaos
ghedistilleert: dranck, gomme, medecijne, recepte, water
ghedoken: golve, waterbare
ghedolven: aerde
ghedooft: kole
ghedoopt: christen
ghedopt: beker, ey, kroes, schale
ghedouwen: omhelsinghe
ghedraeyt: ael, bandeken, bandt, boghe, buyse, cabel, coorde, croone, gordel, haeck, haer, haersnoer, handthave, handtriem, hayr, hayrlocken, horen, ketene, knevelbaerdt, knoop, koordeken, koorden, le-vlas, net, palinck, peckdraet, potheys, quispel, riem, schalmeye, schelpe, slingher, spille, steert, stront, syde, teene, touken, touwe, trompette, was-licht, wassen-keersse, wijngaert, wijngaert-rancke, wortel, zeel
ghedreven: aren, bare, furien, haesticheyt, helm, helmet, raserije, schip, tolle, toppe, vloedt, voorloper, wolcke
ghedronghen: bancket, locht, lucht, maeltijdt, neusgaten, noodt, noodtwendicheyt, torsch, vluchtinghe, vreese
ghedrooght: snot
ghedruct: boeck, boeckstaven, legh-ghelt, legh-penninghen, letteren, marber, marck, pijl, schicht, signet
gheduerich: achtneminghe, arbeydt, bevinghe, cortse, eeuwe, eeuwicheyt, empsicheyt, ghebedt, gheduericheyt, gheselschap, ghewoonte, godt, neersticheyt, oeffeninghe, oratie, overeenkominghe, passien des gheests, pyne, quellagie, quellinghe, repetitie, roock, scholier, stemme, strijdt, vasticheyt, verdrach, vereenighinghe, vervolghinghe van eenich dinck, verzelschappinghe, volghinghe, volherdinghe, waerneminghe, werck, werckman, wille, wtsprake, zuchten
gheduldich: arbeydt, berisper, bespieder, christen, ghevanghenen, katte, martirisatie, ossenstouwer, ossenweyder, scholier, secretarius, slave, spagniaerden, spie, swijghinghe, valckenier, vertoevinghe, visscher, volherdinghe, voorhooft, weerdt
ghedwonghen: bloedtlatinghe, ghetempertheyt, ghetuyghe
gheeerde: parlement
gheeert: authoriteyt, cardinael, edelman, eere, gouverneur, heere, kercke, maecht, magistraet, majesteyt, meestersse, oudtheyt, overheyt, paus, richter, roose, sabath, sondach, tempel, triumphe, venetianen, vestales, weerdicheyt
gheeffent: aerde, cassij-wech, dorschvloer, eylandt, iaspis-steen, marber, oratie, steen-wech, veldt, wech, wtsprake, yvoor
gheef-noy: ghierigaert, gierighen
gheeght: aerde
gheel: aren, aurore, becken, boomwolle, bosboom, boter, bresilihout, caf, calissihout, camillen-bloeme, citroen-appele, cottoen, dageraet, emmeren-steen, erten, erweten, fluyme, garsten-water, garstheyt, gomme, goudt, goutbloeme, gramschap, hayrlocken, hert, hinde, hondt, honich, hooftpeulinck, iode, keersse, kees, knevelbaerdt, koper, latouwe, legh-ghelt, legh-penninghen, licht, matte, meloene, metael, mooren, nardus, oker, ooghst, oorkussen, oraegni-verwe, palmboom, papier, peire, penseelbloeme, pisse, pompoen, pruymen, pypken, queappel, quepeire, saffraen, sant, savele, schimmel, speck, spelle, talent, tarwe, tyber, veldt, verguldinghe, violette-bloeme, water, waterzuchticheyt, xanthus, zeem
gheelachtich: aren, basiliscus, bleeckicheyt, blosinghe, bussel, haer, hayr, hoy-bondel, iaspis-steen, krancken, mastboom, oraegni-verwe, vet, xanthus, ziecken
gheelhayrich: apollo, ceres
gheemaileert: bagghe, blinckinghe, blosinghe, ciraet, drinckvat, halsbandt, halscieraet, iuweel, kop, luyster, paternoster, rinck
gheen ghewinsoecker: bisschop
gheen vechte: bisschop
gheen wijnsuyper: bisschop
gheent: tack
gheerfde: besittinghen, borghe, borgher
gheessel: garde, roede
gheest: vrystere
gheest der waerheyt: h. gheest
gheestelijck: bedenckinghe, bemerkinghe, contemplatie, ghebedt, goederen, handelinghe, herte, mensche, passien des gheests, predikatie, priester, quellagie, quellinghe, rijckdom, text, verbondt, voorsienicheyt, zalicheyt, ziele
gheestich: ambachtsman, behendicheyt, danssaert, dochter, fantasije, florentijnen, ghetrouwicheyt, handelinghe, ioncker, ionckheer, iouffrouwe, konstenaer, man, manierlijckheyt, minnaer, nymphen, oore, peerdt, steeticheyt, venus, vrijer, vrouwe, vrystere
gheests medecijne: philosophije
gheeuwende: slaep, vaeck
gheexamineert: ghetuyghe
gheexperimenteert: loosheyt
gheexploiteert: citatie, daghement
gheeyscht: vergheldinghe
ghefailleert: stemme
ghefatsonneert: buffet, casack, handtschoenen, recht-tafel, schene, tabbaert, verguldinghe, wapen-rock
ghefenijnt: besmettinghe, pijl, schicht, tonghe
ghefigureert: agaetsteen, beeldt, camelot, marber, veranderinghe, verscheydenheyt
gheflanckeert: bolwerk, casteel, schansse
gheflueelt: cappe
ghefondeert: abdije
gheformeert: boeckstaven, letteren, teghenzettinghe
ghefrenijt: ammelaken, bladt, handtschoenen, loof, tafellaken
ghefrijt: oesters
ghefriseert: cappe, haer, hayr, hayrlocken, hemde, rijghnestel
ghefronst: craghe, hemde, rimpele
ghegaelderijt: toren
ghegaen: broodt
ghegaet: corck, doecxken, hutte, lamproye, paternoster, slets, spontie, tralie, vodde, voddeken
ghegaffelt: boom, botte, cruysstrate, uytspruyte, wijngaert
ghegageert: secretarius, soliciteerder, soliciteur
ghegeert: rooster, tralie
ghegheesselt: s. pauwels
gheghespt: cinghel vande peerden, gordel, leersen, male, riem
ghegheven: gheschenck, oordeel, vereeringhe, vonnisse, weldaet
gheglaest: distilleerhelm, flassche, flessche, klocke
ghegoeyt: borghe
ghegomt: baerdt, hayrlocken, inct, satijn, was-licht, wassen-keersse
ghegont: verghiffenisse
ghegoot: schelpe
ghegordet: venus
ghegordijnt: bedde
ghegoten: beeldt, yser
ghegraent: aren, bosboom, bussel, hoy-bondel, ibenboom, ibenhout, laetpoeder, onkruydt, palmboom, torsch, veyl
ghegraest: beemt, boomgaert, eylandt, pleyne, warande, weyde
ghegraft: berch
ghegraveert: beker, beuckelaer, graf, harnas, helm, helmet, krijghs-rock, kroes, kuyl, marck, pantsier, rustinghe, schildt, signet, wapen, wapenen, zeghel, zeghelrinck, zilverwerck
ghegraven: borstweeringhe, graf, wortel
ghegreffijt: boom
ghegrendelt: deure, poorte, sterrepoorte, wincket
ghegrosseert: eerste copije, inventaris, minute, register
ghegunt: aflaet
ghehackelt: boordt, frenie, handtschoenen, kleedt, mantel, stucken, varenkruydt
ghehaect: onderrock, proces, ziele der vrouwen
ghehaet: armoede, pachtenaer, pachtere
ghehandtzaem: capiteyn, hooftman, spyckerboor, vlyticheyt
ghehanghen: gordijnen
ghehanteert: herberghe
ghehantzaem: elsen
gheharnast: peerdt
ghehayrloct: bruydt, hovelinck, medusa, venus
ghehayrt: apollo, bal, ceres, draeck, ooghschellen, wanghen, wortel
ghehayrvloct: apollo
ghehecht: bandt
gheheefdeeght: broodt
gheheel: besluyt, destructie, eeuwicheyt, fame, gheloove, ghenietinghe, ghenoegen, ghesondtheyt, ghetuyghe, klomp, maeghdom, oprechticheyt, pilaer, resolutie, reynicheyt, stemme, trouwe, verhael, verklaringhe, verstooringhe, vnie, volbrenghinghe, volkomenheyt, voorspoet, vriendt, vromicheyt, vryheyt, waerheyt, wellust, werck, werckinghe, yver, zuyverheyt
gheheelen vriendt: pylades
ghehekelt: hennep, kemp, le-vlas, vlas
gheherst: peckdraet, vat
gheheuvelt: berch, brabandt, hoop, landtschap, tas
gheheven: broodt
gheheyet: fondament
gheheylight: aaron, arabien, cappelle, cruys, cybele, euterpe, feest-daghen, gheschenck, ghifte, hecate, helicon, houwelijck, hymne, kercke, lofzanck, majesteyt, musen, parnasus, propheet, recht, religie, reynicheyt, tempel, theologia, triumphe, veersken, vers
gheheyst: benneken, mandeken
ghehoect: ruyte
ghehonicht: ambrosia, wijn
ghehooft: bijle, naghel, postken, spelle, spijcker, stamper, wortel
ghehoolt: berch, ghevanghenen, hol, moortier, rootse, schalmeye, speloncke, splitte, venster
ghehoopt: havene, hout, hout-mijte, lof, vergheldinghe, volbrenghinghe, wederkeeringhe
ghehoorenden: actaeon
ghehoornt: aegipanen, aenbilt, alpenberch, argument, bachus, beck, beeste, berch, bewijs-reden, bock, boghe, chimaera, danouwe, eulsaet, hamel, hanekam, harpe, herten rhee, hinden rhee, hooft eens menschen, iacchus, lam, lammeken, lyre, mane, moyses, oever, os, oye, pan, pasteye, ram, reghenboghe, ryn, sater, schaep, schildeken, slachoorden, slecke, stier, top des hoofts, tyber, vee, voorhooft, voute, vyer-panne, wegghe, welfsel, zeekant, zonne
ghehoort: ghetuyghe, schelpe
ghehoorzaem: abraham, aeneas, bie, christen, dienaer, dienstmaecht, discipel, huerlinck, hulde, ionckwijf, kameniere, keyserrijck, knecht, leerlingh, moyses, onderdanicheyt, plicht, sara, secretarius, voldoeninghe, zeyl, zone
ghehort: wijngaert
ghehouden: boef, rabaut
ghehouwen: beeldt, lickteecken, rootse, wonde
ghehouwet: hannentaster, hinnentaster
ghehuert: arbeydt, ghetuyghe, werck
ghehult: haer, hayr, hooft eens menschen, iouffrouwe, raedt, raets-ghezelschap, vrouwe, vrystere
ghehuyft: dienstmaecht, haer, hayr, ionckwijf, kameniere, valck, vrystere
ghehypothequeert: obligatie
gheijsert: deure, poorte, slave, sterrepoorte, voor-onder van een schip, wincket
gheijst: ghevanckenisse, winter
gheil: amber, ammer, appel
gheilende: sant, savele
gheinspireert: propheet, sybillen
gheinsterende: comeet-sterre, koper, planeetsterre, strael der sonnen, vlamme-vyers
gheint: boom
gheinteresseert: schade
gheinventariseert: inventaris, register
ghejaeght: wildtbraet, wilt
ghekaert: boomwolle, cottoen, wolle
ghekalct: parckement
ghekalfaet: schip
ghekamert: hoere
ghekamt: aren, bachus, basiliscus, bevernelle, boordt, draeck, frenie, haen, helm, helmet, hinne, hovelinck, leeuwerck-voghel, pau, pimpernelle, ridder, serpent, vermetentheyt, verwaentheyt, voghel, wolle
ghekant: loock
ghekantillijt: kleedt, mantel
ghekapproent: iouffrouwe, overrock, rock
ghekapt: choorkappe, gheveynsden, hipocrijt, hoy, kraeye, minnebroeder, minrebroeder, muer, munninck, prioor, spagniaerden, voghel, vrystere
ghekarft: bevernelle, pimpernelle
ghekasseersse: copije
ghekasset: reliquien
ghekassijt: cassij-wech, kaey, steen-wech, strate, wech
ghekast: orghel, ruyte
ghekeert: aensicht, bedde, bedtstede, ghedaente, ghelaet, heyrt, koetse
ghekeirnt: grenaet-appel, meloene, moerbezien, olie
ghekeldert: wever
ghekemt: boomwolle, bruydegom, cottoen, haer, hayr
ghekepert: schelpe
ghekerckert: slave
ghekerft: bladt, boghe, cam, loof, roskam, saghe, schorsse, seysene, sickel, vyle
ghekertelt: bevernelle, bladt, loof, netel, pimpernelle
gheketent: bandt, ghevanghenen, hals, halsbandt, halscieraet, slave, strop, wieroock-vat
ghekeurt: ghewichte, goutghewichte
ghekint: tonne
gheklaert: wijn
gheklaut: haen, luypaert, zorghe
ghekleedt: bruydegom
ghekleeft: veyl
gheklisset: veyl
gheklontert: pap, wolle, zanen
gheklooft: kinne
gheklosset: haer, hayr
ghekloven: aerde, aers, berch, bloeme, cam, eers, horen, klove, lippen, mondt, naghel der handt, oore, schorsse, splete, splitte
ghekneedt: broodt, deech, leem
ghekneust: neuse
ghekneuter: ghekari
gheknevelt: prometheus
gheknobbelt: flerecijn, kloproede, schaepherders spriet, schelpe, stat
gheknocht: eylandt, ghenuechte, stier, vermakinghe
gheknodst: kudse
gheknoesselt: boom
gheknoopt: bandeken, bandt, casack, coorde, draet, haer, hayr, hayrlocken, ketene, koorden, proces, strick, strop, tack, touwe, wambays, wijngaert, wijngaert-rancke, zeel
gheknopt: binghelkruyt, boom, borsten, borstkens, gaffele, loock, mammen, rock, roose, roosen-boom, schaepherders spriet, stat, vlierboom, vorcke
gheknort: beker, ketene, kroes, tack
ghekocht: slave
ghekomen: vryheyt
ghekontert: ploech
ghekooct: kost, mooren, pottagie, spijse
ghekoordet: bale, bocxens, haer, hayr, hennep, kemp, koussens, minnebroeder, minrebroeder, pack, tolle, toppe, wortel
ghekoperroot: dronckaert, hooft eens menschen
ghekopt: adere, artichocke, distele, hul-ghetuych, hul-yser, leeuwerck-voghel, teen-bosch, wiltvercken
ghekorct: pantoffel, schoenen, schoen-zolen
ghekoren: behoudt-sone, swagher
ghekorft: bie, bolwerk
ghekornen: melck
ghekorst: antimonium, muer
ghekort: gheschut, oore, wijnbrauwen
ghekortoort: gebannen
ghekosen: raedt, raets-ghezelschap
ghekottoent: wambays
ghekousseband: schene
ghekoust: duyve, wilde-duyve
ghekout: koutinghe
ghekoutert: egghe
ghekovelt: narre
ghekraeght: minnaer, vrijer
ghekraemt: slachter, vleeshouwer
ghekranst: hymenaeus
ghekraspt: cottoen
ghekreghen: beroovinghe, buyt, roof
ghekrijt: parckement
ghekroken: trap
ghekrolt: boomwolle, bosboom, bruydegom, cottoen, haer, hamel, hayr, hayrlocken, hooft eens menschen, ieught, ioncker, ionckheer, ionckheyt, ionghelinck, ionghen, iouffrouwe, knevelbaerdt, kruydt, lam, lammeken, leeu, mastboom, minnaer, mooren, mosch, moyaert, palmboom, syde, veyl, vlies, vrijer, wolle, wortel
ghekrompen: zenuen
ghekromt: aendorenboom, been eenes menschen, boghe, bult, dolphijn, hals, handthave, handtriem, horen, iris, klauwe, leden, maeyers, naghel, olmboom, oudtheyt, oudt-wijf, poot, potheys, reghenboghe, rugghe, schave, schildtpadde, spijcker, spoor, staf, steert, tack, tanghe, trecktanghe, troeffel, truweel, voute, was-licht, wassen-keersse, welfsel, wijngaert, wijngaert-looven, wijngaert-snijder, wijngaert-snoeyer, wijngaert-waghen, zeyl
ghekronckelt: baerdt, bladt, boordt, draeck, frenie, haer, hayr, hayrlocken, knevelbaerdt, loof, schelpe, steert
ghekrooct: boghe, handthave, handtriem, hoep, muyl, naghel, neus, potheys, reep, ruyne, scorpioen, spijcker
ghekroont: aendorenboom, agamemnon, artichocke, boom, borsten, bruydt, cancer, crans, eyckenboom, haen, lauwerboom, mammen, mastboom, olijfboom, overwinner, tack, triumphe, veyl
ghekrult: endivie, verguldinghe
ghekruynt: munninck, top des hoofts
ghekruyst: asparges, corael, cruysstrate, doolwegh, galghe, kerck-hof, livreye, proces, standaert, stillicheyt, stool, toren, tralie, vendel, wapen-rock, wijngaert, zegheninghe
ghekruyt: koeck, oesters, pasteye, sauce, worste, zoppe
ghelach: speelman
gheladen: aessack, beroovinghe, buyt, last, male, pack, roof
ghelapt: boone, slets, vodde
ghelardeert: hamme, hespe, wildtbraet, wilt
ghelasuert: schildeken
ghelatten: wijngaert, wijngaert-looven, wijngaert-waghen
ghelebt: kees
gheleden: ghedult, patientie
gheleerde: athenen
gheleerden school: academie
gheleerder schole: egyptenlandt
gheleerderlof: lauwerboom
gheleerst: voerman, wagheman
gheleert: academie, advocaet, aep, ambassaet, apollo, aristoteles, autheur, bias, boeck, boeckwinckel, carolus, catullus, chiron, chronijck-schrijver, cicero, circe, croone, democritus, disputatie, doctoor, dronckaert, empedocles, ennius, erasmus, fransman, gheschrift, gotten, griecken, hippocrates, homerus, horatius, iaerboeck-schrijver, konste, lauwerboom, leser, lucanus, man, martialis, medecijn, meester, menander, minerva, munninck, musen, orateur, oratie, oversetter, pallas, parijs, penne, phelaris, philosooph, phoebus, plato, plinius, plutarchus, practisijn, preceptor, predikanten, predikatie, president, pythagoras, quintilianus, raedtghever, raedtsman, rechter, recteur, richter, ronsart, schole, scholier, schrift, seneca, sorbonisten, student, theologia, uytsprake, valck, veersken, vers, vniversiteyt, voghel, voorsprake, vranckrijck, waerzeggher, welsprekenheyt, wijsheyt, wtsprake
gheleertluydende: musen
gheleghen: bequaemheyt
gheleght: fondament, wijngaert
gheleydende: leydtsman
gheleyt: pael, proces, staeck
ghelibelleert: placcaet
ghelict: hemde
ghelijck: doot, ghewichte, livreye, mate, prophetije, recht, redelijckheyt, rondicheyt, uren, vnie, vriendt
ghelijckelijck: vnie
ghelijckende: aensicht, beeldt, ghedaente, ghelaet, stucken
ghelijckmatich: overeenkominghe, vereenighinghe
ghelijckwichtich: vleughel
ghelijct: figuere, ghestaltenisse
ghelijmt: papier, parckement, vriendschap
ghelijst: biese
ghelijstert: bladt, loof
ghelimiteert: bestandt, prophetije
ghelinct: vouwe
ghelinijt: figuere, ghestaltenisse
ghelist: surckel
ghelitteeckent: melaetsch, pockighen
ghelobt: craghe, hemde, iouffrouwe, minnaer, rimpele, vrijer
ghelockhayrt: brackhondt, bruydegom, hooft eens menschen, ioncker, ionckheer, narcisse, narcissus, nymphen, speurhont
gheloct: apollo, bladt, loof, top des hoofts, verguldinghe, wijnbrauwen
ghelocthayrighen godt: phoebus
gheloodet: distilleerhelm, klocke, pijl, ruyte, schicht, toren
ghelooft: artichocke, boom, ghetuyghe, veyl
gheloofwerct: tralie
gheloont: ghetuyghe
gheloopen: wildtbraet, wilt
gheloovelijck: orakel
gheloovende: sacrament
gheloovich: apostel, christen, conscientie, evangelium, ghewisse, kercke, religie
gheloutert: goudt
gheloyt: oudt-wijf, pijl, schicht
ghelt: boete, borse, breucke, buydel, gheschenck, ghifte, munte, schat, tessche, tribuyt, voldoeninghe
ghelt sack: thresorier
gheltghierich: advocaet, iode, ryckdom, voorsprake, woeckeraer
ghelthebbende: banckhouwer, wisselaer
ghelthoop: hoop, tas
ghelt-konst: medecijne
gheltquistende: mommer
gheltquistere: haerman
ghelt-rijck: enghelandt
ghelts: ryckdom
gheltsack: banckhouwer, crediteur, ghierigaert, gierighen, wisselaer, woeckeraer
ghelt-slave: thresorier
gheltsnapper: procureur
ghelubt: atijs, haen, hamel, oordeel, vonnisse
gheluck: vrystere
gheluckich: arabien, arbeydt, augustus, bal, blyschap, cruys, cypren, dadelboom, doot, druyve, eenicheyt, evangelium, fortuyne, ghebuerschap, gheleydinghe, gheleye, ghenietinghe, ghenoegen, gheschenck, ghifte, goddinne, handtghift, hof, italien, koninck, lancie, leven, loon, lot, memorie, nacht, nectar, nijl, numantia, overeenkominghe, overwinner, palmboom, pijcke, prebende, ryckdom, salaris, spiesse, sterre, stilheyt, stillicheyt, stilte, stouticheyt, toeneminghe, toevlucht, trajanus, triumphe, tuyn, tyran, veldt, verbondt, verdrach, vereenighinghe, victorie, volbrenghinghe, voorspoet, vriendschap, vruchtbaerheyt, vryheyt, wassinghe, westen-windt, zalicheyt, zeghen, zegheninghe
gheluckighen: alexander
gheluckwenschende: begroetinghe, groetenisse, groetinghe
gheluckzalich: heylighen, santen
gheluw: haer, hayr, lydien, maeonien, was
gheluyt ghevent: aenstoot, aenval
gheluytslaende: boeye
ghemachtight: heraut, krijghs-bode
ghemack: privaet
ghemackelijck: aessack, ambacht, ampt, bedtstede, brugghe, doorganck, handelinghe, herre, koetse, passagie, rosbare, spatie, stillicheyt, wambays, wech
ghemaect: baerdt, beschreyinge, beweeninghe, bocxens, dranck, haer, hayr, hayrlocken, houwelijck, koordeken, koussens, medecijne, neuse, overeenkominghe, passement, recepte, stemme, testament, touken, vereenighinghe, waghenleese, waghenspore, wtersten wille, zalve
ghemaeilleerden: visch
ghemaent: peerdt
ghemaeyt: beemt, bussel, hoy, hoy-bondel, ooghst, weyde
ghemailleerden: valck
ghemaillijt: pertrijs
ghemalen: bresilihout, meil
ghemamt: cabautermanneken, geschildert manneke, kancker, voedtstere, voester-vrouwe
ghemanghelt: coopmanschap, ware
ghemaniert: beleeftheyt, bisschop, borgher, cus, dochter, egyptenaer, ghewoonte, lief, maghet, meester, nonne, preceptor, priesterschap, venus, vriendinne, vrouwe
ghemant: vrouwe
ghemarbert: aerde, albastren, buffet, crans, esschen, hals, hondt, lince, los, losch, pilaer, plancke, plaveysel, recht-tafel, sale, schelpe, schouderen, veranderinghe, verscheydenheyt, vloersel, voorhuys
ghemartelt: palm
ghemastet: schip
ghemat: sale, voorhuys
ghematight: ambassaet, bescheydenheydt, discretie, ghetempertheyt, ghezangh, laweyt, locht, lucht, middel, middelmaticheyt, orateur, oratie, passien des gheests, priesterschap, stemme, trede, vermakinghe, wtsprake, zanck
ghemeensaem: ghebuerschap
ghemelijck: oude-man, pyne
ghemengt: chaos, ghetempertheyt, haer, hayr, knoop, locht, lucht, passement, sauce, veranderinghe, verdervinghe, verguldinghe, verscheydenheyt, verwoestinghe
ghemest: aerde, cappuyn, ganse, hamel, hof, os, tuyn, wijngaert
ghemeten: corfmaetken, havermaetken, passer, prophetije, veersken, vers
ghemeyden: tack
ghemeyn: achtneminghe, aendachticheyt, aerdt, afgoderije, ambacht, ampt, authoriteyt, bedde, begravinghe, bode, boeckstaven, boone, bootse, bouwinghe, braderije, brief, cabaret, cruysstrate, deluvie, doorganck, doot, edict, eere, erfdeel, erfgoet, exempel, fabel, fame, faute, gasthuys, ghebedt, ghekrijsch, ghelach, ghemeynsaemheyt, gheroep, gheselschap, ghewoonte, ghezangh, gonste, graf, gratie, gunste, havene, herberghe, historie, hoere, kercke, kerck-hof, kluchte, lethe, letteren, maecht, magistraet, mandaet, mildicheyt, moes, muer, natuere, nutticheyt, onachtbaer, opinie, oratie, ordonnantie, overeenkominghe, overheyt, overlijdinghe, parlement, passagie, peste, predikatie, prince, privaet, recht, religie, roep, schavot, sententie, snoodicheyt, spel, spreeckwoordt, stervinghe, stove, strate, tafelier, tempel, timmeragie, toevlucht, tol, uytsprake, verblijdinghe, verdrach, vereenighinghe, vergaderinghe, verhael, verklaringhe, verzelschappinghe, vniversiteyt, voedtsel, vonnisse, voorbeelt, voornemen, waerneminghe, wech, wellust, wetten, woordt, zanck, zangher, zout
ghemeynt: sententie, vonnisse
ghemeynte: beroerte, kudde, oproer, oratie, uytsprake
ghemeynten licht: sorbonisten
ghemeynten-vriendt: trajanus
ghemeynzaem: bie, broeder, ghemack, ghemackelijckheyt, gheselle, gheselschap, heerlijckheyt, heusheyt, koutinghe, minnaer, staet, verbondt, vertoevinghe, verzelschappinghe, vnie, vriendschap, vriendt, vrijer, weerdt, wijngaert
ghemiddelt: verzoeninghe
ghemijtert: aaron, abt, bisschop, paris
ghemint: kindt, vriendschap
gheminuteert: copije
ghemoeyich: blosinghe, dijghe, handen, handtschoenen, heupe, hooftpeulinck, le-vlas, oorkussen, pinceel, pluymen, satijn, spontie, taffetaf, vel, vlas
ghemoeyt: tarwe
ghemomaensicht: gheveynstheyt, hipocrisie
ghemorselt: kruyme
ghemunt: ghelt, goudt, zilver
ghemusculeert: schouderen
ghemusqueert: ioncker, ionckheer, venus
ghemusquet: handtschoenen
ghemuylt: wiltvercken
ghenadelijck: aflaet
ghenaden-rijck: verghiffenisse
ghenadich: augustus, credit, gheloof, gheschenck, ghifte, godt, goedicheyt, goedt, last, troost, verghiffenisse
ghenaeldet: urewerck, urewijser
ghenaeyt: schoen-zolen, slets, vodde
ghenees: dranck, medecijne, recepte
gheneesmeester: apollo
gheneghen: aensicht, bequaemheyt, destinatie, dienaer, ghedaente, ghelaet, ghemoedt, godtvruchticheyt, herte, medelijdenheyt, moedt, ondersaet, ouders, passien des gheests, trooster, voor-ordonnantie, vriendt, wensch, wille, yver
ghenepen: snaren
gheneselijck: bate, dranck, medecijne, recepte, remedie
ghenesende: zalve
gheneyght: eerbiedinghe, onderdanicheyt, ootmoedighe bedinge, plicht, supplicatie, teecken
ghenoechsaem: bescherminghe
ghenoegende: loon, salaris
ghenoeghen: vrystere
ghenoodt: bancket, maeltijdt
ghenoopt met sporen: peerdt
ghenopt: hayrlocken, verguldinghe
ghensterende: ooghe, sterre, tortse
ghenuechlijck: blixem, bootse, comedie, dithyrambus, dochter, epigramme, fabel, flora, ghekari, guychelaer, ieught, ionckheyt, kamerspeelder, kluchte, leughen, loghene, martialis, musen, rymken, spel, verheughinghe
ghenuechte: vrystere
ghenuecht-voeder: wellust
ghenues: taffetaf
gheoeffent: aerde, onderwijsinghe, practisijn, schrijver, vrystere
gheoffert: offerhande
gheolijt: lampe, licht-vat, salaet
gheooght: ente, griffie
gheoogst: aerde
gheoordeelt: proces
gheoorloft: credit, gheloof, religie, schimpreden
gheoort: benneken, dwaes, esel, eyckenboom, hase, hondt, kruycke, mandeken, midas, muyl-ezel, sater, schoenen, schotel, zot
gheopenbaert: woordt
gheopent: adere
gheordineert: citatie, daghement, gheval, graf, oorden, policije, stadts regiment
gheordonneert: dranck, ghebodt, medecijne, recepte, testament, wtersten wille
ghepact: bagagie, bale, pack, tuygh
ghepaelt: bestandt, wech
ghepaert: gheselle, handtschoenen, hondt
ghepaeyt: bruydt, stilheyt, stilte
ghepalleert: bedtstede, coopmanschap, craghe, haer, hayr, hemde, iouffrouwe, koetse, vrystere, ware
ghepallisaedt: bolwerk
ghepareert: bedde, blinckinghe, luyster
gheparfumeert: arabers, autaer, flora, handtschoenen, hovelinck, ioncker, ionckheer, minnaer, moyaert, paris, paternoster, roose, vrijer, zalve
ghepasseert: obligatie
ghepassement: casack, kleedt, mantel
ghepassijt: beclach, begheerlijckheyt, dulheyt, furien, gheneghentheyt, gramschap, hertsweer, ihesus christus, leetwesen, minnaer, onghetempertheyt, onkuysheyt, ooghe, pyne, raserije, tranen, vrijer, vrouwe, wellust, zuchten
ghepast: gheruysch, ghetier, ruyte, uren
ghepaternostert: gheveynsden, hipocrijt, kluysenaer, nonne
ghepect: cabel, peckdraet, schip
ghepeerelt: craghe, dauw, druppel, hemde, indien, kruydt, ooghe
ghepeest: boghe, rakette
ghepelst: oude-man
ghepelt: boom, boone, ey, gherste
gheperfumeert: danssaert, iouffrouwe, vrystere, wellust
gheperst: borsten, druyve, gordijnen, laken, mammen
gheperuqueert: iouffrouwe
ghepickeert: leerskens, schoenlapper
ghepijlkokert: iaghere
ghepijlt: hout-mijte
ghepijnt: kudse
ghepilaert: bedtstede, gallerije, koetse
ghepint: tralie
ghepist: pisse
gheplact: gheyte, hondt, katte, lamproye, lince, los, losch, luypaert, marber, marck, naghel der handt, panther-dier, placcaet, pocxkens, qvabbe, salmander, saphier, sater, signet, sproeten, tygris, veranderinghe, verscheydenheyt
gheplaestert: muer
gheplaneert: marber
gheplant: wijngaert, zaet
gheplat: roch
gheplaveyt: caetsbaen, camer, cassij-wech, gallerije, graf, hof, steen-wech, tuyn, wech
gheplockhayrt: moyaert
gheploeght: aerde
gheplondert: beroovinghe, buyt, roof
gheplottert: aerde, hof, tuyn
gheployt: kleedt, mantel, onderrock, overrock, rock, vouwe, ziele der vrouwen
ghepluct: vendange, wijntijdt
ghepluymt: eyndtvoghel, ganse, haen, hooftpeulinck, kussen, mercurius, oorkussen, pegasus, poste, rasheyt, riet, struys-voghel, tycke, vlieghinghe, voghel
ghepolicijt: amsterdam, antwerpen, stadt
ghepolijst: albastren, dorschvloer, harnas, helm, helmet, hout-werck, krijghs-rock, marber, pantsier, papier, rustinghe, yser
ghepoot: tortelduyve
ghepot: schat
ghepractiseert: dranck, medecijne, recepte
ghepredestineerd: heylighen, santen
ghepredict: evangelium, predikatie, woordt
ghepresen: godt
ghepresenteert: requeste
ghepriviligeert: borgher, merct, munte, paspoorte, uytneminghe, vryheyt
gheprobeert: argument, bate, bewijs-reden, ghetuyghenisse, krijghs-rock, pantsier, proefstuck, remedie
gheprofessijt: nonne
gheprononceert: stemme
gheproportioneert: hof, lichaem, mate, tuyn
gheprovideert: spinde
ghepubliceert: edict, eerloosheyt, mandaet, ordonnantie
ghepuckelt: drinckebroer, dronckaert
ghepuffelsch: beroerte, opinie, weerspannicheyt
ghepunt: anghel, been, beuckelaer, biese, bijle, bladt, brem-haghe, diamant, distele, doorne, egghe, elsen, graet, hellebaerd, helm, helmet, horen, lancie, loof, mane, mes, obeliske, pijcke, prickel, pyramide, rapier, rootse, schelpe, schildt, spelle, spiesse, spore, steenrootze, sweert, vischbeen
ghepurpert: duysentschoon
gheput: borsten, kinne, mammen, wanghen
ghepuysten: dronckaert, melaetsch
ghequalificeert: tytelen
ghequast: mosch
ghequelt: armen-mensche, ghevanghenen, mistroosticheyt, procureur, ziele
ghequetst: wonde
ghequispelt: biese, boordt, dog-hondt, frenie, handtschoenen, hanekam, hondt, knevelbaerdt, paternoster, schrijfkoker, vlies
gheradert: urewerck, urewijser
gheraedtsel: sententie, vonnisse
gheraeybraect: lijnwaet, linnen, roover
gherafineert: metael, suycker
gherechtich: abel, aecus, gherechticheyt, godt, iupiter, lycurgus, oordeel, policije, prince, raedt, raedtghever, raedtsman, raets-ghezelschap, rechter, redelijckheyt, requeste, richter, schatter, solon, stadts regiment, voldoeninghe, vonnisse, waerheyt, wetghever, wetten
gherect: lijnwaet, linnen
ghereept: kuype, tonne
ghereet: onschuldt, verontschuldighinghe
ghereformeert: religie
gheregeert: ghewoonte
ghereghelt: ghetempertheyt, munninck, passer, wijser
ghereghen: casack
ghereguleert: abdije, abt, achtneminghe, canoninck, policije, stadts regiment, waerneminghe
gherekent: ghelach
gheresolveert: besluytinghe, oordeel, quickzilver, vonnisse
gherespecteert: ambassaet
gherevolteert: afvallighe
ghereynight: hout-werck
gherghelen: winckelhaeck
gheribt: bladt, loof, weechbree
ghericht: bancket, buffet, maeltijdt, recht-tafel
gherieflijck: bedt-panne, doose
gheriemt: gallerije
gherijft: aerde
gherijst: tack
gherimpelt: aensicht, cato, charon, cloton, ghedaente, ghelaet, ghelubden, gorgones, heerlijckheyt, krancken, lachisis, neuse, ouderdom, oudtheyt, oudt-wijf, parcae, peper, staticheyt, ziecken, zorchvuldicheyt
gheringh: doot
gheringhelt: hayrlocken
gheringht: bedt-panne, gordijnen
gherispt: boom
gherobijnt: drinckebroer, dronckaert, neuse
gheroct: spinrock
gheroepen: bancket, bystandt, maeltijdt, narre, valck
gheroert: aerde, beke, bier, ey, teerlinghen, water
gheroffelt: baselicom
gherolt: boordt, echdisse, frenie, hayrlocken, slecke
gherompelt: atropos, cybele, kluysenaer, oude-man, phorcyden, student, voorhooft, worste
gherondt: bol, dijghe, heupe, naghel der handt
gheronnen: bloedt, kees, melck
gherooct: hamme, hespe, vet, zalm
gherooft: beroovinghe, buyt, cus, nest, roof, schip
gheroset: wanghen
gheroskamt: peerdt
gherot: hennep, kemp
gheroyeert: eerste copije, minute
ghersten: koeck, speloncke
gheruchtich: homerus, oproer
gheruchtight: schilder
gheruchtmakende: aenstoot, aenval, alarm, dinghplaetse, geschil, kuyper, palais, raedtskamer, smisse, verdervinghe, verwoestinghe, vleughel, vloedt, zuyden-windt
gherust: conscientie, duysterheyt, duysternisse, ghewisse
gherust-ghemoet-ghevende: vermaninghe
gheruyt: ammelaken, tafellaken
ghesaffraent: pottagie
ghesceptert: koninck
gheschackiert: agaetsteen, bandeken, beemt, blosinghe, crans, emmailleersel, gordijnen, haersnoer, iris, kleedt, koordeken, kruydt, mantel, minnaer, oever, pagie, poplier, pynier, reghenboghe, rieckerken, rinck, rock, switsers, touken, tuylken, tygris, vendel, veranderinghe, verscheydenheyt, vrijer, waechhals, wapen-rock, weyde, zeekant
gheschaeft: cieraet der kameren, hout, lancie, pijcke, plancke, sperre, spiesse, waghenschot
gheschaert: lemmere, seysene, sickel
gheschakelt: hael, hanghel
gheschapen: weerelt
gheschavot: gebannen
ghescheddert: esschen, schelpe
gheschelffert: aetna, dolphijn, draeck, karper, serpent
gheschelpt: oesters, pelgrim, schelpe, schildtpadde, slecke
gheschelt: ajuyn, boone, ey, schorsse, visch
gheschendet: gheveynstheyt, hipocrisie, hoere, maeghdenschender, pockighen, zondaer
ghescherpt: meulensteen, saghe
ghescheurt: doecxken, net, slets, vodde, voddeken
ghescheyden: haer, hayr, koordeken, melaetsch, touken
gheschict: bisschop, boom, cabinet, cicero, dochter, ghetempertheyt, heyr, heyrkracht, heyrlegher, hof, legher, oorden, orateur, oratie, orghel, rethorijcker, rethorizijn, reynicheyt, sale, schatkamerken, schickinghe, slachoorden, stouwinghe, tuyn, uytsprake, vlysses, voorhuys, vrouwe, welsprekenheyt, wtsprake
gheschildert: aensicht, appel, beeldt, beemt, blosinghe, brabandt, camer, cappelle, ciraet, doose, druyve, emmailleersel, gallerije, ghedaente, ghelaet, hemel, hof, iris, kercke, koker, landtschap, lelie, nacht, nereyden, papegaey, pau, pijlkoker, pilaer, purper, quaerte, reghenboghe, rieckerken, roose, schelpe, schildeken, schildt, schildtpadde, schrijfkoker, stove, tempel, trommel, tuylken, tuyn, veelken, voghel, vyvouter, wapen, weyde, zodiacus, zomer-voghel
gheschoeyt: voerman, wagheman
gheschoncken: weldaet
gheschoort: lene
gheschoren: boom, borstelen, dack, fluweel, fusteyn, haer, haghe, haselier, hayr, hondt, laken, lauwerboom, lijnwaet, linnen, munninck, schaep
gheschorst: corck, eerdtbezien, modder, neuse, niere, paternoster, steert, wijnbrauwen, zeyl
gheschort: vlieghinghe
gheschoten: ajuyn, cracht, fuset, graen, pijl, radijs, schicht, snelheyt, stijvicheyt, vlamme-vyers, vyer-pijl, zaet
gheschoven: gordijnen
gheschraeght: lene
gheschreven: boeckstaven, brief, cedel, handtschrift, letteren, quitantie, recht, requeste, wetten
gheschrijnwerct: bedtstede, koetse, poortael
gheschropt: adere
gheschroyt: ghelt, munte
gheschuddet: bedde
gheschuert: aenbilt, hael, hanghel, marber, schotel
gheschun: vleughel
gheschut-voerent: belloniae
gheseten: borgher
ghesichts-vyandt: brakinghe
gheslacht: musen
gheslaghen: harpe, lickteecken
gheslanghet: medusa
gheslepen: careelsteen, gheveynstheyt, hipocrisie, lemmere, mes, pennemes, pijl, pinne, puncte, scheire, schicht, tonghe
ghesleten: spelle
gheslinghert: horen, wijngaert-rancke
ghesloten: bagagie, boeye, boomgaert, brief, cabinet, camer, cappelle, deure, doose, droefheyt, druyve, ente, forneys, fourneys, ghevanckenisse, graf, griffie, haeck, hoeck, hol, kieckenen, kiste, klomp, knoop, latouwe, male, oordeel, oven, poorte, roef van een schip, roose, rosbare, schat, schatkamerken, speloncke, spinde, stal, stallinghe, sterrepoorte, strick, strop, tabernakel, tanghe, tente, tessche, torsch, tralie, tuygh, verdrach, vonnisse, warande, wijngaert, wincket, zuchten
ghesmeert: pannekoecken, struyven
ghesmeet: veranderinghe, verscheydenheyt
ghesmolten: boter, loot, vet
ghesnaert: luyte
ghesneden: beeldt, beetken, broodt, buffet, cieraet der kameren, diamant, ghelubden, hamel, handtschoenen, lickteecken, rancke, recht-tafel, rondeelken, schijve, speck, splitte, stucken, tack, waghenschot, wijngaert, wonde
ghesnippert: bocxens, kleedt, koussens, mantel, stucken
ghesnoert: hayrlocken, paternoster, schoenen
ghesnoeyt: block, boom, garde, pote, rancke, roede, scheute, wijngaert
ghesocht: bedroch, coopmanschap, ghetuyghe, ware
ghesolffert: bus-poeder
ghesorteert: maeldenier
ghesp: koordeken, touken
ghespaert: ghewin, winninghe
ghespaeyt: aerde
ghespalct: horde
ghespannen: aers, boghe, eers, gordijnen, knieschijve, net, pavillioen, rakette, trommel, veldtkoetse, zenuen, zeve, zeyl, zifte
ghespeent: baerdt, bloeme, blosinghe, kindt, lelie, roose
ghespeert: wijngaert-looven, wijngaert-waghen
ghespeet: bagijnken, kinderhulsel
ghespelt: herteken, spellekusseken
ghespich: haeck
ghespickelt: blosinghe, cater, duyve, emmailleersel, genoffel, gheyte, hof, hondt, katte, lince, los, losch, magdelieve-bloeme, makereel, marber, panther-dier, partrijs, pilaer, porphiersteen, roch, roose, spinnekoppe, tuyn, tygris, veldthoen, veranderinghe, verscheydenheyt, vlacke, vlies, voghel, vyvouter, wilde-duyve, zomer-voghel
ghespieghelt: pau
ghespiet: deure, poorte, tonne
ghespijckert: deure, helm, helmet, naghel, poorte, spijcker, tonne, wijngaert
ghespit: aerde, hof, tuyn
ghespitshayrt: brackhondt, speurhont
ghespoelt: draet
ghespoghen: speecksel
ghesponnen: draet, lemmet, lijnwaet, linnen, lonte, peckdraet
ghespoort: brackhondt, haen, hondt, speurhont
ghesport: ladder, leere
ghespraeckzaem: beleeftheyt, ghemeynsaemheyt, gheselschap, goedertierenheyt, mensche, minnaer, prince, verzelschappinghe, vrijer, weerdt
ghesprakelijck: ghemeynsaemheyt
ghespreyt: dauw, haer, hayr, tack
ghestadich: arbeydt, dochter, empsicheyt, gheduericheyt, ghedult, ghelaet, ghetempertheyt, heerlijckheyt, herten rhee, hinden rhee, nachtglas, neersticheyt, oprechticheyt, patientie, stantvasticheyt, staticheyt, vasticheyt, vertoevinghe, verzekeringhe, werck, werckman, wesen, zandtlooper
ghestadichlijck: achtnemen
ghestaect: lene, tack, wijngaert-looven, wijngaert-waghen
ghestaeft: abt, bisschop, pelgrim, roover, slachoorden, wijngaerdenier
ghestaelt: bedt-panne, bessem, schuppe, spa, swijnspriet, yser
ghesteenbrught: cassij-wech, steen-wech
ghesteenight: s. pauwels
ghesteente: bagghe, croone, iuweel
ghesteenten-rijck: zee
ghesteert: comeet-sterre, enghelsman, pau, radijs
ghesteken: adere, appel, garstheyt, radijs, schildt, schimmel, wapen
ghestelt: borghe, doel, ghetempertheyt, heyrlegher, legher, oorden, rondeelken, veersken, vers
ghesterct: casteel, schansse
ghesterret: aensicht, argus, avont, beyr-sterre, ghedaente, ghelaet, ghesteente, hemel, hondtsdaghen, iuweel, klisse, marck, moeder-kruyt, nacht, olympia, orion-sterre, rieckerken, roch, signet, spore, tuylken, voorhooft, weerelt
ghesteven: craghe
ghesticht: gasthuys, verdrach
ghestict: bocxens, boordt, casack, craghe, deck-bedde, frenie, hemde, kleedt, koussens, kulcte, mantel, veranderinghe, verscheydenheyt
ghestijft: knevelbaerdt, overrock
ghestileert: practisijn, schrijver
ghestilt: stilheyt, stilte, zee
ghestoffeert: bedde, cokene, harnas, maeldenier, pinne, puncte, rustinghe, wapenen, winckel
ghestolen: beetken, beroovinghe, buyt, cus, roof
ghestolt: bloedt, melck
ghestooct: vyer
ghestoort: bekommeringhe, koutinghe, mars, nacht, penne, spijt, tweedracht, twist, vloedt
ghestooten: peper, saffraen
ghestormhoedet: soldaet
ghestort: zaet, zee
ghestraelt: comeet-sterre, spriet, zonne
ghestreckt: adere, aerde, boom, dal, eyckenboom, gallerije, haer, hayr, olmboom, valeye, vrouwe, wijngaert, zenuen
ghestreelt: haer, hayr, hayrlocken
ghestreept: hondt, lijnwaet, linnen, marber, palm, rock, schelpe, schorsse, tycke, vel, veranderinghe, verscheydenheyt
ghestreepte: veldt
ghestreken: oordeel, vonnisse, zeyl
ghestrict: gordel, hayrlocken, riem
ghestronct: boom
ghestroyt: bale, bruydt, pack
ghestruyct: boom
ghesubstitueert: procureur
ghesuyckert: ghezangh, lieflijckheyt, tonghe, vrystere, woorden, zanck, zanen
gheswact: kranckheyt, mistroosticheyt
ghesweept: tolle, toppe
gheswert: caetsbaen
gheswinghe: slingher
gheswinghelt: hennep, kemp, le-vlas
gheswint: florentijnen
gheswollen: adere, bare, blaesbalck, blase, borsten, borstkens, gherste, golve, kliere, longher, mammen, moesele, ooghe, padde, puyste, ruyspijpe, schalmeye, serpent, slanghe, swellinghe, vloedt, wanghen, waterbare, waterzuchticheyt, zeericheyt, zenuen, zeyl
ghesworen: belofte, bode, eedt, gheloove, gheselschap, raedtslach, trouwe, verzelschappinghe, vriendt, vyandt
ghetackt: adere, aendorenboom, binghelkruyt, bladt, boom, botte, corael, doorne, eyckenboom, garde, haghe, haselier, hert, hinde, horen, klisse, loof, nest, noteboom, olijfboom, olmboom, pijnboom, radijs, roede, roosemarijn, roosen-boom, s. ians kruydt, savie, steenruyten-kruydt, uytspruyte, veyl, wijngaert-looven, wijngaert-rancke, wijngaert-waghen, wilghenboom, wortel
ghetalhoudent: gheluydt, harmonie, rymken
ghetallich: ode, zinghinghe
ghetant: bijle, bladt, cam, egghe, haeck, hanekam, hekel, klater, koutere, loock, loof, oliphant, passement, roskam, saghe, schelpe, schuppe, seysene, sickel, spa, spore, swijn, tantvleesch, trecktanghe, tygris, vercken, vijfvingher-kruydt, vyle
ghetapijt: hof, sale, schavot, speelwaghen, theatrum, tuyn, voorhuys
ghetapt: melck
ghetast: heytorf, hoop, hout-mijte, hoy, rus, tas
ghetaxeert: prijs, weerde
gheteeckent: aensicht, bale, copije, ghedaente, ghelaet, hoere, inventaris, iode, marber, marck, pack, paspoorte, paternoster, quitantie, register, schaeckberdt, schotel, signet, sproeten, tronie, veranderinghe, verscheydenheyt, zilverwerck
ghetelt: mate, paternoster, trede
ghetempert: europa, ghelaet, ghetempertheyt, italien, lemmere, lenten, locht, lucht, middel, middelmaticheyt, stael, wesen, zedicheyt
ghetemt: oliphant, stillicheyt, valck
ghetemteert: stilheyt, stilte
ghetent: heyrlegher, legher
ghetepelt: borsten, mammen
ghetert: peckdraet
gheteughelt: breydel, toom
ghetijdenleser: munninck
ghetimmert: hout
ghetophayrt: lenten
ghetopt: brackhondt, hooft van een wildt swijn, speurhont
ghetorent: palais
ghetorst: amomum, poplier
ghetout: bandt, cabel, cinghel vande peerden, pael, schip, staeck, vel
ghetoyt: aensicht, bruydt, ghedaente, ghelaet, hayrlocken, hooft eens menschen, iouffrouwe, poppe
ghetralijt: ghevanckenisse, rooster, steghelreep, sterrepoorte, wieroock-vat, wincket
ghetransformeert: duyvel
ghetressijt: haer, hayr
ghetrocken: bocxens, gordijnen, koussens, rimpele, tafereel
ghetrost: haer, hayr
ghetrou: aelmoessenier, aeneas, apostel, apoteker, autheur, belofte, beschermer, bestandt, bode, borghe, borgher, bruydegom, bruydt, bystandt, christen, chronijck-schrijver, credit, dienaer, dienstmaecht, dog-hondt, eedt, ervarentheyt, evangelium, executeur, fransman, ghehoorsaemheyt, gheloof, gheloove, gheselle, gheselschap, godt, goedicheyt, goedt, grendel, handen, handt, herberghe, herder, hondt, houwelijck, huerlinck, hulde, iaerboeck-schrijver, ionckwijf, kameniere, kerckmeester, knecht, koker, last, lief, lycurgus, moyses, nacht, notarius, ooghe, oore, oversetter, patroclus, pelgrim, penelope, picardianen, pijlkoker, plicht, plutarchus, procureur, proefstuck, pylades, recht, rechter, rechter-handt, richter, sara, sauvegarde, schipper, schrijver, secretarius, switsers, tortelduyve, trouwe, veersken, verbondt, verghiffenisse, vers, verzelschappinghe, vicaris, volbrengher, vriendinne, vriendschap, vriendt, vromicheyt, wachter, waerheyt, zuyverheyt
ghetrout: man, vrouwe
ghetrouwe leyders: ooghe
ghetrouwen bewaerder: argus
ghetten: paternoster
ghetuliaensch: iarbas
ghetuyert: waghen
ghetuyght: proefstuck
gheubelende: brakinghe
gheusen: armoede, gheloove, trouwe
gheusen-vyandt: munninck
ghevaerlijck: aenslach, aenstoot, aenval, bare, basiliscus, berch, beroerte, bespiedinghe, bestorminghe, bijle, campernoelie, coloquinte-appelen, coppelersse, cortse, crocodille, diepte, dog-hondt, donder, doorganck, dulheyt, flatteerder, furien, gheweldicheyt, golve, graveel, griffoen, hellebaerd, klauwe, laetpoeder, mijne, mist, misval, ongheluck, onweder, onweder in zee, oorloghe, paddestoel, passagie, perijckel, pijl, poot, raedtslach, raserije, ruytenkruydt, schermutsinghe, schicht, schimpreden, schipbrekinghe, slach, speloncke, springh-werck, steen-mijne, steen-put, steenrootze, stoot, strijdt, tonghe, tooverije, val, vervolch, vloedt, vreese, vyandtschap, waterbare, wech, woestijne, wolf, zee
ghevallen: lot
ghevallich: fortuyne, oorsake
ghevanckelijck: ghevanckenisse
ghevangenis: bandt, tralie
ghevanghen: bandt, beroovinghe, buyt, cupido, koesteringhe, leven, liefde, misdedigher, opvoedinghe, roof, slaep, slave, vaeck, wildtbraet, wilt
gheveddert: cupido, daedalus, donder, draeck, fame, fuset, helm, helmet, iacht-schip, icarus, liefde, mercurius, peerdt, pegasus, pijl, poste, rasheyt, rydere, schicht, seloupe, uren, vleughel, vyer-pijl, windt
gheveerst: ghezangh, zanck
gheveert: haesticheyt, meulen, pau, vlieghinghe
ghevende: aelmoessenier
ghevenstert: camer, gallerije, huys, muer, munninck
ghevere: godt
gheverwet: beeldt, ciraet, distelvinck, ghierswaluwe, handtschoenen, iris, kruydt, kuyl, laken, lijnwaet, linnen, marber, oratie, panther-dier, phoenix, reghenboghe, rinck, torsch, vyvouter, wtsprake, zomer-voghel
ghevet: leersen, male
ghevetert: pijl, schicht
gheveynst: aensicht, afgodendienaer, afgodt, bespieder, bestandt, droefheyt, duysterheyt, duysternisse, duyvel, flatteerder, ghebedt, ghedaente, ghelaet, hovelinck, ia, lachen, mommer, oudt-wijf, passien des gheests, proces, smeeckinghe, spie, spottere, stemme, tranen, verrader, verraderije, weduwe, woorden, ydelheyt
ghevictuailleert: casteel, schansse
gheviert: kercken-dienst, sabath, sondach
ghevijlt: vylsel
ghevilt: oudt-wijf, schaep, vel
ghevisiteert: proefstuck
ghevlact: sweere
ghevlamt: bijle, hellebaerd, pijl, schicht
ghevleescht: aers, been eenes menschen, billen, bladt, dijghe, eers, hals, heupe, leden, loof, makereel, niere, olyve
ghevleghelt: hennep, kemp, koetswagen
ghevleughelt: calais
ghevliemt: wonde
ghevlochten: adere, aendorenboom, bandeken, biekorf, boom, crans, fuyck, gordel, haer, haersnoer, haghe, hayr, hayrlocken, koordeken, korf, net, penssen, riem, tack, touken, tralie, visch-korf, wijngaert, wortel
ghevloct: hondt, tycke
ghevloert: schuere
ghevlogelt: bode, cupido, daedalus, draeck, duyvel, enghel, fame, ghedachte, gheest, griffoen, haesticheyt, harpye, iacht-schip, iaer, icarus, lackey, liefde, loop, loopingh, maendt, mercurius, meulen, neersticheyt, ouderdom, peerdt, peerdts-vlieghe, pijl, poste, pylares, pylariden, rasheyt, schicht, seloupe, tempeest, uren, veerdicheyt, vlieghen, vlieghinghe, vliermuys, voorloper, waghen, wederkeeringhe, wespe, wildtbraet, wilt, windt
ghevlogen: demon
ghevloghelt peerdt: pegasus
ghevochelt: ey
ghevoddet: bedelaer
ghevoechlijck: ghemack, ghemackelijckheyt
ghevoedert: bandeken, bocxens, casack, handtschoenen, kleedt, koussens, krijghs-rock, mantel, moffele, pantoffel, pantsier, tabbaert
ghevoedt: plante, telephus, wiltvercken
ghevoeghelijck: bequaemheyt, disputatie
ghevoeght: billen
ghevoelijck: lichaem
ghevoet: beker, kroes
ghevolckt: academie, amsterdam, antwerpen, babylonien, europa, halle, schole, stadt, vniversiteyt
ghevolght: ghevere, navolghinghe
ghevolt: borsten, laken, mammen
ghevonden: boosheyt, haer, hayr, leughen, loghene, onschuldt, schalckheyt, schat, verontschuldighinghe
ghevonnist: sententie, vonnisse
ghevoort: vouwe
ghevorct: kinne, steert
ghevout: hoep, reep
ghevouwen: aren, coopmanschap, craghe, handen, knie, knieschijve, lijnwaet, linnen, overrock, rimpele, rugghe, ware
ghevreest: alexander, amasones, amazonen, capiteyn, carolus, deurwaerder, doot, edelman, hector, heere, heraut, holofernis, hooftman, iosue, keyser, koninck, krijghs-bode, krijghs-man, majesteyt, mars, monarch, parlement, president, prince, raedt, raets-ghezelschap, ridder, roelandt, romeynen, scepter, verwinner
ghevrosen: december, haghel, ianuarius, loumaendt, salpeter, scythen-landt, water, winter, wintermaendt, ys
ghevult: bocxens, koussens
ghevyert: feest-daghen
ghewacht: wederkeeringhe
ghewaeght: bestorminghe
ghewaerdeert: goutghewichte
ghewaghenschot: camer, huys, palais, sale, voorhuys
ghewapent: amsterdam, antwerpen, belloniae, capiteyn, curetes, eghel, furien, handen, handt, heyr, heyrkracht, heyrlegher, hooftman, krijghs-man, lancidragher, lancier, legher, minerva, neusgaten, pallas, peerdt, raserije, rechter-handt, ridder, slachoorden, soldaet, stadt, tweedracht, twist, wespe
ghewarvelt: deure, poorte
ghewast: lijnwaet, linnen, peckdraet
ghewatert: camelot
gheweert: boom, ghember, handen, hout, kudse, leye, palm, plancke, schalie, stock, tack, vlierboom
gheweldich: achilles, aenstoot, aenval, aeolus, aerdt, appetijt, atropos, beck, bedwanck, been van een ghedicht, beke, beroovinghe, bestorminghe, beweginghe, bitterheyt, boghe, brandtstock, bus-poeder, buyck-pijne, buyt, castijdinghe, cloton, coutelas, cracht, cupido, dagghe, deighen, destinatie, donder, doodinghe, doot, duyvel, eet-lust, erfdeel, erfgoet, erghernisse, euphrates, fackel, furien, ghebas, gheblaf, ghedult, gheklanck, gherucht, gheschut, ghetier, gheweldicheyt, gramschap, haesticheyt, heere, herre, hitte, hoest, italien, klauwe, koetswagen, kracht, kranckheyt, krijghs-man, lachisis, leetwesen, leeu, liefde, loop, loopingh, lot, maeghdenschender, mars, misval, mitridates, moorderije, naghel der handt, natuere, nereus, noodt, noodtwendicheyt, noorden windt, ondersoeckinghe der pijnbanck, ondervraginghe, ongheluck, onweder, onweder in zee, oorloghe, orateur, oratie, pallas, parcae, parisianen, parthen, passien des gheests, patientie, peste, pijl, pijnbanck, plasreghen, poot, provost, rapier, raserije, reuck, roer, roof, roover, roovinghe, schandael, scheet, schermutsinghe, scheut, schicht, schickinghe godes, slach, slingher, snelheyt, spriet, stijvicheyt, stouticheyt, strijdt, sweert, tempeest, toorne, tragedie, tweedracht, twist, tygris, verdruckinghe, vlamme-vyers, vloedt, voor-ordonnantie, vyandt, water, wederstandt, weedom, wiltvercken, windt, winter, wonde, wtsprake, ys, zee, ziecte, zuyden-windt
gheweldt-doende: bus-poeder
ghewelft: bril, cappelle, kelder, lyre, ooghe, oude-man, voeten, voorhooft
ghewelftsteertich: pau
ghewelt: gheweldicheyt
ghewenscht: begheerlijckheyt, bequaemheyt, goederen, rijckdom, voorspoet, vrede
ghewesen: citatie, daghement, oordeel, recht, sententie, vonnisse, wech
ghewet: mes, meulensteen, pennemes, yser
gheweven: ammelaken, draet, gordel, goudt, koordeken, laken, lijnwaet, linnen, passement, riem, tafellaken, touken
gheweyckt: aberdaen, herstelinck, ruet, smeer, zoppe
gheweyghert: bedelaer, ootmoedighe bedinge, supplicatie
gheweyt: bachus
ghewicht: pondt
ghewichtich: bagagie, ghelt, handel, handelinghe, momboorschap, pack, tuygh, voocht, voormonder, weldaet
ghewierooct: sacrifitie
ghewiet: aerde, hof, tarwe, tuyn, wijngaert
ghewijden pape: aaron
ghewijdt: autaer, bisschop, broot, cappelle, fonteyne, kercke, lauwerboom, nonne, pales, propheet, stool, tempel, vestales, vryheyt, vrystere
ghewijnbraut: berch, pyramide
ghewilkomt: vriendt
ghewillich: aenvanck, beghintsel, beleeftheyt, by-leven, dienaer, dienstbaarheyt, fantasije, fransman, ghehoorsaemheyt, ghetuyghe, herte, leer-jonghen, onbedachticheyt, onderdanicheyt, onderworpinghe, subjectie, tocht, toehoorder, voldoeninghe, yver
ghewin ghevende: coopmanschap, ware
ghewis: belofte, gheloove, ghetrouwicheyt, ghetuyghe, ghetuyghenisse, schalck, trouwe, vromicheyt
ghewissentuyghe: wroeghinghe
ghewit: muer, wanghen
ghewolct: haer, hayr, makereel, marber, schelpe, strael der sonnen
ghewolt: bladt, camelot, kudde, loof, ram, vee, wijngaert
ghewond: kindt
ghewonden: knoop
ghewonnen: beroovinghe, buyt
ghewoon: kercken-dienst, woordt
ghewoonlijck: achtneminghe, doorganck, empsicheyt, gheduericheyt, ghestaltenisse, handtteecken, manier van dichten, passagie, recht, stijle, vergaderinghe, waerneminghe
gheworpen: ancker, cracht, kruyme, snelheyt, stijvicheyt, tolle, toppe
ghewortelt: boom, kracht, plante, scheute, spruytinghe, sterckheyt, veyl
ghewreven: adere, cieraet der kameren, hayrlocken, hout-werck, peerdt, waghenschot, zalve
ghewrocht: bagghe, bocxens, camelot, cieraet der kameren, handtschoenen, hemde, koordeken, koussens, lijnwaet, linnen, matte, overrock, servette, tapisserije, touken, voorlaken, waghenschot, zilverwerck
ghewronghen: croone, hennep, kemp, rieckerken, schalmeye, tack, teene, trompette, tuylken, wijngaert
gheysert: ghevanghenen, handthave, handtriem, koetswagen, kudse, mars, pijl, potheys, schicht
gheyst: december, wintermaendt
gheyten: kudde, melck, vel
gheyten-godt: bachus
gheytenvoet: pan, sater
gheytevoetsch: aegipanen
gheytken: gheyte
ghe-yvoort: boghe
ghezadelt: esel, muyl-ezel, peerdt, silenus
ghezaeght: vylsel
ghezalft: ihesus christus, koninck, priester
ghezanck: ghekari
ghezeghent: abraham, arabien, asparges, corael, cruys, houwelijck, maria, offerhande, orakel, pijnboom, priester, voorspoet, water, wijngaert
ghezeghent-kruydt: savie
ghezel: tafelier
ghezellen: gheselschap, verbondt, verzelschappinghe, vnie
ghezellinne der deucht: hatinghe, nijdicheyt
ghezellinne der enghelen: ziele
ghezellinnen: musen
ghezelsaem: eenicheyt
ghezelschappich: vriendschap, vriendt
ghezelschaps: mensche
ghezet: bequaemheyt, bescheydenheydt, citatie, daghement, discretie, exploict, fabius, ghetempertheyt, ghetuyghe, iaer, iaghere, koppe, olmboom, patrimonie, prijs, stilheyt, stilte, tijdt, trede, vaderlijck goedt, volbrenghinghe, weerde, wijn, wijngaert, zedicheyt
ghezift: meil, tarwe, zemelen
ghezocht: onschuldt, peirle, specerije, tytelen, verontschuldighinghe, wildtbraet, wilt, zeltzaemheyt
ghezoden: lemmet, lonte, zout
ghezoghen: borsten, mammen
ghezolffert: aetna, salpeter
ghezoncken: speloncke, wijngaert
ghezonden: ambassaet, brief
ghezondthoudende: preservatijf
ghezondtmakende: barmherticheyt, bate, dranck, medecijne, recepte, remedie
ghezont: achilles, apostel, badt, baedtstove, bate, betonie, bloedtlatinghe, calais, cardus benedictus, dranck, europa, fonteyne, garsten-water, hoy, huys, kerssen-kruydt, kruydt, lenten, locht, lucht, medecijne, minnaer, oeffeninghe, pockhout, preservatijf, raedt, recepte, remedie, roose, slaep, soberheyt, spagnien, spierinck, stemme, vaeck, vlyticheyt, vranckrijck, vrijer, water, zomer
ghezontheyt: myrabolaen, vrystere
ghezooght: kindt
ghezoolt: schoenen
ghezoomt: boordt, borse, buydel, frenie, kleedt, mantel
ghezouten: bitterheyt, cappers, hamme, hespe, oesters, penssen, salaet, speck, speecksel, swijn, vercken, worste, zalm
ghezuyckert: ambrosia, myrabolaen, pannekoecken, pap, struyven, vyghen, waeffele
ghezuyvert: gherste, goudt, pote, rancke, scheute, wijn, zilver
ghierich: duyve, goederen, kieckendief, pachtenaer, pachtere, pluto, rijckdom, tijdt, troyen, tygris, tyran, venus, wilde-duyve, wouwe
ghijghersch: strafheyt, wreetheyt
ghistachtich: olyve, slijck, vuylicheyt, vuylnisse
gichtich: minnaer, onsterckheyt, vrijer
gierich: abstinentie, acheron, advocaet, afgoderije, agamemnon, appetijt, aschvijster, begheerlijckheyt, beroovinghe, boer, buyt, coppelaer, crediteur, destinatie, dog-hondt, doot, draeck, eergierigaert, eet-lust, exerxes, fiel, ghelt, gheltgiericheyt, gulsigaert, handen, harpye, hondt, hongher, hope, hovenier, huys-duyve, iudas, maghe, midas, muys, onthoudinghe, ooghe, oude-man, peerdt, rabaut, roof, roofvogel, roover, ryckdom, schrobbere, schudde, simonie, soberheyt, soldaet, spagniaerden, sparicheyt, tantalus, tuysschere, verzamelaer, voor-ordonnantie, voorsprake, vyer, weduwe, woeckeraer, wolf, xerxes, zee, zorchvuldicheyt
gierigaerts: halle
gier-valck: valck
ginsterende: meil
gispende: garde, roede
glansende: gherechticheyt, harnas, rustinghe
glas: water
glasachtich: kristalijn
glasen: bril, claerheyt, flassche, flessche, koppe, paternoster, ruyte, venster, vloedt, waterloop
glasich: golve, waterbare, ys
glasklaren: wijn
glat: ael, blinckinghe, boesem, borstkens, coe, coeye, couleur, dijghe, dorpen, dorschvloer, emmeren-steen, heupe, hulst, kristalijn, lamproye, leye, louwe, luyster, marber, palinck, penssen, pilaer, quaerte, schalckheyt, schalie, scholle, slanghe, verwe, water, ys
glimmende: huysraedt
glinsterende: aurore, avontsterre, blinckinghe, brandtstock, claerheyt, dageraet, esmeraudt-steen, fackel, ghenster, ghesteente, harnas, hitte, hondtsdaghen, iuweel, kole, koper, licht, luyster, olie, planeetsterre, robijn, rustinghe, stael, sterre, strael der sonnen, vyer, wapenen, yser
globisch: bol
glockende: flassche, flessche
gloeyende: coghel, couleur, kloot, tanghe, verwe, vyer
gloobsch: rondicheyt
glorieus: hercules, hymne, lofzanck, triumphe, victori-teecken
gnosiaensch: pasiphae
goddelijck: aerdicheyt, aesculapius, ambrosia, apollo, apostel, aristoteles, autaer, bedenckinghe, belofte, bemerkinghe, brief, bybel, contemplatie, cupido, dauw, delos, doctoor, doop, doopsel, druckerije, eere, ghebodt, gherechticheyt, gheschrift, ghetuyghenisse, goddinne, godt, godtvruchticheyt, goedicheyt, goedt, gratie, hemel, hemels-broodt, hierusalem, hippocrates, hooghheyt, hulpe, hymne, kercke, konste, liedt, liefde, lof, lofzanck, magistraet, manna, moly, musen, musijcke, ooghe, ootmoedighe bedinge, orakel, overheyt, parnasus, pasithar, philosooph, philosophije, phoebus, pindarus, prophecije, pythagoras, raedt, recht, religie, reuck, reynicheyt, ronsart, s. pauwels, schoonheyt, schrift, seneca, sententie, stemme, supplicatie, tempel, theologia, troyen, veersken, venus, vers, vnie, volkomenheyt, vonnisse, voorsienicheyt, vrede, vrystere, waerheyt, waerzegghinghe, weerelt, welsprekenheyt, werck, werckinghe, wetghever, wetten, wieroock, wijsheyt, wonder, wrake, zalicheyt, zegheninghe, ziele
goddelijck woordt: ihesus christus
goddelijcken: plato
goddelijcken woordts: zaet
goddin myner konste: vrystere
goddinne: cupido, diana, fortuyne, gherechticheyt, iuno, liefde, nemesis, oorsake, pales, themis, venus
goddinne der jonckheyt: hebe
goddinne der konsten: musen
goddinne der liedekens: musen
goddinne der oorloghe: belloniae, pallas
goddinne des ghezanghs: musen
goddinne met zilvere voeten: thetis
goddinne vande zuyvere susters: vesta
goddinneken: vrystere
goddinnen der wetenheyt: musen
goddinnen sone: aeneas
goden: cupido, liefde, sater
goden ghezellinnen: vrystere
goden meestersse: cupido, liefde
goden moeder: cybele, eeuwicheyt, rhea
goden raedtsman: wetghever
goden rasernije: medea
goden stoel: hemel
goden vader: ianus
goden-bode: slaep, vaeck
godencieraet: goudt
goden-dau: wijn
goden-dochter: ghesondtheyt
godendranck: dauw, wijn
godendranckich: torsch
godendrancx: lachen
godenkindt: koninck, veersken, vers
goden-schat: wijsheyt
goden-spijse: ambrosia, fruyt, hemels-broodt, manna, vrucht
godenspijsich: zoeticheyt
godenspruyt: bachus
godenstamme: musen
godes: barmherticheyt, h. gheest, man, oordeel, propheet, samson, vonnisse
godes bode: demon, s. pieter
Godes Chronijck-schrijver: S. Ian Evangelist
godes dienaer: apostel
godes dochter: gherechticheyt, musen, vrede
godes gheessel: nabuchodonosor
godes vriendt: moyses
godes wille: bybel
godes woort: bybel
godes-dienst: kercken-dienst
godes-nat: wijn
godt der kruyden: apollo
godt der oorloghen: mars
godt der poësie: homerus
godt des afgronts: pluto
godt van 't hof: cancelier, president
godt vreesende: ghebedt
godtachtich beeldt: mensche
godt-behaghende: abel
godt-dienstich: nonne
godtgheleert: bybel
godt-ghewijdt: samson
godtlijck: daden, empedocles, feyten, homerus, lot, melodije, mirakel, nectar, orghel, sabath, sondach, vernuft, verstandt, wellust, zedicheyt, zoet gheluyt
godts: enghel, penninck
godts dienaer: paus
godts palleys: hemel
godts verachters: libertijnen, vrijgheesten
godts vriendt: david
godtsdienstich: aeneas, ianus
godtstammich: augustus
godts-verachter: pharao
godt-toegheeyghent: autaer
godt-verlaten: afvallighe
godtvreesende: cecrops, noe
godtvruchtich: abel, abt, aelmoessenier, aendachticheyt, aeneas, aerdicheyt, begravinghe, belofte, christen, gasthuys, ghebedt sacrament, gratie, leser, maghet, munninck, numa, paus, sacrifitie, theseus, voedtsel artemisia
god-vergheten: afvallighe
goede geesten pest: wellust
goede vader: abraham, nestor
goede-moeder: aerde
goeden gheneghen: gheselle
goeden herder: ihesus christus
goedertieren: abel, aelmoessenier, aensicht, aerdicheyt, aerdt, augustus, bachus, barmherticheyt, behoudt-sone, beleeftheyt, christen, fransman, ghebedt, ghedaente, ghelaet, godt, godtvruchticheyt, goedertierenheyt, goedtdadicheyt, gonste, gratie, gunste, henri de valois, iupiter, koninck van vranckrijck, lenten, leser, maghet, medelijdenheyt, middelaer, moeder, natuere, numa, onnooselheyt, onthalinghe, overeenkominghe, prince, slechticheyt, swagher, trajanus, trooster, verdrach, vereenighinghe, vrede, vriendschap, vriendt, vromicheyt, vrouwe, zegheninghe, zoeticheyt, zone
goedich: aenlockinghe, godt
goellijck: vriendschap
goet: academie, accoort van gheluyt, aensicht, aerdicheyt, aerdt, ambacht, ampt, autheur, bate, beetken, bie, bloedtlatinghe, boter, broeder, christen, conscientie, credit, dranck, ervarentheyt, evangelium, executeur, ey, fame, ghedachte, ghedaente, gheest, ghelaet, gheloof, gheloove, gheneghentheyt, ghesichte, ghesondtheyt, ghetrouwicheyt, ghetuyghenisse, ghewisse, ghewoonte, goedtdadicheyt, goutghewichte, gratie, herssenen, herte, hooft eens menschen, huys, huyshouder, kost, leven, locht, lucht, man, medecijne, memorie, middel, middelmaticheyt, moeyte, natuere, noe, onthalinghe, ooghst, oorden, orateur, overeenkominghe, paesschen, parijs, partrijs, pertrijs, predikatie, proefstuck, provisie, raedt, recepte, recht, rechter, remedie, rethorijcker, rethorizijn, reuck, richter, schole, smaeck, spijse, stade, stemme, trajanus, trouwe, vaders, veldthoen, verdrach, vereenighinghe, vernuft, verstandt, verzekeringhe, vniversiteyt, voedtsel, volbrengher, voornemen, voorraedt, voorspoet, vrede, vromicheyt, vrouwe, wijn, wille, wooninghe, woonstede, woorden, woordt
goetdadich: aerdt, natuere, prince
goetdunckende: hoovaerdije, vermetentheyt, verwaentheyt
goetdunckenheyt: fantasije
goetgunnende: godt
goetgunstich: dienaer
goethertich: goedtwillicheyt, onthalinghe, toehoorder
goetverteerder: ghilde, quistgoedt
goetwillich: godt, herte, iupiter, leser, onthalinghe
goeymoeyt: dronckaert
gokelaer: toovenaer
golvende: bare, beke, euphrates, fonteyn-adere, oceaen, phasis, poel, schocken, schockinghe, staende water, water-vloedt
golvich: aerde, bare, onweder in zee, water, zee
gomachtich: amber, ammer, boom, emmeren-steen, geneverbezien, geneverboom, myrrhe, olijfboom, pijnboom, poplier, tortse
gommich: was
gomorisch: sodomitisch
gonstzalich: zalicheyt
gordel: gordel, riem
gordende: gordel, riem
gorganiaensch: medusa
gorgonen: phorcyden
gorgonisch: pegasus
gortten: zemelen
gouden: bagghe, bandeken, choorkappe, ciraet, claerheyt, drinckvat, ghelt, haer, haersnoer, hayr, hulsel, iuweel, koordeken, kop, pilaer, ryckdom, schale, schat, tabbaert, talent, touken
gouden ghesteent: rinck
goudt: mijne
goudt beschermer: griffoen
goudtgheel: bie, oraegniappel, pisse
goudtsmits: hamer
goudts-vriendt: quickzilver
gracht: visch
gracieux: boef, lachen, ooghe, rabaut, troost, trooster
graech: maghe
graen: halle, peper
graenachtich: aren, geneverbezien, geneverboom
graendraechstere: ceres
graengaerstere: miere
graengheefstere: ceres
graenghevende: ooghst
graen-rijck: sicilien
graes: heytorf, rus
graetachtich: elft, karper, visch
graf: assche, cappelle, elegie, treur-liedt
grafs: bleeckicheyt, rot, schaduwe, uytvaert, verrottinghe
gram: ceres, dreyghement, dreyghinghe, furien, galle, krancken, mars, raserije, spijt, woorden, zee, ziecken
grammich: cupido, ialoursheyt, liefde
granen: zaet
gras: hoy, maeyers, seysene, sickel, voedtsel
grasachtich: vloedt, water, waterloop
grasich: aerde
gratich: meulener
grau: fusteyn, haer, hayr, lijnwaet, linnen, papier
graugroenen: oceaen
grauw: amber, ammer, assche, baerdt, diamant, dogghe, emmeren-steen, erten, erweten, ganse, hondt, katte, minnebroeder, minrebroeder, motte, onderrock, papegaey, schieter, ziele der vrouwen
graveelachtich: buyck-pijne, colicompas, darmpijne, lendenen, pisse
graveelich: sant, savele
graveerder: beeldtsnijder
gravende: pynier
gravers: pynier
grendel: slot
grenickende: krancken, lachinge, ziecken
greytich: loop, loopingh
grieck: agamemnon, pindarus, tydeus
griecken eere: vlysses
griecken-vyandt: troyen
griecksch: achaia, achilles, alcmena, alcumena, athenen, corinthen, erasmus, fabel, helena, hercules, leda, minerva, peneleus, penelope, pyrrhe, vlysses, wijn
griecx poëet: homerus
griecx soldaet: achilles
grijpende: griffoen, handen, klauwe, naghel der handt, peste, poot, schoonheyt, vingher, wolf
grijs: baerdt, dogghe, haer, hayr, hooft eens menschen, oude-man, priester, quijl, tithon, top des hoofts, vaders, zeever
grijsaert: bachus, oude-man, tithon
grijsende: fiel, mickinghe, rabaut, schrobbere, schudde
grijsere: oude-man
grijstere: vrouwe
grillich: dwaes, kittelinghe, oude-man, ys, zot
grimmende: brackhondt, cater, cortse, dogghe, gheruysch, ghetier, hondt, krancken, leeu, speurhont, ziecken
grimmich: aensicht, aep, bespringher, beyr, dogghe, dreyghement, dreyghinghe, furien, ghedaente, ghelaet, gramschap, haerman, ionghelinck, ionghen, oudtheyt, phlegyas, raserije, spijt, toorne, tweedracht, twist, tygris, vrouwe, woorden
groen: aendorenboom, aerde, ajuyn, appel, artichocke, beemt, berch, bevernelle, biesbosch, bladt, boom, boomken, brabandt, braeck-lant, cappers, cicoreye, coperroodt, crans, croone, dadelboom, dal, doorneboom, dorenhaghe, echdisse, elsenboom, emmailleersel, eppe, erten, erweten, esmeraudt-steen, eyckenboom, eylandt, fluyme, galle, garde, garstheyt, ghember, glas, golve, gras, haghe, halle, handtschoenen, heytorf, hof, iaer, iaspis-steen, ieught, ionckheyt, kees, kerssen-kruydt, keule, kruydt, kuyl, landtschap, latouwe, lauwerboom, lenten, lomber, lommer, loock, loof, marber, marjoleyne, meymaendt, moes, munte, noteboom, oever, olie, olyve, onderrock, ooghe, padde, palmboom, papegaey, peterceli-wortel, pijnboom, pimpernelle, pleyne, pompoen, pruymen, raketten-kruydt, rieckerken, riet, roede, rus, ruytenkruydt, salaet, schelle, scherleye, schimmel, schorsse, stekelbezien, stuerheyt, tack, teene, tuylken, tuyn, valeye, veldt, veyl, vyvere, warande, was, was-licht, wassen-keersse, water, waterbare, weyde, wilghenboom, zeekant, ziele der vrouwen, zomer, zomerloove, zuerheyt
groenachtich: asur, beemt, draeck, echdisse, iaspis-steen, kruydt, mosch, nereyden, olie, weyde
groenende: aerde, boom, citroen-appele, cypressi-hout, geneverbezien, geneverboom, ghenuechte, kruydt, lauwerboom, lelie, lenten, olyve, puyt, teen-bosch, veldt, vermakinghe, voedtsel, vorsch, vreucht, vrolijckheyt, wilghenboom
groenghehayrde: beemt, weyde
groen-ghehayrt: veldt
groengrau: asur, nereyden, nymphen, olyve, protheus
groenkens: wilghenboom
groes: aerde
groetende: begroetinghe, brief, groetenisse, groetinghe, minnaer, vrijer
groeven: buyse
groeyachtich: aerde
groeyende: aerdt, arabien, beemt, biesbosch, blosinghe, boom, brem-haghe, elsenboom, faute, goedicheyt, goedt, haselier, hof, kracht, kruydt, lelie, lenten, maghet, mane, natuere, scheute, spagnien, spruytinghe, tack, teen-bosch, tribuyt, tuyn, weyde, wilghenboom, wilt-vyer, woecker
groeysaem: kruydt
grof: aensicht, aers, barbaren, barbarische menschen, boersheyt, duytschen, eers, epicurus, fluyme, fluyte, ghedaente, ghelaet, gheschut, heerlijckheyt, hekel, herder, herdicheyt, huerlinck, idioot, knecht, lichaem, mensche, numiden, onbeleeftheyt, onbequaemheyt, onghemaniertheyt, onwetenheyt, oude-man, papier, penne, peper, pinceel, polyphemus, pyne, reusen, sant, savele, smit, staticheyt, stemme, strafheyt, stramijn, strengheyt, switsers, thracianen, tygris, vernuft, verstandt, weerwolf, wijn, woordt, zeve, zifte, zotterny, zout
grof van leden: mensche, os
grofgreynen: tabbaert
grof-smits: aenbilt
grommelende: bare, golve, vloedt, waterbare, windt, zee
grommende: stemme, swijn, vercken
grondich: beclach, bemerkinghe, contemplatie, droefheyt, fondament, modder
grondt: chijns, rente, sant, savele
groot: abdije, academie, achilles, aenslach, aers, afcomste, alcides, amsterdam, antwerpen, appetijt, arbeydt, artichocke, asia, atlas, authoriteyt, bachus, backhuys, baerdt, bale, beeste, bekommeringhe, bereydinghe, beroovinghe, besittinghen, blyschap, boeckwinckel, boom, brackhondt, braessem, briaerus, brocke, bult, buyt, carthago, cater, colosse, crocodille, cypressi-hout, dack, daden, danouwe, dogghe, dog-hondt, dorp, dorschvloer, dorst, druyve, eedt, eerbiedinghe, eere, eers, eet-lust, elende, erasmus, ercheyt, erghernisse, euphrates, excellentie, feest, feyten, forneys, fourneys, garde, gat, ghedrangh, gheluyt, gherucht, gheselschap, gheslachte, ghetier, gheval, gheweldicheyt, godt, grootvader, halle, hamel, hamer, heere, heerlijckheyt, hemel, herberghe, hercules, heyr, heyrkracht, heytorf, hitte, homerus, hongher, hooft eens menschen, hooghheyt, hoop, indien, inventaris, iuno, kant, kercke, kijver, kijvinghe, klomp, koninck, koninckrijck, koophandelinghe, koopmans handelinge, kostelijckheyt, kracht, kranckheyt, kruycke, kudde, lachinge, leeu, licht, lof, maecht, maeltijdt, majesteyt, male, merct, merctveldt, meulensteen, mildicheyt, mirakel, misdaet, misval, mitridates, moeder, monarch, mondt, nabuchodonosor, neerlaghe, nereus, neusgaten, nutticheyt, oceaen, oliphant, olmboom, olympia, omganck, omwandelinghe, oneere, ongheluck, openen mondt, oven, overdaet, overvloedicheyt, pack, palais, pales, parijs, persecutie, philosooph, pocken, polyphemus, pompeusheyt, pompoen, prolixiteyt, pyne, quaetheyt, quellagie, quellinghe, rantsoen, rape, register, reusen, roede, roef van een schip, ronsart, roock, roomen, rouwe, rus, ruve, ruyne, ryckdom, sacrament, sale, schandael, schans-korf, schat, schelmerije, schipbrekinghe, schole, schotel, schouderen, schreeu, spatie, speelwaghen, speurhont, stadt, staet, steen, sterfte, stouticheyt, stronck, struys-voghel, swaricheyt, swellinghe, tas, teen, tempeest, tempel, tessche, theatrum, thracianen, tityus, toeneminghe, tranen, triumphe, troyen, typheus, veerdicheyt, venus, verachtinghe, vergaderinghe, vermetentheyt, vernuft, versmadinghe, verstandt, vervolghinghe, verwaentheyt, verzelschappinghe, victorie, vlacke, vloedt, vniversiteyt, volkomenheyt, voorhuys, vryheyt, walvisch, wassinghe, water-vloedt, wech, weedom, weerdicheyt, weerelt, weldaet, werck, werckinghe, woecker, wonder, worste, ydele glorie, zee, zeghen, zeughe, ziecte, zoch
grootdadich: aerdt, natuere, prince
groote: alexander
groote goddinne: cybele
groote licht: zonne
groote ooge godes: zonne
grooten dogh: cerberus
grooten godt: apollo
grooten heere: hercules
grooten heerschere der hemelen: iupiter
grooten keyser: augustus
grooten oeneus kindt: meleager
grooten philosooph: aristoteles
grootghestaltich: colosse, reusen
grootghetalich: phoebus
groothertich: mensche
groothoofdich: meulener
grootmachtich: heldt
grootmoedich: achilles, anchises, annibal, bias, capiteyn, carolus, cato, duytschlandt, fabius, hannibal, hector, hercules, hooftman, hooghheyt, iason, iudith, iupiter, keyser, othomans, prince, raedt, raets-ghezelschap, ridder, samson, soliman, sultaen, theseus, trompette, vromicheyt
grootooghich: aberdaen, eeuwicheyt
groots: babylonien, bereydinghe, bouwinghe, cardinael, cato, cupido, demostenes, duytschlandt, erinnys, ghemoedt, hooghheyt, hovelinck, liefde, moedt, rustinghe, schoonheyt, stouticheyt, timmeragie, verachtinghe, versmadinghe, vertooninghe, victorie, wapenen, zeghen
grootsich: heerlijckheyt, hoovaerdije, livreye, overvloedicheyt, staet, vermetentheyt, verwaentheyt, vrouwe, wijnbrauwen
grootst: hemel, olympia
grootvlimmich: rootvisch, zeehaen
grootvloedich: onweder in zee
grousaem: arabers, belloniae, haghel, numiden, oliphant, pachtenaer, peerdt, schotsman, strafheyt, tronie, tygris, wilde menschen, wreetheyt
grouwelijck: achterclap, aensicht, aenslach, aenstoot, aenval, afgodendienaer, afgodt, afgrondt, atlas, atropos, bare, basiliscus, basiris, been van een ghedicht, beeste, belloniae, beroerte, besmettinghe, bestorminghe, bevinghe, beyr, beyrinne, beyr-sterre, bleeckicheyt, bloedtschande, bloedtstortinghe, briesschinghe, brullinghe, bus-poeder, castijdinghe, cater, cerberus, chaos, cloton, comeet-sterre, coude, demon, destinatie, diepte, dog-hondt, donder, doodinghe, doot, dootslager, dootslagher, draeck, droom, dulheyt, duyvel, dwalinghe, enceladus, ercheyt, erinnys, faute, fenijn, fortuyne, furien, geryon, ghebas, gheblaf, ghedaente, ghelaet, gheluyt, gherucht, gheschut, ghetier, gheval, ghevanckenisse, gheweldicheyt, ghiericheyt, godtloosheyt, golve, gorgones, haet, hanekam, hatinghe, helle, heyrlegher, hoere, hooft van een wildt swijn, huylinghe, injurie, iupiter, kercken-roover, kerck-hof, lachisis, leelijckheyt, leeu, legher, lethe, loeinghe, mahomet, mars, mauwinghe, medea, medusa, megoera, misdaet, mismaectheyt, misval, monster, moorder, moorderije, moordt, nijdicheyt, noorden windt, ondanckbaerheyt, ongheluck, onweder, onweder in zee, oordeel, oorloghe, orcus, pandora, panther-dier, parcae, peste, phorcyden, pluto, proserpina, pyne, python, quaetheyt, raserije, rechter, reusen, richter, roepinghe, rootse, ruyne, schaduwe, schelmerije, schermutsinghe, schickinghe godes, scorpioen, serpent, slanghe, sodomitisch, strafheyt, strijdt, swaricheyt, tempeest, thracianen, toovenaer, tooverersse, tooverije, toover-konste, turcken, tygris, tyran, veete, verblindinghe, verghift, verschrickinghe, vervaertheyt, vervloeckinghe, viperus, visioen, vonnisse, voor-ordonnantie, vreese, vyer, walvisch, waterbare, weerwolf, wiltvercken, windt, wolf, wonder, wonder-dier, wreetheyt, zee, zondaer, zonde
grouwelmonster: proces
grovaert: dorpman, huysman
gruysachtich: aerde, assche, graveel, moortele, steen-mijne, steen-put
gruysich: zout
grysaert: nestor
gulden: bagghe, becken, beeldt, beker, boterbloeme, breydel, drinckvat, eeuwe, gherechticheyt, goutbloeme, griffoen, hals, halsbandt, halscieraet, harpe, ieught, ionckheyt, ionghelinck, ionghen, kinne, kop, krijghs-rock, kroes, luyte, metael, mytere, palais, pantsier, paternoster, pavillioen, penne, phoebus, phoenix, pilaer, plaester, pompeusheyt, reliquien, rhodes, rispe, rondasse, rupse, ryckdom, saffraen, sale, sant, saturnus, savele, scepter, schale, schelpe, schildeken, sententie, snaren, spore, sterre, strael der sonnen, tessche, tonghe, toom, veersken, veldtkoetse, venus, vers, vonnisse, voorhuys, vrede, woorden, zeghelrinck, zilverwerck, zonne
gulsich: appetijt, backhuys, begheerlijckheyt, beyr, bootsghezel, calicoet, dog-hondt, drinckebroer, dronckaert, dronckenschap, duyckerken, duyckvoghel, eet-lust, ganse, ghier, ghilde, gulsigaert, harpye, heliogabalus, herten rhee, hinden rhee, hondt, hongher, kele, kieckendief, lijster, milo, mondt, netteboef, openen mondt, overdaet, pluymstrijcker, polyphemus, quistgoedt, schudde, swane, swijn, tortelduyve, vercken, visch, vlieghen, voghel, walvisch, wellust, wolf, wouwe, ydele glorie, zondaer
gunstich: aenleggher in rechte, aerdicheyt, aflaet, barmherticheyt, bede, begheerte, begroetinghe, bequaemheyt, beschermer, bystandt, credit, cus, eerst-gheboorte, ghebedt, gheleydinghe, gheleye, gheloof, gheschenck, ghifte, goedicheyt, goedt, gratie, groetenisse, groetinghe, hemel, hulpe, iuno, iupiter, lust, middelaer, misdedigher, musen, octroy, omhelsinghe, onthalinghe, ooghe, oratie, paspoorte, privilegie, proces, sauvegarde, schijn, sterre, troost, uytneminghe, vereeringhe, verghiffenisse, vriendschap, vriendt, vryheyt, wees-kindt, weldaet, westen-windt, wille, wtsprake, zegheninghe
guychel: spel
guychelaer: quackzalver, tuysschere
guychelaers: bootsicheyt
guychelaersch: leughen, loghene
guychelende: boef, rabaut
guyghelsch: vlyticheyt
guyt: uylenspieghel
guytachtich: lackey, roffiaen
guytsch: fiel, hoere, maeghdenschender, rabaut, schrobbere, schudde
h. kerckenhooft: paus
hacht: kant
hackelende: tonghe
haderachtich: geschil
haderende: tweedracht, twist
haech: doorne, echdisse, eerdtbezien, hinnebezien, lijster, voghel
haechachtich: roosen-boom, rootse
haechgeschuttes: schermutsinghe
haeckachtich: ancker, hael, handen, hanghel, klauwe, naghel der handt, poot, seysene, sickel, spoor, vingher, zilver
haeckich: naghel, spijcker
haeflijck: goederen, rijckdom
haeghachtich: berch, hulst
haeghboschs: hert, hinde
haeghhoudende: hase
haelachtich: wilt-vyer
haellijck: stanck
haerman: advocaet, voorsprake
haervlieghe: haerman
haerzoecker: haerman
haest: peire
haest veranderende: duyvel
haestende: ganck, loop, loopingh, neersticheyt, verghift, vreese, wackerheyt
haestghegroeyt: kampernoelien
haest-ghemaect: borstweeringhe
haest-groeyende: campernoelie, paddestoel
haestich: advocaet, aenstoot, aenval, alarm, arbeydt, bate, been van een ghedicht, beroerte, beroovinghe, betrappinghe, bevinghe, beweginghe, blixem, bloedtlatinghe, bode, brakinghe, citatie, daghement, destinatie, doot, fenijn, fortuyne, ghedachte, gherucht, ghetier, gheweldicheyt, gramschap, hondt, hulpe, iaer, iaghere, iris, keer, kracht, krancken, leven, loop, loopingh, mirakel, misval, noorden windt, ongheluck, onghestadicheyt, ontlastinghe, ontmoetinghe, onweder, onweder in zee, ooghenblick, oorsake, oproer, overlijdinghe, overvallinghe, passien des gheests, peerdt, pertrijs, peste, picardianen, pijl, plasreghen, poste, preservatijf, pyne, rasheyt, reghenboghe, remedie, roof, roover, roovinghe, ruyne, schermutsinghe, scheut, schicht, schickinghe godes, schreeu, slach, spijt, stekinghe, stervinghe, swaricheyt, tempeest, tijdt, toorne, val, veerdicheyt, verschrickinghe, vervaertheyt, vervolghinghe van eenich dinck, vlieghinghe, vloedt, vluchtinghe, voorloper, voor-ordonnantie, voorsprake, vreese, vuyst-slach, vyer, water-vloedt, wederkeeringhe, weerspannicheyt, werck, worp, ziecken
haestveranderende: demon
haestverleden: iaer
haestverloopen: dach, ooghenblick
hagaert: valck
haghe: slanghe
haghelachtich: december, locht, lucht, winter, wintermaendt
haghelende: onweder
haghen: appel, haselier
hakende: afwesenheyt, klauwe, poot
hakich: boghe
halende: wilt-vyer
half: broeder, galghe, nachtglas, zandtlooper, zuster
half bleeckverwich half roodt: aensicht, ghedaente, ghelaet
half doodt: krancken, minnaer, vrijer, ziecken
half man: chiron
half man half os: minotaurus
half open: blosinghe, splitte
half peerdt: chiron
half root half wit: oore
half-beest: sater
half-dood: slave
halfgaffelich: spoor
half-geyten: aegipanen
half-ghebrokene: hutte
half-ghebuychden: schutter
half-ghegetenen: stronck
halfhoornich: spoor
half-lastich: bale, pack
half-man: paris
halfnaect: maeyers
half-open: tralie
halfront: bolwerk, bult, mane, naghel der handt, stoel, voute, welfsel
halfrot: sweere
half-wit: aurore, dageraet
halfzoet: oraegniappel
halicarnassiaen: herodotus
halijck: pocken
halm: pypken, stroo
hals: bandt, koppe, kussen, strop
halspranghende: boeye
halven godt: heldt, hercules
halve-ziele: lief, vriendinne
hamel: vel
hamelen: vlies, zoppe
hamer: bijle
hamer zonder steel: steen
handelaers: genevoys, swaben, swaven
handeldrijvers: florentijnen
handelijck: asparges, bale, bessem, corael, elsen, handtboom, leem, lichaem, lindenboom, loot, male, meulensteen, neuse, oratie, ovidius, pack, panne, ploech, rakette, saghe, schave, tonne, troeffel, truweel, venus, wan, was, wercktuych, wtsprake
handelrijck: corinthen
handich: behendicheyt, pollux
handt: boeck, boghe, haeck, moffele, saghe, schave, valck, wijser
handt-cieraet: rinck
handtreyckende: hulpe
handtwerckende: backere
handtwercker: ambachtsman, goutsmit, konstenaer, oudekleer-kooper, oudekleer-verkooper, schoenlapper, smit, vulcanus, wijngaert-snijder, wijngaert-snoeyer
handtwerckers: arbeydt
handtwercx-man: kleermaker, snijder
handtzaem: heldt, saghe
hanen: ey, spoor
hangende: aessack, ammelaken, appel, bagghe, bandeken, bellekens, berch, billen, bladt, boordt, borse, borsten, buydel, dack, dal, draet, druppel, druyve, eekel, frenie, fruyt, hael, haer, haersnoer, halsbandt, halscieraet, handtdwale, handthave, handtriem, hanghel, hayr, hayrlocken, herteken, iuweel, kinne, klocke, koker, koordeken, lampe, licht-vat, lippen, loof, lyre, mammen, nest, niere, oore, overrock, paternoster, pijlkoker, poel, pondt, potheys, proces, quispel, rootse, rosbare, sack, scheede, schrijfkoker, slets, spellekusseken, spinnekoppe, staende water, steert, steghelreep, tabbaert, tack, tafellaken, tessche, torsch, touken, valeye, vendange, versnoteringhe, vodde, voute, vrucht, wanghen, welfsel, wijntijdt, wijser, wolcke, ys, zeghel, zeughe, zoch
hanneken: dwaes, narre, zot
hanneken-allemans: fabel
hannen: vulcanus
haperende: tonghe, vloedt, waterloop, woordt
harachtich: aurore, dageraet
harckebusier: soldaet
hardt: aenbilt, aenstoot, aenval, aerde, afscheyt, aluyn, amber, ammer, anghst, angst, appel, arbeydt, armoede, atropos, bal, ballingschap, bedwanck, been, begheerlijckheyt, bekommeringhe, benautheyt, berisper, bestorminghe, betooninghe, bewijsinghe, bijle, bijtinghe, billen, bitterheyt, bol, boone, borstkens, bosboom, brem-haghe, breydel, caf-sack, careelsteen, castaigne, castijdinghe, cato, cederboom, cipier, correctie, coude, coutelas, cus, dagghe, deech, deighen, destinatie, diamant, dienstbaarheyt, dijghe, discipel, distele, doot, dorschvloer, dreyghement, dreyghinghe, droefheyt, dulheyt, ebenhout, emmeren-steen, esmeraudt-steen, ey, eyckenboom, fortuyne, ghebodt, ghedult, ghelt, ghember, ghesteente, ghevanckenisse, ghevanghen-bewaerder, gheweldicheyt, gomme, gramschap, graveel, grondt, gruys, haghel, hamer, handen, handt, hellebaerd, helm, helmet, herdicheyt, herdtneckicheyt, heupe, heytorf, hongher, hout, hoy, kant, keirnen-steen, ketene, kin-yser, knip, koper, kracht, kranckheyt, krijghs-rock, kruyme, kudse, kussen, last, leerlingh, leetwesen, lijm, magneet-steen, marber, mars, meester, metael, meulensteen, misdedigher, misval, moesele, moortele, muscaet-noten, note, ondersoeckinghe der pijnbanck, ondervraginghe, ongheluck, onweder, oom, oorloghe, orcus, oude-man, ouders, overlijdinghe, pachtenaer, palm, palmboom, pantsier, papier, parckement, patientie, peck, peire, persecutie, pijl, pijnbanck, plancke, plaveysel, ploech-yser, preceptor, provost, pruymen, puyn, pyne, quellagie, quellinghe, raedtghever, raedtsman, rechter, rechter-handt, richter, rondasse, rootse, rootvisch, rus, ruyspijpe, sant, savele, savie, scheet, schelpe, schermutsinghe, scheut, schicht, schickinghe godes, schorsse, schouderen, schuppe, slach, slaep, snoeck, spa, stael, steen, sterckheyt, stervinghe, stiefmoeder, straffe, straffer, straffinghe, strafheyt, strengheyt, strick, strijdt, stront, strop, stuerheyt, suycker, sweere, tanghe, temperinghe, tonghe-visch, toom, tralie, trede, vaeck, vasticheyt, verbeteringhe, verdruckinghe, vertrec, vervolghinghe, vervolghinghe van eenich dinck, visch, vloersel, voor-ordonnantie, vorst, vrystere, vuyst-slach, vyandt, vyle, vylsel, wech, weedom, wetghever, wetten, weygheringhe, wijn, windt, winter, woorden, woordt, wrake, wreetheyt, ys, yser, zeehaen, zeughe, zeylsteen, zeyl-steen, ziecte, zoch
harinck: zoppe
harmonieus: luyte, stemme
harmonisch: liedt, musijcke
harpenaer: orpheus
harpenspeelder: ronsart
harpers: naghel der handt
harpije: ialoursheyt
hasel: note
haselaren: zomerloove
haselieren: kloproede
hatelijck: achterclap, achterclapper, achterdencken, aenslach, arabers, atropos, barbaren, barbarische menschen, bedroch, berisper, beschuldigher, bespieder, bitterheyt, boer, boosheyt, brantstichter, bus-poeder, castijdinghe, cloton, coppelersse, coukoeck, curieusheyt, demon, diefleyder, dienstbaarheyt, doot, dootslager, dulheyt, edict, fabel, faute, fenijn, gabberaer, geschil, gheltgiericheyt, ghevanckenisse, ghiericheyt, godtloosheyt, gramschap, gulsicheyt, hatinghe, helle, herdicheyt, heyden, hovenier, kercken-roover, klappaert, kleynmoedicheyt, lachisis, last, leetwesen, lot, luyicheyt, mandaet, mars, medusa, megoera, meyneedighen, mishaghen, moeyelijckheyt, moorder, muytmaker, nero den tyran, nijdicheyt, ondanckbaerheyt, oneer, oorloghe, oproerighen, orcus, ordonnantie, oudt-wijf, overspel, pachtenaer, pachtere, parcae, peste, placcaet, pocken, prolixiteyt, proserpina, pyne, quellagie, quellinghe, quintilis, ratte, repetitie, ryckdom, schaemte, schande, simonie, slijck, sodomitisch, spie, spottere, sproeten, stadtdienaer, stiefvader, straffe, straffinghe, strafheyt, strengheyt, suspitie, tol, toorne, tweedracht, twist, tyran, verrader, verraderije, verschrickinghe, verswijgher, vervaertheyt, vyandt, vyandtschap, weemoedicheyt, weygheringhe, wolf, wrake, zoylus
hatende: hatinghe, nijdicheyt
hatich: verwijt
havenachtich: enghelandt, oever vande zee
havenich: zee
havenna: packhuys
havenrijck: achaia, thebe
havensack: calicoet
haver: corfmaetken, havermaetken
haverachtich: krekel
haveren: broodt, caf, zemelen
havicx: beck, neuse
hayrachtich: gheyte, graet, leverkruydt, tweedracht, twist, vischbeen, vrouwe, wortel, zilverkruydt
hayrbossich: venus
hayrgroeyende: baerdt
hayrich: aren, been eenes menschen, bladt, cam, castagnieboom, ceres, donderbaer, fortuyne, hooft eens menschen, huysloock, klauwe, lichaem, loock, loof, neusgaten, olmboom, oore, oorsake, parnasus, phoebus, pije, pijnboom, poot, ram, schorsse, tack, vel, veyl
hayrlockich: apollo
hazardeus: bestorminghe, handel, handelinghe, teerlinghen
hebreer: moyses, salomon, samson
hebreeusch: david, iordane
hectoriaensch: acestes, capiteyn, hooftman, troyen, xanthe
hectorisch: ridder
heef: deech
heel: plaester
heelende: bate, moly, remedie, tonghe
heelsaem: betonie
heer vader: munninck
heere: godt
heere des tempeests: iupiter
heerelijck: abdije
heeren: bereydinghe, bode, dienaer, feest, fluweel, ghebodt, huys, koetswagen, livreye, maeltijdt, marck, munte, octroy, pagie, pavillioen, poortael, recht, schaeckberdt, schildeken, signet, strate, tol, veldtkoetse, wech, wijn, zeghel, zeghelrinck
heeren bode: ambassaet
heeren ghesante: ambassaet
heeren sabbath: zondach
heeren schuldich: chijns, rente
heeren-bode: mercurius
heeren-dracht: scharlaken
heeren-gherecht: galghe
heerlijck: academie, afcomste, agamemnon, ambassaet, amsterdam, antwerpen, authoriteyt, babylonien, balsem, bancket, begravinghe, bereydinghe, beroovinghe, besittinghen, buffet, buyt, choorkappe, ciraet, claerheyt, cronijcke, daden, edelman, eere, excellentie, fame, feest, feyten, fluweel, gasthuys, gheboorte, gheslachte, ghevere, godtheyt, graf, heere, heerlijckheyt, historie, hooghheyt, houwelijck, huys, iaer-boeck, inventaris, kercke, kleedt, koninck, kostelijckheyt, lof, maecht, maeltijdt, magistraet, majesteyt, mantel, marck, mausole, mildicheyt, moyaert, oratie, overheyt, overvloedicheyt, palais, paradijs, parlement, pompeusheyt, poortael, predikatie, preeminentie, priamus, prince, processie, purper, quispel, raedt, recht-tafel, register, roemdragher, roof, roomen, ryckdom, sale, scepter, schale, scharlaken, schijn, schildt, schole, schoonheyt, signet, spel, stadt, staet, staticheyt, stemme, stouticheyt, tabbaert, tempel, toren, tortse, triumphe, trompette, troyen, tytelen, uytsprake, uytvaert, veersken, veldt, vendel, venetianen, vergaderinghe, verguldinghe, vers, vertooninghe, vervolch, victorie, vniversiteyt, voordeel, voorhooft, voorhuys, vromicheyt, vrystere, waghen, wapen, wederstandt, wooninghe, woonstede, woorden, woordt, wtsprake, zalicheyt, zeghen
heerlijcke-spreucken-gever: ennius
heersch: authoriteyt, leenman, maecht
heerschende: aeolus, edelman, fortuyne, gouverneur, heerlijckheyt, iaer, keyser, mars, meester, meestersse, preceptor, preeminentie, richter, romeynen, scepter, spagniaerden, staticheyt, tyran, verwinner, voordeel, vrouwe
heerscher der hemelen: godt
heesch: beweginghe, briesschinghe, brullinghe, coukoeck, cymbale, fonteyne, ghebas, gheblaf, gheklanck, gheruysch, ghetier, haerman, horen, huylinghe, kraeye, krekel, loeinghe, melaetsch, moesele, oever, orghel, puyt, rave, ruyspijpe, schalmeye, stemme, tortelduyve, trommel, trompette, vloedt, vorsch, waterloop, zeekant
heet: adere, aetna, arabien, assche, badt, baedtstove, bedt-panne, blixem, brandtstock, cancer, cortse, damp, fackel, forneys, fourneys, heyrt, hondtsdaghen, ieught, ionckheyt, iulius, koeck, kole, lever, middach, mussche, netel, oven, raketten-kruydt, roock, smisse, solpher, tranen, vlamme-vyers, vyer, wijn, zomer, zonne
heet-broodt-roeper: backere
heethongherich: appetijt, eet-lust
hef: haeck
heftich: advocaet, bekommeringhe, beschuldigher, betooninghe, bewijsinghe, brakinghe, cracht, demostenes, dorst, fenijn, furien, gheweldicheyt, gramschap, hitte, kracht, loop, loopingh, muytmaker, ondersoeckinghe der pijnbanck, ondervraginghe, onweder, onweder in zee, oorloghe, oproerighen, oratie, predikanten, predikatie, pyne, quellagie, quellinghe, raserije, scheut, schocken, schockinghe, slach, snelheyt, stijvicheyt, strael der sonnen, strijdt, swaricheyt, tweedracht, twist, vermaninghe, voorsprake, vyandt, wiltvercken, windt, wtsprake, yver, zorchvuldicheyt
hel: claerheyt, dach, hemel, locht, lucht
helden: kloeckheyt, kloeckicheyt, kracht, othomans, spagniaerden, strijdt
helder: avontsterre, claerheyt, gheklanck, licht, mane, middach, sterre, tijdt, trompette, voorhooft, water, westen-windt, zomer, zonne
heldinne: iudith
heldt: annibal, david, hannibal, holofernis, iosue, overwinner, priamus, prince, roelandt, soldaet
helende: oore
helenisch: schoonheyt
helers: parisianen
helft: vrystere
heliconsch: musen
hellebardiers: bijle, hellebaerd
hellen deurwaerder: cerberus
hellende: kinne, zeyl
hellenvliedt: acheron
hellich: le-vlas
helpende: bate, remedie
helsch: acheron, afgrondt, bus-poeder, cerberus, demon, diepte, doot, duysterheyt, duysternisse, duyvel, erinnys, gheschut, hitte, leeghde, lethe, megoera, orcus, pluto, proserpina, schaduwe, schuyte, tartarien, tooverersse, wanhope
helschen draeck: duyvel
helschen koninck: pluto
helschen schuytevoerder: charon
helyconsch: musen
hemel: water
hemelbestierder: godt
hemelborghers: heylighen, santen
hemeldraechstere: olympia
hemeldraghende: berch
hemeldragher: atlas, hercules
hemelich: voute, welfsel
hemels: ghenoegen, licht, teecken, vernuft, verstandt
hemels koninck: iupiter
hemels lampe: zonne
hemels voorbode: prophecije
hemels-beul: cupido, liefde
hemelsch: ambrosia, bemerkinghe, cancer, claerheyt, contemplatie, dauw, destinatie, donder, eeuwicheyt, enghel, gheest, gherechticheyt, goddinne, goedicheyt, goedt, hebe, hemels-broodt, hitte, hooghheyt, lichaem, liedt, manna, musen, musijcke, nectar, olympia, ooghe, paradijs, philosooph, reuck, rondicheyt, schickinghe godes, schoonheyt, sterre, tempeest, venus, voor-ordonnantie, voorsienicheyt, vrede, vrystere, waerzegghinghe, zalicheyt, zegheninghe, ziele, zodiacus, zoeticheyt
hemelschen vader: godt
hemels-dochter: bie
hemels-kindt: cupido, liefde, veersken, vers
hemels-poortier: paus
hemels-vyandinne: medea
hemelverwich: protheus
hemelzenuwich: reuck
hemroerende: wanner
henewiersch: leye, schalie
henghelroeydragher: visscher
heraut: mercurius
herbarende: ouderdom
herberchs: ghelach
herberge: braderije, cabaret
herberghende: gasthuys
herberghersse: aerde
herberghich: abdije, bisschop, gasthuys, huys, lomber, lommer
herboren: herte
hercules: authoriteyt, hylas, knoop, maecht
hercules lief: omphale
herculesch: kracht, kudse, stouticheyt
herculisch: arbeydt, kloeckheyt, kloeckicheyt
herculist: telephus
herdaen: repetitie
herder: anchises, apollo, david, endymion, moyses
herder der ghemeente: agamemnon
herderen godt: pan
herderken: adonis
herders: dog-hondt, ghezangh, hondt, hutte, numiden, zanck
herders eere: stier
herders liedt: boeren-liedt, egloghe
herfst: hoy, vendange, wijntijdt
herfsten: ooghst
herftachtich: boom, peck, pockhout, termentijn
herftsch: fruyt, september, vrucht, zuyden-windt
hergroeyende: bladt, kruydt, loof
herhalende: adem, aessem, stemme
herhalinghe: repetitie
herkennelijck: hulde, voldoeninghe
herknoopt: proces
hermaker: oudekleer-kooper, oudekleer-verkooper
hernemende: schreeu
hernomen: kracht
heroïek: tragedie
herpenaer: amphion, apollo, horatius
herpenspeelder: david
herplanten: wijngaert
herschreven: copije
hersneden: rancke
hersseloos: belloniae, duytschen, furien, ketterije, leeu, narre, raserije, soldaet
herssenbreker: wijn
herte: vrystere
hertelijck: aelmoessenier, aendachticheyt, artemisia, bate, beclach, begroetinghe, borst, dienstmaecht, dranck, ghebedt, gheloove, gheneghentheyt, goedtwillicheyt, gratie, groetenisse, groetinghe, ionckwijf, kameniere, leetwesen, medecijne, muscaet-noten, orestes, pollux, preservatijf, pylades, recepte, remedie, reuck, schocken, schockinghe, trooster, trouwe, vermaninghe, verzoeninghe, vlysses, vnie, vriendschap, yver
herten: kudde
hertenkenner: godt
hertknaghende: afgodendienaer, ghierigaert, gierighen
hertneckich: cupido, duyvel, dwalinghe, fantasije, hatinghe, heyden, iode, liefde, nijdicheyt, strijdt, troyen, volherdinghe, vrystere, vyandt, zondaer
hertoch: aeneas, croone, hooghheyt, prince
herts: adere, horen, vriendt
herts-boden: zuchten
hertsch: druyve
hertsen: lief, vriendinne
hertslief: broeder
hertvriendich: gheselle
hertzalvende: goedtdadicheyt
hertzettich: opinie
herwesent: mensche
herzegghende: repetitie
herzegginge: repetitie
het armen: gasthuys
het dicke vanden beene: dijghe, heupe
het leven ghevende: zilver
heughelijck: lenten, vreucht, vrolijckheyt
heusch: aerdicheyt, beleeftheyt, borgher, egyptenaer, florentijnen, gonste, gratie, gunste, venus, vrystere, weerdt
heusel: dorpen
heuvelachtich: algidus, dal, valeye
hevich: berisper
hey: bessem
heydenen doctoor: s. pauwels
heydensch: afgodendienaer, arabers, by-gheloof, mensche, superstitie
heylich: aendachticheyt, apollo, apostel, augustus, autaer, belofte, brief, bybel, cappelle, cruys, delos, doop, doopsel, eedt, erato, euterpe, evangelium, feest-daghen, ghebedt, ghedult, gheloove, gherechticheyt, ghesondtheyt, ghetrouwicheyt, ghewoonte, goddinne, godt, godtvruchticheyt, goedicheyt, goedt, gratie, houwelijck, hymne, iudeen, iuno, kercke, liedt, lofzanck, majesteyt, maria, memorie, mirakel, musen, musijcke, nonne, offerhande, olyve, oprechticheyt, orakel, oudtheyt, paradijs, parnasus, patientie, predikanten, predikatie, priester, priesterschap, propheet, recht, rechter, religie, reliquien, reynicheyt, richter, sacrament, sacrifitie, susanna, tabernakel, tempel, tente, theologia, trouwe, vasten, vasten-dach, venus, vestales, vrede, wetten, wieroock, zalicheyt, zegheninghe, zondach
heylicheyts: musen
heylich-hout: pockhout
heylichmakende: godt
heylichstruycxken dat de vroukens doet lachen: wijngaert
heylichvyer-roover: prometheus
heylighe stadt: hierusalem
heylsaem: bystandt, licht, moly, mondt, zalicheyt
heymelijck: bede, bedroch, begheerte, behulp, betrappinghe, bystandt, doolwegh, doorganck, ghemack, ghemackelijckheyt, ghemeynsaemheyt, gheruysch, ghetier, gheveynstheyt, haet, hipocrisie, hol, idaei, lust, minnaer, ondersoeckinghe der pijnbanck, ondervraginghe, overvallinghe, passagie, privaet, roovinghe, scheet, speloncke, toover-konste, veete, vermaninghe, vriendschap, vrijer
heyrstrate: doorganck, passagie
heyrt: bessem
heys: korf
hickende: hick, leetwesen
hiel: voeten
hielen: ghevolgh, spore
hijghende: adem, aessem, arbeydt, dorst, kracht, leeu, loop, loopingh, valck, voorloper
himereaen: stesichorus
hinckende: been van een ghedicht, ghetuyghe, kreupelen, veersken, vers, vulcanus
hinden: kudde, telephus
hinderlijck: beclach, boeye, boghe, coude, erghernisse, fenijn, koophandelinghe, koopmans handelinge, lomber, lommer, mishaghen, mist, plate, poegniaert, schandael, stoot, verdruckinghe, winter, worp, zandplate, zuyden-windt
hinnen: ey
hinnevoocht: haen
hipocrates discipel: medecijn
hipporeniensch: musen
hisschende: schreeu
historieleser: chronijck-schrijver, iaerboeck-schrijver
historien: schilder
histori-poëet: lucanus
historisch: bootsicheyt, cronijcke, iaer-boeck, plutarchus
historischrijver: plinius, plutarchus, titus livius
hitte: maghe, vrystere
hittich: aetna, alarm, appetijt, bede, begheerte, belloniae, beul, bloedt, boef, brackhondt, dorst, dulheyt, duyve, eet-lust, furien, gramschap, haringhe, hatinghe, hitte, hondtsdaghen, leeu, locht, lucht, lust, mars, muytmaker, nijdicheyt, oorloghe, ophalinghe, oproerighen, picardianen, quackele, rabaut, raserije, schermutsinghe, soldaet, speurhont, strael der sonnen, strafheyt, strijdt, toorne, vyer, wilde menschen, wilde-duyve, woestijne, wreetheyt, zomer, zonne
hobbelende: nijl
hobbelsobbel: chaos, verdervinghe, verwoestinghe
hockelich: soldaet
hoeck: steen
hoeckich: bedtstede, galligaen, koetse, voorhooft
hoeckmetere: winckelhaeck
hoedt: bandt
hoender: nest
hoenderdief: soldaet, vosch
hoender-eter: soldaet
hoerachtich: corinthen, hoere, niere, onbeschaemtheyt, ooghenwinckinghe, pocken, priapus, raketten-kruydt, roose, semiramis, venus, verroeringhe, vrystere, wellust
hoere: bie, flora, venus
hoereerder: aegisthus, iason, ionghelinck, ionghen
hoeren: aenlockinghe, cus, ghenuechte, huys, onkuysheyt, vermakinghe
hoeren-goddinne: venus
hoerenjagher: pockighen, tityus
hoerenvoocht: boef, hoereerder, hoerenjagher, rabaut
hoersch: mallicheyt
hoester: oude-man
hoeven: schuere
hof: aerde, bloeme, boomgaert, keule, surckel
hoffelijck: majesteyt
hofs: hooghheyt, moes
hofs eere: roose, roosemarijn
hofs-vrient: hovelinck
hol: aerde, afgrondt, becken, been, blaesbalck, boom, borst, borstweeringhe, buyse, dal, diepte, doose, drinckvat, eyckenboom, fondament, fonteyn-adere, forneys, fourneys, ghevanckenisse, gote, graf, handen, kelder, kele, klocke, kop, kuyl, lyre, maghe, mijne, moortier, nest, neusgaten, note, oever, oore, oven, palm, paternoster, poel, put, riole, roef van een schip, rondasse, rootse, rugghe, schale, schalmeye, scheede, schelpe, schildeken, schildtpadde, speloncke, splitte, staende water, steen, stronck, sweere, trommel, trompette, valeye, voeten, voute, water, welfsel, wilghenboom, wonde, zee, zeekant, zilverwerck
holachtich: aerde, aetna, afgrondt, leeghde, steen
holkruypende: beyr
holkruyper: wolf
hollandtsch: boter, cronijcke, erasmus, iaer-boeck, kees, lijnwaet, linnen
holwoonende: draeck, echo, wedergalm
homerisch: veersken, vers, vlysses
homerus: vergilius
homerus ziele: ennius
hommelende: bie, peerdts-vlieghe, vlieghen, wespe
hommen: postken
honden: turcken
hondenleiren: handtschoenen
hondenvoeder: iaghere
hondt: hondtsdaghen
hondtmoordende: wiltvercken
hondtsch: appetijt, bellekens, eet-lust, hatinghe, herft, hitte, nijdicheyt, strafheyt, wreetheyt
hondtsoogich: agamemnon
hondts-poortier: cerberus
hongerich: appetijt, beyr, dog-hondt, eet-lust, erisicthen, fiel, ghier, gulsigaert, harpye, hondt, maghe, rabaut, rave, roofvogel, schrobbere, schudde, snoeck, swijn, tantalus, vasten, vasten-dach, vercken, wolf, zeughe, zoch
hongher stoppende: kost, spijse
honghers: coperroodt
honich: biekorf, smaeck, veersken, vers, vrystere, waeffele, zoeticheyt
honichachtich: daeyen, druyve, nectar, olie, sauce, torsch, vyghen, water
honichghevende: bie
honich-rapersse: bie
honichrijck: lydien, maeonien, malta
honichzoet: fruyt, hemels-broodt, manna, melck, most, pannekoecken, struyven, vendange, vrucht, wijntijdt
hontslaghers: kudse
hooch: aendorenboom, aenslach, aetna, alpenberch, apenninus, atlas, authoriteyt, bedtstede, beker, belofte, bemerkinghe, berch, biekorf, bolwerk, boom, borst, brugghe, camer, cassij-wech, castagnieboom, casteel, contemplatie, craghe, daden, diepte, dijghe, doel, dorpen, drinckvat, edelman, eere, eeuwicheyt, elsenboom, esschen, excellentie, eyckenboom, feest-daghen, feyten, gheboorte, gheklanck, ghezangh, godtheyt, goedicheyt, goedt, grootsicheyt, haghe, hals, hanekam, heere, hemel, heupe, heytorf, hooft eens menschen, hout-mijte, huys, idaei, intitulatie, keerskorf, kele, kercke, klompen, koetse, kop, kroes, kruycke, ladder, leere, lene, lessenaer, lippen, maecht, magistraet, manier van dichten, mastboom, mytere, nest, olmboom, olympia, opperste, overheyt, paesschen, pantoffel, parnasus, philosophije, pijnboom, pilaer, plattijnen, poplier, preeminentie, pyramide, raedt, raets-ghezelschap, reusen, rootse, rus, sale, scepter, schale, schans-korf, schansse, schavot, schijn, schouderen, schrage, speelwaghen, spinnekoppe, standaert, steenrootze, steen-wech, sterre, stijle, stoel, strate, tack, tempel, theatrum, top, top des hoofts, toren, triumphe, val, venster, verborghentheyt, victorie, vlieghinghe, voeten, voordeel, voorhooft, voorhuys, wacht-toren, weerdicheyt, wolcke, woordt, zalicheyt, zanck, zee, zeghen, zetel, zeyl, zit-plaetse, zonne, zout-vat
hoochdonderende: godt
hoochgehschoeyd: wijngaert-snijder, wijngaert-snoeyer
hoochgeklommen: aensiender
hoochgheacht: heere, prince
hoochghedreven: bal
hoochghepunt: pyramide
hoochghespannen: locht, lucht
hoochghestangt: lelie
hoochghezeten: papegaey
hoochklimmende: veyl
hoochklinckende: trompette
hoochloffelijck: daden, fame, feyten
hoochmoedich: aeneas, aenstoot, aenval, alcides, alexander, authoriteyt, carolus, cleopatra, cupido, dreyghement, dreyghinghe, edelman, fransman, gheest, handt, heere, heldt, hoere, hoovaerdije, huys, ioncker, ionckheer, ionghelinck, ionghen, keyser, koetswagen, koninck, kostelijckheyt, kracht, krijghs-man, leeu, liefde, lof, maecht, mars, mitridates, monarch, moyaert, nabuchodonosor, overdaet, peerdt, pharao, prince, proserpina, rechter-handt, roelandt, roemdragher, schildt, schotsman, stemme, stouticheyt, strafheyt, tarquinus, themistocles, thresorier, tydeus, valck, vermetentheyt, vertooninghe, verwaentheyt, verwinner, vlieghinghe, vrystere, wapen, welsprekenheyt, wijnbrauwen, woorden, wreetheyt, ydele glorie
hoochreyckende: ladder, leere
hoochsprekende: slachter, vleeshouwer
hoochst: aendorenboom, aenslach, aetna, alpenberch, apenninus, atlas, authoriteyt, bedtstede, beker, belofte, bemerkinghe, berch, biekorf, bolwerk, boom, borst, brugghe, camer, cassij-wech, castagnieboom, casteel, contemplatie, craghe, daden, diepte, dijghe, doel, dorpen, drinckvat, edelman, eere, eeuwicheyt, elsenboom, esschen, excellentie, eyckenboom, feest-daghen, feyten, gheboorte, gheklanck, ghezangh, godtheyt, goedicheyt, goedt, grootsicheyt, haghe, hals, hanekam, heere, hemel, heupe, heytorf, hooft eens menschen, hout-mijte, huys, idaei, intitulatie, keerskorf, kele, kercke, keyserrijck, klompen, koetse, kop, kroes, kruycke, ladder, leere, lene, lessenaer, lippen, maecht, magistraet, manier van dichten, mastboom, mytere, nest, olmboom, olympia, opperste, overheyt, paesschen, pantoffel, parnasus, philosophije, pijnboom, pilaer, plattijnen, poplier, preeminentie, pyramide, raedt, raets-ghezelschap, reusen, rootse, rus, sale, scepter, schale, schans-korf, schansse, schavot, schijn, schouderen, schrage, speelwaghen, spinnekoppe, standaert, steenrootze, steen-wech, sterre, stijle, stoel, strate, tack, tempel, theatrum, top, top des hoofts, toren, triumphe, val, venster, verborghentheyt, victorie, vlieghinghe, voeten, voordeel, voorhooft, voorhuys, wacht-toren, weerdicheyt, wolcke, woordt, zalicheyt, zanck, zee, zeghen, zetel, zeyl, zit-plaetse, zonne, zout-vat
hoochstaende: schavot
hoochtijts: paesschen
hoochtoonich: snaren
hoochvlieghende: daedalus, icarus, kraen, leeuwerck-voghel, reygher, roock
hoochweerdich: keyserrijck, preeminentie, raedt, raets-ghezelschap, sacrament, saturnus, voordeel
hoochziende: wacht-toren
hoofdich: wilghenboom
hoofs spongie: hovelinck
hoofsch: bedriegher, eulsaet, flora, gheveynstheyt, gonste, gunste, hipocrisie, moeyelijckheyt, onderdanicheyt, onthalinghe, vrystere
hooft: amsterdam, antwerpen, bandeken, castijdinghe, gherichte, haet, intitulatie, misdaet, opschrift, pael, redelijckheyt, sommarie, somme, spelle, stadt, staeck, top des hoofts, veete, vyandt
hooft der iusticie: cancelier
hooft der weerelt: roomen
hooft van d' academie: recteur
hooftman: aeneas, capiteyn, hooftman
hoofts: adere
hooftstuck der natueren: schoonheyt
hooftstuckwerk: weerelt
hooftsweerich: tweedracht, twist
hoogende: heerlijckheyt, staet
hooghepriester: aaron
hooghepriester in thracien: orpheus
hooghvlieghende: vleughel
hoolijck: peste
hoolsch: duysterheyt, duysternisse
hoonichzeemich: honich, zeem
hoop: ghedrangh, musen
hoorende: oore
hoorn: misenus, parckement
hoornachtich: schalmeye
hoornblasers: roep
hoorndraghende: hert, hinde
hoorne: cam, koppe
hoovaerdich: achilles, amsterdam, antwerpen, atropos, authoriteyt, babylonien, baertscheerder, bancket, barbier, bereydinghe, bouwinghe, briaerus, brootdronckenheyt, carthago, ciraet, cloton, colosse, cupido, dreyghement, dreyghinghe, duyvel, edelman, eergiericheyt, eerzucht, enceladus, enghelsman, exerxes, fortuyne, ghelt, ghemoedt, gherichte, goederen, goliath, grootsicheyt, hatinghe, heerlijckheyt, hierusalem, hoere, holofernis, hooghheyt, hovelinck, iason, ieught, ioncker, ionckheer, ionckheyt, iouffrouwe, italien, ketterije, kloeckheyt, kloeckicheyt, kostelijckheyt, krijghs-man, lachisis, leeu, liefde, maecht, maeltijdt, marber, mars, mausole, meestersse, minnaer, moedt, moyaert, nabuchodonosor, nero den tyran, nijdicheyt, numantia, obeliske, onbeleeftheyt, ondanckbaerheyt, opinie, othomans, othus, overdaet, overwinner, palais, parcae, parijs, parisianen, parthen, pau, pentheus, pharao, pompeusheyt, poortael, prince, pyramide, reusen, rijckdom, roelandt, roemdragher, romeynen, roomen, ryckdom, rymer, scepter, schijn, schoonheyt, schou-plaetse, soldaet, sophist, spagniaerden, stadt, staet, staticheyt, stemme, stier, stouticheyt, tabbaert, tarquinus, thresorier, timmeragie, toren, triumphe, troyen, typheus, tyran, tytelen, uytvaert, venus, verachtinghe, vermetentheyt, versmadinghe, vertooninghe, verwaentheyt, victori-teecken, vrijer, vrouwe, vrystere, waechhals, weygheringhe, wijnbrauwen, woorden, woordt, xerxes, ydele glorie, ydelheyt
hoovaerts-moeder: ghiericheyt
hope: vrystere
hope der elendighe: fortuyne
hopende: ghevanghenen, wensch
hopvlieghe: bachus
horelogisch: uren
horsselaer: haerman
hou: mes
houbaer: casteel, schansse
houbare: dochter, maghet
houden: bandt
hout: assche, kole, meulen
houte: beeldt, cam, eemer, flassche, flessche, gote, hamer, klompen, moortier, plattijnen, riole, tafelberdt
houtkerf: meluwen
houtverslindende: winter
houwelijck: bruydegom, verdrach
houwelijckmaker: coppelaer
houwelijcsch: belofte, gheselschap, reynicheyt, verzelschappinghe, vnie
houwelijcx-bandt: hymenaeus
houwere: vyvere
hovelinck: eergierigaert, netteboef, pluymstrijcker, roemdragher
hoven: schoorsteen, schouwe
hovenier: priapus
hoveniers: boom, fruyt, vrucht
hoy: beemt, gaffele, maeyers, vorcke, weyde
hoyachtich: aren, caf
hoyen: caf-sack, voedtsel
huckende: pynier
huer: camer
huerlinghs: arbeydt
hulpghevende: godt
huppelaer: bachus, bock
huppelende: adere, calf, dans, ghedans, ghenuechte, gheyte, ionghe koe, kreupelen, menaden, mussche, peerdt, veers, veersken, vermakinghe, vers, vleughel
huppelersse: exter
hupsch: dienstmaecht, ghelievekens, ionckwijf, kameniere, krijghs-man, reynicheyt, rieckerken, schickinghe, stouwinghe, tuylken, valck, vrystere, wercktuych
hurtende: aenstoot, aenval
hutte: boer, tabernakel, tente
huychelaer: ghierigaert, gierighen
huyck: persse
huyfachtich: bagijnken, kinderhulsel
huylende: beyr, cerberus, demon, dogghe, duyvel, eenhoren, ghebas, gheblaf, golve, hondt, menaden, roepinghe, schreeu, stemme, strijdt, tartarien, vrouwe, waterbare, wolf
huys: advocaet, bouwinghe, brief, deure, dief, dienaer, dogghe, duyve, eyckenboom, hondt, huerlinck, katte, knecht, krekel, lijnwaet, linnen, schrage, spinrock, tafelier, timmeragie, voorsprake, wilde-duyve
huys-bewarende: vertoevinghe
huysbrekende: water-vloedt
huysdeckende: dack
huysdraghende: slecke
huyselijck: bie, provisie, soberheyt, voorraedt
huysghenoote: vnie
huyshoudende: dienstmaecht, dochter, ghetempertheyt, handen, hof, ionckwijf, kameniere, tuyn, vrouwe, weduwe, zorghe
huyshoudere: ghestaltenisse
huyshouders: huysraedt, le-vlas
huyshoudersse: fortuyne, miere
huyshoudtstere: bie, naelde, spinnekoppe
huysmans: laken, speck
huysselijck: huysraedt, sparicheyt, vertoevinghe, vrouwe, zilverwerck
huysverdervich: smeeckinghe
huyswachter: dogghe, hondt
huyswijfs: spinrock
huytschietstere: stellio
huyverachtich: esel, mist, nacht
huyverich: bevinghe, koelte, november, orcus, oye, reghen, swijn, vercken, westen-windt, winter
hyacintisch: bloeme, couleur, verwe
hybleaensch: nectar
hyperborisch: beyr-sterre
hypocras: wijn
hypocrijt: oudt-wijf
hypocrijtich: ghelaet
hypocrijtisch: flatteerder, ghebedt, smeeckinghe
hypotheken: pandt
hyrcanisch: barbaren, barbarische menschen, strafheyt, tygris, wreetheyt
iacobs huysvrouwe: rachel
iagherken: ganymedes
iaghers: hasewint, koker, pijlkoker, spriet, swijnspriet, wildtbraet, wilt
ianonisch: heldt
iapets sone: epimetheus, prometheus
iaronisch: vrouwe
iasiaenschen aerdt: palinurus
iasidsch: palinurus
iasonisch: medea
iberiaen: geryon
icariaensch: penelope
icarisch: hondtsdaghen
idalisch: nectar, roose
ideaen: paris
ideaensch: laomedon
ideïsch: iupiter
idumeensch: dadelboom, herodes, iudeen, palmboom
iesse sone: david
ieuchdich: kindtsheyt
ijkich: vlies
ijs: hondt
ijsachtich: apenninus, kristalijn, noorden windt, reghen, sneeu, water
ijselachtich: winter
ijsen: spieghel
iliaden auteur: homerus
illyricsch: gentiane, tabac
imaginatief: idaei
in den heylighen gheest: zonde
in der godtheyt: doctoor
in schanden gheboren: minotaurus
in slaepmakende: fenijn
in steen veranderende: medusa
in't korte: sommarie, somme
in't leven zittende: hoere
in't slapene: lethe
inachisch: pau
inbeeldende: droom
inbeeldinghe: fantasije
inbrenghende: ghewin, winninghe
incarnaet: couleur, iaspis-steen, roodicheyt, roose, verwe
inct: schrijfkoker
inde hant slaende: lachinge
inde locht: vlieghinghe
indiaensch: agaetsteen, aganippe, aloe, aurore, bachus, barbaren, barbarische menschen, boghe, dageraet, griffoen, naenken, peirle, pigmaei, pockhout, pyramide, robijn
indiaenschen godt: bachus
indisch: bresilihout, crocodille, dadelboom, diamant, draeck, ebenhout, eenhoren, ghember, ghesteente, kraen, kristalijn, magdelieve-bloeme, muscaet-noten, myrabolaen, myrrhe, oliphant, oost, palmboom, papegaey, peck, peirle, peper, reuck, schat, schelpe, specerije, suycker, tygris, yvoor, zee
indischen specerijen: nardus
indiscreet: dulheyt, stouticheyt
indruckende: zeghelrinck
ineenghedraeyt: asparges, corael
ineen-ghewonden: bagagie, tuygh
inetende: kancker, roest, schorftheyt, zeericheyt, ziere
infect: fenijn, lichaem, melaetsch, mist, modder, prije, rot, stanck, stront, sweere, verrottinghe
ingancx: deure
ingenieur: archimedes
ingenieux: rhodes
ingheblasen: sybillen
inghebrocht: profijt, voordeel
inghedrongene: ooghe
inghedruct: marck, medaille, memorie, signet, voetstappen, zeghel
inghegheten: sweere
inghegriffijt: ente, griffie
inghehoold: ooghe
ingheleght: cieraet der kameren, waghenschot
inghespannen: phoebus
inghestelt: vicaris
inghetrocken: overlegghinge
inghevallen: aensicht, ghedaente, ghelaet, neuse, wanghen
inghevende: h. gheest
inghewortelt: haet, kranckheyt, pyne, veete, weedom, ziecte
inghezet: bril, ruyte
inhalende: hoest
inlandtsch: oorloghe, oproer
innelijck: verdrach
innerlijck: beclach, conscientie, droefheyt, ghewisse
innich: aendachticheyt, cus, eenicheyt, godtvruchticheyt, goedicheyt, goedt, goedtwillicheyt, gratie, hatinghe, kranckheyt, nijdicheyt, omhelsinghe, onnooselheyt, oprechticheyt, reynicheyt, strijdt, verzoeninghe, vrede, vriendschap, vromicheyt, waerheyt, weedom, wille, ziecte
inofficieux: testament, wtersten wille
inschrijver: greffier
insiende: bedenckinghe
inslickende: harpye, kele, maghe, vyer
inslicker: cerberus
inslockende: afgrondt, backhuys, crocodille, doot, forneys, fourneys, helle, kele, leeu, openen mondt, oven, walvisch
inslocker: cerberus, milo
inslockerich: afgrondt, hongher
inslocstere: scylla
insnijdende: beeldtsnijder
instrumentelijck: tytel
instruments handelaer: speelman
instrumentschrijver: notarius
inswelghende: afgrondt, backhuys, golve, gulsicheyt, gulsigaert, harpye, kele, maghe, openen mondt, vloedt, waterbare
inswelghere: cerberus, milo
invallende: wanghen
invallich: aensicht, ghedaente, ghelaet
inventeerster: minerva
inventerende: iaghere
inventeur: bachus
inventie: middel, middelmaticheyt, schilder
inventief: schilder
inwendich: bedenckinghe, ghebedt, gheloove, gheneghentheyt, kranckheyt, mensche, merch, trouwe, vet, vrede, weedom, wroeghinghe, yver, ziecte
inzonderich: grootsicheyt
iockende: epigramme
ioffers: danssaert
ioncker: heere
ionckerken: menander
ionckers: handtschoenen, huerlinck, knecht, rosbare
ioncvrouwen: ghetrouwicheyt
ionisch: aecus, athenen
ioodtsch: kercken-dienst, sabath, sondach, voorhuyt, wanhope
iouffrouwen: blosinghe, cabinet, craghe, cus, dienaer, halsbandt, halscieraet, handtschoenen, hayrlocken, hulsel, marjoleyne, naelde, pantoffel, poppe, reuck, rieckerken, rosbare, schatkamerken, spelle, tuylken
ioviaen: dardanus
ioviaensch: diana
iovisch: vulcanus
irreparabel: onghelijck, onrecht
isaacx moeder: sara
isaisch: david
ismarisch: ithijs, itile
israelijts-vyandt: pharao
israelitisch: iordane, paesschen
itakisch: vlysses
italiaensch: banckhouwer, boeckstaven, hoere, letteren, passement, sonnet, tyber, wijn, wisselaer, woeckeraer
iunonisch: hebe, iris, pau, vulcanus
iunons bode: iris
iupiters dochter: asta, ghebedt, minerva
iupiters gheslachte: hercules
iupiters sone: aecus, aeolus, amphion
iupiters vrient: ganymedes
iuppins dochter: helena, pallas
iuppins sone: mercurius, osiris
jacht: brackhondt, foret, fret, hert, hinde, hondt, horen, orion-sterre, speurhont
jachtgaende: diana
jaech: peerdt
jaechstere: arethusa van sicilien, atalanta, diana
jaer: merct
jaer-beschrijfstere: historie
jaerlijck: chijns, rente
jaerlijcsch: tribuyt, vasten, vasten-dach
jaerscharich: chijns, rente
jagerken: adonis
jaghende: rydere, voghelaer
jagher: actaeon, endymion, ganymedes, hippolytus
jaghers: brackhondt, hondt, horen, iacht, net, speurhont
jaghersse: phoebe
jaloursch: achterdencken, cupido, iuno, liefde, onwetenheyt, suspitie, vreese
jalousie: duyve, wilde-duyve
jalousijen-kint: achterdencken, suspitie
jammerlijck: acrisius, beclach, bloedtstortinghe, destinatie, moordt, oproer, quellagie, quellinghe, schickinghe godes, teghenspoet, tijdt, voor-ordonnantie
janckende: beyr, hondt
jantjen: dwaes, zot
jarich: chronijck-schrijver, iaerboeck-schrijver, overlijden
jaspen: paternoster, pilaer
jent: danssaert, dochter, hayrlocken, iouffrouwe, minnaer, vrijer
jeuchden: ghenuechte, onkuysheyt, vermakinghe
jeuchdich: ghilde, quistgoedt
jeucken: schorftheyt
jeuckende: schorftheyt
jock: hondt, last
jocker: ioncker, ionckheer
jockoplegghende: eergiericheyt, eerzucht
jonckhayrich: baerdt
jonckvrouwen: ciraet
jongh: absyrtus, adonis, advocaet, atijs, bachus, baertscheerder, barbier, beyr, boomken, bril, bruydt, cabautermanneken, calf, cupido, danssaert, dochter, dwaes, ente, ganse, geschildert manneke, ghelievekens, ghewoonte, ghilde, griffie, haer, hayr, hebe, herdersse, huerlinck, hylas, ioncker, ionckheer, ionghe koe, ionghelinck, ionghen, kieckenen, kindt, knecht, kracht, lam, lammeken, lampraesken, latona, leer-jonghen, lenten, liefde, maghet, man, melicerta, mercurius, merrie, minnaer, moyaert, onbedachticheyt, onghetempertheyt, onverstandt, onwijsheyt, parthenopaeus, plante, quistgoedt, sabinen, scholier, schoonheyt, sterckheyt, stier, vaendragher, veers, veulen, vlyticheyt, voedtsel, voedtstere, voester-vrouwe, voorsprake, vrijer, vrouwe, vrystere, wackerheyt, wees-kindt, zot
jonghe-dochter: maghet
jonghelinck: adonis, atijs, bachus
jonghelings: ciraet
jonghers: onkuysheyt
jonghers-spieghel: vaders
jongsken: adonis
jonstich: vriendt
journael: papier
jouwende: roepinghe
jubileesch: aflaet
jupiters dochter: konste
juwelier: goutsmit
kabel: coorde, touwe, zeel
kack: hielen, hoeck, huys, teyle, versenen
kael: alpenberch, apenninus, armen-mensche, baerdt, bare, berch, besittinghen, bladt, december, eekel, eyckenboom, fiel, fortuyne, ganse, garstheyt, golve, hof, kluysenaer, libanus, loof, mosch, nemesis, nero den tyran, oceaen, oorsake, opperste, oude-man, oudt-wijf, plante, priester, rabaut, saturnus, schimmel, schrobbere, schudde, schuym, sneeu, tithon, top, top des hoofts, tuyn, vaders, vloedt, waterbare, wijn, wintermaendt, witticheyt
kaelhoofdich: historie
kaelkop: oude-man
kaelkoppich: nestor
kaerdachtich: cam
kaes: vlaeye
kaets: bal
kaetsbal: bal
kaey: havene
kaeyachtich: enghelandt
kaf: kussen, sack
kafachtich: slijck, stroo
kakelende: hinne
kalck: moortele
kalckachtich: graveel, gruys, puyn
kalckich: troeffel, truweel
kalfs: parckement, pasteye
kalm: nacht, vyvere, zee
kalu: hooft eens menschen
kalvende: coe, coeye
kamer: bedde, deure, dienaer, gheselle, huerlinck, knecht, spel, tapisserije
kamerken alleen: hoeck-kamerken, secreet
kamerspeelders: dans, ghedans
kamerspeelsch: vlyticheyt
kamp: haen
kanckerachtich: borsten, mammen
kanckerich: pockighen, sweere
kanckersch: hoere
kanssenworper: tuysschere
kantich: diamant, steen, steenrootze, verguldinghe
kants: teerlinghen
kap: dief
kapdragher: priester
kappe: duyve, wilde-duyve
kapravens: sperre
kareel: steen
karich: oude-man
kariende: cysken, fonteyne, kraeye, nachtegael, voghel
karrenvoerder: voerman, wagheman
karveel: schip
kaspelsch: feest-daghen
kassijsteen: steen
katers: baerdt, knevelbaerdt
katijvich: armoede, oudtheyt
katten: kruydt, mauwinghe
keeckachtich: kijver, kijvinghe
keecker: muytmaker, oproerighen
keelder: straetschender
keerende: bare, bessem, beurte, ouderdom, ploech, wanner
keers: korf, licht, ruet, smeer
keersdraghende: boete, breucke
keerssen: lemmet, lonte
kees: waeffele
kees-melck: melck
keffende: ghebas, gheblaf
keffer: advocaet, hondt, voorsprake, vosch
keirenich: torsch
keirnachtich: hinnebezien, keirnen-steen
kelder: cokene, deure, graf, gruys, huerlinck, knecht, puyn, voute, welfsel
kelderachtich: afgrondt, kuyl
kelderkuyper: kuyper
kemp: hekel
kempen: coorde, draet, koorden, le-vlas, lijnwaet, linnen, touwe, zeel
kennelijck: cedel, handtschrift, livreye, schijn, verhael, verklaringhe, voetstappen, voorhooft
kennisse: vrystere
kerck: deure, uyl
kerckbrekende: oorloghe
kerckelijck: feest-daghen
kercken Propheet: S. Ian Evangelist
kercken-dienaers: sorbonisten
kerckendienstich: uytvaert
kerckenpeste: ketterije
kercken-pilaer: cardinael
kercken-pilaren: sorbonisten
kerckenroover: erisicthen
kerckenvoocht: kerckmeester
kercker des gheests: lichaem
kerckverstoordere: godtloosheyt
kerf: bijle
kermende: beclach, huylinghe, klachte, krancken, lethe, puyt, vorsch, ziecken
kermis: bedde, ganse, koeck
kerne: druyve
kers: korf
kervel: vlaeye
kervele: scherleye
ketel: trommel
keten: boeye
ketenen: knoop
kets: rakette
ketser: ionghelinck, ionghen
kettersch: afvallighe, dwalinghe, fantasije, herdtneckicheyt, welsprekenheyt
ketters-vyanden: sorbonisten
ketters-vyant: predikanten
keucken: deure, heyrt, panne, schotel
keuckenbewaerder: lacker, lacker-tonghe
keulsch: amsterdam, antwerpen, stadt, vniversiteyt
keutelachtich: stront
key: steen
keyachtich: aerde, berch, meulensteen, oever vande zee, rootse, sant, savele, steen
keyich: cassij-wech, steen-wech, wech
keyser: augustus, carolus
keyserinne: aglauros, gherechticheyt, iuno
keyserlijck: amsterdam, antwerpen, authoriteyt, croone, edict, hooghheyt, kracht, maecht, majesteyt, mandaet, medaille, monarch, octroy, ordonnantie, raedt, raets-ghezelschap, ridder, scepter, stadt, triumphe, wetten
keysers: ghebodt, munte, palais, recht
keysteenachtich: plate, zandplate
kichende: hoest, krancken, ziecken
kick: hoest
kickende: krekel
kiecken: pasteye
kijck: hoeck, wacht-toren
kijf: proces
kijfachtich: advocaet, kijver, kijvinghe, krancken, oude-man, palais, schimpreden, tweedracht, twist, voorsprake, vraghe, vrouwe, ziecken
kijvende: disputatie, geschil, haerman, oom, recht, strijdt
kijver: haerman, krancken, oude-man, ziecken
killende: coude, ys
kinck: horen
kinckel: dorpman, huysman
kindeken: hylas, melicerta
kinder: academie, bedde, bedtstede, doecxken, fabel, garde, ghezangh, hemde, kinder-doecken, koeck, koetse, koutinghe, mauwinghe, pap, pocxkens, poppe, quijl, roede, schole, schorftheyt, schreeu, slets, snot, tolle, toppe, trommel, vastenavondt, veelken, vniversiteyt, voddeken, voedtsel, vraghe, waeffele, wegghe, wieghe, wordel, zanck, zeever, zuchten
kinderachtich: beuselinghe, brabbelinghen, grinsinghe
kinderen: zeericheyt
kinderkortswijl: klater
kinderlijck: cus, eerbiedinghe, ghehoorsaemheyt, onderwijsinghe, onnooselheyt, ootmoedicheyt, oprechticheyt, roodicheyt, schaemte, slechticheyt, verblijdinghe, voedtsel, vreese, zedicheyt
kinderspel: klater, tolle, toppe
kinder-verderf: duyvel
kinder-vreese: schoolmeester
kindisch: onwijsheyt
kindt der onwetenheyt: misbruyck
kindt der verderffenisse: iudas
kindt der zee: venus
kindt des vreedts: verdrach
kindt-dootstere: medea
kindtsch: bachus, cupido, ghilde, liefde, mallicheyt, ootmoedicheyt, oude-man, quistgoedt, schaemte, vernuft, verstandt
kinnen-ghekrolden: baerdt
kint des tijdts: mensche
kissende: panne
kistemakers: lijm
kittelachtich: accoort van gheluyt
kittelende: blyschap
kittelich: liedt, lieflijckheyt, musijcke, schocken, schockinghe, vleesch, wellust
klachtich: ballingschap, kijver, kijvinghe, philomela
kladt: papier, slijck
klaechachtich: prometheus
klaer: aensicht, aluyn, amber, ammer, aurore, avontsterre, becken, beke, bier, blinckinghe, bril, comeet-sterre, dach, dageraet, dauw, diamant, donder, dranck, druppel, druyve, emmeren-steen, esmeraudt-steen, fame, flassche, flessche, fonteyne, garsten-water, ghedaente, gheklanck, ghelaet, ghesteente, glas, glasvenster, golve, gomme, goudt, groen sap, harnas, helm, helmet, hemel, iuweel, keersse, kercke, koper, lampe, licht, licht-vat, lijm, locht, lucht, luyster, medecijne, middach, naelde, olie, olympia, onderwijsinghe, ooghe, oratie, parckement, paternoster, peirle, phoebus, pisse, planeetsterre, radijs, rape, rapier, recepte, rhodes, rustinghe, ruve, ruyte, sant, savele, schalmeye, schijn, schoonheyt, schotel, seine, spierinck, stael, stemme, sterre, strael der sonnen, stramijn, sweert, tempel, tijdt, tortse, troeffel, trompette, truweel, verjuys, visch, vloedt, vyer, vyer-panne, vyvere, water, waterbare, waterloop, wijn, wtsprake, zeve, zifte, zilver, zonne
klaer sprekende: horatius
klaerheyt: vrystere
klaervlietende: vloedt, waterloop
klaerziende: duyckerken, duyckvoghel, ooghe, zonne
klaghelijck: afscheyt, beschreyinge, beweeninghe, destinatie, elegie, ghezangh, leetwesen, leven, ootmoedighe bedinge, requeste, schreeu, supplicatie, tartarien, treur-liedt, vertrec, voor-ordonnantie, zanck
klaghende: ghebedt, gheruysch, ghetier, graf-schrift, huylinghe, kijver, kijvinghe, krancken, oudtheyt, roepinghe, schreeu, slave, stemme, tortelduyve, uyl, ziecken
klaghich: roepinghe, smeeckinghe
klammich: sweet
klap: hout
klapachtich: iuno, mondt, vrouwe, ydelheyt
klappaert: ambachtsman, haerman, hovelinck, konstenaer, makelaer, netteboef, pluymstrijcker, quackzalver
klappaerts: aensicht, ghedaente, ghelaet, roep
klappende: achterclapper, boef, guychelaer, kamerspeelder, kleppe, lackey, mondt, muytmaker, oproerighen, oudekleer-kooper, oudekleer-verkooper, papegaey, rabaut, tonghe, voghel
klapper: advocaet, oude-man, procureur, voorsprake, zoylus
klapperende: cus
klapperman: ouwevaer, oyevaer
klappernijen: leughen, loghene
klappey: coppelersse, echo, exter, koutinghe, philomela, steen, voedtstere, voester-vrouwe, wedergalm
klappich: smeeckinghe
klapstere: exter
klater: bellekens
klaterende: bellekens, klater, roskam
klauwende: vingher
kleedeloos: schudde
kleer: bessem
kleerbewarende: kleerkasse
kleermakers: scheire
klemmich: lijm
klercken: privilegie
klercsch: penne, schrijfkoker, student
kletsende: eyckenboom, garde, gherucht, ghetier, handen, kleppe, roede, stemme, tack
kletserende: palm
kletterende: beck, brugghe, ghebas, gheblaf, gheklanck, gheluyt, gheruysch, ghetier, golve, haghel, huylinghe, pijl, rustinghe, scheet, schicht, schreeu, stoot, vloedt, wapenen, waterbare, waterloop, zenuen
kleuteraer: coffermaker, kistmaker, schrijnwercker, timmerman
klevende: cement, gomme, klisse, koppe, lamproye, leem, peckdraet, slijck, vochticheyt
klevich: aerde, scholle, termentijn
kleyachtich: aerde, leem, moortele, sant, savele, slijck
kleyn: aensicht, anghel, bagijnken, beetken, beuselinghe, bie, bier, blase, boomken, bosboom, botte, brabbelinghen, brocke, cabinet, caf, cappers, ciraet, corfmaetken, coriander, cysken, daveringhe, distelvinck, dochter, doecxken, draet, druppel, dryvoet-stoel, dwerch, echdisse, foret, fret, garde, gat, ghedaente, ghehucht, ghelaet, ghenster, ghewormte, graen, havermaetken, hayrlocken, herteken, hielen, hoeck, hoeck-kamerken, hul-ghetuych, hul-yser, hutte, huysraedt, katte, keirnen-steen, kieckenen, kinderhulsel, kindt, kleyn ajuyn, kruyme, lessenaer, lieflijckheyt, miere, mussche, muys, nachtegael, naelde, naenken, navel, nest, ooghenblick, oore, palmboom, pigmaei, prickel, reghen, roede, roef van een schip, rosijnen, schaloegnien, schatkamerken, schijve, secreet, slets, sommarie, somme, spellekusseken, sterrepoorte, stucken, tolle, tonneken, toppe, trommel, uytspruyte, vaetken, veelken, versenen, voddeken, vouwe, wech, wesen, wincket, witvisch, wordel, worm, zaet, zeghelrinck, ziere
kleyn gheschildert: cabautermanneken, geschildert manneke
kleyne: sproeten
kleyne weerelt: mensche
kleyn-gheacht: armen-mensche
kleynhertich: blooheyt
kleynmannekens: dwerch, naenken
kleynmoedich: armoede, ledicheyt
klickers: schoenen
klief: bijle
klievers: coghel, kloot
klimmende: bock, gheyte, rispe, rupse, slecke, standaert, stier, veyl, wijngaert, wijngaert-rancke, wortel
klimmer: leeuwerck-voghel
klinckende: accoort van gheluyt, bellekens, boeye, cymbale, gherucht, ghetier, ghezangh, harnas, klater, koper, metael, orghel, roepinghe, rustinghe, schalmeye, scheet, schelpe, smisse, stael, stemme, vel, woordt, yser, zanck
klincket: deure, poorte
klingende: stemme
klingh: bellekens
klinghende: clavecoorde, harpe, horen, krekel, melodije, metael, snaren, tin, veersken, vers, zilverwerck, zoet gheluyt
klippel: koeck
klock: hinne, toren
klockere: calicoet
kloeck: achilles, aeneas, aenstoot, aenval, agamemnon, alexander, amasones, amazonen, ambachtsman, annibal, antenor, authoriteyt, bachus, behendicheyt, beschermer, bespringher, bias, capiteyn, castor, cato, daden, danssaert, dienstmaecht, duyvel, edelman, feyten, fransman, gotten, hannibal, hector, heere, heldt, herdersse, holofernis, hondt, hooftman, iason, idomeneus, ioncker, ionckheer, ionckwijf, iosue, iudith, kameniere, keyser, koninck, konstenaer, kracht, krijghs-man, leydtsman, maecht, miere, mitridates, monarch, nestor, othomans, parthenopaeus, peneleus, pentesilea, pollux, practisijn, rethorijcker, rethorizijn, ridder, romulus, ruyters, schermer, schilderije, schipper, schoolmeester, schotsman, schrijver, scipion, soldaet, spagniaerden, stalknecht, stouticheyt, strijdt, themistocles, theseus, trommelslagher, tydeus, veerdicheyt, vernuft, verstandt, verwinner, vlaminck, vluchtinghe, vromicheyt, vrouwe, wederstandt
kloeckdadich: heere
kloecken krijgher: carolus
kloeckmoedich: iason, mars, pallas, prince, s. pieter
kloeckverstandich: minnaer, vrijer
kloeckzinnich: middelaer, miere, musen, noodt, noodtwendicheyt, orghelist, schrijver, wackerheyt
kloetich: aerde
klontbrekende: egghe
klontich: gruys, puyn
klooster: celle, munninck, munninckerije, nonne, prioor
kloosterlijck: abdije
kloot: boghe, kees
klootwijs: sphere
kloppende: adere, kuyper, lachinge, smisse
klotterich: aerde
kloveniers: doel
kluchtich: fabel, leughen, loghene, spel, vreucht, vrolijckheyt
kluyver: diefleyder, stadtdienaer
knaghende: angst, benautheyt, conscientie, cortse, droefheyt, ghewisse, ghewormte, ghiericheyt, hertsweer, hongher, kant, melancolije, muys, quellagie, quellinghe, ratte, roest, schorftheyt, sprinckhaen, treuricheyt, voghel, vyle, worm, wrake, zorchvuldicheyt, zorghe
knaghersse: miere
knap: koeck
knapperende: coude
knappertander: fiel, rabaut, schrobbere, schudde
knapsack: fiel, rabaut, schrobbere, schudde
knecht godts: david
knechtelijck: arbeydt, ghehoorsaemheyt, vreese
knedende: backere
knersselende: koper
knerssende: dreyghement, dreyghinghe, ghebit, herre, schuym, tantvleesch
kneuterachtich: tweedracht, twist
kneuterende: stemme
kneuterich: oude-man
knevel: baerdt
knibbelende: hondt
knickende: stamper
knicker: stier
knielende: handtkusser, ootmoedighe bedinge, supplicatie
knijpende: trecktanghe
knip: scheire
knipperende: coude
knippertandich: schudde
knobbelachtich: stronck
knobbelich: knieschijve
knobbich: boom
knoessel: been
knoopachtich: navel, rancke, wijngaert-rancke
knoopende: mereminne, pypken
knoopich: scorpioen
knop: loock
knopachtich: hulst, olyve
knorrende: brackhondt, lachen, speurhont, swijn, tweedracht, twist, vercken, wiltvercken
kochende: swijn, vercken
kochstere: oudt-wijf
kock: brader, braderije-houder
kocx: huerlinck, knecht, schommelkock
koddich: comedie
koe: herder, kees
koeck: wegghe
koeckoeck: hannentaster, hinnentaster
koel: gras, lomber, lommer, meymaendt, oever, windt, zeekant
koenmoedich: heldt
koestersse: oudt-wijf
koets: waghen
koetsen: bedde
koeweydende: hollandt
koeyen: horen, kudde, melck
kokelende: aep
koken: dryvoet, trefter
koker: pijl, schicht
kokerdraghende: schutter
kolen: mijne
kolf: bal
kolfdragher: diefleyder, stadtdienaer
kolle: circe, medea
kommerachtich: swijghinghe
koninc vande serpenten: basiliscus
koninck: agamemnon, apollo, david, godt
koninck der duysterheyt: pluto
koninck der generatien: priapus
koninck der ioden: herodes, ihesus christus
koninck der winden: aeolus
koninck des vyers: vulcanus
koninck van asien: priamus
koninck van de baren: oceaen
koninck van de rijckdommen: pluto
koninck van de zee: neptunus
koninck van egypten: pharao
koninck van persen: exerxes, xerxes
koninck van ponti: mitridates
koninck vande dronckaerts: bachus
koninck vande kuyters: bachus
koninck vande zuypers: bachus
konincklijck: afcomste, authoriteyt, bereydinghe, boeckverkooper, boeckwinckel, bouwinghe, brief, cancelier, choorkappe, ciraet, croone, david, gheschenck, gheslachte, ghevere, ghifte, goudt, heerlijckheyt, heraut, hooghheyt, huys, iaer-ghelt, iuno, kostelijckheyt, krijghs-bode, lelie, maecht, majesteyt, mildicheyt, monarch, octroy, overdaet, papegaey, pau, pensioen, pompeusheyt, privilegie, purper, ryckdom, sale, sauvegarde, scepter, schat, secretarius, staet, stoel, timmeragie, vereeringhe, voorhuys, vryheyt, wech, wellust, wetten, ydele glorie, yvoor, zeghel, zetel, zit-plaetse
koninckspijse: reygher
konincx: bancket, cronijcke, croone, diefleyder, edict, feest, ghebodt, iaer-boeck, kleedt, maeltijdt, mandaet, mantel, menander, munte, ordonnantie, pachtenaer, pachtere, palais, schildt, stadtdienaer, tol, wapen
konincx kindt: paris
konincx-stoel: parijs
koninghinne: dido, ghelt, iuno, redelijckheyt
koninghinne aller dinghen: oratie, wtsprake
koninghinne der jaren: eeuwicheyt
koninghinne te carien: artemisia
koninghinne van egypten: cleopatra
koninghinne vande helle: proserpina
koninghinne vande weerelt: fortuyne
koninghinnen: vrystere
koninginne der deucht: gherechticheyt
konst vindende: werckman
konstbarende: amsterdam, antwerpen, stadt
konstbeminner: henri de valois, koninck van vranckrijck
konstelijck: archilochus
konsten: boeck
konsten moeder: cupido, griecken-landt, liefde, noodt, noodtwendicheyt, parijs
konstenaers: wercktuych
konstich: ambacht, ampt, apelles, arbeydt, archilochus, coffermaker, colosse, epigramme, handelinghe, kalck, kistmaker, konste, navolghinghe, oeffeninghe, orghelist, perillus, schilder, schilderije, schrijnwercker, spinnekoppe, tafereel, tapisserije, timmerman, trommelslagher, werck, werckinghe
konstighen vinder der sphere: archimedes
konstliefhebber: mecoenas
konstlievende: fransman, leser, student
konstrijck: amsterdam, antwerpen, stadt
konstvoedtster: gheschrift, schrift
kool: mijne, zoppe
koolhout: hout
koolschentstere: rispe, rupse
koop: amsterdam, antwerpen, halle, handelinghe, stadt, vrouwe, winckel
koophandelaers: havene
koophandel-rijck: amsterdam, antwerpen, de 17 provintien, lions, stadt
koophandels: winckel
kooplieden: genevoys
kooplien godt: mercurius
koopmans: bale, banckhouwer, borse, buydel, ghelt, graen, handel, handelinghe, havene, merct, pack, tonne, winckel, wisselaer, zaet
koopmanshandel: vervolghinghe van eenich dinck
koopplaetse: merct
kooprijck: corinthen
koopstadt: babylonien, parijs, venegien
koopsterck: merctveldt
koopvaerders: schip
koorde: cabel, passement
koortsachtich: ael, gheyte, herft, palinck
koortsich: besmettinghe, bevinghe, hitte, hondtsdaghen, kranckheyt, peste, uytdrooghinghe, weedom, ziecte
kopbrekende: bier
koper: meulen, mijne, vylsel
koperachtich: sant, savele
kopere: bedt-panne, eemer, ghelt, lampe, legh-ghelt, legh-penninghen, licht-vat, pot, wieroock-vat
koppeken: dwaes, zot
koppelaer: boef, rabaut, roffiaen
koppeldraeyer: netteboef, pluymstrijcker
koppelersse: aenlockinghe, ooghe, oudt-wijf
koppich: cock, dulheyt, duyvel, dwalinghe, fantasije, furien, haerman, hatinghe, heerlijckheyt, herdtneckicheyt, hooft eens menschen, iaghere, iode, ketterije, krancken, mensche, meulener, minnaer, mitridates, muytmaker, nijdicheyt, opinie, oproerighen, oude-man, parisianen, parthen, picardianen, raserije, redelijckheyt, soldaet, sophist, stantvasticheyt, staticheyt, student, tooverersse, top des hoofts, vasticheyt, volherdinghe, vrijer, vrouwe, wederstandt, weerspannicheyt, ziecken
korck: mes
koren: aren, sack, schuere, veldt, wan
korenachtich: bussel, hoy-bondel
korenbijter: ghierigaert, gierighen, krekel
korendraghende: veldt
korengeefstere: ceres
korenghever: zomer
korenrijpende: zomer
korensnijders: maeyers
korenverderf: onkruydt
korf: rosijnen, vyghen
korsel: ionghelinck, ionghen, os
korselende: vlieghen
korstich: schorftheyt
kort: adem, aessem, appel, argument, beemt, besluyt, besluytinghe, bewijs-reden, borst, dach, dwerch, epigramme, exploict, fluytinghe, ganck, ghebedt, gonste, gunste, hielen, hooft eens menschen, iaer, kinne, kleppe, lenten, leven, muyl, naenken, naghel der handt, neus, ontlastinghe, ooghenblick, oratie, overrock, placcaet, plasreghen, poegniaert, pyne, questie, resolutie, rosijnen, sententie, sommarie, somme, spijt, spreeckwoordt, sprokelle, stroo, sware vraghe, tabbaert, teene, tijdt, uren, versenen, volbrenghinghe, vonnisse, voorreden, voorspel, vyer-slach, vyer-stael, wambays, wech, weyde, woorden, worm, wtsprake
kortbrekich: elsenboom, herstelinck, naelde
korteknie: kreupelen
kortghesteelt: kriecke
korthalsich: kruycke
kortoorich: dog-hondt
kortvoet: kreupelen
korzel: advocaet, gramschap, haesticheyt, herssenen, hondt, hooft eens menschen, kijver, kijvinghe, krancken, leeu, narre, student, veulen, voorsprake, ziecken
kossemen: hals
kostelijck: agaetsteen, bagghe, balsem, bancket, bereydinghe, beroovinghe, buyt, cabinet, cappe, choorkappe, ciraet, croone, diamant, dranck, esmeraudt-steen, feest, fluweel, gheschenck, ghesondtheyt, ghesteente, ghevere, ghifte, goudt, graf, halsbandt, halscieraet, harnas, heerlijckheyt, hout-werck, huysraedt, iacht, iaspis-steen, indien, iuweel, kercke, kleedt, kleerkasse, koninck, lemmere, maeltijdt, mantel, marber, mausole, medaille, medecijne, metael, misbruyck, mommerije, mytere, nectar, obeliske, overdaet, palais, pandt, passement, paternoster, patrimonie, pau, peirle, poortael, proces, pyramide, rantsoen, recepte, reliquien, reuck, robijn, roof, rosbare, rustinghe, scepter, scharlaken, schat, schatkamerken, scheede, schilderije, schou-plaetse, specerije, staet, staf, syde, talent, tempel, tyrius, vaderlijck goedt, vereeringhe, verguldinghe, waghen, wijngaert, ydele glorie, zalve, zeltzaemheyt, zilverwerck
kostvry: bancket, maeltijdt
koudebeminnersse: rape, ruve
kouden wildernissen: kuyl
koudt: aerde, algidus, alpenberch, apenninus, arethusa van sicilien, armoede, assche, atlas, avont, azijn, beeldt, berch, bevinghe, beyr-sterre, bleeckicheyt, campernoelie, careelsteen, catarre, cortse, dach, damp, doot, druppel, edick, ente, eulsaet, fenijn, fluyme, fonteyne, golve, gotten, graf, griffie, haghel, herft, herssenen, hoest, hutte, ialoursheyt, ianuarius, kampernoelien, krancken, latouwe, letargia, locht, loot, loumaendt, lucht, maghe, mane, marber, mist, nacht, noorden windt, november, oude-man, paddestoel, plasreghen, plaveysel, poel, pompoen, porceleyn, radijs, reghen, rootse, sale, sant, savele, schaduwe, scherleye, schotlandt, scythen, scythen-landt, serpent, slaep-ziecte, slanghe, sneeu, snof, speloncke, staende water, steen, stronck, swaricheyt, sweet, tartarien, thracia, verghift, verschrickinghe, versnoteringhe, vervaertheyt, vloersel, vochticheyt, voorhuys, vorst, vreese, vrystere, water, waterbare, weechbree, windt, winter, wolcke, ys, zee, ziecken, zuyden-windt
koudtachtich: noorden windt, winter
koussen-beschermers: slijckhosen
koutende: boef, rabaut
koutere: oude-man
kouvorstich: bevinghe
kracht: vrystere
kracht hebbende: plante
krachtbenemende: bloedtlatinghe
krachteloosen: krancken, ziecken
krachtghevende: stael
krachtich: aerdt, arbeydt, authoriteyt, azijn, balsem, bedwanck, beke, bespringher, bestorminghe, betonie, bitterheyt, blixem, bloeme, boterbloeme, bus-poeder, cortse, cracht, donder, edick, ente, fenijn, furien, gentiane, ghemoedt, gheneghentheyt, gheschut, gheweldicheyt, griffie, hasewint, hitte, hulpe, kloeckheyt, kloeckicheyt, kracht, kruydt, leden, lenten, lot, maecht, milo, mirakel, moedt, natuere, oliphant, onweder, oorloghe, orateur, overlast, passien des gheests, peerdt, pote, preservatijf, pyne, quellagie, quellinghe, raserije, reuck, ruytenkruydt, ryn, scheut, scheute, snelheyt, spruyte, spyc-olie, stanck, sterckheyt, stijvicheyt, strijdt, tabac, vasticheyt, vlamme-vyers, vloedt, vyer, wackerheyt, wederstandt, werck, werckinghe, wiltvercken, windt, woordt, wortel, zalve, zomer, zonne, zuerheyt, zuyden-windt
krackeelachtich: soldaet, vrouwe
krackeelder: haerman, muytmaker, oproerighen
krackeelich: strijdt, tweedracht, twist
krackeels: geschil
krackeelzoecker: advocaet, voorsprake
kraemachtich: winckel
krakende: bladt, deure, eyckenboom, gheklanck, gherucht, ghetier, haghel, harnas, koker, koper, lauwerboom, loof, pijlkoker, poorte, pypken, rat, rustinghe, scheet, slot, stroo, tantvleesch, vlamme-vyers, wapenen, wiel, zenuen.
kralen: paternoster
kramers: coopmanschap, halle, maeldenier, ware, winckel
krampich: flerecijn
kranck: flerecijn, hitte, krancken, lichaem, lot, misval, ongheluck, onsterckheyt, oude-man, swackheyt, ziecken
krancksterck: cupido, liefde
kranen vyandt: naenken, pigmaei
krans: blosinghe, hayrlocken, veyl
krassende: naghel der handt
krauachtich: fiel, rabaut, schrobbere, schudde, ziere
krauwagie: schorftheyt, zeericheyt
krauwende: klauwe, poot
krauwich: naghel der handt, schudde
kreeft: veersken, vers
kreupel: armen-mensche, been van een ghedicht, doot, ganck, krancken, leelijckheyt, lendenen, mismaectheyt, oratie, oude-man, schimpreden, slootmaker, smit, veersken, vers, wrake, wtsprake, ziecken
kreupeldichter: rymer
kreupelen godt: vulcanus
krieck: hof, tuyn
kriecken: keirnen-steen
krieckende: krekel
krielende: ghewormte, heyrlegher, kudde, legher
krijch: hondt
krijchsheldt: achilles, themistocles, theseus
krijchslieden: thracianen
krijchsluy-vertreck: dorp
krijdich: aerde
krijgende: krijghs-man
krijghel: haerman, herdtneckicheyt, strijdt
krijghen: casteel, schansse
krijgher: agamemnon, alcides, alexander, capiteyn, david, godt, hooftman, mars, mensche, pollux, priamus, prince, soldaet, stier, tarquinus, vaendragher, vlysses
krijghers: duytschen, gotten, numiden, othomans, parisianen, parthen, roovinghe, turcken
krijghsch: aenstoot, aenval, arbeydt, authoriteyt, beroovinghe, betrappinghe, bijle, coutelas, daden, dagghe, deighen, doodinghe, dulheyt, feyten, fransman, ghemoedt, gheweldicheyt, gotten, harnas, hellebaerd, kloeckheyt, kloeckicheyt, lancie, lemmere, loosheyt, maecht, moedt, monarch, moorderije, numantia, oorden, oorloghe, overvallinghe, peerdt, pijcke, pijl, pynier, rantsoen, rapier, renpeerdt, rock, roer, romeynen, roof, roover, rustinghe, ruyne, ruyters, sabele, schicht, slachoorden, soldaet, spiesse, standaert, stouticheyt, sweert, toorne, triumphe, trommel, trompette, vendel, vergilius, verschrickinghe, vervaertheyt, verwinner, victorie, victori-teecken, vlaminck, vranckrijck, vromicheyt, wapen-rock, wederstandt, witticheyt, wonde, zeghen
krijghshelden: scythen
krijghsheldt: heere, iarbas, koninck, patroclus, romulus, scipion, vlysses
krijghs-lieden: spagniaerden, swaben, swaven, switsers
krijghsman: bachus, hector, holofernis, parthenopaeus
krijghvoerstere: minerva
krijsschende: beschreyinge, beweeninghe, roepinghe, schreeu
krijsselende: koper
krijtende: fiel, persse, rabaut, schreeu, schrobbere, schudde
krimpende: visch
krioelich: mensche
kriolende: puyt, vorsch
krochelende: rave
krokende: aenstoot, aenval
krol: cam
krolhayrich: sater
krollende: hayrlocken, steert
krom: ancker, bandt, bare, beck, been eenes menschen, beke, borstweeringhe, bult, coorde, coutelas, dagghe, dal, danouwe, deighen, doolwegh, dryvorcke, euphrates, ey, eyckenboom, eylandt, gordel, haeck, handthave, handtriem, harinck, haselier, havene, hoep, horen, iris, kinne, klauwe, koutere, kudse, kuyl, lene, lyre, maeyers, mes, mickinghe, naghel, naghel der handt, oceaen, oever, oever vande zee, omganck, omwandelinghe, oude-man, oudtheyt, ploech-yser, poot, potheys, pynier, radijs, rancke, rape, rat, reep, riem, ruve, ryn, sabele, schaepherders spriet, schalmeye, schildtpadde, schorsse, schuppe, scorpioen, seine, seysene, sickel, spa, spijcker, staf, stat, stock, strael der sonnen, strate, tack, teen, teene, touwe, troeffel, trompette, truweel, tyber, valeye, vloedt, voeten, vyvere, wech, wiel, wijngaert, wijngaert-rancke, wortel, xanthus, zeekant, zeel, zenuen, zeyl
kromachtich: rape, ruve
krombeckich: ghier, papegaey
krombeen: kreupelen
kromhanghende: aren
kromloopende: vloedt
krommende: last
kromvoet: kreupelen, vulcanus
kronckelende: hayrlocken
kroonachtich: hanekam
kroondraghende: koninck
krop: latouwe, salaet
kroppaerts: zangher
kruy: waghen
kruydeken: kruydt
kruydelijn: kruydt
kruydenier: apoteker
kruydt: asparges, baselicom, cardus benedictus, cicoreye, corael, doose, hof, keule, koeck, moes, munte, myrabolaen, note, porceleyn, thymus, tuyn
kruydtghevende: aerde
kruyn: haer, hayr
kruypachtich: ael, palinck
kruypende: kreeft, padde, pocken, rispe, rupse, serpent, slanghe, slecke, stellio, veyl, walluys, water, weeghluys, worm
kruys: boter, doorganck, passagie, ridder, wech
kruysdragher: ihesus christus
kruyssende: wanhope
kruytdraghende: arabien
kuchende: cerberus
kudde: swijn, vercken
kuispel: koordeken, touken
kussenachtich: dijghe, heupe, hooftpeulinck, oorkussen, wanghen
kussende: mondt, omhelsinghe
kuyf: haer, hayr, hayrlocken
kuyl: aluyn, hol, speloncke
kuylachtich: hol, kelder, woestijne
kuylich: helle
kuylsch: duysterheyt, duysternisse
kuynder: boter
kuysch: abdisse, arethusa van sicilien, artemisia, hippolytus, pallas, susanna, venus
labbeken: harinck
lacedemoniaen: archilochus
lacedemoniaensch: lycurgus
lachbeminstere: venus
lachen: vrystere
lachende: aenlockinghe, aensicht, blyschap, boef, bruydegom, cabautermanneken, cus, drinckvat, geschildert manneke, gheboorte, ghedaente, ghelaet, hof, kittelinghe, kop, kruydt, laweyt, lelie, lenten, lippen, mondt, onthalinghe, ooghe, rabaut, schimpreden, spel, spottere, tronie, tuyn, veldt, venus, vermakinghe, wellust, wesen, wijn
lachlievende: venus
lackeye: loop, loopingh, schoenen
laconisch: cortheyt, pollux
ladders: trap
laet: koppe
laetdunckende: ghemoedt, moedt, schijn, waerzeggher
laetst: bate, castijdinghe, godt, remedie
laf: aschvijster, blooheyt, esel, huys-duyve, oude-man
laghenleggher: bespieder, coppelaer, spie, straetschender, voghelaer
laken: halle, persse, wever, wolle
lakene: kinder-doecken, lap, tabbaert
lam: krancken, leden, ziecken
lam godes: ihesus christus
lamenterende: schreeu
lammeren: onnooselheyt
lampen: lemmet, licht, lonte, olie
lampersch: boordt, craghe, frenie, hemde
lampsacidsch: priapus
lancieren: renpeerdt
lanciers: ruyters
lanckmoedich: ambassaet, christen, crediteur, david, ghedult, goedertierenheyt, iaghere, medecijn, patientie, schepen, schoolmeester, schrijver, venetianen, voghelaer, weerdt
landt: cypren, hoeve, hutte
landthuys: schuere
landtloopende: gebannen, scythen
landtlooper: schipper, soldaet, uylenspieghel, waechhals
landtloopersch: banninghe
landtmans urewerck: haen
landts: pael, staeck
landtschappen: schilder
landtverderver: brantstichter
langghebaerdt: cardinael, kluysenaer, medecijn
langghebeent: reygher
langh: adem, ael, aessack, aessem, afwesenheyt, ajuyn, ammelaken, arbeydt, aren, baerdt, baers, bandt, bedtstede, been eenes menschen, beschreyinge, beweeninghe, biese, bijle, bocxens, borstweeringhe, buyse, cabel, cappe, cronijcke, dach, dack, daeyen, doolwegh, draeck, drinckvat, eeuwe, elsen, elsenboom, empsicheyt, ervarentheyt, ey, fabius, forneys, fourneys, fuset, gaffele, gallerije, garde, ghebedt, gheduericheyt, ghedult, ghelijckenisse, ghevolgh, ghewoonte, gordel, gordijnen, gote, gras, hael, haer, hals, handen, handtboom, handtdwale, hanghel, hayr, hellebaerd, hick, hongher, hooft eens menschen, hooftpeulinck, horen, iaer, iaer-boeck, kauwoorden, keerskorf, keersse, keghelen, kele, kinne, kloproede, klove, knevelbaerdt, koetse, koordeken, kop, koussens, lachinge, ladder, lamproye, lancie, leere, leetwesen, leven, loock, male, mauwinghe, mickinghe, naghel der handt, neerstig onderstaen, neuse, nijptanghe, omhelsinghe, ondersoeckinghe, ooghenblick, oore, oorkussen, oorloghe, ophoudinghe, oratie, oudtheyt, oven, overrock, palinck, paternoster, patientie, peire, peirle, peper, pijcke, pije, pijl, pilaer, placcaet, poegniaert, pompoen, prolixiteyt, pruymen, pyne, pypken, quispel, radijs, rape, rapier, reyse, riem, riet, rijghnestel, riole, rispe, rock, roede, rosijnen, rupse, ruve, saghe, schaepherders spriet, schicht, schip, schipvaert, schrijfkoker, schuppe, serpent, slanghe, slingher, snoeck, snot, spa, sperre, spiesse, spinrock, splete, stamper, stat, steert, stool, strate, suppositorie, sweert, tabbaert, tafellaken, tijdt, tonghe, tonne, tortse, touken, traegheyt, trede, trompette, uytsprake, uytstel, vasten, vasten-dach, verghetenheyt, verhael, verklaringhe, vertoevinghe, vertreck, vervolghinghe van eenich dinck, vingher, vlas, voetstappen, voorreden, voorsienicheyt, vorcke, vyer-pijl, wech, worm, worste, wtsprake, zeyl, zuchten
langhachtich: olyve
langhalsich: flassche, flessche, ganse, hert, hinde
langhayrich: absalon, aren, beyr, fiel, orpheus, peerdt, rabaut, schrobbere, schudde
langhbeenich: ouwevaer, oyevaer
langhbeydende: uytstel, vertreck
langhduerende: gheschrift, parckement, schrift
langhduerich: onweder
langheroct: munninck
langheyt van woorden: prolixiteyt
langhghebect: sneppe
langhlijvich: hondt
langh-oorich: esel
langhopich: oude-man
langhtandich: wiltvercken
langhtoevende: hope
langhworpich: flassche, flessche, schelpe
langneusich: spottere
langployich: rock
langrockich: dwaes, munninck, priester, zot
langsteertich: vosch
langtongich: achterclapper
langworpich: citroen-appele
langzaem: beclach, blooheyt, bystandt, esel, fabius, ledicheyt, luyicheyt, moerbezien, ossenstouwer, ossenweyder, oudtheyt, slecke, traegheyt, trede, vlysses, voornemen
lanteernachtich: vyer-panne
lanterfant: aegisthus
lanterfanter: waechhals
lanterfantich: ghemeyn, ghepuffel, ledicheyt, pachtenaer, pachtere
lantlooper: caim, mars, vlysses
lantloopstere: bie, dido, swaluwe
lantpachtere: pachtenaer, pachtere
lants-vader: augustus
laomentids: troyen
laomitidisch: priamus
lap: stucken
lapithisch: phlegyas
lappen: schoen-zolen
lappende: schoenlapper
lapper: kleermaker, peltier, peltser, snijder
lardeer: speck
laseris: kleppe
lastdraghende: esel, lendenen, peerdt
laster: woordt
lasteraer: zoylus
lasterende: bedriegher, been van een ghedicht, exter, tonghe
lastereus: oudt-wijf
lasterich: onghelijck, onrecht
lasterlijck: achterclapper, been van een ghedicht, blamatie, doot, dreyghement, dreyghinghe, duyvel, erghernisse, geschil, ghekrijsch, gheroep, hatinghe, injurie, klappaert, lot, maeghdenschender, mishaghen, nijdicheyt, oneer, ongherechticheyt, oratie, overlast, placcaet, schade, schandael, schande, schimpreden, spottere, tijdt, tweedracht, twist, verdruckinghe, verhinderinghe, verwijt, woordt, wrake, wtsprake
lastersse: fortuyne
lastich: arbeydt, bale, beschuldigher, dienstbaarheyt, elende, ghevanckenisse, koophandelinghe, koopmans handelinge, pack, requeste, roffiaen, zorghe
lastlijdende: boer, miere
lastvrij: paspoorte
lat: bijle
latijnsch: horatius, tyber, vergilius
latmiaen: endymion
latoenen: vylsel
latoniaensch: phoebe
latoniaensch gheslachte: phoebus
latonij dochter: diana
latuwen: salaet
lau: assche, badt, baedtstove, bloedt, damp, dauw, melck, plasreghen, roock, sap, sop, sweet, tranen, vochticheyt, water, zonne
laudaetsch: onbeleeftheyt, onghemaniertheyt
lauriers: tack
lauwende: cater, katte
lauwer: croone
lauwerierdragende: overwinner, triumphe
lauwerkransdragher: phoebus
lauwersch: daphne
lauwinghe: mauwinghe
laveyer: minnaer, vrijer
laveystere: coppelersse
laweyer: minnaer, vrijer
laxerende: binghelkruyt, coloquinte-appelen, hoppe, moerbezien, moes, myrabolaen, suppositorie
lazaris dochter: pocken
lazerich: melaetsch
lech: hinne
leckende: dauw, tranen, vlieghen, vochticheyt
lecker: aes, ambrosia, artichocke, beetken, calf, calicoet, campernoelie, cappuyn, citroen-appele, cock, daeyen, gherichte, gheyte, gulsicheyt, gulsigaert, harpye, hemels-broodt, hoere, hondt, kampernoelien, klauwe, koeck, kost, kraen, lam, lammeken, lamproye, latouwe, lieflijckheyt, makereel, manna, mecoenas, mondt, most, oesters, ooghe, paddestoel, pannekoecken, partrijs, pasteybacker, pasteye, pertrijs, poot, qvabbe, sauce, smaeck, sneppe, spierinck, spijse, struyven, tonghe, tonghe-visch, veldthoen, venus, visch, vlaeye, vlieghen, vyghen, wijn, wildtbraet, wilt, worste, zoeticheyt
leckspit: brader, braderije-houder, lacker, lacker-tonghe
lecroosch: patroclus
leden: herre, zalve
leden-sleyper: aschvijster, huys-duyve
lederen: flassche, flessche
ledich: aerde, amsterdam, antwerpen, avont, beemt, berch, braeck-lant, breydel, canoninck, chaos, duyvel, eylandt, feest-daghen, gheest, ghemeyn, ghepuffel, graf, gulsigaert, hoere, koetswagen, letargia, locht, lucht, luyicheyt, maghe, moeyte, onachtsaemheyt, onvruchtbaerheyt, oudtheyt, pype, pyramide, sabath, sant, sardanapalus, savele, schaduwe, schildtpadde, scythen-landt, slaep, slaep-ziecte, sondach, spinnekoppe, stade, stadt, stilheyt, stillicheyt, stilte, swaben, swaven, thracianen, tijdt, toom, traegheyt, vaeck, wellust, weyde, woestijne, woordt, ziele, zondach
ledichgaende: ghemeyn, ghepuffel, nymphen
ledichganghers: arabers, numiden
ledichgangstere: ceres
ledis sone: pollux
ledisch: pollux
leech: afcomste, afgrondt, biesbosch, dach, dal, diepte, doorne, fondament, fonteyn-adere, gheslachte, hondt, hutte, manier van dichten, ploech, schoenen, schrage, speloncke, sterrepoorte, stijle, teen-bosch, valeye, veldt, wijngaert, wincket, wortel, zout-vat
leechachtich: biesbosch
leechgaende: feest-daghen, ghilde, quistgoedt
leechgangher: aegisthus, waechhals, zeeroover
leechvliegende: ghierswaluwe, vliermuys, voghel
leeck: broeder
leedtbenemende: goudt
leedtdraghende: zondaer
leedtwesende: a-dieu, af-scheyt, oproer
leeghdraghende: muyl-ezel
leeghwaghener: luyicheyt
leeghwaghenich: traegheyt
leelijck: aensicht, aep, aschvijster, bleeckicheyt, boer, dranck, droefheyt, eergiericheyt, eerzucht, faute, ghedaente, ghelaet, grinsinghe, huys-duyve, koolkooper, krancken, kranckheyt, leelijckheyt, lickteecken, man, medecijne, misdaet, mismaectheyt, monster, onachtbaer, oneere, oude-man, oudtheyt, qvabbe, recepte, rimpele, simme, smaeck, smit, snoodicheyt, spinnekoppe, sproeten, stuerheyt, sweere, tronie, verschrickinghe, vervaertheyt, vlacke, vulcanus, weedom, weerwolf, wonder-dier, ziecken, ziecte
leelijckende: leelijckheyt, mismaectheyt
leem: heere
leemachtich: aerde, moortele, python
leemplackers: leem
leener: crediteur
leep: fiel, rabaut, schrobbere, schudde
leepoogich: oudt-wijf, verblindinghe
leer: zoppe
leeraer: chiron, exempel, schoolmeester, stoel, voorbeelt
leerbaer: discipel, leerlingh, mensche, oliphant, papegaey, scholier, vernuft, verstandt, vrouwe
leerende: academie, behulp, bystandt, discipel, inventaris, leerlingh, onderwijsinghe, register, schole, vniversiteyt
leeringhe des levens: s. pauwels
leerkonstich: quintilianus
leer-lieflijck: woorden
leerlijck: verhael, verklaringhe
leerlustich: ionghelinck, ionghen
leer-meester van annibal: fabius
leer-moeder: voedtstere, voester-vrouwe
leerwillich: by-leven, oore, tocht, toehoorder
leetwesende: afscheyt, gramschap, vertrec
leeu wt den huyse iuda: ihesus christus
leeuwe: briesschinghe, brullinghe, gheweldicheyt, hol, hooft van een wildt swijn, klauwe, kuyl, poot, strafheyt, wreetheyt
leeuwenaerdich: atalanta
leeuwen-dochter: fortuyne
leeuwen-schrick: haen
leeuwinne: atalanta
legerhoudende: hase
legghende: hinne
leirbijter: schoenlapper
leiren: bril, eemer, gordel, handtschoenen, kiste, koetswagen, leersen, pantoffel, riem, sack, schoenen
leirtrecker: schoenlapper
lelam: ghichtich, oude-man, pockighen, slootmaker
lelammich: onsterckheyt
lelie: lis over zee, passement, vrystere
lelisch: witticheyt
lendenachtich: niere, rughstrangh, steertbeen
lenten: rieckerken, tijdt, tuylken
lenten bode: swaluwe
lenten ghebuer: sprokelle
lentenachtich: april
lentenbloeme: vrystere
lenten-bode: puyt, vorsch
lentensch: vasten, vasten-dach
lenten-voghel: leeuwerck-voghel
lentsch: swaluwe
lesbiinne: sapphe
leselijck: opschrift, placcaet
lest: a-dieu, af-scheyt, bachus, eynde, noodt, noodtwendicheyt, testament, uytvaert, wtersten wille
leste: woordt
lestewoorthoudende: echo, wedergalm
letterkonsten: academie, schole, vniversiteyt
letterlijck: opschrift, text
leughenachtich: netteboef, overlegghinge, pluymstrijcker
leven-benemer: beul
levend: adere, berch, bloeme, claerheyt, corael, echo, esmeraudt-steen, fame, fonteyn-adere, forneys, fourneys, gheest, ghenster, gheschrift, heylighen, historie, hitte, inghewant, kalck, kindt, kole, koper, kracht, memorie, olijfboom, olyve, ooghe, oven, plante, poel, riet, robijn, santen, scharlaken, scheut, scheute, schoonheyt, schorsse, schrift, solpher, spruytinghe, staende water, steen, sterckheyt, strael der sonnen, tafereel, tonghe, vernuft, verstandt, veyl, vlamme-vyers, vyer, waerheyt, water, wedergalm, wilt-vyer, witticheyt, zeericheyt, zenuen, ziele, zonne
levendich: aensicht, aerdicheyt, beeldt, blixem, couleur, cracht, ghedaente, ghelaet, gheneghentheyt, gratie, herte, heylighen, licht, mensche, oesters, peerdt, pleyne, roodicheyt, rootse, santen, schilderije, snelheyt, stemme, stijvicheyt, veerdicheyt, verwe, wackerheyt, werck, werckinghe, wortel, ziele, zuchten
levendichmaker: godt
leven-gevende: adem, aessem, apollo, goudt, ziele, zonne
levens: hoovaerdije
levens oorspronck: herte
levens voedtstere: vryheyt
levens-fackel: ooghe
levensschaduwe: schilderije
levensvreucht: wijn
levenwagher: soldaet
lever: adere
ley: steen
leyd'langh: coorde, touwe, zeel
leydende: behulp, bystandt, vyer-panne
leydsch: academie, boter, schole, vniversiteyt
leydtsman der israëliten: iosue, moyses
leyen: dack, stof
leyn: kussen, stock
leyt: brugghe
leytsman: h. gheest, ooghe
leytsman van voorsichticheyt: raedt
leytsvrouwe: redelijckheyt
liberael: acestes, goedertierenheyt, goedicheyt, goedt, weldaet
libetridisch: musen
libiaenschen prince: iarbas
libre: vryheyt
lichamelijck: leden, leelijckheyt, mismaectheyt, quellagie, quellinghe, verbondt
lichamenrust: graf
licht: actaeon, ancker, aurore, bare, been eenes menschen, behendicheyt, bequaemheyt, bie, bladt, blase, boghe, bol, caf, calais, caneel, coghel, corck, cottoen, dach, dageraet, damp, das, dolphijn, doose, draet, druppel, duyckerken, duyckvoghel, duyve, duyvel, eeuwe, fransman, ganck, ghelijckenisse, ghelt, ghemack, ghemackelijckheyt, ghenster, gherste, gheselschap, ghilde, glas, glasvenster, gruys, guychelaer, haesticheyt, handen, harpye, helm, helmet, hemel, herre, hert, herten rhee, hinde, hinden rhee, hondt, hooft eens menschen, iacht-schip, iaer, iris, kamerspeelder, keer, keersse, kercke, kloot, koetswagen, koker, lackey, lethe, le-vlas, locht, loof, loop, loopingh, lucht, maendt, male, mane, manier van dichten, mastboom, mercurius, mereminne, meyneedighen, misdaet, mist, narre, navolghinghe, nest, note, onderrock, ontlastinghe, onweder in zee, pan, peerdt, pegasus, penne, pijl, pijlkoker, pluymen, poste, puymsteen, puyn, pypken, quistgoedt, ram, rasheyt, rat, renpeerdt, riet, roep, roock, ruyters, saghe, sale, sater, schaduwe, schermutsinghe, schicht, schilder, schip, schuym, schuyte, seloupe, spille, spontie, stijle, stof, stramijn, stroo, tempel, tonghe, trommel, valck, venster, verhael, verklaringhe, verzelschappinghe, visioen, vlamme-vyers, vleughel, vlieghinghe, vlocke van schaerlaken, vloedt, vluchtinghe, vlyticheyt, voeten, voghel, voorhuys, voorloper, vraghe, vrystere, vyer, vyvouter, waghen, wambays, weerhaen, wiel, wilde-duyve, wille, wolcke, wolle, woordt, zemelen, zeyl, ziele der vrouwen, zomer-voghel, zuyden-windt
licht der griecken: corinthen
licht der weerelt: godt
licht onser eeuwe: erasmus
lichtachtich: phoebe
lichtbrandich: bus-poeder
lichtende: brandtstock, claerheyt, fackel, keersse, lampe, lanteerne, lemmet, licht-vat, lonte, mane, middach, olie, ooghe, planeetsterre, sterre, strael der sonnen, tortse, venster, vyer-panne, was-licht, wassen-keersse, zonne
lichtgheestich: diana
licht-gheloovende: onwetenheyt
lichtghevende: hemel, lemmet, lonte
lichthoofdich: dwaes, zot
lichthoorende: oore
lichtloopende: euphrates, hase, tygris
licht-schouwende: faute
lichtveerdich: been van een ghedicht, berisper, borstweeringhe, cupido, danssaert, dwaes, eere, ghedachte, gheselschap, ghezangh, guychelaer, haesticheyt, handelinghe, hope, ieught, ionckheyt, kamerspeelder, lackey, leughen, liefde, loghene, mensche, neersticheyt, onbedachticheyt, onbeschaemtheyt, onghestadicheyt, renpeerdt, sater, slaep, uren, vaeck, veranderinghe, verscheydenheyt, verzelschappinghe, vlaminck, vrouwe, waghen, windt, ydelheyt, zanck, zot, zuchten
lichtvoet: ioncker, ionckheer
lichtvoetich: fortuyne, hert, hinde, meleager, mommer, peerdt, sater, wildtbraet, wilt
lichtvoetsch: atalanta, danssaert
liedekens: dans, ghedans, gheklanck, phaleuces
lieden: gheselschap, verzelschappinghe
lief: broeder, dochter, gheselle, kindt, kruydt, moeder, nachtegael, ouders, vriendt, zone, zuster
liefde aller staten: henri de valois, koninck van vranckrijck
liefden: barmherticheyt, bekoringhe, cus, dans, gasthuys, ghedans, h. gheest, ooghe, temtatie, zuchten
liefden bode: ooghe
liefden spel: roose
liefdenbetoonende: vriendschap
liefdenbootschapper: nacht
liefden-dochter: ialoursheyt
liefden-huys: munninckerije
liefden-leydtsman: ovidius
liefden-moeder: venus
liefdenpleghende: godtvruchticheyt
liefden-prickel: ooghe
liefden-ruyckerken: roose
liefden-toonende: fransman
liefdenwecker: medelijdenheyt
liefde-ruste: boesem
liefde-wooninghe: ooghe
liefdich: man
liefhebbende: ieught, ionckheyt, lever, moeder
liefhebbers: sorbonisten
liefhebbersse: ialoursheyt
lieflijck: accoort van gheluyt, achaia, achterdencken, adem, adonis, aenlockinghe, aerde, aessem, ambrosia, amomum, appel, april, aurore, bagghe, bedtstede, bie, bloeme, blyschap, boesem, boomken, borstkens, bruydt, cabinet, christus-ooghen, ciraet, crans, cus, cysken, dageraet, dans, dauw, dione, dolphijn, drinckvat, duyve, erato, flora, fluyte, fluytinghe, fruyt, ganymedes, ghebedt, ghedans, ghekari, ghelievekens, gheluydt, ghemeynsaemheyt, gheneghentheyt, ghenuechte, gheschenck, gheselschap, ghesondtheyt, ghetrouwicheyt, ghezangh, goedicheyt, goedt, goedtwillicheyt, goudt, handtghift, harmonie, hayrlocken, hoere, houwelijck, hulsel, hyacinthus, instrument musicael, kindt, koesteringhe, koetse, kop, kruydt, laweyt, leeuwerck-voghel, lenten, lomber, lommer, maghet, mallicheyt, meymaendt, munte, nacht, nachtegael, narcisse, narcissus, narricheyt, navel, nayaden, nymphen, oever, omhelsinghe, onthalinghe, ooghenwinckinghe, opvoedinghe, overeenkominghe, papegaey, poppe, raketten-kruydt, repetitie, reuck, rieckerken, roose, schatkamerken, schijn, schoot, slaep, smaeck, smeeckinghe, speelman, suspitie, teecken, thymus, tuylken, vaeck, veersken, venus, verblijdinghe, verbondt, verdrach, vereenighinghe, vereeringhe, vermakinghe, vermaninghe, verroeringhe, vers, ververschinghe, verzelschappinghe, verzoeninghe, veyl, voedtsel, voghel, vrede, vrouwe, vrucht, wanghen, wech, wellust, westen-windt, wieroock, wilde-duyve, woorden, woordt, zanck, zeekant, zoeticheyt, zomer, zomerloove
lieghende: prognosticatie, teerlinghen
lieghstere: fortuyne
lieutenant: vicaris
lievende: golve, waterbare
ligghende: boeckstaven, letteren, oore
lijdende: fortuyne, oorsake, sparicheyt
lijdtzaem: esel, visscher
lijf: chijns, rente
lijfbehoudende: rantsoen
lijfbewaerder: krijghs-rock, pantsier
lijf-bewaerster: preservatijf
lijf-bewarende: beuckelaer, rondasse, schildt
lijfrente: by-leven, tocht
lijfverwich: rosetsel
lijmachtich: gomme, leem, pap, peck
lijmende: cement, fluyme, gomme, vochticheyt
lijmstangdragher: voghelaer
lijn: olie
lijnwaet: persse, scheire, wever
lijst: schave
lijwaten: caf-sack
limosinsch: rape, ruve
lindeboomen: zomerloove
linnen: bandeken, bocxens, haersnoer, koussens, lap
linnewercstere: naelde
linssen: garde, roede
lioensch: merct
liquide: obligatie, quitantie, rosetsel
lis: lis over zee
list vindende: hongher
listich: aensiender, bedriegher, bespiedinghe, boosheyt, capiteyn, doorganck, dootslager, fenijn, hooftman, iaghere, listicheyt, mensche, moorder, net, parthenope, passagie, penelope, roover, schalckheyt, schimpreden, sicilianen, slanghe, straetschender, verrader, verraderije, viperus, visscher, vrystere, vyandt, wrake, zeeroover
littausch: le-vlas
liviaensch: beyr
livijnsch: lyre
livisch: luypaert
livreydraghende: wapen-rock
livrey-dragher: coppelaer, lackey
livreye: oraegni-verwe
locht: camer, cappelle, dach, damp, hasewint, hooftpeulinck, kelder, kleedt, leeuwerck-voghel, mantel, merrie, olmboom, oorkussen, simme, sterre, tygris, veerdicheyt, vlieghen, vlieghinghe, voghel, windt, zonne
lochtghebacken: pannekoecken, struyven
lochtgheestich: danssaert, liedt, musijcke
lochtghevende: venster
lochtich: huys, iris, licht, swaluwe, wolcke
lochtlievende: kraen
lochtslaende: echo, wedergalm
lochtsweert: voghel
locht-vee: voghel
lock: haer, hayr, voghel
lockende: wellust
loddelijck: bruydt, dochter, maghet
loerooghich: ooghe
lof: psalm
lofbare: oeffeninghe
loffelijck: begravinghe, enghel, feest, ghewoonte, hymne, kercken-dienst, lofzanck, maeltijdt, memorie, middel, middelmaticheyt, nieuwicheyt, parijs, reynicheyt, testament, veersken, vers, vrije-konste, vromicheyt, welsprekenheyt, wtersten wille, zegheninghe
lofruchtich: fame
lofweerdich: raedt, weldaet, zegheninghe
lofzang godes: apollo
lofzingher: bachus
logerende: stal, stallinghe
loghen: bootse, injurie, kluchte, schilder
loghen vindende: hatinghe, nijdicheyt
loghenachtich: afgodt, astronomijn, bedriegher, bode, ciraet, cupido, droom, duyvel, eerloosheyt, fabel, fantasije, genevoys, gheveynstheyt, griecken, hipocrisie, hope, klappaert, leughen, liefde, loghene, mensche, minnaer, mommer, mondt, onbeschaemtheyt, oneer, onschuldt, opschrift, parisianen, prognosticatie, propheet, roemdragher, schande, slaep, smeeckinghe, sophisterije, sterrenkijcker, tonghe, toovenaer, toover-konste, vaeck, verontschuldighinghe, verswijgher, vrijer, vrouwe, waerzegghinghe, ydelheyt, zondaer
loghenaer: caim, demon, haerman, hovelinck, roffiaen, sophist, vlysses
loghenaers: achterclap, parthen
loghenen: mondt
loghenersse: coppelersse
loghenzaeyer: klappaert
lollaerts: december, wintermaendt
lombaerts: ey
lommerachtich: aendorenboom, alpenberch, avont, berch, bladt, boom, boomken, cabinet, dack, dadelboom, dal, doolwegh, duysterheyt, duysternisse, elsenboom, esschen, eyckenboom, ghevanckenisse, haghe, haselier, hoeck, hol, kerck-hof, koelte, kuyl, lindenboom, loof, mastboom, mist, moerbezien, noteboom, oever, olijfboom, olmboom, orcus, palmboom, pleyne, rootse, schatkamerken, speloncke, tack, tartarien, valeye, ververschinghe, vygheboom, wijngaert, wijngaert-looven, wijngaert-waghen, wilghenboom, wolcke, zeekant, zomerloove
lommerich: steen-mijne, steen-put
lonckende: aensiender, calicoet, dief, haen, ooghe
longe: fluyte
longherknaghende: hoest
loode: blosinghe, buyse, coghel, dack, distilleerhelm, droefheyt, gote, klocke, kloot, pondt, riole
loodtverwich: baerdt, peste
loof-beminner: bachus
looghe: assche
loonsuchtich: knecht
loonweerdich: weldaet
loopachtich: hert, hinde
loopende: bloedt, bode, boeckstaven, bol, buyse, chijns, donder, dryades, duyvel, fame, fonteyn-adere, fonteyne, ganck, ghedrangh, gote, haesticheyt, hert, hinde, hondt, iaer, iaghere, inct, lackey, letteren, lot, menaden, merch, neersticheyt, peck, poste, quickzilver, rasheyt, rente, riole, roep, sant, savele, schorftheyt, sluyse, snof, strick, teerlinghen, tijdt, uren, vleughel, vloedt, vluchtinghe, was, water, waterloop, zee
loopenden godt: mercurius
looper: achilles, demon
loopstere: hoere
loos: advocaet, aenleggher in rechte, aenlockinghe, aensiender, aenslach, aes, agamemnon, annibal, antenor, argument, banckhouwer, bedriegher, bedroch, bespieder, bespiedinghe, betrappinghe, bewijs-reden, bitebau, boosheyt, capiteyn, coppelaer, coppelersse, cupido, dief, diefleyder, foret, fret, guychelaer, haerman, hannibal, hase, heldt, heraut, hert, hinde, hoere, hoereerder, hoerenjagher, hooftman, hovelinck, iaghere, iode, kamerspeelder, kecke, krijghs-bode, leughen, liefde, listicheyt, loghene, luypaert, mahomet, mercurius, narcisse, narcissus, neerstig onderstaen, ondersoeckinghe, othomans, oudekleer-kooper, oudekleer-verkooper, overvallinghe, parisianen, parte, parthen, partrijs, pertrijs, pluymstrijcker, pollux, procureur, prometheus, pypere, ratte, roffiaen, roover, rydere, schalck, sicilianen, simme, sisyphus, slanghe, smeeckinghe, soldaet, spie, spoock, stadtdienaer, twijffelachticheyt, valck, veldthoen, venetianen, venus, vernuft, verrader, verraderije, verstandt, verswijgher, vleyaert, vlysses, voghelaer, voorsienicheyt, voorsprake, vosch, vrouwe, vrystere, weerdt, wisselaer, zeeroover
loosen-voghelvangher: mercurius
looserick: advocaet, voorsprake
loosheyt: listicheyt, schalckheyt
loot: mijne
lootswaer: krancken, ziecken
lootverwich: bleeckicheyt
looverachtich: olmboom
los: breydel, chijns, ooghe, paspoorte, rente, tabbaert, toom, uytneminghe, vryheyt
losgelaten: breydel, toom, vryheyt
loterende: daveringhe, dryvoet-stoel
lotery: korf
louter: godtvruchticheyt, reynicheyt, schoonheyt
louterende: vyer
lovensch: academie, appeldranck, cidre, schole, vniversiteyt
loyen: toren
lucanisch: spottere
luch: ganse
luchtich: mist, strael der sonnen
luciaensch: gabberaer
lucretiaensch: schoonheyt
lust: hof, tuyn
lustghevende: oraegniappel
lustich: accoort van gheluyt, achilles, aenvanck, aerdicheyt, amaranthus, april, aren, baertscheerder, bagghe, bancket, barbier, begheerlijckheyt, beghintsel, behendicheyt, blinckinghe, bloeme, blyschap, boef, boeren-liedt, boomgaert, boomken, boordt, bootsghezel, bootsicheyt, brabandt, bruydegom, bruydt, bussel, cabinet, caetsbaen, capiteyn, cassij-wech, ciraet, citere, cortswijle, craghe, crans, cymbale, dans, dienstmaecht, dochter, druyve, duysentschoon, edelman, egloghe, emmailleersel, esmeraudt-steen, fabel, fortuyne, frenie, fruyt, genoffel, ghedans, gheest, ghekari, ghelievekens, gheluydt, ghemoedt, gheneghentheyt, ghenuechte, ghesichte, ghezangh, glas, gratie, handtschoenen, harmonie, harpe, hayrlocken, herdersse, hoere, hof, hondt, hooftman, hovelinck, hoy-bondel, hulsel, hymenaeus, iacht, instrument musicael, ionckwijf, ionghelinck, ionghen, iordane, iouffrouwe, italien, kaey, kameniere, kittelinghe, koker, koutinghe, kracht, kriecke, kruydt, landtschap, laweyt, leeuwerck-voghel, lenten, leughen, licht, liedt, loghene, luyster, maeltijdt, magdelieve-bloeme, maghet, meymaendt, minnaer, moedt, mommerije, monster van eenich dinck, musijcke, nachtegael, nieuwicheyt, nymphen, ode, oeffeninghe, oever, oraegniboom, paradijs, pavillioen, persecutie, pijlkoker, poppe, rabaut, reuck, reynicheyt, reyse, rieckerken, rinck, roose, rustinghe, schalmeye, schatkamerken, schijn, schildt, schildtknecht, schoonheyt, slaep, smaeck, spieghel, stael van eenich dinck, steen-wech, sterckheyt, swane, tack, tafereel, tapisserije, tijdtkortinghe, torsch, trommel, tuylken, tuyn, vaeck, valck, vastenavondt, veelken, veersken, veldt, veldtkoetse, venus, veranderinghe, verblijdinghe, verguldinghe, verhael, verheughinghe, verklaringhe, vermakinghe, vers, verscheydenheyt, vertoevinghe, vervolghinghe, veulen, vijfvingher-kruydt, violette-bloeme, vreucht, vrijer, vrolijckheyt, vrouwe, vrucht, vruchtbaerheyt, vryheyt, vrystere, wapen, wapenen, warande, wech, wellust, wijngaert, wijser, zanck, zeekant, zinghinghe, zomer, zomerloove
lustighen slach: bal
lustighende: rydere
luteraensch: schudde
lutersch: religie
luxurieus: beyr, ghilde, heliogabalus, mallicheyt, minnaer, niere, quistgoedt, venus, vrijer, wellust
luy: aschvijster, avont, bedde, bedelaer, beeldt, blooheyt, december, discipel, dochter, esel, ghemeyn, ghepuffel, gulsigaert, helle, huys-duyve, ianuarius, kleynmoedicheyt, koeckoeck, ledicheyt, leerlingh, lomber, lommer, loumaendt, maghet, moerbezien, moeyte, nacht, onachtsaemheyt, ossenstouwer, ossenweyder, oude-man, ryckdom, schreeu, slaep, slecke, stade, tonghe, traegheyt, vaeck, verghetenheyt, vertoevinghe, vorst, vrouwe, vryheyt, weemoedicheyt, winter, wintermaendt, zomer, zondaer
luyaerts: bedde, hooftpeulinck, oorkussen
luycks: krijt
luycsch: leye, schalie
luyde-donderende: donder, iupiter
luydende: cymbale, gheklanck, gheruysch, ghetier, harpe, horen, kele, kleppe, koper, moesele, ruyspijpe, schalmeye, snaren, stemme, trommel, trompette, zenuen
luydt: ghebas, gheblaf, gheklanck, gherucht, ghetier, klocke, lachinge, roepinghe, scheet, stemme, trompette, windt
luydtklinghende: gheklanck, klocke, trompette
luydtroepende: alarm, homerus, victorie, zeghen
luydtroeper: alcaeus
luydtsprekende: orateur
luydttierende: gheluyt, ghetier, stemme, zuydtoosten-windt
luymende: katte
luypaerden: hooft van een wildt swijn
luysenknipper: fiel, rabaut, schrobbere, schudde
luysevangher: aep
luysich: adem, aessem, armoede, bedelaer, fiel, ghemeyn, ghepuffel, ghewormte, kleynmoedicheyt, ledicheyt, rabaut, schrobbere, schudde, weemoedicheyt
luysterende: goutghewichte, oore, toehoorder, voghelaer, wachter, zeyl
luysterghevende: emmailleersel
luysterich: ebenhout
lybiaen: annibal, hannibal
lybiaensch: iupiter, lince, los, losch
lybisch: carthago, leeu, mooren
lyceaensch: pan
lyciaensch: chimaera
lydiaensch: omphale
lyeren vader: apollo
lyerenvinder: mercurius
lygiaen: mercurius
lyonsch: castaigne
lyricsch: horatius, musen, ode, pindarus, ronsart, stesichorus, zinghinghe
lyrnesiaen: telephus
macht: brief
machteloos: ghichtich, krancken, oude-man, ziecken
machthebbende: bedwanck, deurwaerder, gouverneur, leden, provost, richter, vicaris, weerdicheyt
machtich: aenstoot, aenval, aerde, agamemnon, alcides, alexander, amasones, amazonen, amsterdam, annibal, antwerpen, asia, atlas, authoriteyt, bate, bescherminghe, bijle, borghe, briaerus, carolus, carthago, casteel, correctie, cracht, cupido, david, donder, draeck, duytschlandt, edelman, enghelandt, exerxes, fortuyne, ghebodt, gheest, ghelt, gherechticheyt, gheschut, gheweldicheyt, gotten, griffoen, handen, handt, hannibal, heere, heerlijckheyt, hellebaerd, heyr, heyrkracht, heyrlegher, hondt, keyser, kloeckheyt, kloeckicheyt, koninck, koninckrijck, kracht, leden, leeu, legher, liefde, maecht, magistraet, majesteyt, mars, milo, minerva, monarch, muyl-ezel, nabuchodonosor, nemesis, oliphant, ontlastinghe, oorloghe, os, othomans, overheyt, pallas, parisianen, parthen, passien des gheests, peerdt, pilaer, priamus, prince, raedt, raets-ghezelschap, rechter-handt, remedie, renpeerdt, reusen, romulus, roomen, rughstrangh, ryckdom, salomon, samson, scepter, schansse, schouderen, scythen, scythen-landt, sidon, slachoorden, snelheyt, soldaet, stadt, staet, steertbeen, sterckheyt, stier, stijvicheyt, stouticheyt, swijnspriet, theseus, thracia, troyen, turcken, typheus, vasticheyt, verbeteringhe, verghiffenisse, verwinner, vesta, vloedt, werck, werckinghe, wijn, windt, xerxes, zonne
machtichst: keyserrijck
madensack: lichaem, mensche
maecenisch: gonste, gunste
maech: kost, peire, spijse
maechdelijck: abdisse, maeghdom, munninckerije, oprechticheyt, reynicheyt, schaemte
maechden: bruydegom, dryades, gordel, herteken, hooft eens menschen, hulsel, musen, parckement, reynicheyt, riem, sabinen, schoonheyt, spellekusseken, sybillen, vestales, was
maechden-dief: hoereerder, hoerenjagher
maechden-schender: hoereerder, hoerenjagher
maechdoms: roovinghe
maeghzuyveraer: wijn
mael: slot
maeldragende: gordel, riem
maeltijt-ghevende: vastenavondt
maeltijts: bereydinghe
maenden moeder: mane, phoebe
maenooghich: astronomijn, sterrenkijcker
maentstondich: phoebe
maet: gheklanck
maet-ghevende: schalmeye
maethoudende: accoort van gheluyt, gheluydt, ghezangh, harmonie, liedt, musijcke, rymken, sonnet, veersken, vers, zanck
maetkens: harinck
maetklanckich: liedt, musijcke
maetklinckende: sonnet
maeyachtich: appel, kees, prije
maeyende: saturnus
maeyere: kleermaker, snijder
maghen: ouders
maghen kindt: zuchten
magher: aensicht, bancket, been, bleeckicheyt, caf, cokene, cortse, daphne, doot, droefheyt, ghedaente, ghelaet, ghesalft, ghesmeert, ghierigaert, gierighen, harinck, hondt, hongher, krancken, maeltijdt, neuse, onvruchtbaerheyt, pockighen, pypken, schaduwe, schaep, schene, slave, speck, student, swijn, uytdrooghinghe, vasten, vasten-dach, vercken, vingher, visioen, wanghen, woeckeraer, ziecken, zorchvuldicheyt
maghet: diana, dochter, maghet, maria, minerva, nonne, pallas, pandora, phoebe, vesta
maghets neve: s. ian evangelist
magicsch: figuere, ghestaltenisse
magister noster: doctoor
magistraten: raedt, raets-ghezelschap, straffe, straffinghe
magnifijck: bereydinghe, bouwinghe, cardinael, moyaert, poortael, timmeragie, triumphe, tytelen, vertooninghe
mahometisch: godtloosheyt, soliman, sultaen, turcken
makelersse: coppelersse
mal: aep, baerdt, begheerlijckheyt, blyschap, bock, boef, boersheyt, brootdronckenheyt, calf, cortswijle, cupido, cysken, dans, demon, dorpman, duyvel, dwaes, edonides, ghedans, ghelaet, ghelievekens, ghenuechte, gheyte, ghilde, grinsinghe, guychelaer, haer, hayr, hayrlocken, herdersse, hoere, huerlinck, huysman, idioot, ieught, ioncker, ionckheer, ionckheyt, ionghe koe, kamerspeelder, katte, kindtsheyt, kittelinghe, knecht, koutinghe, lachen, lam, lammeken, liefde, maghet, meil, menaden, minnaer, moeder, mommerije, moyaert, narre, narricheyt, nayaden, nereyden, nymphen, onbedachticheyt, ooghe, pan, pandora, phaethon, pypere, pyramide, quistgoedt, rabaut, sater, slechticheyt, sparwer, spel, spottere, stallichten, tijdtkortinghe, tronie, tweedracht, twist, vastenavondt, veers, venus, vermakinghe, verroeringhe, vertooninghe, verwonderaer, veulen, vreucht, vrijer, vrolijckheyt, vrouwe, vrystere, wesen, woordt, ydelheyt, zot, zotterny
malkander volghende: uren
malsch: braessem, cappuyn, dijghe, heupe , kruydt, latouwe, peire, salaet, worste
mal-schoon: ciraet
maltasch: ridder
malvoseyen: wijn
manachtich: aensicht, ghedaente, ghelaet, hippolytae
mancken: kreupelen
manen: claerheyt, maendt, strael der sonnen
manhaftich: amasones, amazonen, atalanta
manich: borstweeringhe
manierlijck: betooninghe, bewijsinghe, ghelaet, ghetrouwicheyt, wesen
manna: dauw
mannelijck: aensicht, amasones, amazonen, atalanta, ghedaente, ghelaet, ghemoedt, kracht, leden, mensche, moedt, patroclus, redelijckheyt, soldaet, wederstandt, zaet, zedicheyt
mannen: aensicht, ghedaente, ghelaet
mannen-ghezellinne: vrouwe
mannen-jock: vrouwe
mannen-vrouwe: sardanapalus
mannen-waerheyts: gheloove, trouwe
manne-wijf: hippolytae, pentesilea, semiramis
mans: abdije, stoel
mantuaen: vergilius
maraschachtich: swaluwe, visch
marber: steen
marberen: beeldt, doolhof, graf, handen, kercke, moortier, palais, pasquille, paternoster, pilaer, speelwaghen, tempel, theatrum, vingher
marbersch: witticheyt
marck-yser: zeghelrinck
marct: korf
maria sone: ihesus christus
marien: beeldt
marnicx: veersken, vers
marotdragende: dwaes, zot
mars aerdt: soldaet
mars kindt: krijghs-man, phlegyas, schermer, soldaet
marseillisch: citroen-appele, vygheboom
mars-vyandt: vrede
martelaren: persecutie, vervolghinghe
martelende: val
marteriserende: pyne
martiael: romulus, strijdt
martialist: tereus
massif: pack, pockhout
masteluynen: broodt
matelijck: ghenoegen, soberheyt
maten: veersken, vers
matendragher: meter
mathematisch: figuere, ghestaltenisse, vrije-konste
matich: abstinentie, dans, ghedans, ghelijckenisse, ghetempertheyt, onthoudinghe
matrimoniael: verdrach
matten: bedde, krancken, ziecken
mausolisch: graf
mauwende: katte
mavortiaen: meleager, romulus
may: boter
mede: broeder, gheselle
medeaensch: tooverersse
medeanen: verghift
mede-broeder: canoninck
medecijnich: cardus benedictus, eppe, peterceli-wortel
medecijns-knecht: apoteker
mededeelende: gheselle, ghevere, handen
medeghedoochsaem: barmherticheyt
medehulpelijck: broeder
medehulper: gheselle
medelijdende: aelmoessenier, aeneas, aerdicheyt, barmherticheyt, christen, godt, gratie, klachte, mensche, patroclus, trajanus, tranen, trooster, verghiffenisse, weduwe
medeplichtich: gheselle, gheselschap, verzelschappinghe
medestemmende: gheselle
mediaen: boeckstaven, exerxes, letteren, xerxes
medicijn: chiron
medicinael: bate, betonie, bystandt, endivie, hof, kruydt, pockhout, preservatijf, remedie, savie, tuyn, zalve
mediterende: aendachticheyt, gratie
meduseaens: pegasus
meduses gevlogelden sone: pegasus
meduses temmer: neptunus
mee: bale, pack
meel: deech, sack, stof, zeve, zifte
meelachtich: aren, backere, gherste, graen, krijt, meil, pap, zaet, zemelen
meers: schip
meest: goedicheyt, goedt, toorne
meester: ambachtsman, enghelsman, gouverneur, konstenaer, richter
meesterlijck: ervarentheyt, wercktuych
meestersse: fortuyne, gherechticheyt, ghetempertheyt, redelijckheyt, vrouwe, vrystere
meestersse der jaren: historie
meestersse der konsten: hongher
meest-gheminden Discipel: S. Ian Evangelist
melancholijck: droefheyt, galle, krancken, oude-man, weerwolf, ziecken
melck: calf, kuype, pot, schuyte, teyle, vlaeye, zanen
melckachtich: borsten, mammen
melckboter: boter
melck-ghevende: borsten, coe, coeye, gheyte, hollandt, mammen, vliermuys, voedtstere, voester-vrouwe
melckrisch: borstkens
melckswaer: coe, coeye
melckzuyghende: lam, lammeken
melcsch: witticheyt
melich: tarwe
melidisch: nestor
melodieus: gheklanck, ghezangh, liedt, luyte, lyre, musijcke, orghel, schalmeye, snaren, stemme, zanck
meluw: ghewormte, hout
memorie: inventaris, register
memorie dochter: druckerije
memorien-dochter: wijsheyt
memorien-dochters: musen
memorie-zinne: seneca
memphiaensch: egyptenlandt
menagerende: dochter
menaliaen: mercurius
menalisch: pan
meniachtich: aerde
menichvuldich: brakinghe
menigherley: nutticheyt
mennisten: koeck
menoetiaen: patroclus
mensch: ghedrangh, ghelaet, kracht, recht, voorhuyt, wesen, zondaer
mensch godes: ihesus christus
menschatende: duyvel
mensch-doodende: bus-poeder, gheschut
menschdooder: basiris, boghe
menschelijck: aerdicheyt, begravinghe, brief, faute, ghebedt, ghesondtheyt, ghewoonte, goedtdadicheyt, gratie, hooft eens menschen, leden, lichaem, passien des gheests, redelijckheyt, rot, schoonheyt, sterfte, verrottinghe, wetten
menschen slave: peerdt
menschen soon: ihesus christus
menschen-beminder: medecijn
menschen-beul: hoovaerdije
menschenhuys: aerde
menschen-leermeestere: redelijckheyt
menschen-moeder: ceres
menschen-schendende: gheschut
menschen-troost: goudt
menschen-vader: tarwe
menschenvoedende: ghesondtheyt
menschen-voeder: slaep, vaeck
menschen-voedtstere: vrede
menschen-vriendt: echdisse, plinius
menschen-vyandt: doot, peste, stellio
menscheters: barbaren, barbarische menschen
menschmoordende: rapier, strijdt, sweert
menschmoordich: zee
menschverslindende: kerck-hof
mentael: verborghentheyt
merchachtich: artichocke, been, leem, rugghe, vlierboom
merck: toren
merckelijck: bemerkinghe, contemplatie, doel, eerloosheyt, exempel, galghe, gheest, gonste, gunste, hoedanicheyt, leelijckheyt, lof, mismaectheyt, oneer, oneere, proefstuck, schade, schande, schavot, schijn, spreeckwoordt, teecken, verguldinghe, verhael, verklaringhe, vertooninghe, victori-teecken, voetstappen, voorbeelt, waghenleese, waghenspore, weerdicheyt, wonder, zeghelrinck
merckelijcst: hoedanicheyt
merckende: mickinghe, ooghe
merct: eemer
mercuriaels: moly
mercurisch: haesticheyt
mercurius kindt: poste
mereminnen: ghezangh, nachtegael, stemme, zanck
mergich: aerde, been
mesopotamisch: euphrates
messias: ihesus christus
mest: hoop, swijn, tas, vercken
mestich: stal, stallinghe, stront, vuylicheyt, vuylnisse
met aren ghekroont: zomer
met der ijcke: wolle
met kanten: bagijnken, kinderhulsel
met luttel woorden: cortheyt
met opene borsten: fiel, rabaut, schrobbere, schudde
met swerte wijnbrauwen: venus
met twee aensichten: cecrops
met woorden: testament, wtersten wille
metael-rijck: enghelandt, italien
metalen: helm, helmet, klocke, mijne, trompette
metalen voet: stier
metalich: aerde, antimonium, schotlandt, spagnien, yser
metselaers: steen
metselaren: kalck
metsers: gruys, puyn, troeffel, truweel, winckelhaeck
meubelen: pandt
meulders: sack
meulen: peerdt
meye: rieckerken, tuylken
meyneedich: aeneas, coppelaer, cupido, iason, ixion, laomedon, liefde, makelaer, minnaer, theseus, troyen, vlysses, vrijer
meynende: besluyt, resolutie
meysch: ghenuechte, vermakinghe, vreucht, vrolijckheyt
mickende: schutter
middachsch: windt, zuyden-windt
middel: muer, zee
middelaer: aeolus, ihesus christus, makelaer
middelbaer: comedie
middelich: middel, middelmaticheyt
middelmatich: ghenoegen, ghetempertheyt
migdoniaen: tithon
mijdelijck: melaetsch
mijl: pael, staeck
mijnen: asur, coperroodt, diepte, goudt, metael, oker, quickzilver, solpher, vermillioen, zout
mijnerael: yser
mijners: pynier
mijnich: wieroock
mijn-rijck: duytschlandt
milaens: coperroodt, glas
milaensch: fluyte, naelde
mildt: acestes, aelmoessenier, aerdt, bachus, beleeftheyt, carolus, fransman, gasthuys, gheschenck, ghevere, ghifte, ghilde, godt, handen, heerlijckheyt, hemel, ionghelinck, ionghen, iupiter, koninck, mecoenas, mensche, mildicheyt, minnaer, monarch, natuere, octroy, offerhande, ooghst, overvloedicheyt, prince, quistgoedt, staet, vereeringhe, vergheldinghe, vrijer, vrouwe, vryheyt, woordt
miltheyt: prolixiteyt
mimich: herte
mimidisch: beyr
minerviaensch: accoort van gheluyt
minervisch: pallas
ministisch: religie
minnaer: adonis
minnaers: ghedachte, passien des gheests
minnaers dienstbode: nacht
minne: broeder, cus, katte, moeder
minnebroeders: coorde, keersse, knoop, touwe, zeel
minneken: vrystere
minnelijck: aensicht, april, cus, duyve, ghedaente, ghelaet, ghemeynsaemheyt, ghetrouwicheyt, goedtwillicheyt, handen, ieught, ionckheyt, lachen, minnaer, mondt, omhelsinghe, onthalinghe, ovidius, verzoeninghe, vrijer, westen-windt, wilde-duyve
minodsch: pasiphae
minoïsch: idomeneus
minuyt-boeck: protocol
miraculeus: nieuwicheyt, wonder
mirakel: colosse
mis: boeck
misboren: visioen
misdadich: ghevanghenen, zondaer
miserabel: medelijdenheyt, misval, ongheluck, onverstandt
mishagende: leetwesen, verwijt
mishaghelijck: faute, onghelijck, onrecht, zotterny
miskomende: misval, ongheluck
mismaeckt: aensicht, bedelaer, beyr, bleeckicheyt, boer, bult, chaos, dwerch, exter, faute, ghedaente, ghelaet, ghevanghenen, gorgones, grootsicheyt, kliere, klomp, krancken, kreupelen, leelijckheyt, melaetsch, minotaurus, mismaectheyt, monster, naenken, oudt-wijf, pockighen, ruyne, scylla, simme, slave, smit, student, tronie, verschrickinghe, vervaertheyt, visioen, vulcanus, weerwolf, wonder-dier, ziecken
mismakende: grinsinghe, sproeten, vlacke
mismoedich: armen-mensche, ghemoedt, moedt
misprijselijck: blamatie
missegghende: achterclap, hatinghe, nijdicheyt, overlast
misseggher: zoylus
misselijck: zinlijckheyt
missive: brief
mistachtich: winter
misterisch: verborghentheyt
mistich: coude, damp, locht, lucht, nacht, reghen, wolcke
mistieck: sacrament, theologia
mistimmert: dorp
mistroostelijck: woestijne
mistroostich: colicompas, darmpijne, ghevanghenen, krancken, wanhope, ziecken
mistrouwende: knick
misvallich: lichaem, wonder
mnemosides: musen
mnesarrensch: pythagoras
mocke: hoere
modderachtich: eyndtvoghel
modderende: ganse
modderich: aerde, marasch, poel, slijck, vuylicheyt, vuylnisse, vyvere
modderkuyl: wellust
moddermuylich: ghelaet, wesen
moddich: stanck
moedeloos: colicompas, darmpijne
moeden: haerman, oude-man, reyser, reysigher, wijngaert-snijder, wijngaert-snoeyer
moeder: iuno
moeder aller dinghen: aerde, vrede
moeder der christenen: kercke
moeder der dwalinghen: onverstandt
moeder der godtloosen: ketterije
moeder der konsten: egyptenlandt
moeder der philosophen: griecken-landt
moeder der vlieten: fonteyne
moeder der ydelheyt: hope
moeder ende maghet: maria
moeder iesu christi: maria
moeder iosephs ende benjamin: rachel
moeder van alle quaet: ialoursheyt
moeder van alle zonden: ghiericheyt, ondanckbaerheyt
moeder van allen processen: tweedracht, twist
moeder van trots: ghiericheyt
moeder vande zorghe: cupido, liefde
moederdooder: nero den tyran, orestes
moederlijck: afcomste, erfdeel, erfgoet, gheslachte, goederen, oom, patrimonie, rijckdom, vaderlijck goedt, voedtsel
moeders: schoot
moedich: achilles, aensicht, alcides, annibal, atalanta, bescherminghe, bespringher, brackhondt, capiteyn, carolus, cracht, dog-hondt, dulheyt, duytschen, edelman, furien, ghedaente, ghelaet, ghemoedt, gheneghentheyt, gheweldicheyt, gramschap, hannibal, hector, heere, heerlijckheyt, heldt, herdtneckicheyt, heyr, heyrkracht, hippolytae, hondt, hooftman, iason, kloeckheyt, kloeckicheyt, koninck, kracht, krijghs-man, leeu, lof, medea, meleager, mitridates, moedt, monarch, moyses, numantia, omphale, onbedachticheyt, oorloghe, othus, overwinner, parisianen, parthen, parthenopaeus, pau, peerdt, pentesilea, pharao, phyllis van thracien, picardianen, pompeusheyt, raserije, reusen, ridder, rustinghe, schijn, semiramis, slachoorden, snelheyt, soldaet, soliman, speurhont, stantvasticheyt, staticheyt, stier, stijvicheyt, stouticheyt, strijdt, sultaen, themistocles, toorne, tragedie, triumphe, trompette, typheus, vaendragher, valck, veerdicheyt, veersken, verachtinghe, vers, versmadinghe, vlaminck, vyandt, wackerheyt, waechhals, wapenen, wederstandt, wilde menschen, wille, wrake, xanthe, yver, zuchten
moedighe aerden: mensche
moedighen: briaerus
moedts: dog-hondt
moerachtich: aerde, hollandt, modder
moerich: poel
moertjens: mallicheyt
moes: halle, hof, kruydt, tuyn, zoppe
moetgevende: lof, stouticheyt, trompette
moetwillich: dronckaert, herdtneckicheyt, krijghs-man, onghehoorsaemheyt, overdaet, ydele glorie
moeyelijck: aenslach, aenvanck, anghst, angst, arbeydt, bare, bedelaer, beghintsel, bekommeringhe, benautheyt, berch, beschuldigher, bestorminghe, boer, boeye, cortse, crediteur, de 17 provintien, doolwegh, doorganck, doot, droefheyt, fondament, fortuyne, ghedrangh, gheklap, ghestaltenisse, ghevanckenisse, ghevolgh, graet, gramschap, haerman, haet, handel, handelinghe, hatinghe, herdicheyt, hongher, injurie, klappaert, knoop, koophandelinghe, koopmans handelinge, krancken, kranckheyt, last, leetwesen, male, mishaghen, moeyelijckheyt, momboorschap, muytmaker, neerstig onderstaen, nijdicheyt, onderdanicheyt, ondersoeckinghe, onderwijsinghe, oorsake, oproerighen, oudtheyt, overlast, pachtenaer, pachtere, pack, passagie, polyphemus, proces, prolixiteyt, pyne, quellagie, quellinghe, redelijckheyt, requeste, reyse, roemdragher, roffiaen, roock, rootse, schipvaert, schudde, stiefvader, stouticheyt, straffe, straffinghe, thebayden, tijdt, tooverije, trap, veete, verbaestheyt, verhinderinghe, vermetentheyt, vervolch, verwaentheyt, vischbeen, volghinghe, voocht, voormonder, wan, wech, weedom, werck, werckinghe, weygheringhe, woordt, zeericheyt, ziecken, ziecte
moeyich: authoriteyt, eere, enceladus, furien, hoovaerdije, lof, maecht, mars, onbeleeftheyt, raserije, spijt, woordt
moffen: trommel
molen: meulensteen, steen
molensteendraeyende: meulen
mollen: blindtheyt
mom: aensicht, ghedaente, ghelaet
momboor: kerckmeester
momboorlijck: bystandt
momborisch: sauvegarde
mommers: vastenavondt
mompelaer: oude-man
mompelende: gheveynsden, hipocrijt
mompelich: ghebedt
monarch: alexander, godt, iupiter, keyser, koninck, nabuchodonosor
monarchije: koninckrijck
monarchisch: hooghheyt
mondeken: vrystere
mondelijck: quitantie
mondt: tantvleesch
monicken: maeghdelijcken staet, overrock
monicks: abdije, belofte, cappe, celle, eenzaemheyt, haren-kleedt
monincken palleys: munninckerije
monnincken: prioor
monopolisch: raedtslach
monsterachtich: dwerch, libyen, naenken, walvisch
monsterdierich: nieuwicheyt, reusen, scylla, zee
monsterdooder: hercules
monsterich: faute, fortuyne, geryon, protheus, wonder
monsterlijck: verschrickinghe, vervaertheyt
monstersch: ketterije, onwetenheyt
mont: koordeken, touken
montaigne: kristalijn
montlijck: belofte
montsluyter: netteboef, pluymstrijcker
montvaghende: bancket, maeltijdt
moock: hamer
moordadich: aenslach, barbaren, barbarische menschen, dronckenschap, gheschut, peste, roover, rustinghe, stael, straetschender, strijdt, val, wapenen
moordenaer: caim
moordenaers: dief
moordende: coghel, coutelas, dagghe, deighen, duyvel, fenijn, kloot, melancolije, peste, pijl, schicht, tempeest, treuricheyt, wonde, yser, zorghe
moorder: aegisthus, herodes, straetschender, vorst, zondaer
moorderen: slach
moorders: aensicht, aenslach, belloniae, boghe, coutelas, dagghe, deighen, ghedaente, ghelaet, handen, kudse, lancie, lemmere, pijcke, pijl, pinne, poegniaert, puncte, rapier, roer, schicht, spiesse, stekinghe, strafheyt, sweert, verrader, verraderije, wreetheyt, zorchvuldicheyt
moordersse: atropos, bijle, cloton, cupido, doot, golve, handt, hellebaerd, lachisis, liefde, medea, ooghe, parcae, rechter-handt, vrystere, waterbare
moordich: doodinghe, moorderije
moordisch: oorloghe
mooren: dans, ghedans, lippen
moortelkladder: metsere
morael: philosophije, sententie, tragedie, vonnisse
morasch: biese, brabandt, egele, galligaen, landtschap, padde, puyt, riet, slijck, vorsch
moraschachtich: vlierboom, vyvere
morgenroode: aurore, dageraet
morghen: dauw, ghebedt, keersse, koelte, sterre, strael der sonnen, tijdt, vyer-panne
morghen-dienstich: vyer-slach, vyer-stael
morghenstondich: laweyt, vermakinghe
morghenwecker: haen
morrende: golve, krancken, waterbare, ziecken
morselachtich: steen
morsele: kruyme
morselende: broodt
morssich: dienstmaecht, ionckwijf, kameniere, vrouwe
morw: biese, castaigne, ey, kriecke, mispelen, modder, pap, was, zinlijckheyt
mosachtich: kuyl, vloedt, waterloop
moschachtich: oever, schorsse, zeekant
mosisch: sabath, sondach, wetghever
mosselachtich: fluyme, speecksel
mostaert: meulen, meulensteen, worste
motten: ghewormte
mou: spelle
mout: korf
moutere: dijghe, heupe
moy: baertscheerder, barbier, bedde, beemt, blinckinghe, bocxens, borse, bruydegom, buydel, cabinet, cassij-wech, christus-ooghen, ciraet, craghe, crans, danssaert, dochter, dog-hondt, edelman, esmeraudt-steen, ghelaet, ghezangh, handtschoenen, hayrlocken, herdersse, herteken, iaspis-steen, ionghelinck, ionghen, iouffrouwe, kleedt, kleerkasse, klompen, koetswagen, koordeken, koussens, leerskens, luyster, mallicheyt, mantel, minnaer, moffele, mommerije, nachtegael, nepenthe, nieuwicheyt, onschuldt, opschrift, passement, paternoster, pavillioen, peerdt, plattijnen, poortael, poppe, rieckerken, rinck, saffraen, satijn, schatkamerken, schickinghe, schijn, schildeken, schildt, schoonheyt, spagniaerden, spelle, spellekusseken, steen-wech, stouwinghe, tabbaert, touken, tuylken, tuysschere, veldtkoetse, venus, verontschuldighinghe, vervolch, violette-bloeme, vlyticheyt, voorhooft, vrijer, vrouwe, vyvouter, wapen, welsprekenheyt, weyde, zanck, zomer-voghel
moyaert: ioncker, ionckheer, minnaer, vrijer
moymakende: hulsel
moysprekende: predikanten, tonghe
muer: donderbaer, huysloock
muerachtich: cypressi-hout, veyl
muntich: coe, coeye
murmelende: fonteyne, vloedt, waterloop, windt
murmurerende: krancken, oceaen, oever, oude-man, stemme, water, zeekant, ziecken
mursel: gruys, puyn
muscadel: druyve, wijn
muscaet: roose, zeepe
musculiaet: roose
muse der liefde: erato
musen: parnasus
musen erfdeel: armoede
musen ghesellinnen: nymphen
musen huysheere: mecoenas
musen moeder: mnemosijne
musen sustere: druckerije
musen voedtsterheer: mecoenas
musen vrient: swijghinghe
musen-hof: helicon
musicael: accoort van gheluyt, cymbale, euterpe, gheluydt, ghezangh, harmonie, harpe, laweyt, luyte, mate, melodije, nachtegael, orghel, orghelist, psalm, snaren, speelman, stemme, vermakinghe, zanck, zoet gheluyt
musicien: orpheus, pythagoras
musijck-beminner: dolphijn, ronsart
musijcken: konste
musijcker: zangher
musijcsch: musen
muskel: reuck
musken: zoeticheyt
muskettier: soldaet
musquettiers: schermutsinghe
mutsdraghende: hovelinck
muyl: bale, pack
muys: katte
muysen: ghewormte, hol
muysende: cater
muysen-etende: wiltvercken
muyterich: beroerte
muytineerder: oceaen
muytineerders: switsers
muytisch: bede, begheerte, lust, weerspannicheyt
muytmakende: bondtghenoot, muytmaker, oproer, oproerighen
muytmaker: mars
muytmakers: duytschen
muytmakersch: herdtneckicheyt
myceneaensch: menelaus
myceniaen: agamemnon
mynachtich: aerde
mynen: orpiment, vrystere
mysiaen: telephus
na: hoy, navolghinghe
na 't leven: tafereel
na aenstootende: ghebuerschap
na-apende: gheveynsden, hipocrijt, simme
nabootsich: navolghinghe
nacht: alarm, bitebau, brandtstock, dans, demon, dief, droom, fackel, ghedans, keersse, lampe, licht, licht-vat, mommerije, slaep, spoock, sterre, tortse, vaeck, verrader, verraderije, vyer-panne, wachter, wanner
nachtbodinne: avontsterre
nacht-dochtere: atropos
nacht-dochters: cloton, lachisis, parcae
nachtelijck: arbeydt, avont, bekoringhe, musen, roovinghe, swijghinghe, temtatie, verblindinghe, vlamme-vyers, vreese, vyer-slach, vyer-stael, weerwolf
nachtgheest: uyl
nachtgheestich: duyvel
nachtich: duysterheyt, duysternisse
nachtlievende: overspel
nachtlooper: wolf
nachtminster: uyl
nachts: betrappinghe, dauw, erinnys, mane, mommer, overlegghinge, overvallinghe, schaduwe
nachts cieraet: mane
nachts kindt: slaep, vaeck
nachtslaperich: swijghinghe
nachtverdrijvende: teerlinghen
nachtvlieghende: stallichten
nachtwaker: haen
nachtwerckende: meulder
nadeelich: teghenzettinghe, verhinderinghe
nademontsprekende: netteboef, pluymstrijcker
nadenckende: haerman, ialoursheyt, misdaet, vrouwe
nadenckich: opinie
nadorstich: dronckaert
naeckt: aegipanen, armen-mensche, dack, fiel, mensche, mooren, rabaut, sant, sater, savele, schilder, schrobbere, schudde, slechticheyt, steen, visioen, waerheyt
naelden: herteken, pinne, puncte, spellekusseken
naelockende: ryckdom
naemghevinghe: intitulatie
naemroovende: achterclapper
naemweerdich: doctoor
naenkens: naenken, pigmaei
naest: ghebuerschap
naestkomende: dach
naeststaande: ghebuerschap
naey: korf
naeyende: schoenlapper
naeystere: naelde
naghelatene: besittinghen, goederen, patrimonie, rijckdom, vaderlijck goedt
naghemaect: navolghinghe
nahalende: magneet-steen, zeyl-steen
nahoyich: bussel, hoy-bondel
nakomelijck: beurte
nakomelinck: neve
nakomende: afcomste, gheslachte, ouderdom
nalatich: luyicheyt
namakere: morpheus
napelsch: pocken
naquetterende: echo, wedergalm
nar: dorpman, huysman
nardisch: spyc-olie
narren: bellekens, boef, cappe, dans, duyvel, ghedans, haer, hayr, neuse, rabaut
narren-vrient: uylenspieghel
nasleypende: oneer, schande
naspeurende: trede
nassausch: capiteyn, hooftman
nat: aerde, aurore, caf, careelsteen, dageraet, dauw, golve, kuyl, lippen, locht, lucht, mist, modder, mondt, nacht, oceaen, oever, ooghe, poel, sant, savele, slijck, staende water, thetis, tonghe, tranen, vochticheyt, water, waterbare, zeekant, zuyden-windt
natachtich: dal, valeye, zuyden-windt
natel: marck, signet
natmakende: golve, waterbare
natrachtende: iaghere, vervolghinghe van eenich dinck, wille
natreckende: damp, stemme, zoeticheyt
natuerbeschrijvere: plinius
natuer-dochtere: konste
natuer-dringhende: bede, begheerte, lust
natueren-kindt: cupido, liefde, winter
natueren-patroon: vrystere
natuerenschaemte: dwerch, naenken
natueren-vyant: azijn, edick
natuerenwonder: rootse
natuerghevende: niere
natuerkennende: philosophije
natuerlijck: behendicheyt, bie, couleur, destinatie, goedicheyt, goedt, kracht, leden, onderdanicheyt, philosophije, physicien, redelijckheyt, schickinghe godes, schoonheyt, spruyte, sterckheyt, toover-konste, verwe, voedtsel, voor-ordonnantie, vraghe, zaet, zuster
naturalist: empedocles
naturalisten: libertijnen, vrijgheesten
naurieckende: hondt
nauw: berisper, knoop, omhelsinghe
nauwer: noodt, noodtwendicheyt
navolghelijck: exempel, ghestaltenisse, grootvader, voorbeelt
navolghende: dach, erfdeel, erfgoet, iaer, ouderdom
nazareensch: maria
nazarener: ihesus christus, samson
necker: duyvel
neder: ghemoedt, moedt, onachtbaer, snoodicheyt, stove
nederdalende: alpenberch, rootse
nederduyts: sonnet
nedergheslaghen: destructie, heyrlegher, legher, ooghenwinckinghe, verstooringhe
nederghevelt: goliath
nederich: aenslach, aerde, afgrondt, dal, ghestaltenisse, ghezangh, graf, herder, hutte, nonne, onachtbaer, onderdanicheyt, ootmoedicheyt, snoodicheyt, stemme, valeye, veldt, wees-kindt, zanck
nederloopende: ryn
nederstortende: toorne, val
nedervallende: dulheyt, golve, nijl, ruyne, waterbare
nedervellende: doot, reusen
nederworpende: donder
neer: bocxens, koussens
neergaende: trap
neerghelaten: breydel, toom, zeyl
neeringachtich: strate
neers: kinder-doecken
neerstelijck: achtnemen
neerstich: aensiender, aerdt, apoteker, arachne, arbeydt, ariadne, astronomijn, banckhouwer, beeldtsnijder, behendicheyt, bespieder, bie, bode, curieusheyt, dienaer, dienstmaecht, discipel, duytschen, empsicheyt, executeur, ganck, gheduericheyt, gouverneur, greffier, haerman, haesticheyt, huerlinck, huyshouder, iaghere, ionckwijf, kameniere, knecht, kuyper, lackey, leerlingh, leven, loop, loopingh, man, medecijn, meter, metsere, miere, naelde, natuere, notarius, ondersoecker, ondersoeckinghe der pijnbanck, ondervraginghe, oore, oorloghe, pachtenaer, pachtere, pagie, penelope, poste, practisijn, procureur, proevere, rasheyt, richter, rydere, scholier, schoolmeester, schrijver, schutter, secretarius, soliciteerder, soliciteur, spagniaerden, spie, spijs-bewaerder, sterrenkijcker, veerdicheyt, vervolghinghe van eenich dinck, verzamelaer, vlieghinghe, vlyticheyt, volbrengher, voorloper, vrouwe, wachter, wackerheyt, wijngaerdenier, wisselaer, zoetelaer, zorghe
neghen-ghetalich: musen
neghenoogich: lamproye
neghen-reghelich: rondeelken
neghen-susters: veersken, vers
neghentallich: keghelen
negotianten: florentijnen
negotieus: wackerheyt
nelisch: nestor
neoclidisch: themistocles
neptuniaensch: amphiterite
neptunis kindt: polyphemus
neptunisch: basiris, cypren, ephialtes, golve, orion-sterre, othus, pegasus, pelias, phorcyn, phorcys, swane, troyen, waterbare, zee
neptunus scepter: dryvorcke
neptunus veldt: zee
nereidisch: nesea, nymphen, thetis
neronisch: strafheyt, tyran, wreetheyt
nesschich: blindtheyt
nestel: wambays
nestoriaen: oude-man
netelende: netel
netenachtich: luyse
netteboef: hovelinck
nette-breydersse: spinnekoppe
neus: druppel
neusdruypende: snof
neusloosen: pockighen
neus-wijsen: astronomijn, sterrenkijcker
nevel: nacht
nevelachtich: damp, duysterheyt, duysternisse, golve, iris, lenten, locht, lucht, mist, noorden windt, orion-sterre, plasreghen, reghen, reghenboghe, roock, tijdt, verblindinghe, vochticheyt, waterbare, wolcke, zuyden-windt
neyende: peerdt
nierachtich: graveel
niet doende: ledicheyt, luyicheyt
niet gheltgierich: bisschop
niet kijfachtich: bisschop
niet van weerden: testament, wtersten wille
nietdooghende: note
niet-slapende: draeck
nieu: aenvanck, beghintsel, beroovinghe, bladt, bootsicheyt, botte, comedie, curieusheyt, discipel, evangelium, fruyt, garde, gheboorte, ghestaltenisse, gheval, handtghift, herdicheyt, huysraedt, inventeur, kees, ketterije, leer-jonghen, leerlingh, loof, mane, monster, most, naghel der handt, oproer, plante, rieckerken, roede, roof, scheute, spruytinghe, strafheyt, strengheyt, sweere, tijdt, tuylken, tytel, uytspruyte, veranderinghe, verscheydenheyt, vindere, vrucht, wijn, wolle, wonder-dier, zaet, zeltzaemheyt
nieubacken: broodt, herstelinck
nieukrachtich: ionghelinck, ionghen
nieusnuffich: schilderije
nieus-versierder: boef, rabaut
nieutijding-brenghstere: coppelersse
nieuvondich: aenslach
nieuwe pandore: parijs
nieuwe-jaer: koeck
nieuwen caesar: henri de valois, koninck van vranckrijck
nieuwen-tijt: lenten
nijdelijck: dulheyt
nijders: roep, swijghinghe
nijdich: achterclapper, atropos, bedroch, berisper, beroovinghe, beschuldigher, cloton, doofheyt, doot, doovicheyt, dulheyt, eergiericheyt, eerzucht, gramschap, haen, herodes, herte, ialoursheyt, injurie, lachisis, laster, mevius, navolghinghe, onwetenheyt, ooghe, oorloghe, orcus, oudt-wijf, parcae, pau, potbacker, proserpina, roof, schimpreden, schotsman, stiefmoeder, strafheyt, tijdt, tweedracht, twist, tyran, verwijt, vrouwe, vyandtschap, wreetheyt, zondaer, zoylus
nijdighen: caim
nijen: naghel der handt
nijghende: handtkusser, iouffrouwe
nijp: tanghe
nijpende: boeye, nijptanghe, pyne, scheire, schimpreden, tanghe, trecktanghe
nijverich: ziele
noenmael: bereydinghe
noës-plante: wijngaert
nomiaensch: mercurius
nonnen: celle, hulsel
noodelijck: ghedrangh
noodich: argument, bedwanck, bewijs-reden, bloedtlatinghe, brugghe, bystandt, ghemack, ghemackelijckheyt, handel, handelinghe, huysraedt, laken, male, medecijn, preservatijf, provisie, reyse, sacrament, specerije, stantvasticheyt, tarwe, vee, voorraedt, wetten
noodt: vriendt
noorden: beyr-sterre, coude, winter
noorder: sneeu
noordtsch: alpenberch, beyr-sterre, boer, calais, orithia, winter
noordtwestersch: beyr-sterre
noorweeghsch: schotsman
nootachtich: geneverbezien, geneverboom
nootdringhende: handel, handelinghe, vreese
nootdruftich: hongher, vyer
nootelijck: bagagie, tuygh
nootsakelijck: bequaemheyt, middel, middelmaticheyt, neersticheyt, nutticheyt, ontlastinghe
nootwendich: doop, doopsel, medecijn, noodt, noodtwendicheyt, vluchtinghe
nopende: anghel, prickel, radijs
nostrodamsch: prognosticatie
notabel: blamatie, borgher, exempel, schepen, spreeckwoordt, teecken, voorbeelt, vromicheyt
notariael: obligatie, protocol, quitantie
noten: olie
notendraghende: haselier
noyt ghesien: mirakel, wonder
noyt-ghelesen: zeltzaemheyt
nuchteren: bisschop
numindisch: marber
nuncipatif: testament, wtersten wille
nut: belofte, bequaemheyt, bie, druckerije, erfdeel, erfgoet, hinne, hout, laken, medecijne, meed, middel, middelmaticheyt, noodt, noodtwendicheyt, profijt, protocol, schaeps-koye, steen-mijne, steen-put, tarwe, vee, voedtsel, voordeel, vrije-konste, werck, werckinghe, wijngaert, woecker, woordt, worm
nuttelijck: disputatie
nymphael: hamadryades
nymphe: venus
nymphiael: dione
nymphisch: nesea, schoonheyt
obly: korf
oblybacker: pasteybacker
obstinaet: disputatie, dwalinghe, furien, haerman, hasewint, herdtneckicheyt, hondt, ketterije, onverstandt, onwetenheyt, oorloghe, parthen, raserije, vasticheyt, vrouwe, vrystere, vyandtschap
occianisch: dione
oceaensch: nereus, nymphen, protheus
oceanisch: achelous
ocker: note
oebaliaen: pollux
oebalisch: hyacinthus
oeffeninghe: caetsbaen
oenidsch: meleager
offencief: misdaet, schult
offer: kiste
offeraer: aaron, priester
offerpriester: aaron
officier: diefleyder, stadtdienaer
officiers: exploict, volbrenghinghe
officijs: bede, begheerte, lust
oliachtich: blinckinghe, koeck, luyster, muscaet-noten, olyve, peck, pot, tafereel, zalve
olie: druppel, kruycke, licht, meulen, pype, vlacke
olijve: keirnen-steen, olie
olimpiaen: iupiter
oliphanten: oore
olmboomzeere: wijngaert
olyachtich: been eenes menschen, geneverbezien, geneverboom, nardus, note
olympiaensch: musen
ombeschaduwet: hol
ombewonden: was-licht, wassen-keersse
omcinghelt: veldt
omdraeyende: berch, bol, onghestadicheyt, ouderdom, peerdt, rat, wiel, wijser
omgaende: bedelaer, fiel, maendt, ouderdom, peerdt, rabaut, schrobbere, schudde
omgekeerden bol: eghel
omgheboghen: tack
omghebooght: boghe
omghebuyght: ancker, croone
omghekeert: hemde
omghekocht: zondaer
omghekromt: ael, haeck, handthave, handtriem, lyre, palinck, potheys, scorpioen, seysene, sickel
omgheleght: vouwe
omgheloopen: omloop des hemels
omghevallen: keghelen
omghewronghen: ael, bandt, palinck
omgordende: gordel, riem
omgracht: hof, tuyn
omgraven: bolwerk, casteel, hof, schansse, tuyn
omgroeyende: braeck-lant
omhaeght: hof, tuyn
omhelsende: beleeftheyt, vriendschap
omhelst: wederkeeringhe
omkeerende: breydel, meulen, passer, rat, toom, weerelt, wiel
omloopende: doolhof, meulen, planeetsterre, urewerck, urewijser, winde, zonne
ommuert: casteel, schansse
omringt: warande
omsettelijck: bespieder, spie
omslaende: craghe
omslingherende: iaer
omspringhende: peerdt
omstootende: destinatie, tweedracht, twist, voor-ordonnantie
omstortende: val, windt
omtuynt: hof, tuyn
omvanghende: bandt, hoep, reep
omwaeyende: windt
omwalt: amsterdam, antwerpen, stadt, toren
omwatert: amsterdam, antwerpen, bolwerk, boomgaert, hof, stadt, tuyn
omwendende: breydel, fortuyne, toom
omwimpelt: questie, sware vraghe
omwonden: ente, griffie, ketene, knoop, veyl, wijngaert
omworpende: destructie, verstooringhe
onachtbaer: boef, ghemeyn, ghepuffel, onachtbaer, ondanckbaerheyt, rabaut, snoodicheyt
onachtzaem: bedelaer, blooheyt, ledicheyt, luyicheyt, traegheyt
onaenghenaem: kranckheyt, stiefmoeder, weedom, weygheringhe, ziecte
onaerdich: aschvijster, blooheyt, boersheyt, coukoeck, dorpman, dronckenschap, duytschlandt, herdicheyt, huys-duyve, huysman, idioot, injurie, kleermaker, leelijckheyt, ruyne, rymer, schoenlapper, smit, snijder, speecksel, strafheyt, strengheyt, uyl, verschrickinghe, vervaertheyt, weygheringhe, zotterny
onbarmhertich: achilles, baertscheerder, barbaren, barbarische menschen, barbier, belloniae, bespringher, beul, bijle, boer, charon, cipier, cloton, coude, cupido, destinatie, duytschen, furien, gherechticheyt, gheschut, ghevanghen-bewaerder, hector, hellebaerd, krijghs-man, lachisis, leeu, liefde, lot, mars, medea, misdedigher, nero den tyran, oorloghe, pachtenaer, pachtere, parcae, perillus, phelaris, pluto, pynier, raedtghever, raedtsman, raserije, reusen, ruyters, schickinghe godes, sicilianen, spagniaerden, stiefmoeder, straetschender, strafheyt, tereus, tweedracht, twist, tyran, voor-ordonnantie, vrystere, wilde menschen, wreetheyt, zeeroover
onbedacht: daedalus, dootslagher, ercheyt, gheval, icarus, onverstandt, perijckel, quaetheyt, schelmerije, swaricheyt, vermetentheyt, verwaentheyt
onbedect: oceaen
onbedrieghelijck: ia
onbedwonghen: bare, cassandra, furien, raserije, vloedt, wellust, wille
onbegravelijck: onghehoorsaemheyt
onbegrijpelijck: boeckverkooper, bybel, eeuwicheyt, godt, godtheyt, sacrament, theologia, zalicheyt
onbehaghelijck: aschvijster, huys-duyve, stiefmoeder
onbehendich: dorpman, huerlinck, huysman, knecht, wever
onbehoorlijck: ambacht, ampt, gheltgiericheyt, gheneghentheyt, injurie, misdaet, onghehoorsaemheyt, schult, simonie, testament, toelatinghe, wille, wtersten wille
onbekent: destinatie, gebannen, hol, nieuwicheyt, pelgrim, reyser, reysigher, schat, schickinghe godes, speloncke, voor-ordonnantie, voorsienicheyt, vreemdelinck, wech
onbeklimmelijck: hooghheyt, toren
onbeleeft: advocaet, arcadische natie, aschvijster, barbaren, barbarische menschen, boer, cacus, cupido, daedalus, dwaes, fortuyne, ghilde, haesticheyt, hatinghe, herdicheyt, huys-duyve, icarus, ieught, ionckheyt, klappaert, koolkooper, liefde, lycaon, medea, moeyelijckheyt, nero den tyran, nijdicheyt, onbedachticheyt, quistgoedt, requeste, schudde, sicilianen, stiefmoeder, strafheyt, strengheyt, tyran, voorsprake, vrouwe, vrystere, wellust, woordt, wreetheyt, zot
onbeloont: arbeydt
onbeplant: woestijne
onbequaem: boer, idioot, onbeleeftheyt, onghemaniertheyt, rymer, schade, verhinderinghe, verwonderaer
onbereyt: vel
onberghelijck: rootse
onberispelijck: doctoor, ionghelinck, ionghen
onberoerlijck: pael, rootse, staeck, stantvasticheyt, steenrootze, vasticheyt
onbeschadelijck: colder
onbeschaemt: achterclapper, advocaet, archilochus, bachus, bedelaer, bedriegher, coppelaer, cupido, faute, ghilde, gulsicheyt, haerman, hielen, hoere, hovelinck, iarbas, ieught, ionckheyt, libertijnen, liefde, narre, onbeleeftheyt, onghehoorsaemheyt, pasiphae, peerdt-tuysscher, quistgoedt, stouticheyt, tooverersse, tyran, venus, vermetentheyt, versenen, verwaentheyt, voorhooft, voorsprake, vrijgheesten, zoylus
onbescheyden: cupido, ieught, ionckheyt, liefde, stouticheyt, toelatinghe
onbesmet: houwelijck, maria, reynicheyt, sacrifitie
onbesmettelijck: maeghdom
onbesorght: bachus
onbestendich: goederen, rijckdom
onbestraffelijck: waerzegghinghe
onbesuyst: daedalus, icarus, vermetentheyt, verwaentheyt
onbetalijck: rantsoen
onbevlect: maria
onbevreest: bespringher
onbewandelt: woestijne
onbeweechlijck: aecus, gherechticheyt, misdedigher, pilaer, raedtghever, raedtsman, rechter, richter, stronck, voute, welfsel
onbewoonbaer: berch
onbewoonelijck: africa, hutte, kuyl, rootse, scythen-landt, speloncke, woestijne
onbewoont: alpenberch, berch, huys, kuyl, woestijne
onbezinnet: haesticheyt
onblusschelijck: dorst, hitte
onbrekelijck: bandt, belofte, bestandt, edict, eedt, ghebodt, gheloove, gheselschap, ghetuyghe, herdicheyt, kercke, mandaet, oordeel, ordonnantie, recht, sauvegarde, stantvasticheyt, steenrootze, tempel, testament, trouwe, verdrach, verzelschappinghe, vonnisse, vrede, vriendschap, vryheyt, wetten, wtersten wille, ys
onbuygelijck: destinatie, lot, schickinghe godes, voor-ordonnantie
onbywoonelijck: barbaren, barbarische menschen
oncorrompeerlijck: gheloove, ghetrouwicheyt, trouwe, wachter
ondanckbaer: arbeydt, boer, cupido, duyvel, fortuyne, hope, hovelinck, liefde, nero den tyran, onachtsaemheyt, theseus, tijdt, vrystere, zondaer
onder: knie, onderrock, prioor, ziele der vrouwen
onder d'aerde: buyse
onderaerdich: helle, kelder, nymphen, steen-mijne, steen-put
onder-aerdtsch: fonteyn-adere
onderdanen: diefleyder, ghehoorsaemheyt, hulde, stadtdienaer
onderdanich: dienaer, eerbiedinghe, huerlinck, hulde, knecht, ootmoedicheyt
onderdeaerdich: pluto
ondergaende: zonne
ondergraven: borstweeringhe, kuyl, mijne, springh-werck, steen-mijne, steen-put
onderhoudelijck: ghewoonte
onderhoudende: lene, voedtsel, wachter
onderlingh: gheselschap, hulpe, koutinghe, omhelsinghe, overeenkominghe, verbondt, verdrach, vereenighinghe, verzelschappinghe, vriendschap
onderricht: proces
ondersaten: ghehoorsaemheyt
onderscheydelijck: scheydinghe van een, stemme
onderscheyden: veranderinghe, verscheydenheyt
onderscheydich: oordeel, vonnisse
onderschreven: brief, handtteecken, quitantie
onderschrijvelijck: handtteecken
ondersoeckere der oudtheyt: chronijck-schrijver, iaerboeck-schrijver
onderstandich: tribuyt, verlichtinghe
onderstekende: berisper
onderstuttende: pilaer
onderteeckende: brief, cedel, eerste copije, handtschrift, minute
ondervraghende: pijnbanck
onderwijsende: vrije-konste
onderwijser: doctoor, schoolmeester, schrijver
onderwinder: makelaer
onderworpen: ghevanghenen
onderzet: galghe, lene, wijngaert
onderzettende: wijngaert-looven, wijngaert-waghen
onderzocht: ondersoeckinghe der pijnbanck, ondervraginghe, overeenkominghe, verdrach, vereenighinghe
onderzoecker der natueren: physicien
ondeughende: hutte
ondiep: grondt, kuype
ondoenlijck: aenslach
ondraghelijck: arbeydt, castijdinghe, injurie, last, pack, pyne, rouwe, wetten
onduerlijck: bestandt
ondwinghende: monarch
onecht: bastaert
oneenich: opinie, secte, tweedracht, twist
oneerbaer: coppelaer, cortswijle, dronckaert, dronckenschap, eerloosheyt, ghiericheyt, hoere, ieught, ionckheyt, laster, leelijckheyt, maeghdenschender, mismaectheyt, moeyelijckheyt, onbeleeftheyt, onkuysheyt, overdaet, speecksel, tijdtkortinghe, vrouwe, wellust, ydele glorie
oneerlijck: ballingschap, blamatie, boer, cupido, fame, faute, ghezangh, injurie, koutinghe, liefde, misdaet, oneer, overspel, schande, schult, verwijt, woordt, zanck, zonde
oneffen: berch, plaveysel, rootse, schelpe, snaren, steen, strate, sweere, tack, thracia, vloersel, wech
oneidsch: tydeus
onervaren: ieught, ionckheyt, onwetenheyt, verwinner
oneyndelijck: arbeydt, diepte, eeuwe, eeuwicheyt, godt, hemel, keyserrijck, leeghde, paradijs, proces, tijdt, vraghe, zalicheyt
oneyndich: godtheyt
oneyntsaem: locht, lucht
onfaelleerlijck: passer
onganghbaer: ghelt, wech
ongantsch: speck, swijn, vercken
ongheacht: ambachtsman, beul, beuselinghe, brabbelinghen, ghemeyn, ghepuffel, herder, konstenaer
onghebaert: ghelubden
onghebleyct: lijnwaet, linnen
onghebluscht: kalck, zilver
onghebonden: calf, dulheyt, furien, gheweldicheyt, hoere, ieught, ionckheyt, ketterije, raserije, toelatinghe, tonghe, wille
onghebout: aerde, dorp
onghebreydelt: furien, gheweldicheyt, numiden, raserije, tonghe, toorne, vloedt
onghebroken: maeghdom, reynicheyt
onghebruyckelijck: erfdeel, erfgoet
onghecorrompeert: diana, ghetuyghe, reynicheyt
onghedect: dack, hout-mijte
ongheduerich: bekommeringhe
ongheduldich: angst, benautheyt, cupido, demon, duyvel, eergiericheyt, eerzucht, elende, erinnys, flerecijn, furien, gheneghentheyt, graveel, gulsicheyt, hope, ialoursheyt, ieught, ionckheyt, leeu, liefde, minnaer, moeyelijckheyt, passien des gheests, phyllis van thracien, pyne, raserije, soldaet, swijn, toelatinghe, toorne, valckenier, vercken, vrijer, vrouwe, wellust, zee arbeydt
onghefatsonneert: grootsicheyt, leelijckheyt, mismaectheyt
ongheformeert: klomp
onghegordt: schudde
onghehaeft: fiel, rabaut, schrobbere, schudde
onghehavent: zee
ongheheghent: fiel, rabaut, schrobbere, schudde
onghehoopt: gheval, misval, nieuwicheyt, ongheluck, ontmoetinghe
onghehoorsaem: daedalus, herdtneckicheyt, icarus
onghehoorsamen vader: adam
onghehuert: ghetuyghe
onghehult: medea
onghekapt: afvallighe
onghekassijt: wech
onghekeert: aerde
onghekleedt: fiel, rabaut, schrobbere, schudde
onghekort: naghel der handt
ongheleert: advocaet, boer, dorpman, huysman, idioot, iode, mevius, onbeleeftheyt, onghemaniertheyt, rymer, voorsprake
onghelijck: orghel, prophetije, veranderinghe, verscheydenheyt, vingher
onghelijcken hoop: musen
onghelijckende: oraegni-verwe
onghelooflijck: cassandra, fabel, fame, kracht, onbequaemheyt, ondanckbaerheyt, veerdicheyt, veranderinghe, verscheydenheyt, wonder-reden
onghelooft: cassandra
ongheloovich: afgodendienaer, afvallighe, ercheyt, heyden, iode, ionghelinck, ionghen, ketterije, quaetheyt, schelmerije, troyen, turcken
ongheluck-beduydende: monster, wonder-dier
ongheluckbrengende: duyvel
ongheluckelijck: phlegyas
ongheluckich: acheron, aenslach, aerde, afgodendienaer, armen-mensche, ballingschap, banninghe, beroovinghe, betooveringhe, bijle, bijtinghe, bondtghenoot, bus-poeder, buyt, castijdinghe, coghel, comeet-sterre, cupido, daedalus, demon, destructie, dido, dief, doot, dootslager, dootslagher, droefheyt, eergiericheyt, eerzucht, elende, ercheyt, erinnys, fenijn, fortuyne, galghe, ghelt, gheltgiericheyt, gheschut, ghevaer, ghevanckenisse, ghevanghenen, ghierigaert, gierighen, haet, handtghift, hellebaerd, ialoursheyt, ibenboom, ibenhout, icarus, ixion, ketterije, kloot, kraeye, lancie, ledicheyt, lethe, leven, liefde, lot, lycambius, medea, misdaet, misval, monster, moorder, oedipus, ongheluck, ontmoetinghe, onweder, oorloghe, oproer, orestes, oudtheyt, peerdt, perijckel, perillus, pharao, phelaris, phineus, phlegyas, pijcke, pijl, pocken, prometheus, quaetheyt, rave, roer, roffiaen, roof, rustinghe, ryckdom, schade, schelmerije, schicht, schipbrekinghe, serpent, simonie, sisyphus, slave, spiesse, sterre, stouticheyt, straetschender, strijdt, swaricheyt, tantalus, tartarien, teecken, teghenspoet, tempeest, tereus, tooverije, toover-konste, uyl, val, veete, verrader, verraderije, verstooringhe, verswijgher, wanhope, wapenen, woecker, wonder, wonder-dier
onghemackelijck: doolhof, ganck, koophandelinghe, koopmans handelinge, questie, reyse, rootse, strate, sware vraghe, verbaestheyt, wech
onghemaniert: arcadische natie, aschvijster, bachus, boer, boersheyt, ciraet, cupido, dorpman, herder, huys-duyve, huysman, idioot, ieught, ionckheyt, koolkooper, krancken, lachinge, leelijckheyt, liefde, mismaectheyt, oude-man, overdaet, schoenlapper, smit, student, stuerheyt, vastenavondt, vrystere, wellust, weygheringhe, ydele glorie, ziecken
onghematight: begheerlijckheyt, furien, gheweldicheyt, ieught, ionckheyt, raserije, wellust
onghemeyn: wonder-reden, zeltzaemheyt
onghemeynt: gheval, oudtheyt
onghemeynzaem: wilde menschen
onghemunt: ghelt
onghenadich: arcadische natie, atropos, bare, belloniae, beul, beyr, bus-poeder, cipier, cloton, coghel, cupido, dief, diefleyder, doot, dootslager, fortuyne, furien, ghevanghen-bewaerder, gheweldicheyt, hector, herdicheyt, kloot, krijghs-man, lachisis, last, liefde, maeghdenschender, mars, moorder, oorloghe, orcus, othomans, pachtenaer, pachtere, parcae, peste, raserije, rechter, richter, roover, ruyters, slachter, soldaet, stadtdienaer, stiefvader, straetschender, strafheyt, strengheyt, strijdt, switsers, turcken, tweedracht, twist, tyran, vleeshouwer, vrystere, vyandt, vyandtschap, water, wiltvercken, woeckeraer, zee, zeeroover
onghenaelijck: berch
onghenakelijck: atlas, bitebau, casteel, oude-man, rootse, schansse, spoock, visioen
ongheneselijck: dulheyt, fenijn, kancker, kranckheyt, pocken, pyne, sweere, verghift, weedom, wonde, ziecte
onghenoeghende: weygheringhe
onghenuechlijck: ennius, oude-man, prolixiteyt, winter
ongheoorloft: aenslach, begheerlijckheyt, bondtghenoot, ercheyt, gheltgiericheyt, quaetheyt, raedtslach, roovinghe, schelmerije, simonie, tijdt, toelatinghe, vryheyt, woecker
ongheordineert: brootdronckenheyt, gheweldicheyt, heyrlegher, legher, menghinghe, onghetempertheyt, toelatinghe
ongherechtich: atropos, bede, bedroch, begheerte, bondtghenoot, cloton, destinatie, doot, duyvel, ghewin, hatinghe, ialoursheyt, iudas, lachisis, lust, maeghdenschender, misdedigher, nero den tyran, nijdicheyt, parcae, schickinghe godes, stiefmoeder, strafheyt, tarquinus, tereus, tyran, voor-ordonnantie, winninghe, wreetheyt, zonde
ongheregheldich: overdaet, ydele glorie
onghereghelt: appetijt, begheerlijckheyt, eet-lust, faute, leven, passien des gheests, toelatinghe
onghereguleert: afvallighe, by-gheloof, dithyrambus, onghetempertheyt, superstitie
ongherust: beweginghe, conscientie, duytschen, eergiericheyt, eerzucht, ghewisse, haerman, momboorschap, procureur, voocht, voormonder, wroeghinghe
ongheschapen: godt
ongheschent: maghet, vestales
ongheschickt: afvallighe, bachus, begheerlijckheyt, boer, ciraet, cupido, dorpman, duytschlandt, ercheyt, ghemeyn, gheneghentheyt, ghepuffel, gheraetsel, gheval, grinsinghe, grootsicheyt, herder, huysman, ieught, ionckheyt, leven, liefde, menghinghe, neerlaghe, onbeleeftheyt, onbequaemheyt, onghemaniertheyt, oratie, overdaet, quaetheyt, requeste, roffiaen, schelmerije, soldaet, swellinghe, toelatinghe, vastenavondt, verdervinghe, verwoestinghe, verwonderaer, vrystere, wellust, wortel, wtsprake, ydele glorie
ongheschoren: fluweel, fusteyn
onghesien: vulcanus
onghesneden: boordt, frenie
onghesnoeyt: dorpman, huysman
onghesocht: ghetuyghe
onghesont: armen-mensche, lichaem, locht, lucht
onghesouten: woorden
onghestadich: beurte, beweginghe, bladt, charybde, cortse, cupido, delos, demon, duyvel, euripides, fortuyne, ghedachte, ghetuyghenisse, golve, grasbloeme, griecken, iaer, ieught, ionckheyt, ionghelinck, ionghen, lethe, leven, liefde, loof, lot, mane, mensche, meulen, neersticheyt, omloop des hemels, onghestadicheyt, oorsake, passien des gheests, rat, riet, roodicheyt, ryckdom, tijdt, vloedt, voorspoet, vrystere, waterbare, weerhaen, wiel, ydelheyt, zee
onghestaltich: hoop, tas
onghesteenbrught: dorp
onghestopt: gat
onghestuymich: beweginghe, zee
onghestuymt: haghel, krijghs-man, vloedt
onghetandet: tantvleesch
onghetempert: blyschap, dronckenschap, overdaet, tonghe, wellust, ydele glorie
onghetemt: appetijt, arbeydt, authoriteyt, beeste, capiteyn, chimaera, eet-lust, ghemoedt, hooftman, leeu, maecht, moedt, ridder, stier, verwinner, veulen, zee
onghetijdich: zomer
onghetoomt: cassandra, dulheyt, loop, loopingh, merrie, tyran, vloedt, vryheyt, wellust
onghetrou: bedriegher, bedroch, boef, coppelaer, duyvel, heyden, iason, maeghdenschender, meyneedighen, minnaer, onghehoorsaemheyt, paris, rabaut, tereus, theseus, troyen, verrader, verraderije, vrijer, vrystere, zee
onghetweirende: syde
onghevaerlijck: iaer
onghevallich: fortuyne, leven, misval, ongheluck, onweder
onghevallijck: kranckheyt, lichaem, mensche, oude-man
onghevanghen: vryheyt
ongheveerlijck: afgrondt
ongheverwet: laken, leelijckheyt, mismaectheyt
ongheveynst: ghebedt, ia, zuyverheyt
onghevoelijck: baertscheerder, barbier, bitebau, spoock
onghevolt: laken
onghewacht: blixem
onghewillich: a-dieu, af-scheyt, ghehoorsaemheyt, onderdanicheyt, thresorier
onghewis: teerlinghen
onghewoon: mirakel, nieuwicheyt, zeltzaemheyt
onghewoonlijck: verschrickinghe, vervaertheyt
onghezenuwt: doot
onghezont: herft, hondtsdaghen, krancken, ziecken, zomer, zuyden-windt
ongoddelijck: bede, begheerte, godtloosheyt, lust, voornemen
ongrondich: aerde, diepte
onhandelijck: arabers, barbaren, barbarische menschen, beeste, belloniae, doot, ghemoedt, herdicheyt, krancken, leeu, moedt, muytmaker, numiden, oliphant, oproerighen, pachtenaer, peerdt, quackele, schaduwe, schoonheyt, schotsman, strafheyt, strengheyt, tygris, tyran, visioen, vrystere, wilde menschen, wreetheyt, ziecken, ziele
onhebbelijck: aerdt, natuere
onherboren: herte, mensche
onherwesent: mensche
onheusch: onbeleeftheyt
oninnemelijck: toren
onkenbaer: ondanckbaerheyt
onklaer: azijn, bier, dranck, edick, medecijne, pisse, recepte
onkuysch: afvallighe, archilochus, been van een ghedicht, begheerlijckheyt, bock, boef, catullus, ciraet, cleopatra, coppelersse, cortswijle, cupido, dans, dione, dronckaert, droom, duyve, duyvel, flora, ghedachte, ghedans, ghenuechte, gheyte, ghier, gulsicheyt, haen, haer, handelinghe, hayr, helena, heliogabalus, hoere, hoereerder, hoerenjagher, hovelinck, ieught, ilia, ionckheyt, ionghelinck, ionghen, iupiter, ixion, kittelinghe, ledicheyt, leeu, libertijnen, liedt, liefde, martialis, medea, minnaer, mommer, musijcke, nacht, nereyden, nymphen, omhelsinghe, omphale, onghetempertheyt, ooghe, ooghenwinckinghe, overdaet, overspel, paris, parisianen, parthen, partrijs, pasiphae, pau, pertrijs, pockighen, priapus, rabaut, ram, roffiaen, sardanapalus, semiramis, spel, swaben, swaluwe, swaven, tijdtkortinghe, tityus, toelatinghe, vee, veldthoen, venus, vermakinghe, veyl, vreucht, vrijer, vrijgheesten, vrolijckheyt, vrouwe, vrystere, wellust, wilde menschen, wilde-duyve, ydele glorie, zonde, zotterny
onledich: banckhouwer, deurwaerder, maeyers, miere, vertoevinghe, verzamelaer, wisselaer, zorghe
onleerbaer: discipel, ionghelinck, ionghen, leerlingh, vrystere
onlieflijck: aschvijster, bitterheyt, droefheyt, huys-duyve, last, leelijckheyt, mismaectheyt, tronie, zuerheyt
onlijdelijck: arbeydt, atropos, cortse, elende, kranckheyt, last, oorloghe, verdruckinghe, weedom, ziecte
onlosselijck: chijns, rente
onlustich: coude, droefheyt, leven, schade, scythen-landt, thracia
onmachtich: ieught, ionckheyt, krancken, kranckheyt, leden, onsterckheyt, oude-man, ziecken
onmanierlijck: ercheyt, kostelijckheyt, lachen, quaetheyt, schelmerije
onmanierlijck groot: oceaen
onmatelijck: angst, benautheyt, dack, hooghheyt, kostelijckheyt, oceaen, pack
onmatich: appetijt, begheerlijckheyt, blyschap, curieusheyt, eet-lust, ercheyt, gheneghentheyt, grootsicheyt, lachen, lachinge, onghetempertheyt, overvloedicheyt, passien des gheests, pyne, quaetheyt, schelmerije, tempeest, toelatinghe, tyran
onmedeghedooghsaem: atropos
onmedelijdende: baertscheerder, barbier, charon, strafheyt, wilde menschen, wreetheyt
onmedelijdich: beul, cupido, liefde
onmenschelijck: atropos, barbaren, barbarische menschen, basiris, bloedtstortinghe, cloton, dulheyt, herdicheyt, lachisis, leeu, lycaon, mars, moordt, nero den tyran, onweder, oorloghe, parcae, perillus, phelaris, stouticheyt, straetschender, strafheyt, strengheyt, tweedracht, twist, tygris, wilde menschen, wolf, wreetheyt, yser
onmetelijck: diepte, eeuwicheyt, godtheyt, tranen, zalicheyt
onmijdelijck: bedroch, coghel, kloot
onmoeyelijck: rydere
onnatuerlijck: begheerlijckheyt, ghelubden, krancken, ziecken
onnavolghelijck: apelles, hippocrates, homerus, pindarus, volkomenheyt, waghenleese, waghenspore, werck, werckinghe, wetten
onnoodich: arbeydt, curieusheyt, kostelijckheyt, overdaet, prolixiteyt, repetitie, ydele glorie
onnoosel: absyrtus, ghedult, gherechticheyt, hippolytus, ihesus christus, ithijs, itile, kindtsheyt, leven, onverstandt, oprechticheyt, patientie, persecutie, reynicheyt, schaemte, vervolghinghe, zuyverheyt
onnut: afgodt, arbeydt, aschvijster, biese, bladt, block, braeck-lant, ciraet, colosse, december, doecxken, doorne, gheklap, ghemeyn, ghenster, ghepuffel, gheveynstheyt, ghewormte, ghezangh, ghist, guychelaer, hipocrisie, hout, huys-duyve, kamerspeelder, kruydt, lap, leughen, loghene, loof, narre, netel, obeliske, onachtbaer, onkruydt, oudtheyt, overdaet, overvloedicheyt, schelle, slets, snoodicheyt, stronck, stront, stroo, varenkruydt, verhinderinghe, vodde, voddeken, vrouwe, vylsel, wellust, winter, wintermaendt, woordt, ydele glorie, ydelheyt, ys, yserwerck, zanck
onomkoopelijck: gherechticheyt
onontbindelijck: bandt, knoop, vriendschap
ononthalijck: cupido, liefde
onontschickelijck: gheselschap, verzelschappinghe
onontvliedelijck: cupido, destinatie, donder, ghevaer, liefde, ouderdom, passien des gheests, perijckel, quellagie, quellinghe, voor-ordonnantie
onophoudende: fonteyn-adere, ghebedt
onoprecht: iason
onordentlijck: gheraetsel, gherucht, ghetier, twijffelachticheyt
onoverdacht: stouticheyt
onovertredelijck: ghebodt
onoverwinnelijck: afcomste, alexander, annibal, argument, augustus, authoriteyt, bescherminghe, bewijs-reden, carolus, casteel, chimaera, edelman, eenicheyt, ghemoedt, gherechticheyt, gheslachte, godt, hannibal, heere, hercules, heyr, heyrkracht, iupiter, keyser, koninck, kracht, maecht, majesteyt, mars, moedt, monarch, numantia, othomans, pijl, prince, rechter, richter, ridder, schansse, schicht, slachoorden, soliman, stantvasticheyt, sultaen, vasticheyt, verwinner, volherdinghe, vranckrijck
onoverwonnen: authoriteyt, maecht, verwinner
onpartijdich: leser
onprofijtelijck: biesbosch
onquetselijck: achilles
onrecht: aenleggher in rechte, bede, begheerte, gheltgiericheyt, gheweldicheyt, lot, lust, misdaet, ongherechticheyt, overdaet, simonie, ydele glorie
onrechtbesittere: absalon
onrechtveerdich: absalon, aenleggher in rechte, atropos, bede, begheerte, cupido, destinatie, haerman, liefde, lust, onghelijck, onrecht, oorloghe, schickinghe godes, stiefvader, tarquinus, tyran, voor-ordonnantie, zonde
onredelijck: dronckenschap, furien, ghelaet, kijver, kijvinghe, mooren, ongherechticheyt, raserije, sententie, tyran, vonnisse, wesen
onreyn: adem, aessem, afgodt, arabers, been eenes menschen, bloedt, circe, demon, duysterheyt, duysternisse, duyvel, faute, ghemeyn, ghepuffel, gote, harpye, hoere, ilia, locht, lucht, maeghdenschender, melaetsch, mensche, messie, mesthoop, oudt-wijf, overspel, oye, pasiphae, priapus, riole, roffiaen, schommelkock, slanghe, slijck, stof, stove, stront, sweet, teyle, velblooter, vlieghen, vrouwe, vuylicheyt, vuylnisse, wellust, wonde, zeericheyt, zondaer
onrijp: appel, borstkens, iaer, kampernoelien, moerbezien, oordeel, sap, sop, stuerheyt, vonnisse
onroerende: goederen, rijckdom
onroerlijck: aerde, besittinghen, eeuwicheyt, erfdeel, erfgoet, ghichtich, klomp, pasquille
onrustich: bare
onsalich: wellust
onschalck: slechticheyt
onschamel: archilochus, bedriegher, cupido, hovelinck, liefde, onbeschaemtheyt, pockighen, venus
onschattelijck: boeckwinckel, gheschenck, goederen, iuweel, prijs, rijckdom, robijn, vereeringhe, vryheyt, weerde, zalicheyt
onschendelijck: vestales
onscheydelijck: geschil, gheselschap, houwelijck, verzelschappinghe, vnie
onschickelijck: leelijckheyt, mismaectheyt
onschriftelijck: blamatie
onschromende: mars
onschultbaer: teghenzettinghe
onsen heer: doctoor
onsen meester: doctoor
onslippelijck: misval, ongheluck
onsmakelijck: campernoelie, kampernoelien, meulener, paddestoel, sap, sop, vet, visch, wildtbraet, wilt
onstantvastich: lot, mensche, onghestadicheyt, toelatinghe
onsterck: ghichtich, krancken, mensche, oude-man, swackheyt, vlierboom, vrouwe, ziecken
onsterffelijck: aerdt, afcomste, amaranthus, ambrosia, amphiterite, aristoteles, belofte, boeck, brief, cederboom, cronijcke, cypressi-hout, duysentschoon, eeuwe, eeuwicheyt, empedocles, fame, fonteyn-adere, ghedachtenisse, ghedenckinghe, gheloove, gheschrift, gheslachte, goddinne, godt, godtheyt, graf-schrift, haet, hemels-broodt, hercules, heylighen, historie, homerus, iaer-boeck, ihesus christus, kercke, lauwerboom, lof, lucretia, manna, medaille, memorie, natuere, nectar, numa, paradijs, phoenix, pollux, pythagoras, rhea, salomon, santen, schrift, tribuyt, trouwe, veersken, veete, vergilius, vers, victori-teecken, vriendschap, zaet, zalicheyt, ziele
onsterffelijcke goddinnen: musen
onstichtelijck: onbeleeftheyt
onstil: bare, bekommeringhe, quickzilver
onstillijck: toorne
onstraffelijck: bisschop, ionghelinck, ionghen, vrouwe
ontaerdt: doot
ontallijck: ryckdom
ontastelijck: bitebau, schaduwe, spoock, visioen, ziele
ontblootten: wijngaert
ontbonden: hoy
ontbreydelt: vloedt, wellust
ontdeckelijck: oneere
ontdeckent: wacht-toren
ontdeckt: aensiender, alpenberch, assche, berch, block, borst, faute, galghe, gallerije, halle, heyrlegher, hooft eens menschen, hutte, legher, merctveldt, oever, opperste, pleyne, poel, priapus, reliquien, sant, savele, speelwaghen, staende water, stronck, sweere, theatrum, top, top des hoofts, tournoy-spel, veldt, verhael, verklaringhe, wech, zeekant
onteerende: blamatie
onteert: blamatie, oneer, schande
ontelbaer: sant, savele
ontellijck: boeckwinckel, ghelt, huysraedt, kudde, sant, savele, schat, wetten
ontemmelijck: achilles, amsterdam, antwerpen, authoriteyt, bare, chimaera, destinatie, doot, dulheyt, duytschlandt, enghelandt, fortuyne, furien, handt, heere, hercules, ieught, ionckheyt, ionghelinck, ionghen, keyser, kloeckheyt, kloeckicheyt, koninck, kracht, krijghs-man, leeu, maecht, mars, monarch, numantia, numiden, parijs, passien des gheests, prince, raserije, rechter-handt, romeynen, schickinghe godes, scythen, slachoorden, soldaet, stadt, sterre, stier, thracianen, toelatinghe, toorne, veulen, voghel, voor-ordonnantie, vranckrijck, wilde menschen, wiltvercken, zee
ontfalijck: orakel
ontfanckelijck: autheur
ontfanghbaer: teghenzettinghe
ontfanghere: thresorier
onthalinghe: vrystere
onthouden: maeghdelijcken staet
onthoudinghe: soberheyt
onthoutweerdich: spreeckwoordt
onthult: erinnys, megoera, nayaden, nymphen, tooverersse
ontijdich: beschuldigher, scylla
ontleed: absyrtus, smit
ontmoetende: gheweldicheyt, lot, stoot
ontnaeyt: lap, schoen-zolen, schudde, slets, vodde
ontoevluchtich: tyran
ontreghen: fiel, rabaut, schrobbere, schudde
ontrocken: beroovinghe, buyt
ontrouw: fortuyne, hovelinck, iason, ixion, vrouwe
ontschorst: boom
ontschuldich: ghedult, misdaet, onnooselheyt, patientie
ontschuldighende: ootmoedighe bedinge, supplicatie
ontsien: alexander, asta, bias
ontsinnich: atijs, cupido, dwalinghe, hitte, liefde
ontslaninghe: ontlastinghe
ontslapen: palinurus
ontspringhende: adere, zuchten
ontsteken: bedt-panne, besmettinghe, brandtstock, chimaera, dronckaert, fackel, forneys, fourneys, furien, ghemoedt, gheschut, gheweldicheyt, gramschap, hitte, hondtsdaghen, iulius, kole, koppe, krancken, lemmet, lonte, moedt, muyl, neus, ooghe, oorloghe, oven, peste, pocken, raserije, roer, smisse, stallichten, strael der sonnen, sweere, toorne, tortse, tronie, vlamme-vyers, vyandtschap, vyer, waterzuchticheyt, ziecken
ontstekende: dulheyt, flerecijn, hitte
ontuchtich: hoere
ontvleest: pockighen
ontvlochten: haer, hayr
ontvouwen: standaert, vendel, vleughel, zeyl
ontwijffelijck: ervarentheyt, gheloove, trouwe
ontzachelijck: meester, preceptor
ontzeyt: bedelaer, weygheringhe
onvast: bol, daveringhe, dryvoet-stoel, ghetuyghenisse, leven, onghestadicheyt, rondicheyt, stemme, tyrius, veranderinghe, verscheydenheyt, weerhaen, woordt
onveranderlijck: achtneminghe, destinatie, gheloove, ghemoedt, godt, herdtneckicheyt, moedt, oordeel, oorden, orcus, raedt, schickinghe godes, trouwe, vasticheyt, vonnisse, voor-ordonnantie, vriendschap, waerneminghe, wetten
onverbeterlijck: misbruyck, oneere
onverbiddelijck: achilles, aecus, beul, cato, charon, cloton, destinatie, doot, duytschen, gherechticheyt, lachisis, misdedigher, onweder in zee, pachtenaer, pachtere, parcae, peste, pluto, rechter, richter, ruyters, schickinghe godes, straffer, strafheyt, tijdt, tyran, voor-ordonnantie, vrystere, water, woeckeraer, zee, zuyden-windt
onverbrekelijck: ghetrouwicheyt
onverdacht: val
onverderffelijck: bosboom, cypressi-hout, diamant, eeuwicheyt, gherechticheyt, godt, goederen, goudt, palmboom, rijckdom
onverdient: injurie, laster
onverdoemelijck: zalicheyt
onverdragelijck: afwesenheyt, angst, arbeydt, benautheyt, buyck-pijne, castijdinghe, cortse, coude, dienstbaarheyt, dorst, elende, geschil, ghedrangh, ghedult, ghevanckenisse, hongher, injurie, klappaert, last, lot, mishaghen, onghelijck, onrecht, onweder in zee, oorloghe, overlast, pack, patientie, pyne, quellagie, quellinghe, roemdragher, spagniaerden, stouticheyt, tyran, verdruckinghe, vermetentheyt, verwaentheyt, winter, woecker, zomer
onverdrietelijck: beclach, spel
onverdrietich: arbeydt
onverganckelijck: kercke
onvergelijck: erasmus
onverghelijckende: godt
onverghevelijck: zonde
onverhalijck: onghelijck, onrecht, verlies
onverhoets: misval, ongheluck
onverkracht: diana
onverlaet: roffiaen
onverlaten: dronckaert, furien, ghilde, hoereerder, hoerenjagher, quistgoedt, raserije
onvermakelijck: boer, stuerheyt
onvermoeyelijck: hasewint, switsers, visscher, wackerheyt, zoetelaer
onvermorwelijck: charon, cupido, destinatie, liefde, mars, voor-ordonnantie
onvernuftich: idioot, stronck
onverroerlijck: stronck
onverschrickelijck: afcomste, edelman, gheslachte, iason
onversien: slach, verschrickinghe, vervaertheyt, wees-kindt
onversienich: beroovinghe, doot, lot, misval, ongheluck, roof
onversienlijck: overlijdinghe, stervinghe
onversoenich: cupido, furien, hongher, liefde, raserije, rouwe
onversoenlijck: aenleggher in rechte, belloniae, boer, cupido, geschil, ghemeyn, ghepuffel, hatinghe, herdicheyt, idioot, kijver, kijvinghe, leer-jonghen, liefde, mars, mooren, nijdicheyt, onverstandich, oorloghe, pluto, strafheyt, strengheyt, vyandtschap, zee.
onvertsaeght: alexander, amasones, amazonen, capiteyn, hooftman, krijghs-man, phaethon, raedtghever, raedtsman, vermetentheyt, verwaentheyt, voorhooft, waechhals
onvervaerlijck: stouticheyt
onvervaert: edelman, schalck, vaendragher
onvervalscht: text
onverveerlijck: hercules
onvervuldich: gramschap
onverwacht: alarm, betrappinghe, destinatie, doot, fortuyne, gheval, haesticheyt, injurie, kranckheyt, misval, ongheluck, ontmoetinghe, oorsake, overvallinghe, pyne, ruyne, schickinghe godes, swaricheyt, tempeest, voor-ordonnantie, vreese, wederkeeringhe, weedom, wonder, ziecte
onverwinnelijck: capiteyn, cato, duytschen, heldt, hooftman, krijghs-man, milo, romeynen
onverwinnich: kloeckheyt, kloeckicheyt
onverzadelijck: appetijt, backhuys, begheerlijckheyt, calicoet, conscientie, doot, dorst, dulheyt, eergierigaert, eet-lust, gheltgiericheyt, ghewisse, ghier, ghierigaert, gierighen, gulsicheyt, gulsigaert, harpye, hongher, openen mondt, simonie, verzamelaer, wellust, wolf
onverzadich: stouticheyt, strafheyt, waterzuchticheyt, wreetheyt
onvindelijck: grondt
onvliedelijck: bedriegher, coghel, donder, doot, kloot, mereminne, misval, ongheluck, onweder, overlijdinghe, perijckel, schickinghe godes, slach, stervinghe
onvlijtich: wever
onvoeghelijck: onbeleeftheyt, onghemaniertheyt
onvolkomen: faute
onvolmaect: mensche, visioen
onvolprijselijck: gheschenck, vereeringhe
onvoordacht: dreyghement, dreyghinghe, onbedachticheyt, ontmoetinghe
onvoordachtich: stoot
onvoorsichtich: cupido, daedalus, icarus, lethe, liefde, stouticheyt
onvoorsien: aenstoot, aenval, zonde
onvoorsienich: betrappinghe, dreyghement, dreyghinghe, epimetheus, haesticheyt, ieught, ionckheyt, overvallinghe, val
onvoorsienlijck: gheval
onvoorspoedich: ghierigaert, gierighen
onvriendelijck: boer, cipier, dorpman, ghevanghen-bewaerder, huysman, onghelijck, onrecht, onthalinghe, oude-man, schimpreden, tartarien, wijn
onvrolijck: haerman, krancken, ziecken
onvroom: daden, feyten
onvruchtbaer: aerde, berch, block, braeck-lant, coude, elsenboom, iaer, ianuarius, kruydt, libyen, loumaendt, malta, oever, onachtbaer, onvruchtbaerheyt, oudtheyt, rootse, sant, savele, schotlandt, snoodicheyt, tijdt, woestijne, zeekant
onwanckelbaer: gheloove, trouwe
onwandelbaer: woestijne
onwederbouwelijck: destructie, verstooringhe
onwederen: neptunus
onwederende: winter
onwederhalijck: ouderdom, pijl, schicht
onwederich: donder, tempeest
onwederkrijghelijck: verlies
onwederroepelijck: belofte, coghel, dach, edict, iaer, kloot, leven, maendt, mandaet, oordeel, ordonnantie, ouderdom, tijdt, uren, vonnisse, wetten, woordt
onwederroepich: helle
onweders: schipbrekinghe
onwederstaende: bescherminghe
onwederstaenlijck: bolwerk, kracht
onweerdeerlijck: ghesteente
onweerdich: beuselinghe, brabbelinghen, ghesichte, gramschap, oude-man, schoonheyt, spijt, thresorier, vrouwe, vrystere, weygheringhe
onweerhalijck: schade
onwetende: afgodendienaer, barbaren, barbarische menschen, blindtheyt, boer, by-gheloof, dorpman, dwalinghe, haerman, herdicheyt, huysman, leer-jonghen, mevius, misbruyck, onbequaemheyt, onverstandt, onwijsheyt, ossenstouwer, ossenweyder, rymer, spottere, strafheyt, strengheyt, superstitie, verwonderaer, waerzeggher
onwijckelijck: coghel, kloot
onwijs: dootslagher, dreyghement, dreyghinghe, misdaet, onbeleeftheyt, onwetenheyt, zondaer
onwillich: coopmanschap, ware
onwinnelijck: amsterdam, antwerpen, bolwerk, casteel, lions, malta, schansse, scythen-landt, stadt, venegien
onwtblusschelijck: vyer
onwtsprekelijck: angst, arbeydt, begheerlijckheyt, benautheyt, daden, diepte, eeuwicheyt, feyten, gheloove, godt, goedicheyt, goedt, mildicheyt, pyne, trouwe, verborghentheyt, zalicheyt
onwtwisselijck: oneer, schande, zonde
onzalich: acrisius, afgodendienaer, demon, dido, duyvel, gheest, godtloosheyt, hatinghe, helle, kercken-roover, ketterije, nijdicheyt, oedipus, pharao, roover, sodomitisch, toovenaer, verachten, verworpenen, zondaer
onzedich: idioot, oude-man
onzegghelijck: daden, eeuwicheyt, feyten
onzeker: achterdencken, aenslach, afcomste, alpenberch, amaranthus, ambrosia, amphiterite, aristoteles, assche, astronomijn, authoriteyt, belofte, berch, bitebau, blindtheyt, block, boeck, borst, brief, by-leven, cederboom, cronijcke, cypressi-hout, destinatie, disputatie, doot, duysentschoon, eeuwe, eeuwicheyt, empedocles, fame, faute, fonteyn-adere, fortuyne, galghe, gallerije, ghedachtenisse, ghedenckinghe, gheest, gheloove, gheschrift, gheslachte, goddinne, godt, godtheyt, goederen, graf-schrift, haet, halle, hemels-broodt, hercules, heylighen, heyrlegher, historie, homerus, hooft eens menschen, hope, hutte, iaer-boeck, ihesus christus, kercke, lauwerboom, legher, leven, lof, lot, lucretia, maecht, manna, mate, medaille, memorie, merctveldt, minnaer, natuere, nectar, nieumaren, numa, oever, opperste, overlijdinghe, paradijs, phoenix, pleyne, poel, pollux, priapus, prognosticatie, prophecije, pyne, pythagoras, reliquien, rhea, rijckdom, sacrifitie, salomon, sant, santen, savele, schickinghe godes, schipper, schrift, speelwaghen, spoock, staende water, sterrenkijcker, stervinghe, stronck, suspitie, sweere, teerlinghen, theatrum, tocht, toover-konste, top, top des hoofts, tournoy-spel, tribuyt, trouwe, twijffelachticheyt, vasticheyt, veersken, veete, veldt, vergilius, verhael, verklaringhe, vers, victorie, victori-teecken, visioen, voor-ordonnantie, vriendschap, vrijer, waerzeggher, water, wech, windt, zaet, zalicheyt, zee, zeekant, zeghen, zieleaensiender, zieleaerdt
onzoet: onthalinghe
onzorchvuldich: onachtsaemheyt
onzuyver: afgodt, demon, flora, minnaer, ooghe, quijl, vrijer, zeever
oogende: schutter
oogenspieghel: schoonheyt
ooghdeckende: ooghschellen
ooghe: dreyghement, dreyghinghe, licht, ooghvleck, schelle, tranen, vrystere
ooghenmerckelijck: teecken
ooghenschat: bloeme
ooghenschijnelijck: behulp, bystandt, schijn
ooghsken: vrystere
ooghst: fruyt, seysene, sickel, tarwe, vrucht, zomer
ooghstsch: maeyers
oor: kussen
oorbaer: steen-mijne, steen-put, voedtsel
oorbiedich: toehoorder
oorblaser: boef, rabaut
oorboor: profijt, voordeel
oordeelder der liefden: paris
oorloghen: heyrlegher, legher
oorlogher: agamemnon, capiteyn, carolus, hooftman, keyser, mensche
oorloghers: duytschen, othomans
oorloochsch: achilles, alarm, amasones, amazonen, authoriteyt, belloniae, bescherminghe, bestorminghe, bijle, boghe, bus-poeder, carthago, colder, coutelas, daden, dagghe, deighen, destructie, dulheyt, duytschlandt, edelman, esschen, feyten, fransman, furien, geschil, gheschut, handen, handt, harnas, hector, hellebaerd, helm, helmet, heyr, heyrkracht, heyrlegher, italien, kecke, kloeckheyt, kloeckicheyt, kracht, krijghs-man, krijghs-rock, lancie, legher, listicheyt, livreye, lof, maecht, mars, menghinghe, misenus, moyaert, oorden, pantsier, parisianen, parte, parthenopaeus, peerdt, pentesilea, pijcke, pijl, prince, pynier, rapier, raserije, rechter-handt, renpeerdt, ridder, roelandt, romeynen, rondasse, rustinghe, ruyters, schalmeye, schermutsinghe, schicht, schip, schotsman, schutter, slachoorden, soldaet, spagnien, spiesse, standaert, stouticheyt, strijdt, sweert, thebayden, thracia, trompette, troyen, tweedracht, twist, vendel, verlies, verstooringhe, vervolch, verwinner, vyandt, waechhals, wapenen
oorloochs-donder: ridder
oorloochs-ghedruys: krijghs-man
oorloogh-roepstere: oproer
oorlooghsblixem: annibal, bus-poeder, gheschut, hannibal, hercules
oorlooghsmiddel: ghelt
oorlooghs-schaduwe: proces
oorlooghstere: atalanta, hippolytae, pallas
oorlooghverdrijvende: vrede
oorlooghverkondersse: ketterije
oorlooghvoerder: soldaet
oorloosen: oliphant
oorspronck des vyers: zonne
oorspronck van wellust: gulsicheyt
oorspronckelijck: afcomste, gheslachte
oorzake van veel quaets: onverstandt
oost: indien
oostersch: hamme, hespe, le-vlas, leye, maeyers, schalie
oostwindich: coude
ootmoedich: abdisse, achtneminghe, aendachticheyt, aensicht, armoede, begroetinghe, belofte, betooninghe, bewijsinghe, cus, dienaer, dienstbaarheyt, dienstmaecht, duyve, eerbiedinghe, fonteyne, ghebedt, ghedaente, ghehoorsaemheyt, ghelaet, gratie, groetenisse, groetinghe, handtkusser, herte, huerlinck, ionckwijf, kameniere, knecht, knieschijve, last, leeghde, maghet, minnebroeder, minrebroeder, moyses, munninck, nonne, offerhande, onderdanicheyt, onderworpinghe, onschuldt, onthalinghe, ootmoedighe bedinge, plicht, requeste, sacrifitie, subjectie, supplicatie, verghiffenisse, verontschuldighinghe, vrystere, waerneminghe, weduwen-staet, wilde-duyve, woordt, zedicheyt, zuchten
op: ghelt
op ende afgaende: goederen, rijckdom
op't radt zittende: fortuyne
opbobbelende: fonteyn-adere, water
opbortelende: water
opbottende: water
opbrenghende: voedtsel
opbulderende: toorne
opdrachtich: krancken, ziecken
opdraghende: taffetaf
open: aerde, afgrondt, backhuys, beck, becken, beke, bloeme, boesem, borst, brief, caetsbaen, croone, deure, doorganck, dorp, dorschvloer, dryvoet, eemer, eyckenboom, flassche, flessche, gallerije, gat, halle, handen, havene, hemel, herberghe, huys, kaey, kele, kerck-hof, klove, kuyl, kuype, lelie, maghe, merct, merctveldt, mondt, neusgaten, noteboom, olmboom, ooghe, oore, openen mondt, passagie, pleyne, put, roose, schale, schorsse, speelwaghen, splete, strate, sweere, tack, theatrum, tralie, trefter, vat, veldt, venster, vluchtinghe, voorhooft, waeffele, wech, weerelt, wieroock-vat, winckel, wonde, zeyl
open huys: dack
openbaer: academie, authoriteyt, belofte, bode, boef, boete, breucke, coppelersse, cortswijle, dans, dief, doorganck, edict, eerloosheyt, erghernisse, ghedans, ghelt, ghetuyghenisse, halle, heerlijckheyt, hoere, hovenier, inventaris, kercke, kerck-gheboden, maecht, magistraet, mallicheyt, mandaet, merct, mildicheyt, notarius, nutticheyt, offerhande, ondertrouwe, oneer, onkuysheyt, oratie, ordonnantie, overheyt, pachtenaer, pachtere, passagie, placcaet, policije, predikatie, processie, rabaut, register, religie, roep, schandael, schande, schavot, schijn, schole, schreeu, speelwaghen, spel, stadts regiment, staet, stoel, stove, straffe, straffinghe, tempel, theatrum, tijdtkortinghe, tol, tournoy-spel, uytsprake, verhael, verklaringhe, vermaninghe, vniversiteyt, wech, weerdicheyt, wetten, woordt
openbaerder: h. gheest
openbaerster: wellust
opengaende: glasvenster
opgaende: brugghe, trap
opgheblasen: advocaet, authoriteyt, blase, bobbel, bocxens, brootdronckenheyt, cleopatra, eergiericheyt, eerzucht, gramschap, heerlijckheyt, hoere, hoovaerdije, ioncker, ionckheer, ionghelinck, ionghen, koussens, maecht, minnaer, moesele, moyaert, muytmaker, narre, onbeschaemtheyt, onweder in zee, opinie, oproerighen, phaethon, pockighen, python, roemdragher, ruyspijpe, schuym, staticheyt, stouticheyt, swellinghe, tragedie, tyran, vermetentheyt, vertooninghe, verwaentheyt, voorsprake, vrijer, vrystere, zeyl
opghebonden: wijngaert
opghedaen: haer, hayr
opghedruct: zeghel
opghegaen: broodt
opghehayrloct: vrouwe
opgheheven: garde, roede, voorhooft, water
opghehoopt: hoop, hout-mijte, plate, tas, zandplate
opgheleght: arbeydt, bate, remedie, swijghinghe, tribuyt
opghepronct: coopmanschap, ware
opghepuyst: schorsse
opgherecht: heyrlegher, legher, pael, pilaer, staeck
opgherolt: bagijnken, kinderhulsel
opgherust: krijghs-man, ruyters, schip, schuyte
opgheschict: cabinet, schatkamerken
opgheschorst: baerdt, boomken, borsten, diana, dienstmaecht, haer, hayr, ionckwijf, kameniere, koker, lackey, mammen, overrock, pijlkoker, stalknecht
opgheschort: billen, brackhondt, dochter, epigramme, hayrlocken, maghet, schene, speurhont
opgheschreven: graf-schrift, intitulatie, soldaet
opgheslaghen: brief, prijs, weerde
opghesloten: ghevanghenen, reliquien
opghespant: harpe
opghesteken: vendel
opghestelt: tol
opghestreelt: bedde, bedtstede, buffet, craghe, hemde, hovelinck, koetse, recht-tafel
opghestreken: haer, hayr
opgheswollen: schuym
opgheteeckent: oordeel, vonnisse
opghetoyt: baerdt, bruydegom, ciraet, coopmanschap, dochter, hoere, hof, hovelinck, kleedt, mantel, monster van eenich dinck, moyaert, stael van eenich dinck, tuyn, vrouwe, ware, welsprekenheyt
opghevouwen: vendel
opghewect: toorne
opgheworpen: schuym
opghezet: tol, zeyl
ophalende: haringhe, ophalinghe
opheffende: aenleggher in rechte
ophelpende: barmherticheyt
opiniaet: dwalinghe, picardianen
opiniaetsch: stantvasticheyt
opinisch: ketterije, secte, wonder-reden
opklimmende: damp, hoppe
oploopende: ieught, ionckheyt, tweedracht, twist, vloedt
opmerckende: aensiender, ghesichte, mickinghe
opper: bocxens, koussens, prioor, water
opper-koninck: godt
opperpriester: aaron, paus
opperraedtsheer: president
opperst: ambrosia, authoriteyt, bate, bystandt, eere, eeuwicheyt, excellentie, ghebodt, ghevaer, godt, godtheyt, goederen, goedicheyt, goedt, heere, hooghheyt, koninck, maecht, magistraet, majesteyt, monarch, overheyt, parlement, perijckel, preservatijf, prince, raedt, raets-ghezelschap, remedie, rijckdom, weerdicheyt, zalicheyt, zonne
opperste goet: vrystere
opperste remedie: pockhout
oppersten herder: paus
oppersten medecijn: aesculapius, hippocrates
oppersten prohpeet: ihesus christus
opqueeckers: ouders
oprecht: abraham, achtneminghe, conscientie, corael, gheloove, ghenietinghe, gherechticheyt, ghewisse, pondt, trouwe, waerneminghe, wijser, winckelhaeck
oproerich: advocaet, afvallighe, afvallinghe, afwijckinghe, alarm, bare, bede, been van een ghedicht, begheerte, belloniae, beroerte, bestorminghe, beweginghe, bloedtstortinghe, bondtghenoot, brantstichter, demon, dinghplaetse, duyvel, dwalinghe, enghelsman, furien, geschil, ghedrangh, ghekrijsch, gheroep, gheruysch, ghetier, gheweldicheyt, gramschap, ketterije, kijver, kijvinghe, lust, mars, medea, moordt, noorden windt, onghehoorsaemheyt, oorloghe, opinie, oratie, orestes, parisianen, parthen, raedtskamer, raedtslach, raserije, reusen, revolteren, roepinghe, schreeu, secte, strijdt, tartarien, thracianen, tweedracht, twist, uytsprake, vergaderinghe, voorsprake, waechhals, weerspannicheyt, wijn
oproerisch: gherucht, ghetier
oproermaker: advocaet, voorsprake
opruyende: ooghe
opschorssende: teghenzettinghe
opschriftelijck: tytelen
opsichtichst: hoedanicheyt
opsiende: abdije
opslaende: brugghe
opslockende: afgrondt
opsnappende: gulsigaert
opsnapper: diefleyder, hondt, stadtdienaer
opspringhende: vloedt
opstaende: doorne, haer, hayr, hayrlocken
opstekende: bladt, brem-haghe, loof
opstijgende: bult, golve, most, waterbare, wijn, wijngaert
optreckende: aensicht, ghedaente, ghelaet, mist
opvoeders: ouders
opwerpende: longher
opworpende: africa, charybde, golve, maghe, poel, staende water, vloedt, waterbare, zee
opworpich: beweginghe
orateur: cicero, demostenes
orateuren: tonghe
orateurs: oratie, uytsprake, welsprekenheyt
oratiedoender: mercurius
ordinaris: bode, dienaer, doorganck, passagie, proces, processie, tafelier, vervolghinghe van eenich dinck, wooninghe, woonstede
orghel: instrument musicael, pypken
orghelen: liedt, musijcke
orichtedensch: orithia
orientaelsch: asur, esmeraudt-steen, ghesteente, iuweel, oost, peirle, robijn, saphier, specerije
origineel: copije, tytel
orleaensch: wijn
orpheïsch: euridice, speelman
orpheus: harpe
orpheus kindt: orghelist
ossen: kudde, merct, ruet, smeer
ossendrijvers: kudse
ossen-eter: milo
ossen-jagher: anghel, prickel
ossenliedt: boeren-liedt, egloghe
ossenooghich: mooren
ossenooghsch: iuno
ossenstouwers: ghehucht
othomanisten: turcken
oude dienstelijck: achtneminghe, waerneminghe
oude mannen: bevinghe
ouden: antenor
ouden aep: hovelinck
ouden ianus: noe
ouden priester: orpheus
oudenman: ianus
ouderlingh: gheloove, trouwe
ouderlinghen: kijver, kijvinghe
oudeveltherderssch: zonne
oudt: abdisse, abraham, abt, adam, afcomste, afgoderije, afgodt, amasones, amazonen, ambassaet, anchises, apenninus, arcadische natie, armoede, athenen, atropos, autheur, bachus, besittinghen, bessem, bladt, block, boeckverkooper, bril, by-gheloof, caf-sack, cardinael, carthago, cassij-wech, cato, cederboom, chaos, charon, cloton, colosse, comedie, coppelersse, corinthen, cortse, cronijcke, curetes, destinatie, doctoor, doecxken, dogghe, doofheyt, doorganck, doovicheyt, dronckaert, edelman, eeuwe, eghel, egyptenlandt, ennius, eva, exempel, eyckenboom, fabel, fame, flatteerder, flerecijn, gasthuys, ghemeyn, ghepuffel, gheslachte, ghestaltenisse, gheveynsden, ghewoonte, gouverneur, griecken-landt, grootvader, hatinghe, herodes, hert, herten rhee, hierusalem, hinde, hinden rhee, hipocrijt, historie, hoy, huys, iaer-boeck, ialoursheyt, ianus, inventaris, iuno, iupiter, kees, kercke, kercken-dienst, kluysenaer, kraeye, kranckheyt, lachisis, lap, leden, lions, loof, loosheyt, man, marck, mausole, medaille, medea, medecijn, medusa, megoera, memorie, misbruyck, moerbezien, munninckerije, neptunus, nereus, nestor, nijdicheyt, noe, noteboom, numa, obeliske, onderwijsinghe, onsterckheyt, orpheus, ouders, ouwevaer, oyevaer, pachtenaer, palais, parcae, parijs, pasquille, passagie, paus, philosooph, philosophije, phorcyden, plautus, practisijn, president, priapus, priester, prije, proces, propheet, protheus, pruymen, python, raedt, raets-ghezelschap, rave, recht, register, religie, reliquien, richter, rimpele, roomen, rootse, rot, ruyne, ryckdom, sabath, sara, saturnus, schalck, schalckheyt, schat, schickinghe godes, schildt, schoenlapper, schorftheyt, schuyte, sidon, signet, silenus, slets, sondach, sorbonisten, spinrock, spreeckwoordt, steen-wech, stronck, superstitie, swackheyt, sweere, sybillen, talent, tempel, thebe, themis, tijdt, tithon, tooverersse, troyen, tweedracht, twist, tyrius, tytel, vaders, verrottinghe, vesta, vodde, voddeken, voetstappen, voorbeelt, voorhuyt, voor-ordonnantie, voorouders, voorvaders, vriendschap, vrouwe, wapen, wetten, wijn, winter, yserwerck, zee, zeughe, zoch, zonde
oudt gheslachte der troyanen: henri de valois, koninck van vranckrijck
oudt van jaren: oude-man
oudtst: eerst-gheboorte
oudtstenatueren-kindt: zonne
oudtvader: abraham
ovaelsch: beuckelaer, schildt
oven: bessem, damp
ovengaper: backere
ovenheeter: backere
ovenkijcker: backere, pasteybacker
ovens: backhuys, hitte, kalck, openen mondt
over de gote: ghebuerschap
overal: neerstig onderstaen, ondersoeckinghe
overalloopende: demon, konste, mercurius, mereminne, oceaen
overallooper: haerman, zoetelaer
overalsiende: schavot, toren
overalvlieghende: tortelduyve
overanderdaechsch: cortse
overarbeydende: reyser, reysigher
overdacht: woorden
overdadich: bachus, bancket, brootdronckenheyt, dootslagher, dronckenschap, furien, hoere, injurie, kostelijckheyt, maeltijdt, onghetempertheyt, onkuysheyt, oorloghe, pluto, pompeusheyt, raserije, roover, sater, semiramis, smeeckinghe, soldaet, straetschender, toelatinghe
overdadighende: roffiaen
overdeckt: doose, drinckvat, duysterheyt, duysternisse, fuyck, graf, halle, kop, nacht, pavillioen, rondasse, schavot, tabernakel, tente, veldtkoetse, visch-korf, waghen, wieroock-vat, zomerloove
overdenckende: aensiender
overdenckinghe: overlegghinge
overdraechstere: coppelersse
overdraghende: neerstig onderstaen, ondersoeckinghe
overdragher: advocaet, voorsprake
overdweers-ziende: tweedracht, twist
overeenghekomen: verdrach
overeenkomende: accoort van gheluyt, gheluydt, harmonie, overeenkominghe, verdrach, vereenighinghe
overeyndtstaende: bladt, hulst, loof, tack
overghebleven: reliquien
overghebracht: exploict, ghetuyghenisse, nieumaren, volbrenghinghe
overghedraghen: ondersoeckinghe der pijnbanck, ondervraginghe, woordt
overghegheven: furien, ghevanghenen, ketterije, leven, minnaer, ootmoedicheyt, raserije, requeste, vrijer, vryheyt
overgheloopen: afvallighe
overghevende: brakinghe
overgolvende: golve, waterbare
overgrootst: godt
overhaelder: advocaet, voorsprake
overhanden: beurte
overhandts: beurte
overhangen: beck
overhanghende: druyve, hooftpeulinck, knevelbaerdt, oorkussen, plancke, spinnekoppe, zeyl
overlasten: zeeroover
overlaster: soldaet
overlastich: achterclap, atropos, cloton, dootslager, dreyghement, dreyghinghe, furien, hoereerder, hoerenjagher, lachisis, moorder, onweder, orion-sterre, parcae, rapier, raserije, sater, schreeu, slach, sweert, tempeest, verwijt, winter, yser
overleght: vraghe
overlesen: copije
overlevende: iaer, neve
overleyt: overeenkominghe, vereenighinghe, woorden
overloopende: beke, deluvie, flassche, flessche, mate, nijl, tyber, water, water-vloedt, wilde menschen
overlovere: slachter, vleeshouwer
overmatich: gheweldicheyt, onkuysheyt
overmoedich: eergiericheyt, eerzucht, ghemoedt, moedt
over-regeringhe: preeminentie, voordeel
overschoon: agaetsteen
oversetter: erasmus
oversien: proces
overspeelstere: helena
overspeler: aegisthus, paris, tityus
overspelich: pasiphae, swaben, swaven, zondaer
overst: authoriteyt, keyser, maecht, magistraet, overheyt, preeminentie, prince, voordeel
overstortende: water-vloedt
overtollich: arbeydt, overvloedicheyt
overtreder: absalon, herodes, tyran
overtreffende: overwinner
overtrocken: locht, lucht, nacht, wolcke
overvallende: bespiedinghe, dootslager, gheweldicheyt, gramschap, misval, moorder, ongheluck, overlijdinghe, peste, schade, slaep, stervinghe, vaeck, vreese
overvliegende: mussche
overvloedich: aerde, arabien, arbeydt, babylonien, bachus, bancket, boeckverkooper, botte, brootdronckenheyt, ceres, ciraet, corinthen, cypren, druyve, eergiericheyt, eerzucht, egyptenlandt, eylandt, ghedrangh, gheklap, ghenoegen, gherichte, ghevere, ghilde, graen, halle, heerlijckheyt, herft, hitte, hoop, iuno, koninckrijck, kostelijckheyt, kudde, lachinge, maeltijdt, makereel, menghinghe, mildicheyt, ooghst, oost, overvloedicheyt, palais, parijs, passien des gheests, prolixiteyt, quistgoedt, roch, schaeps-koye, schat, spagnien, staet, stront, tack, tas, toeneminghe, tranen, uytspruyte, veldt, venetianen, venus, veranderinghe, vergaderinghe, verscheydenheyt, vervolch, vet, vloedt, vochticheyt, voedtsel, vruchtbaerheyt, wassinghe, wellust, wijngaert, woordt, ydelheyt, zaet
overvloet van wateren: deluvie
overvloeyende: bare, sant, savele
overvoerder: charon
overvol: mate
overweghen: dwaes, eergierigaert, zot, zotterny
overweldighende: aenstoot, aenval, schickinghe godes
overweldigher: maeghdenschender, roover, schermer, soldaet
overweldight: gheweldicheyt
overwelft: brugghe, dack, doolhof, forneys, fourneys, gallerije, ghevanckenisse, graf, handthave, handtriem, hemel, kercke, oven, packhuys, pavillioen, potheys, roef van een schip, rosbare, schildtpadde, steen-mijne, steen-put, steghelreep, stove, tabernakel, tempel, tente, veldtkoetse, voorhooft, wijnbrauwen
overwinner: alexander, keyser
overwinners: othomans
overwinners eere: lauwerboom
overwonnen: bastaert, droefheyt, goliath, mitridates, neerlaghe
pacht: hoeve, tribuyt
pack: naelde
packdraghende: esel, merrie, rugghe
packdragher: rughstrangh, steertbeen
padachtich: echdisse, handen
paddelijck: leelijckheyt, mismaectheyt
paddenstoel: kampernoelien
paddich: poel
paden: wech
paduaen: titus livius
paes: dach, keersse
paesch: ey
paladiaensch: athenen
palefrenier: gaffele, stalknecht, vorcke
palestijnsche: hierusalem
palladiaensch: minerva, olyve, wijsheyt
palladisch: olijfboom
pallas-plante: wijngaert
palm: boghe
palmdragende: victorie, zeghen
palmen-vrucht: daeyen
palmrijck: thebe
palt: rock
pampier: meulen
pampieren: inventaris, register
pandions dochter: philomela
pandonniaensch: orithia
panne: koeck
pantagruelsch: bootsicheyt, hamme, hespe
pantersch: veranderinghe, verscheydenheyt
pantoffels: corck
papegaeyen: neuse
papen: vastenavondt
paracelsist: apoteker
parckement: vel
parfect: ghenietinghe
parfumeerachtich: amber, ammer
parfumeersel: damp
parijs: parlement, purper, scharlaken
parijssch: academie, amsterdam, antwerpen, fransman, schole, seine, stadt, vniversiteyt
parlements: oordeel, vonnisse
parmesaen: kees
parnassidisch: phoebus
parnassisch: lauwerboom
particulier: ghelach, privilegie, scheydinghe van een, wille
partijdich: aenslach, fantasije, herdtneckicheyt, ketterije, secte, vyandtschap
paspoort: brief
passeer: brugghe
passeerders: herberghe
passementsch: veranderinghe, verscheydenheyt
passende: kleedt, mantel, prophetije, spreeckwoordt, steghelreep, winckelhaeck
passerende: pelgrim, strate
passe-repas: tuysschere
passerepasspeelder: guychelaer, kamerspeelder, quackzalver
passich: buyck-pijne, colicompas, darmpijne
pastey: koeck
pasteybackers: forneys, fourneys, oven
pasteyen: wildtbraet, wilt
patientich: schoolmeester
patriarch: abraham, noe
patrimoniael: chijns, goederen, rente, rijckdom
patroonen: heylighen, santen, vaders
pauselijck: aflaet, choorkappe, roomen
pauwen: steert
pecken: licht
peer: hof, merct, tuyn
peerde: melck, merct, stal, stallinghe
peerdt: rydere
peerdtdrijvende: spore
peerdt-regeerder: schildtknecht
peerdts: arbeydt, boeye, kin-yser, stal, stallinghe, steert, vlieghen
peerdttemmer: breydel, ruyter, toom
peerelken: vrystere
peerelrijck: zee
peeren: boomgaert
peerle: schelpe, vrystere
peerle des weerelts: vranckrijck
peerlen: croone, ghesteente, ooghe, paternoster
peers: asur, bare, purper, scharlaken, syde
peerts: boone, dief
peezachtich: schutter
pegadisch: aganippe, musen
peganisch: fonteyne
pegasiaensch: aganippe
pegasisch: vlieghinghe
peir: schelle
peirel: suycker
peiren: appeldranck, cidre
peirlemoeder: schelpe
pekel: harinck, oesters
peleydsch: thetis
pelgrim: vreemdelinck
pelgrims: reyse, reyser, reysigher
pelsachtich: vel
pelterije: pels
penael: edict, mandaet, ordonnantie
peneïdsch: daphne
peneloopsch: vlysses
penen: voldoeninghe
penitent: munninck
penitenti: leetwesen
penitentiael: vasten, vasten-dach, wroeghinghe
penitentien: haren-kleedt
pennael: ghebodt
pennelecker: notarius, schrijver
pennen: schrijfkoker
pennesnijder: pennemes
pensionnarissen: woecker
peper: bale, koeck, pack
perceel: beetken
perfect: spieghel, volkomenheyt
perfumeersel: reuck
periculeus: aenslach, aenstoot, aenval, aetna, afgrondt, afvallinghe, afwijckinghe, alarm, atlas, bare, bestorminghe, betrappinghe, bijtinghe, dogghe, droefheyt, furien, ghedrangh, gramschap, graveel, handel, handelinghe, hondt, ibenboom, ibenhout, kliere, koophandelinghe, koopmans handelinge, kranckheyt, lickteecken, lot, marasch, misval, onghehoorsaemheyt, ongheluck, oorloghe, overvallinghe, pijl, plate, poegniaert, questie, quickzilver, raserije, revolteren, rootse, roovinghe, scherleye, schermutsinghe, schicht, schipvaert, scorpioen, secte, serpent, slanghe, slingher, stanck, steenrootze, stouticheyt, strijdt, sware vraghe, sweere, teerlinghen, tempeest, toovenaer, tooverije, tweedracht, twist, tyber, val, verghift, vervolch, viperus, vuyst-slach, water-vloedt, weedom, wespe, wiltvercken, woestijne, wolf, worp, zandplate, zee, zeeroover, ziecte, zuyden-windt
perijckels dochter: vreese
perijdsch: musen
pernassch: musen
pernassisch: musen
perplext makende: verdervinghe, verwoestinghe
perseiaensch: circe
persiaen: adrastus
persisch: exerxes, toover-konste, xerxes
persoonlijck: citatie, daghement
perspectief: schilder
perssen: keirnen-steen, kuype
perssende: ghedrangh, gheneghentheyt, meulensteen, stamper
persuaderende: orateur
pertinent: orateur
perusinsch: tragedie
pest: puyste
pestachtich: mastboom
pestich: cortse, fenijn, herft, hondtsdaghen, ibenboom, ibenhout, locht, lucht, mist, oorloghe, poel, september, verghift, zuyden-windt
pestilentiael: besmettinghe, bondtghenoot, ketterije, rot, verrottinghe, zuyden-windt
pestverdrijvende: cardus benedictus
peule: schelle
peynsende: minnaer, oudtheyt, tooverersse, vrijer
peyser: oude-man
pezen: snaren
phalarisch: strafheyt, wreetheyt
pharaonisch: egyptenaer, last
phariaensch: pyramide
phebaensch: delos, koker, lauwerboom, medecijne, parnasus, pijlkoker, rhodes, schildtpadde, sybillen, troyen
phebeanen: orakel
pheniciaensch: dido, tyrius
phenicisch: libanus
phenitiaensch: sidon
phibologicsch: vraghe
philistijn: goliath
philosooph: bias, empedocles, physicien, plutarchus, pythagoras, seneca
philosooph der natueren: democritus
philosoophsch: academie, argument, baerdt, bewijs-reden, disputatie, ghenoegen, gheraetsel, heerlijckheyt, schole, secte, sententie, staticheyt, stoel, toover-konste, twijffelachticheyt, vernuft, verstandt, vniversiteyt, vonnisse, vraghe, wijsheyt
philosophael: spreeckwoordt
philosophen: exempel, voorbeelt
phoebus suster: mane
phoebus tack: lauwerboom
phorcidisch: medusa, scylla
phreariaensch: themistocles
phrisiaen: aeneas, anchises, ganymedes
phrisiaensch: hector
phrisianen: curetes
phrisisch: pelops
phrygiaen: iupiter, paris, tantalus, tithon
phrygiaensch: minerva
phrygisch: atijs, dardanus, midas, troyen, xanthus
physiciaen: heraclitus
pickende: mussche, voghel
pickers: maeyers
piepende: herre, kieckenen, nest, scheet
piepstere: vliermuys
pieridisch: mnemosijne
pieriensch: musen
pijckdragende: krijghs-man
pijckdragher: iaghere, soldaet
pijelijck: onkuysheyt
pijl: bake, boghe
pijldraechstere: pallas
pijldragher: schutter
pijldraghers: koker, pijlkoker
pijlen: cracht, pinne, puncte, snelheyt, stijvicheyt
pijlkokerdraechstere: cupido, liefde, phoebe
pijlkokerdraghende: semiramis
pijlkokerdragher: apollo
pijlschietende: schutter
pijnbancsch: ondersoeckinghe der pijnbanck, ondervraginghe
pijnende: klauwe, poot, puyste
pijnichachtich: charybde
pijniers: borstweeringhe
pijnighende: bekommeringhe, mishaghen, passien des gheests, pijnbanck
pijnigher: straffer
pijnlijck: a-dieu, af-scheyt, angst, arbeydt, beclach, bekommeringhe, benautheyt, bijtinghe, buyck-pijne, destinatie, dienstbaarheyt, droefheyt, hoest, koppe, kranckheyt, leven, lot, momboorschap, nijpinghe, onweder in zee, schade, sweet, voocht, voormonder, voor-ordonnantie, weedom, wonde, ziecte, zorchvuldicheyt
pijnlijdende: krancken, ziecken
pijnverdraghere: hercules
pijnverdrijvende: camillen-bloeme
pijpende: fluytinghe, pypken, stemme
pijpers: fluyte
pimpelpeers: lippen
pimpleaensch: musen
pinckende: ooghe
pindarisch: ode, zinghinghe
pinxter: dach
pis: herberghe, pot
pishoeck: hoeck
pissende: adere, cabautermanneken, geschildert manneke, peerdt
pis-tavernen: ghelach
pitsachtich: pagie
pitsier: handtteecken, zeghelrinck
plackachtich: leem
plackende: vochticheyt
placken-kruyt: zeepe
plackers: kalck
plaechstere: nemesis
plaester: doecxken, slets, voddeken
plaesterachtich: steen
plaesteraer: metsere
plaestermaker: baertscheerder, barbier
plaestersch: witticheyt
plaetse der nymphen: helicon
plaeyaert: procureur
plaeyeraer: plautus
plaghende: donder
plantijnsch: boeckwinckel
plas: reghen
plat: aensicht, aerde, baerdt, becken, beker, bladt, boone, brabandt, careelsteen, cassij-wech, dack, diamant, dorschvloer, figuere, ghedaente, ghelaet, ghestaltenisse, handen, kees, koordeken, kroes, landtschap, loof, muyl, neus, neuse, plaveysel, schabelle, schave, schelpe, schijve, schoen-zolen, schotel, schouderen, schuere, steen-wech, tafelberdt, tarbot, tessche, tichele, touken, troeffel, truweel, veldt, visch, vloersel, voorhooft, walluys, weeghluys, woorden
platneusich: schaep
platonisch: idaei, philosooph, toover-konste
platteel: schotel
platvisch: scholle
platvoetich: eyndtvoghel, ganse
plautisch: comedie
plavey: careelsteen
plechter: advocaet, voorsprake
pleytachtich: beschuldigher
pleyter: haerman
plichtich: aendachticheyt, arbeydt, ghehoorsaemheyt, gratie, hulde, ondersaet
plomp: aenleggher in rechte, beyr, block, boef, boer, boersheyt, boeye, epicurus, gotten, hamer, handen, huerlinck, idioot, klomp, knecht, leden, leer-jonghen, lichaem, meulensteen, naghel, onbeleeftheyt, onghemaniertheyt, oude-man, pack, rabaut, slechticheyt, spijcker, steen, student, teen, toren, val, valck, vyle
plonderaer: roover, soldaet, zeeroover
plonderich: roovinghe
plots: weygheringhe
plotsich: bare, ruyne, val
plutoniaensch: proserpina
plutonisch: cerberus, megoera, schaduwe, tartarien
pluymdier: voghel
pluymen: bedde, oorkussen
pluymstrijckende: aenlockinghe, boef, cupido, gheveynsden, hipocrijt, liefde, rabaut
pluymstrijcker: bedriegher, catullus, ionghelinck, ionghen, ovidius
pluymstrijckerije: smeeckinghe
pluymstrijckers: woordt
pluymstrijcstere: dione, dochter
pocher: ionghelinck, ionghen
pochers: genevoys
pockendranck: pockhout
pockenmaeghschap: flerecijn
pockich: flerecijn, hoere, hoereerder, hoerenjagher, krancken, neuse, onsterckheyt, puyste, pyne, wilt-vyer, ziecken
pocputtich: neuse
poeder: meulensteen
poederachtich: laetpoeder
poëet: ovidius, theocritus
poëet van mitylenen: alcaeus
poëetsch: comedie, fabel, rymken, schilderije, wellust
poelen: stanck
poeselachtich: been eenes menschen, bruydt, maghet, vrouwe, wanghen
poeselich: borsten, lichaem, mammen
poëten godt: homerus
poëten vader: ennius
poëten voorgangher: mecoenas
poëtenvader: apollo
poëtinne: sapphe
poëtisch: veersken, vers
poeyer: meulen, suycker
poeyeren: mijne, springh-werck
poeyerende: ganse
poffende: hoovaerdije, klappaert, vlaminck
polevijt: schoenen
politijck: ghewoonte, recteur, turcken, wetten
politijcks: edict, egyptenaer, mandaet, miere, ordonnantie, wetghever
politisch: athenen
pollux broeder: castor
pomp: eemer
pompeus: hoovaerdije, iouffrouwe, koninck, overvloedicheyt, prince, verguldinghe
pompiliaensch: vestales
pontisch: amomum
pool: syde
poort: wachter
poorten: deure
poortieren des hemels: uren
pooten: klauwe, poot
popachtich: vrystere
popelend: gheveynsden, hipocrijt, tooverersse
poppe: minnaer, vrijer
poppeken: dochter
poppen: bruydt, ciraet, danssaert, ioncker, ionckheer, kindt, moyaert, spinrock
poppinne: venus
porceleynen: paternoster
portie: kost, spijse, stucken
post: bode, horen, papier, peerdt, rydere
post der goden: mercurius
posteleyne: flassche, flessche
posten: loop, loopingh, neersticheyt, rasheyt
postich: voorloper
pot: aerde, assche, kost, penninck, spijse
potbackers: aerde
potspijsich: zoppe
pottagie: boone, sap, sop, zoppe
potte: boef, rabaut
pottebackers: leem
prachtich: bereydinghe, choorkappe, dack, flora, fluweel, graf, heere, kleedt, kostelijckheyt, mantel, pompeusheyt, purper, roemdragher, scepter, scharlaken, spagniaerden, tyran, uytvaert, victorie, ydelheyt, zeghen
pralende: pau
pranghende: cinghel vande peerden, koorden, strop
pratere: apollo
predick: stoel
predikaers: sorbonisten
prediker: apostel, munninck
predikers: oratie, uytsprake
presentabel: aensicht, ghedaente, ghelaet
presidents: oordeel, vonnisse
presumptueusen: phaethon
preutelaer: oude-man
preutelende: krancken, toovenaer, tooverersse, vloedt, ziecken
preutelersse: oudt-wijf
priamidisch: cassandra, hector, paris, troyen
prickelende: bekoringhe, bie, doorne, eere, ialoursheyt, quellagie, quellinghe, spore, temtatie, wroeghinghe, zorchvuldicheyt, zorghe
priem: pinne, puncte
priemachtich: doorne, naelde
priester: ihesus christus
priester der wet: aaron
priesterlijck: autaer, maeghdelijcken staet, overrock, priesterschap, stool
priesters: stool
prije: hondt, stanck
prijich: lichaem
prijselijck: enghel, fame, ionghelinck, ionghen
prijsweerdich: lof, penelope, vriendschap, vrije-konste
prince: bias, zomer
prince der apostelen: s. pieter
prince der loghenaers: herodotus
prince der mathematicijnen van syracusen: archimedes
prince der medecijnen: hippocrates
prince der orateuren: demostenes
prince der philosophen: aristoteles, plato
prince der poëten: homerus
prince der schilders: apelles
prince der stoïsche: zenon
prince van asien: soliman, sultaen
prince van't menschen gheslachte: ianus
princelijck: goedicheyt, goedt, kostelijckheyt, majesteyt, octroy
princen: broodt
princesse: dido, venus
princesse des hemels: iuno
princessen: vrystere
principael: proces, schilder, sommarie, somme, tafereel
principaelst: hoedanicheyt
prins vande lofzanghen: ronsart
privaets: gote, riole, stanck
probabel: exempel, voorbeelt
proces-beminder: soliciteerder, soliciteur
procesdrijver: beschuldigher, haerman
proces-minnaer: diefleyder, stadtdienaer
processen: ootmoedighe bedinge, supplicatie
processen-zaedt: teghenzettinghe
processionael: ghebedt
processisch: geschil
proces-vindende: procureur
proceszoecker: haerman
prochiaen: ghebuerschap
proef: bekoringhe, temtatie
proever der goden: ganymedes
profijtelijck: abstinentie, aerde, arbeydt, beemt, bequaemheyt, beroovinghe, bie, boeck, boete, breucke, buyt, by-leven, coe, coeye, coopmanschap, ghewin, historie, hoeve, iacht, konste, laken, meed, nutticheyt, octroy, oeffeninghe, onderwijsinghe, onthoudinghe, oye, raedt, schaep, seine, sententie, sparicheyt, swijn, tarwe, teen-bosch, tocht, toeneminghe, tonghe, tribuyt, vercken, vergheldinghe, vermaninghe, vonnisse, vrede, ware, wassinghe, weldaet, welsprekenheyt, weyde, winninghe, woecker
prognes suster: philomela
prognostiquerende: waerzeggher
prometheaensch: deucalion
pronck: bedde, bedtstede, koetse, kussen
pronckende: cabinet, minnaer, moyaert, ryckdom, schatkamerken, vrijer
proncxtere: iouffrouwe
proper: bruydegom, ciraet, dochter, iouffrouwe, minnaer, poppe, vrijer
propheet: abraham, slaep, vaeck
propheet mileseaen: apollo
propheet van 'tvoor-jaer: puyt, vorsch
propheterende: cassandra
propheterssen: sybillen
prophetesse: cassandra, themis
prophetisch: lauwerboom, orakel, prognosticatie, waerzeggher
prove: abdije, prebende
provenci: olie
provencialen: olyve, oraegniappel
pruylende: calicoet
pruym: keirnen-steen
pruymachtich: daeyen
pruymen: keirnen-steen
pruystende: ooghe
pry-beminnende: sparwer
pryich: besmettinghe, dogghe, ghier, rave, stanck
psalm: boeck
psalmen: ghezangh, zanck
psalmzinger: david
ptolomeisch: cleopatra
publicaensch: pachtenaer, pachtere
puer: cupido, liefde, wijn, zuyverheyt
pulver: vermillioen
pulverglas: nachtglas, zandtlooper
puncteloos: naghel, spijcker
punctich: anghel, prickel
puntich: bijle, casteel, diamant, eynde, graet, hellebaerd, lemmere, mane, naelde, obeliske, opperste, pennemes, rootse, schansse, strael der sonnen, suppositorie, top, vischbeen
purgerende: ysope
purper: amaranthus
purperrijck: tyrius
purpur: adonis, aurore, bloeme, cardinael, christus-ooghen, couleur, dageraet, hyacinthus, iaspis-steen, lippen, moerbezien, onderrock, ooghe, pruymen, ridderspoor-bloeme, roodicheyt, roose, roosen-boom, scharlaken, tabbaert, tapisserije, torsch, verwe, violette-bloeme, wanghen, ziele der vrouwen
purpurachtich: bloedt, hinnebezien
purpurich: vermillioen
purpurverwich: locht, lucht
put: eemer
putachtich: leeghde
putten: diepte
puyck: harinck
puyn: gruys, puyn
puysten: vlacke
puystich: pockighen, pocxkens, sweere, zeericheyt
pythagorisch: gheluydt, harmonie, philosooph, swijghinghe
quackende: puyt, vorsch
quadragesimalen: vasten, vasten-dach
quaertspel: quaerte
quaet: achterdencken, advocaet, aensicht, anghel, atropos, basiliscus, bede, bedroch, beeste, begheerte, beroovinghe, besmettinghe, cerberus, cloton, cortse, coude, demon, destinatie, dochter, doecxken, doorganck, doot, dronckaert, duyvel, dwalinghe, fame, fenijn, fluyme, fortuyne, gat, ghedachte, ghedaente, gheest, ghelaet, gheneghentheyt, ghesichte, ghetrouwicheyt, ghewoonte, handel, handelinghe, hoere, hoereerder, hoerenjagher, hoest, hooft eens menschen, huyshouder, iode, lachisis, lap, leven, locht, lot, lucht, lust, maghe, mate, misbruyck, mist, misval, narre, note, onghelijck, ongheluck, ongherechticheyt, onrecht, onweder, oorden, oproer, oudt-wijf, overspel, parcae, passagie, peste, pijl, pocken, prickel, roest, roof, schelle, scherleye, schicht, schickinghe godes, schimpreden, schorftheyt, scorpioen, serpent, slets, smaeck, stanck, stemme, stiefmoeder, stiefvader, stoot, strijdt, suspitie, tempeest, turcken, tyran, val, verghift, verhinderinghe, verswijgher, viperus, vodde, voddeken, voornemen, voor-ordonnantie, voorsprake, vrouwe, vrystere, wech, weerdt, wilde menschen, wille, wilt-vyer, winter, wolf, wonde, woordt, yserwerck, zondaer, zorghe
quaet-doende: cater, verhinderinghe
quaetdoender: aegisthus
quaetradende: hongher, ledicheyt
quaetsprekende: achterclapper, klappaert
quaetspreker: zoylus
quaetverdrijvere: hercules
quaet-vermoedende: bedroch
quaet-vermoeder: fortuyne
quaet-vindinge: bespiedinghe
quaetwillich: herdtneckicheyt, onghehoorsaemheyt, tweedracht, twist, verachtinghe, versmadinghe
quaetzaeyende: duyvel
qualijck: silenus
qualijck ghefondeert: proces
qualijck te vreden: gramschap
qualijckbedacht: epimetheus, onbedachticheyt, onwijsheyt
qualijck-bekleedt: schudde
qualijck-ghekleedt: armen-mensche, fiel, rabaut, schrobbere, schudde
qualijck-ghetemt: veulen
qualijcklevende: zondaer
qualijckrijsende: panne
qualijck-verkreghen: beroovinghe, buyt
qualijckvoeghende: onbeleeftheyt, onbequaemheyt, onghemaniertheyt, oratie, schimpreden, wtsprake
qualijckziende: aberdaen, beyr, krekel, slanghe
qualijcsprekende: kijver, kijvinghe
qualijcstaende: onbeleeftheyt, onghemaniertheyt
quast: hout
queeckende: eyndtvoghel, ganse, scheet
queecker: puyt, vorsch
queecstere: swaluwe
queiren: meulen
quekelende: krancken, ziecken
queker: hondt
quekerken: leeuwerck-voghel
quelachtich: krancken, oudt-wijf, slaep, uytdrooghinghe, vaeck, ziecken
quelende: acheron, armen-mensche, beclach, bleeckicheyt, droefheyt, gheneghentheyt, ghevanckenisse, ghevanghenen, ghichtich, haerman, ialoursheyt, krancken, kranckheyt, leden, ledicheyt, leven, luyicheyt, minnaer, misdedigher, mistroosticheyt, onsterckheyt, oude-man, pijnbanck, pockighen, proces, procureur, prometheus, pyne, quellagie, quellinghe, roock, slave, soliciteerder, soliciteur, spottere, swackheyt, uytdrooghinghe, vrijer, weedom, wonde, ziecken, ziecte, zorchvuldicheyt, zorghe, zuchten
quelgheestich: duyvel
quellich: bekommeringhe, beurte, fortuyne, hitte, ialoursheyt, moeyelijckheyt, overlegghinge, quellagie, quellinghe, toelatinghe, vervolghinghe van eenich dinck, zorchvuldicheyt, zorghe
quellijck: achterclapper, achterdencken, advocaet, aensicht, aenvanck, afwesenheyt, anghst, angst, arbeydt, armoede, atlas, ballingschap, bare, bedelaer, bedwanck, beghintsel, bekommeringhe, benautheyt, berisper, beroerte, beschuldigher, betooninghe, betooveringhe, bewijsinghe, bie, boterbloeme, brakinghe, catarre, coppelaer, correctie, cortse, coude, crediteur, dinghplaetse, dogghe, doofheyt, doolhof, doolwegh, doot, doovicheyt, dorst, droefheyt, duysterheyt, duysternisse, dwaes, elende, flerecijn, ghebas, gheblaf, ghedachte, ghedachtenisse, ghedaente, ghedenckinghe, ghedrangh, gheklap, ghelaet, gheluyt, ghetier, ghevanckenisse, ghevanghenen, gonste, gramschap, graveel, gunste, haren-kleedt, haringhe, hasewint, hertsweer, hick, hoest, hondt, hope, hovelinck, ialoursheyt, injurie, kijver, kijvinghe, klappaert, kliere, koophandelinghe, koopmans handelinge, kranckheyt, last, leetwesen, mauwinghe, meestersse, melancolije, mishaghen, mistroosticheyt, motte, muytmaker, nijpinghe, oom, oorloghe, ophalinghe, oproerighen, oude-man, oudtheyt, oudt-wijf, overlast, pachtenaer, pachtere, pack, passien des gheests, persecutie, proces, puyste, pyne, raedtskamer, reghen, requeste, schieter, schipper, schorftheyt, schudde, scylla, smeeckinghe, snof, spagniaerden, sparwer, spinnekoppe, spore, sprinckhaen, sproeten, stiefmoeder, stiefvader, stoot, student, stuerheyt, suspitie, toovenaer, tooverersse, treuricheyt, tronie, tweedracht, twist, verbaestheyt, verbeteringhe, verhinderinghe, verlies, vertoevinghe, vervolghinghe, vlieghen, voorsprake, vrouwe, vrystere, walluys, weedom, weeghluys, wetten, wilde menschen, windt, winter, woordt, zeericheyt, ziecte, zomer, zorghe, zot
quellinghe: passien des gheests
quene: coe, coeye
quetsende: pijl, rustinghe, schicht, stoot, val, vuyst-slach, wapenen
quetterende: cysken, distelvinck, exter, fonteyne, ghezangh, kraeye, nachtegael, voghel, zanck
queyckende: duyckerken, duyckvoghel
quickzilvere: mijne
quinckende: voghel
quintessentiael: waerzeggher
quispel: steert
quispelachtich: asparges, corael, hayrlocken
quistachtich: ionghelinck, ionghen
quistich: mildicheyt, moyaert, veranderinghe, verscheydenheyt, wellust
rabauachtich: schudde
rabaut: schudde
rabautsch: bloedtschande, leughen, loghene
rabelaysch: gabberaer
radende: betooninghe, bewijsinghe, recht
rader: advocaet, voorsprake, wijser
raech: quispel
raedt: huys
raedt godes: orakel
raedtghevende: bescheydenheydt, discretie
raedtghevere: apollo
raedts: vnie
raedtsheere: cicero, heerlijckheyt, staticheyt
raedts-lieden: scharlaken
raedtsvrouwe: redelijckheyt
raem: glasvenster, venster
raep: olie, schelle, zoppe
raer: eenhoren, excellentie, ghesteente, papegaey, wildtbraet, wilt
raesbollich: bootse, dwaes, kluchte, zot
raetgheefster: wijsheyt
raetghenomen: proces
raetghever: advocaet, voorsprake
raetsaem: voornemen
rafineerder: goutsmit
rafinerende: vyer
rallende: disputatie
rammelende: ketene, luyte
rampzalich: teghenspoet
ranck: draet, graet, hals, iouffrouwe, keersse, maghet, naelde, neuse, spinrock, vischbeen
ranckachtich: wijngaert
ranckweeldich: wijngaert-rancke
rapaille: ghemeyn, ghepuffel
rappelleerder: haerman
rappen: bootsghezel
rappich: schorftheyt, schudde
ras loopende: struys-voghel
rasch: arethusa van sicilien, bare, beke, blixem, bode, bol, coghel, das, dief, dogghe, dolphijn, donder, doot, duyckerken, duyckvoghel, echdisse, euphrates, fortuyne, ganck, ganymedes, geweldicheyt, golve, haesticheyt, haghel, hasewint, hert, hinde, hondt, iacht-schip, iaer, iaghere, keer, klauwe, kloot, koetswagen, laetpoeder, leeu, locht, loop, loopingh, lucht, luypaert, miere, muys, neersticheyt, onbedachticheyt, ontmoetinghe, onweder, ooghschellen, oorsake, pagie, penne, pijl, pisse, plasreghen, poot, poste, ratte, roep, scheet, scheut, schicht, schocken, schockinghe, schrijver, seloupe, sprinckhaen, toorne, trede, tygris, uren, veerdicheyt, vlamme-vyers, vleughel, vlieghen, vloedt, vlyticheyt, voorloper, vuyst-slach, waterbare, waterloop, weerhaen, windt, wolcke, xanthe, zeyl, zomer, zuchten
rasende: achilles, aeolus, atijs, bachus, beroerte, beschuldigher, bespringher, brackhondt, cassandra, chimaera, cupido, danssaert, dido, dogghe, dog-hondt, dorst, droom, dulheyt, dwalinghe, edonides, enghelsman, erinnys, furien, ghebas, gheblaf, gheneghentheyt, ghiericheyt, gramschap, haet, hector, heyr, heyrkracht, hitte, holofernis, hondt, hongher, krancken, liefde, lyre, mars, medea, megoera, minnaer, onkuysheyt, onweder in zee, oorloghe, orestes, oude-man, passien des gheests, pentesilea, peste, rapier, raserije, schermutsinghe, schuym, slaep, speurhont, strafheyt, sweert, tempeest, toorne, tooverersse, tygris, vaeck, veete, venus, vlamme-vyers, vrijer, wellust, wreetheyt, yver, ziecken, zotterny
rasloopende: achilles, bal, hasewint, herten rhee, hinden rhee, motte, pijl, schicht, schieter
ratelende: kleppe, vliermuys
rationael: philosophije
ratten: ghewormte, kruydt
rattendoot: katte
raven-aes: dootslager, moorder
ravotten: hoere
rebel: cupido, liefde, muytmaker, oproer, oproerighen, vrystere
rebellich: duytschlandt, herdtneckicheyt
recht: aensicht, antwoorde, aren, behulp, biese, botte, bystandt, caf, doorganck, ervarentheyt, garde, ghedaente, ghelaet, gherechticheyt, ghewichte, goutghewichte, hooft eens menschen, hooft van een wildt swijn, keghelen, ladder, lancie, leere, mickinghe, oore, passagie, pijcke, pote, prijs, prophetije, roede, scheute, spiesse, spreeckwoordt, strate, uytspruyte, vriendschap, weerde
rechtdoende: gherechticheyt, godt, raedt, raets-ghezelschap, rechter, richter
rechtelijck: authoriteyt, citatie, daghement, dinghplaetse, maecht, raedtskamer
rechten: atlas, berch, craghe, elsenboom, esschen, godt, hanekam, horen, keer, krijghs-man, mastboom, muer, obeliske, olmboom, passer, pijnboom, rechter, richter, stock, trap, wech, winckelhaeck
rechter: moyses, palm
rechters: boete, breucke, dinghplaetse, gonste, gunste, heerlijckheyt, onderworpinghe, oordeel, raedtskamer, requeste, schavot, sententie, staticheyt, strafheyt, subjectie, vonnisse, wetten
rechts: diefleyder, stadtdienaer
rechtveerdich: abraham, aecus, aenleggher in rechte, augustus, chiron, gherechticheyt, ghewin, godt, handen, lycurgus, numa, onschuldt, oordeel, policije, prince, provost, raedtghever, raedtsman, recht, rechter, redelijckheyt, richter, schatter, solon, stadts regiment, verontschuldighinghe, voldoeninghe, vonnisse, wetghever, wetten, winninghe
rechtveerdighen: abel
recht-vervalscher: advocaet, voorsprake
rechtvolgher: advocaet, voorsprake
recreatief: brabandt, landtschap, warande
redelijck: argument, bescheydenheydt, bewijs-reden, discretie, gheest, gherechticheyt, handelinghe, huyshouder, leenman, man, mensche, onschuldt, oordeel, policije, rantsoen, recht, requeste, schatter, stadts regiment, teghenzettinghe, verontschuldighinghe, vonnisse, voornemen, ziele
reden: godt
redenaer: advocaet, quintilianus, voorsprake
redenrijck: oratie, wtsprake
redenstiersch: philosophije
ree: hert, hinde
refereyner: bachus, minnaer, vrijer
reformerende: correctie, strafheyt, verbeteringhe
regeerder: gouverneur, leydtsman, richter
regeerders: scharlaken
regenachtich: coude
regent: doctoor
regerende: bede, begheerte, cupido, gheleydinghe, gheleye, gouverneur, liefde, lust, richter
reghen: water, windt
reghenachtich: damp, dauw, locht, lucht, noorden windt, orion-sterre, poel, reghenboghe, sprokelle, staende water, vochticheyt, winter, wolcke, zuyden-windt
reghenende: hemel
reghenich: tempeest
reghenvlaghen: water-vloedt
regierder: stierman
regierende: meester, preceptor
regulier: exempel, prioor, voorbeelt
reguliers: herberghe
rekel: hondt
reken: legh-ghelt, legh-penninghen
religie: by-gheloof, superstitie
religiendochter: godtvruchticheyt
religieus: aendachticheyt, autaer, belofte, christen, gheloove, ghetrouwicheyt, gratie, kercke, maeghdelijcken staet, munninck, numa, onnooselheyt, prioor, reynicheyt, tempel, trouwe, vestales
ren: peerdt
renpeerts: breydel, toom
rentelijck: iaer-ghelt, pensioen, tribuyt
rentenbeffende: gasthuys
rentmeester: thresorier
rentrijck: munninckerije
reparerende: oudekleer-kooper, oudekleer-verkooper
resonnerende: instrument musicael, luyte
rethorijckelijck: oratie, quintilianus, uytsprake
rethorijcsch: oratie, schavot, uytsprake, vniversiteyt
retrograderende: veersken, vers
reuckachtich: smaeck
reuck-ghevende: roose
reuck-wtworpende: hitte
reusachtich: colosse, enceladus, ephialtes, typheus
reuse: adamastor, atlas, authoriteyt, briaerus, goliath, grootsicheyt, kracht, leelijckheyt, maecht, mismaectheyt, python, typheus, verschrickinghe, vervaertheyt
reusendooder: alcides, hercules
reusendootstere: pallas
reusenpilaer: colosse
reusich: tityus
reusken: othus
reus-verwinner: david
reutelende: krancken, ziecken
revier: bare, brugghe, duyckerken, duyckvoghel, eyndtvoghel, golve, havene, kaey, kreeft, nayaden, pijnboom, ryn, visch, water, waterbare
revierachtich: elsenboom, wilghenboom
revierich: nymphen, riet, witvisch
reviers: kerssen-kruydt
revolterende: afvallinghe, afwijckinghe, revolteren
reygers: dijghe, heupe
reygher: valck
reyn: aluyn, badt, baedtstove, bie, buffet, caetsbaen, cassandra, ciraet, claerheyt, conscientie, daphne, diana, dido, dienstmaecht, dochter, druppel, duyve, eenicheyt, eenzaemheyt, esmeraudt-steen, flassche, flessche, fonteyne, ghebedt, gheloove, ghewisse, glas, glasvenster, godtvruchticheyt, golve, handen, heyrt, hippolytus, hout-werck, houwelijck, huysraedt, hymenaeus, ionckwijf, iudith, kameniere, kleedt, kleerkasse, kristalijn, licht, lijnwaet, linnen, locht, lucht, lucretia, maeghdelijcken staet, maeghdom, maghet, mane, mantel, marber, maria, melck, minerva, munninck, musen, nonne, onnooselheyt, ooghe, oprechticheyt, peirle, planeetsterre, priester, proserpina, recht-tafel, reynicheyt, roodicheyt, rustinghe, sacrifitie, sant, savele, schaemte, schickinghe, servette, slechticheyt, spierinck, stemme, stouwinghe, stove, strael der sonnen, tafereel, tortelduyve, trouwe, veersken, vel, vernuft, vers, verstandt, voorhooft, voorlaken, vriendschap, vrouwe, waerheyt, wapenen, was-licht, wassen-keersse, water, waterbare, weduwe, weduwen-staet, welsprekenheyt, wilde-duyve, witticheyt, yvoor, zee, zilver, zonne, zout, zout-vat, zuyverheyt
reynicheyts: boesem
reynighende: bessem, doop, doopsel, quispel, stove, vyle
reynmakende: water
reys: wech
reysende: bode, diefleyder, ghier, kraen, ouwevaer, oyevaer, pelgrim, stadtdienaer, vreemdelinck
reyser: mercurius
reysers: been eenes menschen
reysersse: swane
reysiger: kieckendief, wouwe
reystere: swaluwe
richter: numa, stoel
richters: recht, stoel, zetel, zit-plaetse
richterstoel: parlement
ridder: patroclus
ridderlijck: antwoorde, capiteyn, daden, edelman, feyten, fransman, hector, heldt, hooftman, iosue, kloeckheyt, kloeckicheyt, parisianen, prince, roelandt, schildtknecht, scipion, stouticheyt, strijdt, vlysses, wederstandt
riddersch: amasones, amazonen
rieckende: adem, aessem, amber, ammer, amomum, anys, appel, beemt, bloeme, camillen-bloeme, caneel, cederboom, cypressi-hout, damp, doorneboom, dorenhaghe, ebenhout, emmeren-steen, galligaen, geneverbezien, geneverboom, gomme, handtschoenen, hof, hout, hoy, iudeen, keule, kruydt, lauwerboom, libanus, lijnwaet, lindenboom, linnen, loock, malta, marjoleyne, mastboom, munte, muscaet-noten, muyl, myrrhe, nepenthe, neus, neusgaten, oraegniappel, pijnboom, pockhout, pouleyen-kruydt, queappel, quepeire, rieckerken, roosemarijn, sacrifitie, saffraen, savie, smaeck, specerije, termentijn, thymus, tuylken, tuyn, venckel, violette-bloeme, was, water, weyde, wieroock, wortel, ysope, zalve, zeepe, zoeticheyt
riet: mensche
rieten: cam, dack, hutte
rijck: abdije, achaia, aerde, agamemnon, amsterdam, antwerpen, appel, arabien, asia, autaer, authoriteyt, babylonien, bachus, bagghe, banckhouwer, beroovinghe, besittinghen, boeckverkooper, boeckwinckel, borghe, borgher, borse, buydel, buyt, cappe, carthago, ceres, ciraet, crediteur, croone, diamant, dido, dronckaert, edelman, erfdeel, erfgoet, europa, florentijnen, genevoys, ghenoegen, gheschenck, ghesteente, ghevere, ghifte, goederen, goudt, grootsicheyt, halsbandt, halscieraet, havene, herft, hierusalem, hout-werck, huysraedt, indien, iode, iouffrouwe, italien, iuweel, keyserrijck, kleedt, kleerkasse, koninckrijck, leenman, lydien, maecht, maeonien, maghet, mantel, metael, midas, middel, middelmaticheyt, munninckerije, mytere, nijl, ooghst, oost, oratie, overvloedicheyt, packhuys, patrimonie, peirle, phineus, phyllis van thracien, pompeusheyt, priamus, purper, reliquien, rijckdom, robijn, roof, scharlaken, schepen, schoonheyt, sidon, spagniaerden, spagnien, stadt, talent, tessche, toeneminghe, tol, tonghe, vaderlijck goedt, vee, veersken, veldt, venegien, vereeringhe, verguldinghe, vers, vranckrijck, vruchtbaerheyt, wassinghe, weerelt, weldaet, welsprekenheyt, wille, wisselaer, woeckeraer, woordt, wtsprake, zee
rijcke iuda: iudeen
rijckmakende: kloeckheyt, kloeckicheyt, vee
rijckzinnich: pentesilea, rethorijcker, rethorizijn
rijdende: diefleyder, poste, schildtknecht, stadtdienaer
rijders: parisianen
rijelende: gherucht, ghetier, rustinghe, wapenen
rijf: goedertierenheyt
rijmer: bachus
rijmers: mate
rijmich: reghen
rijmkens-makere: rymer
rijmmaker: minnaer, vrijer
rijnsch: kreeft, pype, wijn
rijp: aensicht, appel, artichocke, bescheydenheydt, betooninghe, bewijsinghe, campernoelie, discretie, druyve, fruyt, ghedaente, ghelaet, ghetempertheyt, heerlijckheyt, kriecke, maghet, mispelen, nestor, oude-man, paddestoel, raedt, raedtghever, raedtsman, staticheyt, stekelbezien, torsch, voornemen, voorsienicheyt, vrucht, wijsheyt
rijpende: druyve, zomer
rijs: garde, roede, voghel
rijsachtich: tack, wijngaert-rancke
rijsen: bessem, garde, roede
rijsende: gordijnen
rijsich: botte, uytspruyte, wijngaert
ringh: ketene, peirle, tessche
ringhel: duyve, wilde-duyve
ringhkolder: colder
riolich: gote, riole
rispende: maghe
rivier: schuym, spierinck
rivier-wolf: snoeck
robijn-roodt: appel
robuest: alcides
rochelende: dogghe, huylinghe, krancken, leeu, pockighen, vloedt, ziecken
rodiaensch: phyllis van thracien
roedraghende: deurwaerder
roedragher: diefleyder, mercurius, stadtdienaer
roekoeckende: duyve, wilde-duyve
roemachtich: agamemnon, sophist
roemende: luyte, moyaert
roemer: egyptenaer, hovelinck
roemich: lof, vermetentheyt, verwaentheyt, woordt
roemredich: vertooninghe
roemweerdich: keyser
roemzuchtich: vernuft, verstandt
roepende: advocaet, beclach, beroerte, blyschap, fluytinghe, ganse, ghebas, ghebedt, gheblaf, ghedrangh, gheluyt, gherucht, gheruysch, ghetier, huylinghe, injurie, meestersse, mildicheyt, mistroosticheyt, oproer, puyt, sophist, speelwaghen, stemme, theatrum, tonghe, tweedracht, twist, valckenier, voghel, voorspel, voorsprake, vorsch
roeper: bootsghezel, cock, demon, haerman, koeckoeck, oude-man, schipper, stiefvader
roeperken: distelvinck
roepstere: duyve, vrouwe, wilde-duyve
roerdraghende: soldaet
roerende: bladt, bol, goederen, inghewant, locht, loof, lucht, omloop des hemels, ooghe, peerdt, quickzilver, rasheyt, rijckdom, sant, savele, steert, uren, urewerck, urewijser, vleughel, zeyl
roerlijck: aerde, besittinghen, beurte, beweginghe, breydel, lichaem, onghestadicheyt, rat, rondicheyt, sant, savele, sphere, strael der sonnen, toom, waghen, wiel, ziele, zodiacus
roest: medaille
roey: schuyte
roffiaen: coppelaer
roffiaens: hoere
rogghen: broodt, graen, zaet
rol: waghen
rollende: bal, bol, maendt, ouderdom, sant, savele, sneeu, steen, tranen, uren, water
romeny-zolder: sicilien
romeyn: trajanus
romeynen keyser: mitridates
romeynen voorvader: aeneas
romeynsch: boeckstaven, letteren
rommelende: donder, gherucht, gheruysch, ghetier, moesele, ruyspijpe, schalmeye
romulus erfghenaem: numa
romulus moeder: ilia
romulussch: roomen, tyber
ronckende: donder, duyve, katte, moesele, peerdt, ruyspijpe, slaep, slingher, tortelduyve, vaeck, vloedt, wilde-duyve
rondassier: soldaet
rondeelder: bachus
rondekens: boesem, dijghe, heupe , kampernoelien
rondraghende: uytvaert
rondt: aerde, aers, ajuyn, appel, artichocke, bal, becken, beuckelaer, biese, billen, boeckstaven, boesem, bol, borsten, borstkens, borstweeringhe, bril, brugghe, buyse, caf, campernoelie, cappers, coghel, coloquinte-appelen, corfmaetken, crans, croone, dans, dijghe, donder, doose, eers, erten, erweten, ey, figuere, flassche, flessche, fondament, fuyck, garde, ghedans, ghestaltenisse, gote, haghel, havermaetken, heupe , hielen, hinnebezien, hoep, kampernoelien, kauwoorden, kees, keghelen, keirnen-steen, kinne, klomp, kloot, knie, knip, koeck, korf, kriecke, kruycke, kuype, legh-ghelt, legh-penninghen, letteren, makereel, mammen, meulensteen, mondt, moortier, naghel der handt, navel, note, omganck, omwandelinghe, ooghschellen, oore, paddestoel, pael, passer, pasteye, paternoster, peire, peirle, pilaer, pompoen, pruymen, put, pypken, radijs, rape, reep, rijghnestel, rinck, riole, roede, rooster, rootvisch, ruve, salmander, sant, savele, schene, schijve, schildt, schotel, sperre, sphere, spieghel, staeck, steghelreep, stekelbezien, stronck, stront, surckel, sweere, tack, tafelberdt, teyle, tonneken, toren, trommel, vaetken, versenen, visch-korf, wanghen, weerelt, wijser, winde, wordel, worste, wortel, zeehaen, zeve, zifte, zonne
rondtmakende: passer
rondtsteertich: pau
ronsaerden: sonnet
ronsaersch: lyre, veersken, vers
rooaensich: boef, rabaut
roock: mensche
roockachtich: damp, duysterheyt, duysternisse, water
roockende: adem, aessem, aetna, assche, autaer, brandtstock, cokene, ephialtes, fackel, forneys, fourneys, inghewant, kalck, kole, kuyl, lampe, licht, licht-vat, neusgaten, oven, peerdt, schoorsteen, schouwe, smisse, solpher, stier, stove, tortse, vlamme-vyers, vochticheyt, wieroock, wieroock-vat
roockich: roet, stanck, wolcke, zoet vande schouwe
roodende: cus, phoebus, strael der sonnen, zonne
rooderoede: provost
roodt: aensicht, ajuyn, aluyn, appel, aurore, avont, azijn, bachus, baerdt, blixem, bloedt, bloeme, blosinghe, boesem, boone, borsten, bresilihout, cancer, cardinael, christus-ooghen, ciraet, comeet-sterre, corael, couleur, dageraet, donder, doodinghe, dronckenschap, druyve, edick, eerdtbezien, eulsaet, genoffel, ghedaente, ghelaet, ghenster, grenaet-appel, handen, hert, hinde, hinnebezien, hondtsdaghen, hyacinthus, kole, kreeft, kriecke, krijt, legh-ghelt, legh-penninghen, lippen, magdelieve-bloeme, mammen, meed, mijne, moerbezien, moes, mondt, moorderije, most, nacht, nectar, neuse, onderrock, ooghe, oost, orpiment, palm, pan, paternoster, peire, phoebus, pisse, porphiersteen, priapus, pruymen, purper, radijs, robijn, roose, roosen-boom, rosetsel, s. ians kruydt, schaemte, scharlaken, schelpe, schilderije, schouderen, silenus, speck, strael der sonnen, tarwe, tronie, vel, venus, vermillioen, verwe, vingher, vleesch, voorhooft, wanghen, was-licht, wassen-keersse, wijn, zalm, zee, ziele der vrouwen
roodtachtich: boesem, comeet-sterre, fruyt, hemels-broodt, lelie, locht, lucht, mane, manna, miere, narcisse, narcissus, nectar, onweder, phoebe, puyste, rieckerken, roose, rosetsel, saffraen, schaemte, torsch, tuylken, vrucht, was, water, wiltvercken, zonne
roodtmakende: bloedt, rosetsel
roodtneusich: drinckebroer, dronckaert, dronckenschap
roodtooghich: oude-man
roodtverwende: purper
roodtverwich: corael, hyacinthus, mondt
roof: rantsoen, voghel
roof des tijdts: mensche
roofdraghende: rugghe
roofstere: fortuyne, venus
roomenverlosser: cicero
rooms borgher: s. pauwels
roomsch: aflaet, aluyn, amsterdam, antwerpen, banckhouwer, boone, cardinael, carolus, flora, historie, hoere, ianus, ilia, iuvenalis, kercke, keyser, lucanus, lucretia, manier van dichten, mecoenas, medaille, obeliske, ovidius, pasquille, poste, religie, scipion, speelwaghen, stadt, stijle, theatrum, titus livius, tyber, vestales, vryheyt, wisselaer
roomschen poëet: ennius
roomschen-bisschop: paus
rooms-stichtere: romulus
roose: azijn, crans, edick, mondt, reuck, roodicheyt, vrystere, wanghen
roosenverwich: hulsel
rooster: tralie
rootachtich: appel, aurore, dageraet, dijghe, heupe, hout, kruydt, leeu, moeder-kruyt, xanthe
root-blinckende: sterre
rootmakende: cancer, priapus
rootsachtich: steenrootze
rootsen: aluyn
rootsich: aerde, fonteyn-adere
rootzachtich: kuyl
rootzen: bake
rootzenbewegher: noorden windt
rootzenslaende: bare
rootzsch: onvruchtbaerheyt, steen
rootzsteenich: plate, zandplate
rootzsteensch: herdicheyt
roovende: beck, cancer, cater, destinatie, dief, griffoen, haesticheyt, harpye, kercken-roover, kieckendief, klauwe, maeghdenschender, oorloghe, poot, scylla, voor-ordonnantie, wouwe
roover: kraen, mahomet, mars, pluto, sisyphus, soldaet, straetschender, wolf
roovers: arabers, beroovinghe, buyt, dief, duytschen, othomans, ruyters, sater
ros: cam, haer, hayr, metael, meulen, meulensteen
rosachtich: enghelsman, hase, water
rosch: aluyn, apollo, baerdt, balsem, golve, gomme, goutbloeme, hooft eens menschen, iaspis-steen, inct, ionghelinck, ionghen, knevelbaerdt, leeu, pekel, pisse, schotsman, sproeten, tarwe, vlacke, walluys, waterbare, weeghluys, wieroock, wiltvercken
rossende: zonne
rot: appel, ganse, kees, ketterije, roest, stanck
rottende: fruyt, geneverbezien, geneverboom, kuyl, messie, mesthoop, vrucht
rotterdammer: erasmus
rou: aendorenboom, aensicht, aerde, aers, ajuyn, armoede, baerdt, barbaren, barbarische menschen, been eenes menschen, berch, beyr, bock, bootsghezel, borst, borstelen, cam, castagnieboom, charon, cinghel vande peerden, citroen-appele, comeet-sterre, diamant, dorpman, droefheyt, duytschen, eers, ennius, eyckenboom, furien, ghedaente, ghelaet, gherste, gheyte, handtdwale, haren-kleedt, herdicheyt, hondt, hooft van een wildt swijn, huysman, idioot, klauwe, klisse, kracht, krancken, kudse, laken, leelijckheyt, lichaem, lijnwaet, linnen, loock, manier van dichten, mastboom, meed, metael, meulensteen, milo, mismaectheyt, moffele, naghel der handt, numiden, onbeleeftheyt, ondersoeckinghe der pijnbanck, ondervraginghe, onghemaniertheyt, onwetenheyt, ossenstouwer, ossenweyder, oude-man, pachtenaer, pachtere, parckement, peck, peire, peste, picardianen, pije, pijnboom, pinceel, plaester, plancke, ploech-yser, poot, pote, pyne, pynier, ram, rape, raserije, roch, roest, rootse, roskam, rugghe, ruve, samson, sant, savele, savie, schelpe, scheute, schipper, schocken, schockinghe, schorsse, slachter, slijckhosen, slot, smit, soldaet, sperre, steen, steert, stijle, strafheyt, stramijn, strengheyt, switsers, syde, tabbaert, thracia, thracianen, tijdt, tygris, veulen, visch, vlas, vleeshouwer, voerman, vrystere, vyle, wagheman, wanghen, weerwolf, wespe, wijnbrauwen, wilde menschen, wolf, worm, wortel, zeericheyt, ziecken
roubastich: boom, hout
rouhayrich: pan, sater, simme, wilde menschen
roukende: duyve, wilde-duyve
roukoukende: duyve, wilde-duyve
rouplaetse: kerck-hof
rouwaensch: quaerte
rouwich: beclach, begravinghe, beschreyinge, beweeninghe, graf-schrift, mistroosticheyt
rozijn: korf
rozijndraghende: cypressi-hout
rozijnich: aurore, dageraet
rozijnverwich: roodicheyt
ruch: borstelen, horde
ruchelaer: esel
rufrijk: aerde
rugghenkracht: rughstrangh, steertbeen
rughbindende: esel
rughdraghende: muyl-ezel, peerdt
rugh-ghevloghelt: pegasus
ruinerende: verlies
rumatijck: catarre, dulheyt, student
rumoerich: beroerte, furien, raserije
rust: hooftpeulinck, kerck-hof, oorkussen, vrystere
rustende: braeck-lant, moeyte, stade
rustghevende: lomber, lommer
rustich: ciraet, schermer, trommelslagher, vreucht, vrolijckheyt, vrouwe
rustlievende: swijghinghe
rustmoeder: nacht
ruudt: eekel, keersse
ruyich: fiel, hondt, rabaut, schorftheyt, schrobbere, schudde
ruym: africa, asia, harnas, overvloedicheyt, rustinghe, tijdt, veldt
ruyne: hope
ruyspijpdragher: herder
ruyspijpe: moesele, ruyspijpe
ruysschende: bare, beke, beroerte, bie, bladt, boghe, boom, charybde, fonteyn-adere, fonteyne, fuset, geschil, gherucht, gheruysch, ghetier, golve, haghel, koetswagen, loof, moesele, oever, onweder, pijl, ruyspijpe, schalmeye, schicht, sluyse, vlieghen, vloedt, vyer-pijl, water, waterbare, waterloop, windt, zee, zeekant
ruyters: leersen, parthen
s. pieters stadthouder: paus
sabiaensch: myrrhe
sabiniaen: numa
sacht: latouwe, ledicheyt
sack: coorde, touwe, zeel
saeyen: bandeken, gordijnen, haersnoer
saffraenrijck: lydien, maeonien
saffranen: libanus, reuck
sagittarisch: koker, pijlkoker
salaet: benneken, korf, mandeken
salaets: bevernelle, pimpernelle
salamijn: solon
salaminiaen: solon
salaminisch: hyacinthus
salarissen: prijs, weerde
salomons: ghelijckenisse, hierusalem, kercke, tempel, wijsheyt
salpeter-kakende: bus-poeder
samiaensch: iuno
sampsons: authoriteyt, maecht
samsons: kracht
sanctinnen: vrystere
sanisch: pythagoras
santen: beeldt
saphonisch: ode, zinghinghe
sappich: appel, druyve, ente, grenaet-appel, griffie, groen sap, oraegniappel, peire, surckel, verjuys, wijn, zoppe
sarasijnen: arabers, turcken
sardanapelsch: wellust
sardonisch: lachen
satansch: bekoringhe, temtatie
sater: bachus
saters-meester: bachus
sattijn: moffele, passement, wambays, wever
saturnisch: ceres, hemel, italien, iuno, iupiter, neptunus, pluto, seysene, sickel
satyrisch: berisper, iuvenalis
sausse: zoppe
scarlaet: genoffel
scepter-benemende: tweedracht, twist
scepterdraechstere: iuno
scepterdraghende: koninck, palm
scepterdragher: iupiter
scepterhoudende: monarch
schadelijck: achterclap, achterclapper, aenstoot, aenval, anghel, arbeydt, asta, atropos, beclach, beroerte, besmettinghe, boeye, bondtghenoot, brantstichter, bus-poeder, cloton, coloquinte-appelen, cortse, coude, cracht, destinatie, destructie, donder, doot, dulheyt, duyvel, dwalinghe, eergiericheyt, eerzucht, ercheyt, fortuyne, furien, gheschut, ghewormte, ghiericheyt, gramschap, gulsicheyt, haghel, hatinghe, heyrlegher, hondtsdaghen, hongher, ibenboom, ibenhout, ketterije, koophandelinghe, koopmans handelinge, krekel, kruydt, lachisis, laster, legher, mars, medea, meluwen, misdaet, mishaghen, mist, misval, mol, mosch, muys, nieuwicheyt, nijdicheyt, noteboom, oneer, onghelijck, ongheluck, onkruydt, onkuysheyt, onrecht, onweder in zee, oorloghe, oproer, overdaet, parcae, perijckel, peste, pijl, plate, prickel, quaetheyt, raedtslach, raserije, ratte, rispe, rootse, rupse, rustinghe, ruyne, schade, schande, schelmerije, schicht, schickinghe godes, schipbrekinghe, scorpioen, serpent, slanghe, snelheyt, sprinckhaen, stanck, stekinghe, sterre, stijvicheyt, stoot, strijdt, swaricheyt, teerlinghen, teghendeel, toelatinghe, tonghe, toorne, tribuyt, tweedracht, twist, val, verghift, verhinderinghe, verlies, verstooringhe, verswijgher, vlacke, voor-ordonnantie, vyandtschap, vyer, wapenen, water-vloedt, wellust, windt, worm, worp, ydele glorie, ys, yser, zandplate, zuyden-windt
schaduachtich: bitebau, boom, nacht, spoock, visioen
schaduwe: gheveynstheyt, hipocrisie, mensche
schaduwe des doots: oude-man
schaduwich: graf
schaeffelijck: hout
schaem: roodicheyt
schaemachtich: aensicht, armoede, blooheyt, dienstbaarheyt, ghedaente, ghelaet, maghet, musen, ooghe, roodicheyt, schaemte, voorhooft, vreese, weduwe, wroeghinghe, zeericheyt
schaemhaftich: onderworpinghe, subjectie
schaemloos: hovelinck
schaemroodt: misdaet, schult
schaep: herder, wachter
schaepherders: ghehucht
schaepherders-schrick: wolf
schaepherdersse: rachel
schaepken: oye
schaeps: kudde, ruet, smeer, surckel
schaepsvyant: wolf
schaers: scheire
schaersch: eeuwe
schafuytachtich: ghilde, quistgoedt
schalck: advocaet, aenlockinghe, aensiender, aenslach, aes, agamemnon, annibal, argument, banckhouwer, bedriegher, bedroch, bespieder, bespiedinghe, betrappinghe, bewijs-reden, boef, boosheyt, cupido, dief, dorpman, draeck, duyvel, egyptenaer, foret, fret, gheveynstheyt, guychelaer, haerman, hannibal, heldt, hipocrisie, hoere, hovelinck, huysman, iacht, iaghere, kamerspeelder, kecke, lackey, leughen, liefde, listicheyt, loghene, loosheyt, mahomet, mensche, miere, narcisse, narcissus, neerstig onderstaen, ondersoeckinghe, ooghe, oude-man, oudt-wijf, overvallinghe, parisianen, parte, parthen, pluymstrijcker, rabaut, roffiaen, roover, schimpreden, sicilianen, simme, sisyphus, smeeckinghe, spie, spinnekoppe, tarbot, valck, venetianen, verswijgher, vleyaert, vlysses, voghelaer, voorsprake, vosch, vrouwe, vrystere, weerdt, wildtbraet, wilt, wisselaer, woordt, zeeroover
schalckachtich: mercurius, overspel, vrouwe
schalien: dack
schamel: reynicheyt
schamper: schimpreden, woordt
schampich: spreeckwoordt
schandael: placcaet
schandelijck: achterclapper, aegisthus, armoede, atropos, ballingschap, bastaert, begheerlijckheyt, blamatie, blooheyt, boer, boete, breucke, castijdinghe, cupido, dienstbaarheyt, dronckenschap, eerloosheyt, ercheyt, erghernisse, fenijn, galghe, gheltgiericheyt, ghelubden, helena, heliogabalus, injurie, ledicheyt, leelijckheyt, libertijnen, liefde, meyneedighen, misdaet, mismaectheyt, oneere, onkuysheyt, overspel, priapus, quaetheyt, roepinghe, roover, schandael, schelmerije, schreeu, schult, simonie, straffe, straffinghe, strafheyt, swaricheyt, tweedracht, twist, venus, verghift, verlies, vluchtinghe, vrijgheesten, wellust, wreetheyt, zonde, zotterny
schandelijck gheboren: wonder
schandich: achterclap, afvallighe, ballingschap, bastaert, beroovinghe, beul, boef, eergiericheyt, eergierigaert, eerloosheyt, eerzucht, faute, fortuyne, ghekrijsch, gheroep, hannentaster, hinnentaster, hoereerder, hoerenjagher, kleynmoedicheyt, luyse, maeghdenschender, nero den tyran, pockighen, rabaut, roof, sardanapalus, schaemte, sodomitisch, tereus, tityus, tooverersse, venus, verwijt, vlacke, vluchtinghe, weemoedicheyt, zeericheyt
schandt: placcaet
schants: rootse
schapen: kees, parckement, scheire, vel
schapers: hutte
scharlaken: laken, pruymen, tabbaert, vermillioen
schat: boeck
schat des menschen leven: historie
schatmeester: thresorier
schattelijck: prijs, weerde
schatvergaderaer: oude-man
schaver: beeldtsnijder
schedder: hout, plancke
scheef: beck, been eenes menschen, boghe, grinsinghe, hoep, horen, kreupelen, mickinghe, reep, wortel
scheefhoutich: wijngaert
scheel: ghesichte, ooghe, penseelbloeme
scheelooghsch: hatinghe, nijdicheyt
scheen: been
scheeps: ancker, bake, cabel, golve, harnas, iacht-schip, koorden, peck, rustinghe, seloupe, stierman, stoot, verlies, waterbare, zeyl
scheer: draet, haer, hayr, mes
scheerder: pachtenaer, pachtere
scheir: scheire
scheldende: been van een ghedicht, geschil, kijver, kijvinghe, mondt
schelder: advocaet, haerman, voorsprake
schelffer: schelpe
schelfferachtich: karper, plate, schorsse, zandplate
schelfferende: pinne, puncte, rootse, visch
schelmachtich: dootslager, moorder
schelmsch: achterclapper, aenslach, afvallighe, bedriegher, bedroch, beroovinghe, bloedtschande, bondtghenoot, boosheyt, brantstichter, dief, eergiericheyt, eerzucht, faute, hoere, hoereerder, hoerenjagher, kecke, kercken-roover, maeghdenschender, meyneedighen, misdaet, misval, ongheluck, ongherechticheyt, overspel, parte, raedtslach, roffiaen, roof, roover, roovinghe, schalckheyt, slets, soldaet, strafheyt, verrader, verraderije, vodde, wellust, wreetheyt, zeeroover
schelpachtich: becken, peirle-moeder, visch
schelpe: lyre, voute, welfsel
schelpich: schildtpadde
schelt: woordt
scheltwoordich: overlast
schemelinghe: ooghvleck, schelle
schemerachtich: verblindinghe
schemerende: ooghe
schenck: pot
schencker: huerlinck, knecht
schendich: aenslach, oneer, schaemte, schande
schendighende: wilt-vyer
schenissche: atalanta
schep: becken
schepen: quitantie
schepenen: brief, oordeel, vonnisse
schepper: godt
schepper des aerdtbodems: godt
schepsel: mensche
scherf: bier
scherlich: penne
schermer: ionghelinck, ionghen, pollux
schermutselende: strijdt
scherp: achtneminghe, advocaet, anghel, azijn, beck, betonie, bier, biese, bijle, bijtinghe, bitterheyt, bladt, boterbloeme, brem-haghe, coude, coutelas, dagghe, deighen, distele, donder, doorne, duym, edick, eghel, elsen, fluytinghe, furien, gheest, gheklanck, ghesichte, ghezangh, groen sap, haeck, hekel, hellebaerd, herssenen, hielen, hitte, huylinghe, kinne, klauwe, kleyn ajuyn, koutere, lancidragher, lancie, lancier, loock, loof, mane, mes, miere, mispelen, naghel, naghel der handt, netel, neuse, neusgaten, ondersoecker, ondersoeckinghe der pijnbanck, ondervraginghe, ooghe, opperste, oude-man, pachtenaer, pael, penne, pennemes, peste, pijcke, pijl, pinceel, pinne, ploech-yser, poegniaert, poot, prickel, puncte, radijs, rape, raserije, reuck, roest, rootse, roskam, rugghe, ruve, ruytenkruydt, sauce, schaloegnien, schave, schene, schicht, schildeken, schimpreden, schreeu, seysene, sickel, smaeck, sperre, spiesse, spijcker, spoor, spore, staeck, steen, steenrootze, steert, stekinghe, stemme, strael der sonnen, suppositorie, tijdt, tolle, tonghe, top, toppe, toren, verjuys, vernuft, versenen, verstandt, voor-onder van een schip, voorsprake, vrouwe, vyer, vyle, waerneminghe, water, weduwe, wespe, wetten, windt, woordt, yser, ysope, zanck, zonne, zorghe
scherpende: pyne
scherphoorende: mol
scherpneusich: krancken, ziecken
scherprieckende: brackhondt, speurhont
scherpsinnich: achilles, ambachtsman, argument, aristoteles, athenen, behendicheyt, bewijs-reden, bie, boeckverkooper, capiteyn, catullus, executeur, fransman, ghestaltenisse, griecken, hooftman, inventeur, konstenaer, listicheyt, loosheyt, mensche, navolghinghe, notarius, orateur, oratie, overlegghinge, oversetter, ovidius, pallas, rechter, richter, schrijver, sonnet, sophisterije, student, uytsprake, vernuft, verstandt, vindere, vlysses, volbrengher, vrije-konste, vrouwe, wackerheyt, werckman
scherpstekende: kreeft
scherpziende: draeck, ghier, lince, los, losch
schetterende: donder, gheklanck, ghekrijsch, gheluyt, gheroep, gherucht, ghetier, lachinge, nachtegael, oproer, oratie, roepinghe, schalmeye, scheet, stemme, strijdt, trompette, windt, woordt, wtsprake
schetterer: leeuwerck-voghel
scheurmakende: beroerte, onghehoorsaemheyt, tweedracht, twist
scheurmakich: ketterije, secte
scheutachtich: wijngaert-rancke
scheutvrij: helm, helmet, krijghs-rock, pantsier, rondasse, schildeken
scheydt: cus, haer, hayr, muer
scheydtsmuer: ihesus christus
scheyer: esel
scheytsman: rechter, richter
schickelijck: bequaemheyt
schietende: donder, licht, schimpreden, sterre, zaet
schietsterre: cupido, liefde
schijnbaer: monster van eenich dinck, stael van eenich dinck, top des hoofts
schijnende: aensicht, blixem, brandtstock, claerheyt, dach, donder, druppel, fackel, ghedaente, ghelaet, ghenster, goudt, hemel, hout-werck, koper, lampe, licht-vat, lof, mane, planeetsterre, sterre, strael der sonnen, tortse, vyer, vyer-panne, zonne
schijnheylich: gheveynsden, hipocrijt
schijnlijck: blinckinghe, luyster, voetstappen
schijt: hoeck, pot
schilder: penne, pinceel
schilder des hemels: s. ian evangelist
schilderende: pinceel
schilderijebeminner: ronsart
schilderijen: gheschrift, schrift
schilders: ciraet, couleur, veranderinghe, verscheydenheyt, verwe
schildtdragher: soldaet
schildtpaddighen godt: neptunus
schilmakich: weerspannicheyt
schiltknecht: castor, ruyter
schiltpadde: slecke
schimmel: stanck
schimmelich: garstheyt, rot, schimmel, verrottinghe
schimp: placcaet, requeste, rymken
schimpelijck: gheveynstheyt, hipocrisie
schimper: zoylus
schimpich: achterclap, asta, bootse, bootsicheyt, cicero, comedie, gabberaer, kluchte, koutinghe, laster, roepinghe, slachter, vleeshouwer
schimpwoorden: injurie
schipbrekende: aenstoot, aenval, beweginghe, steenrootze, vloedt
schipbrekich: bare, cracht, onweder in zee, perijckel, rootse, schade, scylla, snelheyt, stijvicheyt, tempeest
schipdraghende: water
schipper: charon, palinurus, schreeu, stierman, visscher
schippers: ancker, bake, coorde, gallerije, haeck, nachtglas, pije, roef van een schip, schuyte, sperre, touwe, voor-onder van een schip, zandtlooper, zeel, zeyl, zomer
schippers vyant: onweder in zee
schippersse: nereyden, nesea, thetis, venus
schiprijcke: hollandt
schobbich: dolphijn
schoen: lap, slets, vodde
schoenmakers: elsen, peckdraet
scholferachtich: berch
schollen: ys
schommel: cock
schoolsch: disputatie, student
schoon: abdije, absalon, adonis, aegina, aensicht, aerdicheyt, agaetsteen, albastren, amaranthus, amsterdam, antwerpen, apollo, appel, atijs, aurore, bagghe, bedde, bedt-panne, bedtstede, beeldt, beemt, beke, beroovinghe, blinckinghe, bloeme, blosinghe, boeckwinckel, boesem, boomgaert, boordt, borst, borsten, borstkens, brabandt, brief, broeder, bruydegom, bruydt, buffet, cabinet, christus-ooghen, circe, claerheyt, cleopatra, coe, coeye, cottoen, couleur, dach, dack, daden, dageraet, daphne, diana, dido, dienstmaecht, dione, dochter, drinckvat, druyve, dryades, duysentschoon, duyve, egyptenaer, endymion, euridice, europa, feyten, flora, fluweel, fonteyn-adere, fonteyne, frenie, fruyt, ganymedes, garsten-water, genoffel, ghedaente, ghelaet, ghelievekens, ghelijckenisse, ghelt, ghesichte, glas, glasvenster, goddinne, golve, gratie, haer, hals, halsbandt, halscieraet, hamadryades, hamel, handen, handtdwale, hayr, hayrlocken, hebe, helena, hemde, herdersse, historie, hoere, hof, hooft eens menschen, hout-werck, huysraedt, hyacinthus, hylas, hymenaeus, iason, iaspis-steen, ieught, ionckheyt, ionckwijf, ionghelinck, ionghen, iordane, iouffrouwe, italien, iudith, iuweel, kameniere, katte, kindt, kleedt, koetse, kop, kriecke, kruydt, lachen, lampe, landtschap, latona, leda, leden, lelie, lemmere, lenten, leverkruydt, lichaem, licht, licht-vat, lief, lijnwaet, linnen, lucretia, luyster, luyte, magdelieve-bloeme, maghet, mammen, man, mane, manier van dichten, mantel, marber, maria, matte, meestersse, middach, moeder, mondt, monster van eenich dinck, narcisse, narcissus, nayaden, neuse, nieuwicheyt, nonne, nymphen, ode, oever, omphale, ooghe, oraegniappel, orithia, overrock, palm, papegaey, papier, paradijs, parijs, parthenope, paternoster, pau, peirle, penelope, phoebus, pilaer, planeetsterre, pleyne, poppe, porphiersteen, priamus, recht-tafel, reliquien, reynicheyt, rhodes, rieckerken, rinck, robijn, roof, roose, saffraen, sara, satijn, schaeckberdt, schaemte, scharlaken, schatkamerken, schene, schilderije, schotsman, semiramis, servette, slachoorden, spieghel, spierinck, stadt, stael van eenich dinck, stijle, strael der sonnen, susanna, swane, syde, tabbaert, tack, tafelberdt, tapisserije, tessche, thebe, tijdt, triumphe, tuylken, tuyn, tyrius, uytsprake, veersken, veldt, venegien, venus, verguldinghe, verhael, verklaringhe, vermillioen, vers, verwe, victorie, violette-bloeme, voeten, voorhooft, voorlaken, vriendinne, vrije-konste, vrouwe, vrucht, vrystere, wanghen, warande, was-licht, wassen-keersse, water, waterbare, weyde, wijngaert, wilde-duyve, witticheyt, woorden, woordt, yvoor, zeekant, zeghen, zilverkruydt, zilverwerck, zinghinghe, zone, zout-vat, zuster
schoone-rebellich: vrystere
schoonhayrich: dochter
schoonheyts-vyandt: oudtheyt
schoonkens: ganymedes
schoonlijvich: mensche
schoonluydende: orghel
schoonmakende: bessem
schoonrogghe: broodt
schoonschijnende: ciraet
schoonsprekende: bedriegher
schoonspreker: advocaet, chronijck-schrijver, coppelaer, iaerboeck-schrijver, voorsprake
schoontael: boef, rabaut
schoonvader: minnebroeder, minrebroeder
schoonvoetich: peerdt
schoon-voortdoende: overspel
schorft: bedelaer, fiel, leeu, rabaut, schrobbere, schudde
schorftich: wilt-vyer
schors: meulen
schorssich: pocxkens, zeericheyt
schotellecker: lacker, lacker-tonghe
schotsch: wolle
schouder: bult, servette, voorlaken
schoutens: stoel, zetel, zit-plaetse
schouvaghers: bessem, garde, roede
schouw: herten rhee, hinden rhee, voghel
schouwelijck: dulheyt, duyvel, melaetsch, peste
schouwen: roet, roock, zoet vande schouwe
schrabbende: klauwe, poot
schraechachtich: lene
schrael: stemme
schram: lickteecken
schrambeckich: hoereerder, hoerenjagher, soldaet
schranckelende: ouwevaer, oyevaer
schrander: merch
schrapelachtich: wanghen
schreeustere: swaluwe
schreeuwende: aenstoot, aenval, ghekrijsch, gheroep, kindtsheyt, lachinge, mondt, oproer, reygher, roepinghe, wiltvercken
schreyende: aensicht, beclach, droefheyt, dronckaert, elegie, fiel, ghedaente, ghelaet, kindtsheyt, leetwesen, mauwinghe, mistroosticheyt, rabaut, roepinghe, schrobbere, schudde, treur-liedt, weduwe
schreyich: venus
schrickel: maendt
schrickelijck: afgrondt, beeste, bestorminghe, bloedtstortinghe, briesschinghe, brullinghe, comeet-sterre, demon, donder, gheschut, koutinghe, monster, moordt, neerlaghe, teecken, tempeest, tyran, val, verghift, verschrickinghe, vervaertheyt, vreese, wonder-dier, zee
schrickel-maendt: sprokelle
schrijende: gheyte
schrijf: papier, penne
schrijn: kiste
schrijnwerckers: schave
schrijvende: secretarius
schrijver: greffier, ovidius, penne
schrobbende: fiel, rabaut, schrobbere, schudde
schromelijck: mars
schromende: stierman
schromich: briesschinghe, brullinghe, executeur, volbrengher, vreese
schryende: been eenes menschen, voeten
schubachtich: krijghs-rock, pantsier
schudde: wan
schuddeboller: munninck, oude-man
schuddebolstere: nonne
schuddende: angst, benautheyt, bevinghe, daveringhe, fiel, handt, heyrlegher, hooft eens menschen, kranckheyt, kreupelen, legher, onsterckheyt, oude-man, pockighen, rabaut, rechter-handt, schrobbere, schudde, steert, tabbaert, vreese, wieroock-vat
schuer: deure, duyve, lap, sant, savele, wilde-duyve
schuerborsen: proces
schuldich: aendachticheyt, dienaer, faute, ghehoorsaemheyt, godtvruchticheyt, gratie, hulde, iaer-ghelt, misdaet, obligatie, pensioen, plicht, tol, tribuyt, voldoeninghe
schulp: sant, savele
schultbrief: obligatie
schult-plichtich: borghe
schutter: acestes, aeneas, paris
schutters: enghelsman, parthen, scheut
schuttersse: diana
schuyffelaer: herder, pan, voghel, voghelaer
schuyffelende: boghe, donder, draeck, fuset, gheruysch, ghetier, nachtegael, noorden windt, oever vande zee, onweder, papegaey, philomela, pijl, pypere, schicht, serpent, slanghe, slingher, stemme, visioen, vyer-pijl, windt, zuyden-windt
schuyl: hoeck
schuym: schelpe
schuymachtich: bier, bobbel, oceaen, oever vande zee, quijl, speecksel, wijn, zeever
schuymbeckende: bespringher, furien, raserije
schuymbeckich: toorne
schuymende: baers, beke, breydel, dulheyt, eulsaet, furien, ghebas, gheblaf, golve, gramschap, neptunus, nereus, oever, peerdt, poel, quijl, raserije, slecke, staende water, toom, tygris, vloedt, vochticheyt, water, waterbare, waterloop, wiltvercken, wolf, zee, zeekant, zeever, zout
schuymer: zeeroover
schuymich: bare, onweder in zee, pisse, silenus, vendange, venus, wijn, wijntijdt, zeughe, zoch
schuyns: venster
schuyts: ancker
schuytvoerende: water
schuyvende: strick
scrupuleus: by-gheloof, disputatie, doorganck, iode, passagie, questie, superstitie, sware vraghe, wroeghinghe, zorchvuldicheyt
scyatisch: flerecijn
scyriaen: pyrrhe
scythen: parisianen
scythianen: parthen
scytiaen: zenon
scytisch: amasones, amazonen, barbaren, barbarische menschen, bijle, calissihout, diana, esmeraudt-steen, hellebaerd, koker, pijl, pijlkoker, schicht, strafheyt, thracia, wilde menschen, wreetheyt
secreet: bespieder, bondtghenoot, brief, bybel, cabinet, ghemeynsaemheyt, greffier, hoeck-kamerken, hol, kiste, koutinghe, lief, mane, munninckerije, nacht, notarius, oore, parthen, schat, schatkamerken, secreet, speloncke, spie, swijghentheyt, venus, verborghentheyt, verrader, verraderije, verswijgher, vriendinne
secretaris des verdriets: eenzaemheyt
secretaris godes: propheet, s. ian evangelist
secretarisen lesse: protocol
secropisch: athenen
sectarisch: ketterije
secten-vyandt: christen
sectisch: fantasije
seditieus: bede, begheerte, lust
sententie-dichter: seneca
sententieus: argument, bewijs-reden, koutinghe, lucanus, pindarus, spreeckwoordt, tragedie, veersken, vers, woorden
septer-dragher: bachus
sergeants: bijle, hellebaerd
sermoonen: oratie, uytsprake, woordt
serpen: grenaet-appel, smaeck
serpent: basiliscus
serpenten: bijtinghe, fenijn, marber
serpentenvoet: typheus
serpentenvyandt: esschen
serpentijnsch: draeck, kruydt
serpentisch: gorgones, slanghe, stellio
serpents: stekinghe
siciliaen: acestes, phelaris, polyphemus, stesichorus
siciliaensch: aetna, agaetsteen, ceres, charybde, empedocles, mereminne, proserpina, puymsteen, reusen, scylla, vulcanus
siciliden: musen
sicilien-grouwel: polyphemus
sicilischs: solpher
sijde: veranderinghe, verscheydenheyt
sijde ghevende: cypren
sijden: bandeken, boordt, camelot, frenie, gordel, gordijnen, haersnoer, handtschoenen, koordeken, passement, quispel, riem, rijghnestel, satijn, taffetaf, tapisserije, touken, wambays, winde
sijden-rijck: lions
sijdich: fluweel
silenus kindt: bachus
simmen: dans, ghedans
simpel: onnooselheyt
singhstere: lyre
sirckende: mussche, sprinckhaen
sisiphidsch: vlysses
sitterende: cortse, demon, duyvel, vreese
slach: haghel, meulen, oorden
slachtmaendt: november
slachvolghende: trommelslagher
slachvreesende: huerlinck, knecht
slaef: dienaer
slaefken: muyl-ezel
slaefsch: beroovinghe, eergiericheyt, eerzucht, ghevanckenisse, last, onderdanicheyt, roof
slaende: adere, donder, haghel, klocke, onweder, stamper, trommel, trompette
slaep: swijn, vercken, wieghe, wijn
slaepachtich: letargia
slaepbandeken: bandeken
slaepkruyt: eulsaet
slaeplievende: luyicheyt
slaeps: bedtstede, koetse
slaepwachter: neuse
slampamper: ghilde, quistgoedt
slangachtich: ael, palinck
slanghen: hol, verghift
slanghich: megoera
slanghwijse: borstweeringhe, seine
slap: azijn, blooheyt, borsten, edick, ghemoedt, hitte, luyicheyt, mammen, moedt, ouderdom, penne, traegheyt, uren, visch, zomer
slapende: beyr, beyrinne, coude, droom, dulheyt, letargia, lethe, luyicheyt, peste, poel, proces, slaep-ziecte, slanghe, vyvere
slapere: endymion, palinurus
slaperich: duysterheyt, duysternisse, endymion, eulsaet, fenijn, ledicheyt, letargia, lomber, lommer, luyicheyt, nacht, onachtsaemheyt, onkruydt, oudtheyt, palinurus, poel, ronckere, slaep-ziecte, staende water, verghift
slaperichmakende: letargia, onkruydt
slappich: druyve
slave: arbeydt, ghehoorsaemheyt, ghevanghenen, ghierigaert, gierighen, minnaer, vrijer
slavich: dienstbaarheyt, dienstmaecht, ghevanckenisse, ghevanghenen, ghiericheyt, huerlinck, ionckwijf, kameniere, knecht, miere, wellust
slecht: aenvanck, ambacht, ampt, antwoorde, armoede, beghintsel, bie, boersheyt, caf, camelot, cappe, dochter, duyve, dwalinghe, epimetheus, eva, garde, ghebedt, ghelach, gheveynsden, godtvruchticheyt, handtschoenen, hannentaster, herder, herdersse, herten rhee, hinden rhee, hinnentaster, hipocrijt, huerlinck, hutte, idioot, ieught, ionckheyt, keerskorf, knecht, kruydt, lam, lammeken, leer-jonghen, leerskens, le-vlas, man, minnaer, minnebroeder, minrebroeder, munninck, muyl-ezel, narre, nonne, onnooselheyt, onverstandt, onwijsheyt, ootmoedicheyt, ossenstouwer, ossenweyder, pels, prebende, pypken, roede, taffetaf, vel, venus, verblijdinghe, vlaminck, voetstappen, voghel, vraghe, vrijer, vrouwe, wilde-duyve
slecken-vyandinne: echdisse
sleet: pruymen
slempende: gulsigaert
slesischs: lijnwaet, linnen
sleuteldraghers: s. pieter
sleypende: coloquinte-appelen, ghember, kleedt, mantel, porceleyn, serpent, slecke, veyl, worm, wortel
sleyphaeck: haeck
sleypich: volghinghe
sleypstere: slanghe
slibberachtich: ael, aerde, eere, fortuyne, hoere, lamproye, oorsake, ouderdom, palinck, qvabbe, ryckdom, winter
slibberende: authoriteyt, bol, goederen, golve, maecht, maendt, rijckdom, uren, veersken, vers, waterbare
slibberich: dach, goudt, handen, leven, lot, louwe, onweder, slaep, strael der sonnen, tijdt, tyber, vaeck, voetstappen, weerelt, wellust, ys
slickebrock: lacker, lacker-tonghe
slijck: hoeck
slijckachtich: ael, fonteyne, kuyl, lijm, marasch, palinck, sant, savele, water
slijckerich: aerde, blase, careelsteen, doorganck, dorp, garstheyt, gote, lamproye, messie, mesthoop, mist, modder, oever vande zee, passagie, poel, python, riole, schimmel, scholle, slets, staende water, stanck, strate, sweere, swijn, vercken, vlacke, vodde, vuylicheyt, vuylnisse, wech, zeericheyt
slijm der aerden: mensche
slijmachtich: ael, aerde, bosboom, braessem, egele, lamproye, louwe, marasch, messie, mesthoop, modder, palinck, palmboom, pekel, porceleyn, spontie, vochticheyt
slijmich: aberdaen, baers, biese, grondt, louwe, nijl, peirle-moeder, penssen, poel, puyt, roch, schildtpadde, scholle, staende water, vorsch, vuylicheyt, vuylnisse, water
slijp: meulen
slim: bedroch, been eenes menschen, listicheyt, oever, schalck, twijffelachticheyt, venus, veyl, vrystere, wech, wijngaert-rancke, zeekant
slimloopende: water
slincker: oore, palm
slincsch: rondasse
slingherende: ael, danssaert, loop, loopingh, palinck, serpent, veyl
slingheslangheren: wijngaert
slocke: beetken
slockende: fiel, gulsigaert, lacker, lacker-tonghe, rabaut, schrobbere, schudde
slocker: dog-hondt
slockerich: appetijt, backhuys, beyr, eet-lust, eyndtvoghel, ghier, griffoen, gulsicheyt, gulsigaert, harpye, hongher, kele, kieckendief, lijster, openen mondt, schudde, soldaet, swijn, tygris, vercken, visch, voghel, walvisch, witvisch, wolf, wouwe
slockersse: swane
slodder: bocxens, koussens
sloffich: onachtsaemheyt, voetstappen
slommen: wijngaert
sloofachtich: schotsman
slootmakers: aenbilt
sloots: riet
slordich: dienstmaecht, ionckwijf, kameniere
slot: grendel
slotel des iaers: ianuarius, loumaendt
sluymachtich: slaep-ziecte
sluymerende: oude-man
sluyt: doose
sluytende: argument, bandeken, bewijs-reden, breydel, brugghe, cinghel vande peerden, deure, handthave, handtriem, hul-ghetuych, hul-yser, kin-yser, nijpinghe, nijptanghe, ooghschellen, orghel, persse, poorte, potheys, roef van een schip, strop, toom
sluytere: pan
smackende: swijn, vercken
smadelijck: oratie, overlast, roepinghe, schimpreden, vlacke, wtsprake
smader: zoylus
smaeck-ghevende: zout
smaetwoorden: injurie
smakelijck: ajuyn, ambrosia, anys, appel, blosinghe, broodt, calissihout, cappers, cappuyn, castaigne, cus, eerdtbezien, fruyt, hamme, hespe, koeck, kost, kruydt, melck, meloene, nectar, note, oesters, olie, olyve, peire, reuck, saffraen, sauce, smaeck, spijse, tarwe, venckel, voedtsel, vrucht, vyghen, wijn, worste, zoeticheyt, zout
smakende: anys, vleesch
smal: bandeken, bedtstede, boordt, frenie, haersnoer, handtdwale, hol, hooftpeulinck, keerskorf, koetse, oorkussen, passement, plancke, stramijn, vloedt, waterloop, wech
sme: hamer
smeden: smisse
smeden godt: vulcanus
smedende: hamer, slootmaker, smit, vulcanus
smedens: aenbilt
smeeckachtich: vrystere
smeeckende: abdisse, absalon, aendachticheyt, aenlockinghe, aensicht, aenvanck, aerdicheyt, arbeydt, bedriegher, bedroch, beghintsel, betooveringhe, blosinghe, blyschap, boesem, boosheyt, catullus, coppelaer, coppelersse, cus, duyve, elegie, flatteerder, ghebedt, ghedaente, ghelaet, ghesichte, gheveynsden, gheveynstheyt, ghezangh, goederen, gonste, goudt, gratie, gunste, hamel, handen, hipocrijt, hipocrisie, hoere, hope, hymenaeus, iaghere, ionghe koe, iudas, ketterije, klachte, klauwe, lachen, ledicheyt, lenten, leven, lieflijckheyt, lippen, lof, maghet, medelijdenheyt, menander, mereminne, mondt, musen, neerstig onderstaen, netteboef, nonne, omhelsinghe, ondersoeckinghe, onkuysheyt, onthalinghe, ooghe, ooghenwinckinghe, ootmoedighe bedinge, orpheus, palm, papegaey, parthenope, pasithar, peerdt, penne, phaleuces, pluymstrijcker, poot, pypere, requeste, reuck, rieckerken, rijckdom, roffiaen, ryckdom, schalck, schildtpadde, simme, spel, spottere, steert, stemme, stier, supplicatie, tonghe, treur-liedt, tuylken, tytelen, veers, veersken, venus, verrader, verraderije, verroeringhe, vers, verswijgher, vleyaert, voedtstere, voester-vrouwe, vrede, vrouwe, vyer, weerdt, wellust, wesen, westen-windt, wilde-duyve, woordt, ydelheyt, zalve, zanck
smeecker: hovelinck, ovidius, vlysses
smeecstere: fortuyne, vrystere
smeerachtich: pannekoecken, struyven
smeerich: olie, ruet, smeer, zalve
smeltende: sneeu
smertelijck: afscheyt, angst, beclach, benautheyt, doot, droefheyt, elende, flerecijn, graveel, hertsweer, hitte, huylinghe, injurie, knip, kranckheyt, martirisatie, medelijdenheyt, nijpinghe, overlijden, overlijdinghe, passien des gheests, pyne, schade, schickinghe godes, stervinghe, stoot, tweedracht, twist, uytvaert, val, vertrec, vyer, weedom, wonde, ziecte, zorchvuldicheyt, zuchten
smertelijdende: krancken, ziecken
smertende: catarre, ghenster, hertsweer, hondtsdaghen, oorloghe, pijnbanck, puyste, vlamme-vyers, vorst, ys
smerten-slave: mensche
smertich: acheron, armoede, banninghe, buyck-pijne, catarre, ghevanckenisse, ghevanghenen, gramschap, leetwesen, mistroosticheyt, persecutie, pisse, pockighen, quellagie, quellinghe, strael der sonnen, tranen, vervolghinghe
smetsch: garsten-water
smettelijck: blamatie, overspel
smetten: vlacke
smirniaen: homerus
smisse: meulen
smits: aenbilt, hamer, tanghe
smout: meulen
snackende: stemme
snaecklustich: bede, begheerte, lust
snapper: dog-hondt, haerman, hondt, spottere
snappich: zoylus
snapstere: rave
snateraer: boef, quackzalver, rabaut
snaterende: achterclapper, fonteyne, voghel
snaterersse: exter, kraeye, lyre, voedtstere, voester-vrouwe
snateressen: musen
snaterich: gheklap, stemme
snedich: vyle
sneeuachtich: haghel, locht, lucht, noorden windt
sneeudragende: apenninus
sneeuwende: ys
sneeuwich: alpenberch, berch, borsten, coude, december, hemel, ianuarius, kristalijn, libanus, loumaendt, mammen, parnasus, scythen-landt, thracia, windt, winter, wintermaendt, witticheyt
sneeuwit: aensicht, boesem, borst, borstkens, ghedaente, ghelaet, handen, melck, papier, voorhooft, yvoor
snel: alarm, coude, doot, gallerije, gheest, iacht-schip, mercurius, peerdt, pijl, schermer, scheut, schicht, seloupe, vlieghinghe, vlyticheyt
snelvoetich: hondt
sneppen: pertrijs
snijdende: beck, beeldtsnijder, coude, coutelas, dagghe, deighen, diamant, koutere, leetwesen, lemmere, mes, pennemes, ploech-yser, rapier, saghe, scheire, seysene, sickel, stael, sweert, vyle, windt, woordt, yser
snijder: beeldtsnijder, wijngaerdenier
snijdt: mes
snoer: koordeken, touken
snoey: mes
snofachtich: catarre
snood: afvallighe, ambacht, ambachtsman, ampt, arbeydt, armen-mensche, armoede, beul, boef, caf, dienstbaarheyt, doodinghe, dwerch, eergiericheyt, eerzucht, faute, ghemeyn, ghepuffel, herder, hoere, hoereerder, hoerenjagher, hutte, ialoursheyt, injurie, kecke, konstenaer, mensche, misdedigher, moorderije, naenken, netteboef, ondanckbaerheyt, ootmoedicheyt, ossenstouwer, ossenweyder, parte, penssen, pluymstrijcker, potbacker, rabaut, schommelkock, tijdt, traegheyt, turcken, venus, vleesch, vuylicheyt, vuylnisse, wees-kindt, wever, wordel, worm, zonde
snoot: doecxken, slets, voddeken
snorckende: ronckere
snotachtich: snot
snottich: neusgaten
snuffel: neuse
snuffelaer: hondt
snuffelende: neusgaten, versnoteringhe
snuffelschappraey: lacker, lacker-tonghe
snuffende: lacker, lacker-tonghe
snutdoecken: fenijn
snuyvende: neuse, ronckere
sober: abstinentie, bancket, cokene, dochter, leven, maeltijdt, onthoudinghe, oudtheyt, seneca, spagniaerden, sparicheyt, vasten, vasten-dach
socratisch: plato
sodomitisch: bloedtschande
soel: windt
soldaet: paris, vlysses
soldaten leydtsvrouwe: pallas
soldenier: waechhals
solemnel: eedt, eere, feest, feest-daghen, kercken-dienst, kerck-gheboden, maeltijdt, ondertrouwe, testament, wtersten wille
solfferachtich: aetna
solfferich: aerde
solliciteerder: haerman
solliciterende: coppelaer
solonisch: wetghever
solonsch: wetten
solvabel: borghe
somer: cancer, damp, gherste, hitte, hondtsdaghen, koeckoeck, krekel, stof, sweet, tarwe, tijdt, zeepe, zonne
somer-kruyt: camillen-bloeme
somers: dorst, iulius, radijs, seysene, sickel, walluys, weeghluys, zomerloove
somer-trompetter: leeuwerck-voghel
sommaris: besluyt, besluytinghe, proces, resolutie
somme: legh-ghelt, legh-penninghen
sonachtich: smit
sone: iupiter
sone des jaers: zomer
sone saturni: hemel
sone van iupiter: apollo
sone van nichomachum: aristoteles
sone van vulcanus: cacus
sonne: godt, vrystere
sonne-beminner: oraegniboom
sonnen: claerheyt, damp, ghesichte, haringhe, hitte, licht, ooghe, ophalinghe, reghen, stof, urewerck, urewijser, wijser
sonnen dochtere: pasiphae
sonnen kamenieren: uren
sonnen opganck: oost
sonnen soon: phaethon
sonnen-eylandt: rhodes
sonnenhinder: wijngaert-looven, wijngaert-waghen
sonnen-kindt: aesculapius, circe
sonneschijnende: dach, middach
sonnetten: veersken, vers
sophistijck: dranck, medecijne, recepte
sophistisch: apoteker, argument, bewijs-reden, disputatie, specerije, twijffelachticheyt
sorbonisch: doctoor
sorchvuldich: ionghelinck, ionghen
sottinne: vrystere
sout: sweet
soutachtich: oever vande zee
spa: aurore, avont, dageraet, kruydt, mispelen, nacht, olijfboom, olyve, peire, tack, thymus
spacerich: laweyt, vermakinghe
spaensch: broodt, cappe, grenaet-appel, kriecke, lemmere, naelde, pocken, pype, rapier, stalknecht, sweert, vlieghen, vlies, wijn, wolle, yser, zeepe
spaens-leiren: leerskens, schoenen
spaetsieus: gallerije
spaeyvruchtich: moerbezien
spagniaert: lucanus, quintilianus
spantsel: bandeken, haersnoer
sparich: soberheyt
spartaen: lycurgus
spartaensch: helena, leda, marber, menelaus, pollux
speciael: recht
speculatief: bemerkinghe, contemplatie, eenzaemheyt
speculerende: aensiender, astronomijn, physicien, sterrenkijcker, waerzeggher
speeckselich: tonghe
speel: bol, caetsbaen, rakette, schaeckberdt, schavot, schuyte, teerlinghen, waghen
speelachtich: lam, lammeken
speelbal: bal
speelder: ionghelinck, ionghen
speelluydens: laweyt, vermakinghe
speelmans: schalmeye
speelstere: cymbale, lyre
speet: spelle
spel: kecke, parte, teerlinghen
spelende: harpe, speelman
speler: orghelist
speloncke: woestijne
spelonckich: hol, speloncke
spertelende: been eenes menschen, danssaert, echdisse, fonteyn-adere, fonteyne, ghenster, haghel, oever, plasreghen, vlamme-vyers, voeten, wellust, zeekant
speur: hondt
speurhoudende: iaghere
spherisch: bol, hemel, hoep, omloop des hemels, passer, reep, rondicheyt, zodiacus
spicidragher: bachus
spie: zeeroover
spiegel: ghesichte, glas
spieghel: glasvenster, historie
spieghel der jonckheyt: schoolmeester
spieghel der leeringhe: wetten
spieghel der reynicheyt: lucretia, susanna
spieghel van godtvruchticheyt: artemisia
spieghelich: antimonium, claerheyt, exempel, voorbeelt
spier: witticheyt
spiesdraghere: iaghere
spijghende: golve, waterbare
spijs: bereydinghe, spinde
spijs-bereyder: brader, braderije-houder
spijsdraghende: schotel
spijsen: gherichte, sap, sop
spijsende: beetken, vet
spijskoopere: proevere
spijtich: aensicht, atropos, baerdt, brootdronckenheyt, cloton, doot, dreyghement, dreyghinghe, dulheyt, duytschen, ghedaente, ghelaet, gheschut, gramschap, herdtneckicheyt, hoovaerdije, koutinghe, lachisis, monster, onbeschaemtheyt, orcus, oude-man, overlast, parcae, pau, proserpina, schoonheyt, stemme, stier, stouticheyt, tooverersse, toren, tortelduyve, tygris, venus, vermetentheyt, verwaentheyt, vrouwe, vrystere, wesen, weygheringhe, winter, wonder-dier, woordt, zee
spillen: draet
spillioen: hondt
spin: boomwolle, cottoen, hekel, wolle
spinbaer: hennep, kemp
spinnende: spinnekoppe
spinner: hercules, sardanapalus
spinners: swaben, swaven
spinster: arachne, atropos, dochter, herdersse, oudt-wijf, spinnekoppe
spinsters: cloton, cottoen, handen, lachisis, parcae, spille, spinrock, vlas
spis: kinder-doecken
spitsen: baerdt, beck
spitshayrich: dogghe, knevelbaerdt, krancken, leeu, mosch, pijnboom, vlies, wijnbrauwen, ziecken
spitsich: opperste, top, toren
spitsvindich: autheur, beeldtsnijder, cecrops, doolhof, fabel, inventeur, konste, loosheyt, mensche, procureur, questie, sententie, sophisterije, student, sware vraghe, vernuft, verstandt, vindere, vonnisse
spitwender: schommelkock
spitzinnich: egyptenaer, philosooph
splijtmijte: ghierigaert, gierighen
spoedich: haesticheyt, neersticheyt
spoelder: wever
spoelende: beke
sponciachtich: puymsteen
spot: leughen, loghene
spots: lachen, lachinge, schimpreden
spotstere: fortuyne, musen
spottelijck: bootse, gheveynstheyt, hipocrisie, kluchte, spel
spottende: achterclapper, boef, democritus, diogenes, epigramme, gabberaer, rabaut
spotter: democritus, herodes, hovelinck, ioncker, ionckheer, ionghelinck, ionghen, lackey, plautus, quackzalver, uylenspieghel, zoylus
spotters: knick, neuse, spreeckwoordt
spotters-patroon: uylenspieghel
spottich: comedie, gheklap, ghekrijsch, gheroep, guychelaer, kamerspeelder, oratie, wtsprake
spottisch: gabberaer
spouw: becken
spouwende: brakinghe
spreeckwoordich: sententie, vonnisse
sprekende: echo, gheklanck, gheschrift, ghetrouwicheyt, historie, klocke, luyte, mondt, schilderije, schrift, tonghe, wedergalm
sprengh: quispel
spreuckachtich: argument, bewijs-reden
springende: adere, aep, bal, bare, beke, bloedt, blyschap, bock, calf, curetes, dans, edonides, fonteyn-adere, fonteyne, ganck, ghedans, ghenster, ghenuechte, gheyte, golve, hamel, kreupelen, lam, lammeken, menaden, mijne, most, oever, ouwevaer, oyevaer, padde, peerdt, roock, schermer, simme, snaren, sprinckhaen, springh-werck, stallichten, stier, teerlinghen, vermakinghe, visch, vloedt, voghel, water, waterbare, waterloop, zeekant
springher: achilles, castor, guychelaer, kamerspeelder, leeuwerck-voghel
springhersse: katte
springh-tijdt: tijdt
sproetachtich: roch
sproeten: veranderinghe, verscheydenheyt, vlacke
sproetich: tronie
sproey: pot
spruytende: adere, fonteyn-adere, oraegniappel
spuy: brugghe
spuytende: fonteyn-adere, water
stadich: aeolus, arbeydt, bate, begravinghe, cancelier, cardinael, cortheyt, demostenes, remedie, vervolghinghe van eenich dinck
stadt: dienaer, huys
stadtbewaerstere: minerva
stadt-dienaers: citatie, daghement
stadthouder: paus
stadthouder godes: paus
stadts: bode, borse, buydel, muer
stael: aenbilt, boghe, colder, coutelas, dagghe, deighen, helm, helmet, naghel, pinne, puncte, spieghel, spijcker, stemme, temperinghe, vyer-slach, vyer-stael
staende: baerdt, beeldt, bladt, boeckstaven, borstelen, dack, dryvoet, helm, helmet, keghelen, lancidragher, lancier, letteren, loof, muer, nest, oore, pilaer, poel, staende water, trefter
staende hayr hebbende: hercules
staensvoetsch: bate, remedie
staet: dochter
stafdraghende: dienaer, monarch
stallende: peerdt
stamelende: dronckenschap, kindt, moyses, oudt-wijf, tonghe, woordt
stamijnachtich: haren-kleedt
stamp: meulen
stampende: peerdt
stantvastich: alcmena, alcumena, bias, carolus, cato, fabius, ghedult, gheloove, ghetrouwicheyt, heerlijckheyt, herdtneckicheyt, martirisatie, patientie, philosooph, reynicheyt, scipion, secte, staticheyt, stemme, susanna, trouwe, vasticheyt, verzekeringhe, volherdinghe, vriendschap, vriendt, wijsheyt, wille
stantvastichlijck: achtnemen
stap: plancke
statelijck: feest, ghelaet, maeltijdt, majesteyt, meester, oratie, preceptor, vrystere, wesen, wtsprake
statich: aensicht, argument, autheur, authoriteyt, bescheydenheydt, bewijs-reden, cato, discretie, empsicheyt, ennius, fabius, ghedaente, gheduericheyt, ghelaet, ghelijckenisse, gheraetsel, ghetrouwicheyt, ghevolgh, gouverneur, heere, homerus, ioncker, ionckheer, iuno, koninck, lucanus, maecht, manier van dichten, neerstig onderstaen, ondersoeckinghe, oratie, oude-man, parlement, philosooph, pindarus, pompeusheyt, poortael, predikatie, president, priesterschap, quintilianus, raedt, raedtghever, raedtsman, raets-ghezelschap, rechter, richter, romeynen, rustinghe, scepter, schepen, schildt, seneca, sententie, spreeckwoordt, stantvasticheyt, stesichorus, stijle, tournoy-spel, tragedie, uytsprake, veersken, venetianen, vergilius, vers, vonnisse, wapen, wapenen, welsprekenheyt, wijsheyt, zedicheyt
ste-boden: citatie, daghement
stedehoudende: lancidragher, lancier
stedehouder: vicaris
stedelijck: ghevolgh
steden regente: cupido, liefde
stedich: achtneminghe, aensiender, volherdinghe, waerneminghe, wooninghe, woonstede
steech: aenbilt, aers, brackhondt, dorpman, eers, hasewint, herdtneckicheyt, hondt, huysman, lancidragher, lancier, muyl-ezel, os, oude-man, speurhont, stier, strijdt
steeck: bijle, coutelas, dagghe, deighen, tournoy-spel, voghel
steedtsch: beleeftheyt, heusheyt
steel: dief
steen: diamant, mijne, rootse, uyl
steenachtich: aerde, alpenberch, aluyn, antimonium, apenninus, appel, assche, berch, colicompas, dal, darmpijne, druyve, graveel, haghel, herdicheyt, krijt, magneet-steen, oever vande zee, peire, ryn, sant, savele, steen, steen-mijne, steen-put, thracia, valeye, vloedt, waterloop, wech, zeylsteen, zeyl-steen
steenblockich: fondament
steenen: beeldt, brugghe, graf, kruycke, moortier, plaveysel, pot, pyramide, toren, vloersel, voute, welfsel
steenen-huys: kercke, tempel
steengruys: gruys, puyn
steenich: meulensteen
steenrootse: vrystere
steenschrabber: handtkusser
steenzetter: goutsmit
steertsleypende: slanghe
steets vernieuwende: tijdt
steke: verblindinghe
stekel: haghe
stekende: anghel, artichocke, azijn, baerdt, beck, been van een ghedicht, bie, biese, bijtinghe, bootsicheyt, borstelen, brem-haghe, catullus, distele, doorne, doorneboom, dorenhaghe, droefheyt, dulheyt, edick, eghel, graveel, haghe, haren-kleedt, hinnebezien, hooft van een wildt swijn, hulst, ialoursheyt, kittelinghe, klauwe, lancidragher, lancier, naelde, netel, nijpinghe, pijl, pinne, poot, prickel, puncte, pyne, roch, schelpe, schicht, scorpioen, spelle, spore, vlieghen, walluys, weeghluys, wespe, woordt, wroeghinghe, zonne
stekende haghe: stekelbezie-haghe
stelende: cater
stellagie: plancke
stellinghe: plancke
steltendragher: kreupelen
stemachtich: ghezangh, zanck
stemmatich: harpe
stemmich: aensicht, ghedaente, ghelaet, oude-man, roemdragher, veersken, vers
sterck: achilles, adem, aenstoot, aenval, aerde, aerdt, aessem, ajuyn, alcides, aloe, amsterdam, ancker, angst, annibal, antwerpen, atlas, authoriteyt, azijn, babylonien, bandt, bare, baselicom, bate, beeste, beke, benautheyt, beschermer, bescherminghe, betonie, beuckelaer, beweginghe, beyr-sterre, bijle, bitterheyt, blaesbalck, block, boer, boeye, bolwerk, boter, boterbloeme, brackhondt, brem-haghe, breydel, briaerus, brugghe, bus-poeder, capiteyn, casteel, charon, cinghel vande peerden, coe, coeye, colder, coloquinte-appelen, coorde, cortse, cracht, danssaert, demon, deure, dienstmaecht, dogghe, dog-hondt, donder, dranck, dryvoet-stoel, dulheyt, duyvel, edick, eenicheyt, euphrates, eyckenboom, fransman, ganck, gentiane, ghedrangh, ghedult, gheest, ghevanckenisse, gheweldicheyt, ghier, godt, gordel, grendel, griffoen, groen sap, haghe, handen, handt, handtboom, handthave, handtriem, hannibal, harnas, hector, hellebaerd, hercules, herre, heyr, heyrkracht, heyrlegher, hondt, hooftman, horen, hulst, huys, iason, ieught, inct, ionckheyt, ionckwijf, ionghelinck, ionghen, iosue, kameniere, keer, keerskorf, ketene, keule, kindt, kleyn ajuyn, kloeckheyt, kloeckicheyt, knip, knoop, koorden, kracht, kranckheyt, krijghs-man, kruydt, kudde, kudse, kuyper, lackey, ladder, lancie, leden, leem, leere, legher, lemmere, lendenen, lene, lijm, lions, loock, loop, loopingh, maecht, malta, man, mars, medecijne, mensche, milo, minerva, muyl-ezel, naghel, naghel der handt, natuere, nijl, nijptanghe, noorden windt, note, oliphant, olmboom, onweder, onweder in zee, oorloghe, os, othomans, othus, oye, pael, passien des gheests, patientie, peerdt, peper, persse, pijcke, pilaer, plasreghen, polyphemus, poorte, pote, potheys, pynier, radijs, rape, recepte, rechter-handt, reghen, remedie, renpeerdt, reuck, riem, rondasse, rootse, rugghe, rustinghe, ruve, ryn, samson, schaloegnien, schansse, schermer, schermutsinghe, scheut, scheute, schildt, schouderen, slaep, smit, snelheyt, soldaet, speurhont, spiesse, spijcker, spruyte, stadt, staeck, stamper, stanck, steen, stemme, sterrepoorte, stier, stijvicheyt, stock, stouticheyt, strijdt, stronck, swijnspriet, switsers, tabac, tack, tanghe, tantvleesch, thracianen, toom, toren, touwe, tralie, trecktanghe, troyen, tuysschere, typheus, vaeck, vaendragher, venegien, venus, verjuys, verwinner, veyl, vlamme-vyers, vloedt, voeten, voute, wapenen, wederstandt, weedom, welfsel, wijn, wiltvercken, wincket, windt, wortel, yser, zalve, zeel, zenuen, ziecte, zuyden-windt, zuydtoosten-windt
sterck van memorie: predikanten
sterckmoedich: fransman
sterckwater: wijn
sterffelijck: afcomste, angst, benautheyt, christen, doodinghe, dootslager, dootslagher, gheslachte, ihesus christus, leven, lichaem, mensche, moorder, moorderije, pijl, reagal, schicht, stael, uyl, vleesch, vlies, zaet
sterlichten: nacht
sterre: cancer, ghesichte
sterreghekroonde: nacht
sterrekijcker: waerzeggher
sterren: claerheyt, hemel, licht, ooghe, strael der sonnen
sterren vader: phoebus
sterrendraghende: hemel
sterrenheerschersse: zonne
sterrenkijcker: abraham, toovenaer
sterrenmeestersse: zonne
sterrenvoute: hemel
sterrich: ooghe
stervinghe: overlijden
steunende: herre, plancke, stock, wijngaert
steunsel: vrystere
steych: berch, rootse, trap
steyghers: pael, staeck
steyl: alpenberch, brugghe
stichtelijck: comedie, straffe, straffinghe
stichter der stadt thebis: amphion
stichter van athenen: cecrops
stichter van roomen: cicero
stick: syde
stickende: doot, ghedrangh, mist
stief: moeder
stiefmoeder: fortuyne
stier: iupiter
stierman: palinurus
stijdtbaer: idomeneus
stijf: aenbilt, aenstoot, aenval, aers, ancker, anghel, beke, boghe, bussel, coorde, cracht, cus, dolphijn, duyve, eers, ganck, grendel, hamer, handtboom, horen, hoy-bondel, iacht-schip, knieschijve, knip, knoop, koorden, koutere, kracht, ladder, lancie, leere, lendenen, lene, loop, loopingh, naghel der handt, noorden windt, parckement, partrijs, penne, pertrijs, pijcke, pijl, plancke, poegniaert, prickel, rasheyt, reghen, rootse, rughstrangh, ryn, scheet, schelpe, scheut, schicht, schip, schocken, schockinghe, schouderen, schuyte, seloupe, slach, slingher, slot, snaren, snelheyt, spelle, spiesse, spoor, spriet, steertbeen, stekinghe, stijvicheyt, stock, swijnspriet, tolle, toppe, touwe, trede, tyber, vel, veldthoen, vleughel, vlieghinghe, vliermuys, vloedt, vuyst-slach, wilde-duyve, windt, worp, xanthus, zeel, zenuen, zuydtoosten-windt
stijfachtich: hooft eens menschen
stijfhalsich: herdtneckicheyt, hooft eens menschen
stijvende: coude, proces
stil: aerde, avont, celle, duyve, eenicheyt, eenzaemheyt, golve, grondt, kuyl, messie, mesthoop, mickinghe, middernacht, modder, mussche, nacht, pisse, poel, slaep, staende water, stilheyt, stillicheyt, stilte, swijghentheyt, swijghinghe, vaeck, vrede, vyvere, waterbare, wilde-duyve, woestijne, ys, zee
stilhoudende: breydel, ghebit, teghenzettinghe, toom
stilstaende: nachtglas, poel, zandtlooper
stilwederich: tijdt
stinckaert: druyve
stinckende: adem, aessem, besmettinghe, bock, coperroodt, doecxken, ghevanckenisse, gheyte, ghiericheyt, gote, harpye, hennep, hout, kemp, kuyl, leeu, lemmet, lijm, locht, lonte, loock, lucht, mist, netel, neuse, pisse, poel, prije, privaet, riole, roock, rot, scheet, scherleye, slets, slijck, smaeck, solpher, speloncke, staende water, stront, teen, tortse, veest, vermetentheyt, verrottinghe, verwaentheyt, vodde, voddeken, voeten, vosch, vuylicheyt, vuylnisse, walluys, weeghluys, wiltvercken, zonde
stirisch: nardus
stock: boeye, borse, buydel, oude-man, visch
stof: reghen, sant, savele
stofachtich: aerde, assche, graf, klomp, pleyne, reliquien, salpeter, sant, savele, sweet, vlocke van schaerlaken, vuylicheyt, vuylnisse, vylsel, zomer
stoffer: quackzalver
stofmakende: ganck
stoïsch: philosooph, wonder-reden, zenon
stom: afgodt, assche, bedenckinghe, beeldt, beeste, block, coukoeck, cus, dans, doofheyt, doot, doovicheyt, droom, exempel, fortuyne, ghedachte, ghedans, graf, hondt, hovelinck, magistraet, minnaer, mommerije, nacht, nachtegael, overheyt, papegaey, pasquille, pyne, rootse, schaduwe, schilderije, secretarius, steen, stronck, swijghinghe, visch, voorbeelt, vrijer
stomme dochter: philomela
stomp: naghel, spijcker, stront
stompvoet: kreupelen
stoock-vyer: cupido, donder, liefde, windt
stoot: horen
stootende: bock, herdtneckicheyt, lam, lammeken, lyre, schocken, schockinghe, spore, stamper
stooter: ram
stoppende: savie
stopper: oudekleer-kooper, oudekleer-verkooper
stormachtich: alpenberch, zuyden-windt
stormende: aeolus, donder
stormhoedt: helm, helmet
stort: reghen
stortende: bare, beke, haesticheyt, onbedachticheyt, onweder in zee, ruyne
stortreghenich: tempeest
stout: achelous, achilles, aensicht, aenslach, aenstoot, aenval, aenvanck, alexander, amasones, amazonen, annibal, bachus, bare, bate, bedelaer, beghintsel, belofte, beroovinghe, bespringher, bootsghezel, capiteyn, carolus, coffermaker, cupido, daedalus, david, diefleyder, dithyrambus, dogghe, dog-hondt, donder, dreyghement, dreyghinghe, duytschen, dwaes, dwalinghe, edelman, eergiericheyt, eerzucht, enceladus, enghelsman, ephialtes, ercheyt, fortuyne, ghedaente, ghelaet, ghemoedt, ghevaer, gheweldicheyt, ghilde, godtloosheyt, goliath, goudt, handen, handt, hannibal, harnas, hector, heere, heldt, heraut, hoere, hondt, hooftman, iaghere, iason, icarus, idomeneus, ieught, ionckheyt, ionghelinck, ionghen, iuno, kercken-roover, ketterije, keyser, kistmaker, kloeckheyt, kloeckicheyt, krijghs-bode, krijghs-man, leeu, leydtsman, liefde, lycurgus, maeghdenschender, maghet, mars, mastboom, metsere, meyneedighen, mitridates, moedt, monarch, onbedachticheyt, onbeschaemtheyt, orateur, othomans, palais, parthenopaeus, peerdt, peneleus, pentheus, perijckel, phaethon, picardianen, pijnboom, prince, quaetheyt, quintilis, quistgoedt, rechter-handt, remedie, renpeerdt, requeste, reusen, ridder, roelandt, roof, roovinghe, rustinghe, ruyter, ruyters, schalckheyt, scheet, schelmerije, schermer, schipper, schoonheyt, schrijnwercker, semiramis, soldaet, stadtdienaer, stier, stoot, stouticheyt, straetschender, strijdt, timmerman, tonghe, tooverersse, trompette, turcken, tuysschere, tydeus, typheus, tyran, vaendragher, vermetentheyt, verwaentheyt, verwinner, verzekeringhe, vleughel, vlieghinghe, vloedt, voorhooft, vromicheyt, vrystere, waechhals, wijnbrauwen, wille, wiltvercken, zot, zotterny
stoutmoedich: bespringher, enghelsman, herdtneckicheyt, kracht, leeu, phaethon, reusen, ruyters, schijn, scipion, spagniaerden
stoven: damp
straelachtich: hemel, vyer
straet: cassij-wech, ghezangh, rymer, steen-wech, zanck
straetschender: prometheus
straetschenders: beroovinghe, roof
straf: abdisse, aecus, aensicht, aenstoot, aenval, alcides, arbeydt, arcadische natie, atropos, azijn, baerdt, banninghe, bedwanck, behendicheyt, berisper, betooninghe, beul, bewijsinghe, bruydegom, castijdinghe, cato, charon, cipier, cloton, cupido, destinatie, diefleyder, doot, dorpman, droefheyt, edick, edict, fortuyne, ghedaente, ghelaet, gherechticheyt, ghesichte, ghevanckenisse, ghevanghen-bewaerder, gheweldicheyt, gorgones, gramschap, heldt, hippolytus, huysman, injurie, iupiter, lachisis, liefde, lions, lycurgus, mandaet, mars, meester, megoera, minnaer, misdedigher, nemesis, noodt, noodtwendicheyt, oom, oordeel, ordonnantie, oude-man, pachtenaer, pallas, parcae, peerdt, peste, pharao, pluto, preceptor, provost, pyne, quintilis, raedtghever, raedtsman, recht, rechter, richter, schickinghe godes, schotsman, scythen, slachter, stadtdienaer, stiefmoeder, stouticheyt, straffer, strafheyt, stuerheyt, tragedie, tronie, turcken, tyran, verachtinghe, vermaninghe, versmadinghe, vesta, vleeshouwer, vloedt, vonnisse, voor-ordonnantie, vrijer, vrystere, wesen, wetghever, wetten, weygheringhe, wijn, woeckeraer, woordt, wreetheyt, zee, zuerheyt
strafbaer: misdaet, schult
straffelijck: ercheyt, misdaet, onderwijsinghe, quaetheyt, quellagie, quellinghe, schelmerije, stiefvader, strafheyt
straffende: donder, nemesis, oordeel, pijnbanck, pyne, vonnisse, wetten
straf-middel: galghe
strafweerdich: bloedtschande, dootslager, dootslagher, faute, kercken-roover, maeghdenschender, misdaet, moorder, schult, verswijgher, zonde
stralen: wieroock
stralende: aurore, blixem, claerheyt, comeet-sterre, dageraet, fonteyne, ghesteente, goudt, hitte, keersse, lampe, licht, licht-vat, mane, ooghe, planeetsterre, robijn, sterre, tortse, vyer, zomer, zonne
stralich: olympia
stramijnen: zeve, zifte
strangh: lendenen
strant: sant, savele
strataghemisch: loosheyt
streckende: dack
streelende: handen
streelersse: katte
streelstere: katte
strengh: aenleggher in rechte, antenor, bitterheyt, coorde, diefleyder, doot, ghebodt, gheloove, gherechticheyt, gheweldicheyt, godt, heerlijckheyt, kracht, leven, noodt, noodtwendicheyt, oom, oordeel, passien des gheests, persecutie, raedt, raets-ghezelschap, stadtdienaer, staticheyt, strick, stuerheyt, thracianen, touwe, trouwe, vervolghinghe, vonnisse, vorst, water-vloedt, wetghever, wetten, winter, zeel
stribbel: wech
strick: coorde, knoop, koorden, touwe, vraghe, zeel
stricter: ghevanckenisse
strijck: kalck
strijcker: metsere
strijdende: cupido, heyr, heyrkracht, kercke, liefde, oorloghe, tweedracht, twijffelachticheyt, twist
strijder: annibal, haerman, hannibal, hector, hercules
strijdtbaer: alarm, alcides, amasones, amazonen, annibal, atalanta, bachus, bias, capiteyn, casteel, cato, duytschen, enghelsman, gorgones, gotten, handt, hannibal, hector, heldt, heyr, heyrkracht, heyrlegher, hippolytae, hooftman, iason, keyser, koninck, kracht, legher, mars, menghinghe, minerva, monarch, nabuchodonosor, pallas, parisianen, parthen, parthenopaeus, peerdt, peneleus, pentesilea, rechter-handt, ridder, rustinghe, ruyter, schansse, schotsman, slachoorden, soliman, stouticheyt, sultaen, switsers, trompette, vendel, verwinner, wapenen
strijdtbaer-werck: gheschut
strijts: aenstoot, aenval
stronck: hout
stronckelende: donder, dronckaert, dronckenschap, onsterckheyt, silenus, swackheyt, trede
stronckich: wijngaert
stront: teyle, vlieghen
strontachtich: messie, mesthoop
strontich: privaet
stront-verkooper: uylenspieghel
stroo: bandt, pypken
strooachtich: aren, bussel, caf, hoy-bondel, moortele, slijck
strooen: hutte, matte, nest, stof
stroomende: beke, nijl, ryn
stroomich: cracht, snelheyt, stijvicheyt
strooper: ixion
strop: coorde, touwe, zeel
stropdragher: dootslager, moorder
strophadisch: harpye
strophiaen: pylades
stroyen: biekorf, caf-sack, corfmaetken, dack, havermaetken
strunckelende: knieschijve, kranckheyt
struyckachtich: krekel
struyckelende: knieschijve, krancken, ruyne, val, ziecken
struyckelijck: stoot
stuck: dwerch, naenken
studi-bewaerder: lessenaer
studieus: academie, astronomijn, athenen, boeck, boeckverkooper, boeckwinckel, brief, chronijck-schrijver, curieusheyt, discipel, gheschrift, iaerboeck-schrijver, konste, leerlingh, leser, lessenaer, munninck, neersticheyt, neerstig onderstaen, oeffeninghe, ondersoeckinghe, onderwijsinghe, philosooph, physicien, schole, scholier, schrift, sorbonisten, sterrenkijcker, stillicheyt, vernuft, verstandt, vniversiteyt, wackerheyt, wijsheyt, zorghe
stuer: aecus, aensicht, cato, charybde, cipier, doot, droefheyt, ghedaente, ghelaet, ghesichte, ghevanghen-bewaerder, ioncker, ionckheer, leer-jonghen, lince, los, losch, meester, minnaer, onthalinghe, oom, oude-man, oudtheyt, pachtenaer, peerdt, penelope, preceptor, sant, savele, scythen, straffe, straffinghe, strafheyt, thracianen, verschrickinghe, vervaertheyt, vrijer, vrystere, wesen, wijn, wijnbrauwen, windt, winter, wreetheyt
stuericheyt: strafheyt
stuymich: achelous, charybde, noorden windt, onweder in zee, zee
stuypende: handtkusser
stuytvos: boef, quackzalver, rabaut
stuyvende: donder, ganck, graf, le-vlas, meil, peerdt, stof, tournoy-spel, veldt, victorie, vlocke van schaerlaken, vluchtinghe, zeghen
stuyvich: wech
stygiaensch: cloton, lachisis, megoera, parcae, proserpina
stygisch: orcus, pluto
subberachtich: ouderdom
subijt: gheval, haesticheyt, val
subject: canoninck, dienstbaarheyt, onderdanicheyt, secretarius, tol, tribuyt
substantiael: sap, sop, zoppe
substantieus: pottagie
subtijl: advocaet, aenleggher in rechte, amber, ammer, antenor, arachne, archilochus, argument, aristoteles, athenen, autheur, azijn, banckhouwer, bate, bedroch, beeldtsnijder, behendicheyt, bespiedinghe, bewijs-reden, boosheyt, brief, camillen-bloeme, carolus, cecrops, ceres, coriander, demon, doolhof, druckerije, duym, duyvel, edick, egyptenaer, emmeren-steen, epigramme, fabel, fenijn, florentijnen, fonteyne, fransman, ghebas, gheblaf, gheest, ghelijckenisse, ghestaltenisse, goutghewichte, goutsmit, griecken, guychelaer, haerman, heraut, iacht, inventeur, kamerspeelder, konste, kracht, krijghs-bode, laetpoeder, listicheyt, locht, loosheyt, lucht, magneet-steen, mahomet, medea, memorie, mensche, meter, metsere, middel, middelmaticheyt, miere, mirakel, munte, naelde, navolghinghe, neersticheyt, net, onschuldt, ooghe, ooghenwinckinghe, orateur, orpiment, overspel, ovidius, parthen, perillus, philosooph, practisijn, procureur, quackzalver, questie, quickzilver, remedie, rethorijcker, rethorizijn, rydere, schalckheyt, seneca, sententie, sisyphus, slootmaker, soliciteerder, soliciteur, solpher, sonnet, sophisterije, sterckheyt, sware vraghe, thresorier, toelatinghe, veersken, venetianen, vernuft, verontschuldighinghe, vers, verstandt, vindere, vlamme-vyers, vleughel, vlysses, voghelaer, vonnisse, voorsprake, vosch, vrije-konste, vyer, wackerheyt, waechhals, werck, werckinghe, wercktuych, wijn, windt, wisselaer, woorden, woordt, zenon, zeylsteen, zeyl-steen, ziele
suckelaer: oude-man
suckelende: dronckaert, knieschijve, krancken, stoot, ziecken
suffende: minnaer, vrijer
suffere: student
supersitieus: afgodendienaer, barbaren, barbarische menschen, egyptenaer, gheveynsden, heyden, hipocrijt, iode, kercken-dienst, toovenaer, tooverije, turcken
supplicerende: requeste
suster van paris: cassandra
susters: musen
susters sone: neve
susteynen: wambays
swack: adem, adere, aessem, armen-mensche, biese, blooheyt, borst, brakinghe, draet, eere, eva, garde, gheboorte, ghelubden, gonste, gunste, handen, hitte, iaer, ieught, ionckheyt, kloproede, krancken, kranckheyt, lam, lammeken, leden, lendenen, leven, lichaem, lindenboom, mensche, mistroosticheyt, onghestadicheyt, onsterckheyt, oude-man, ouderdom, oudtheyt, pijl, pypken, riet, roede, schaep, schicht, schip, sterfte, stroo, student, tack, teene, uren, vat, vleesch, vrouwe, weduwe, weerelt, wilghenboom, ziecken, zondaer, zonne
swack-element: mensche
swackmakende: bloedtlatinghe
swacxkens: lam, lammeken
swadderich: vleesch
swaensch: witticheyt
swaer: aenbilt, aenslach, aenstoot, aenval, aenvanck, aerde, aers, ambacht, ampt, ancker, angst, arbeydt, armoede, assche, bagagie, bale, bandt, banninghe, beclach, beghintsel, bekommeringhe, benautheyt, beuckelaer, bier, boeck, boeye, bol, bosboom, bussel, bybel, careelsteen, colder, cortse, de 17 provintien, deech, dienstbaarheyt, dogghe, doorganck, dorst, droefheyt, duysterheyt, duysternisse, ebenhout, eedt, eers, elende, ennius, erfdeel, erfgoet, fondament, ganck, ganse, ghelijckenisse, gheraetsel, ghestaltenisse, ghevanckenisse, ghewichte, ghier, goudt, graen, gruys, hamer, handel, handelinghe, harnas, helm, helmet, herdicheyt, herre, herssenen, hitte, hoest, hondt, hooft eens menschen, hoy-bondel, iaer-ghelt, ketene, klachte, kleedt, klomp, klompen, koophandelinghe, koopmans handelinge, kracht, krancken, kranckheyt, krijghs-rock, kudse, ladder, last, leden, leere, letargia, lichaem, locht, loot, lot, lucht, male, mantel, martirisatie, messie, mesthoop, metael, meulensteen, misdaet, mistroosticheyt, misval, momboorschap, moortele, myrabolaen, neerstig onderstaen, ondersoeckinghe, ongheluck, oorloghe, os, oude-man, overlast, pack, palmboom, pantsier, passagie, peirle, pensioen, persecutie, plattijnen, plinius, ploech, ploech-yser, pondt, proces, puyn, pyne, quellagie, quellinghe, quispel, rantsoen, redelijckheyt, reyse, rootse, rouwe, rustinghe, sabele, sant, savele, schildt, slaep, slaep-ziecte, speck, steen, straffer, strafheyt, strengheyt, strijdt, stronck, sweet, tanghe, tarwe, tempeest, thebayden, tijdt, tol, tonne, traegheyt, tuygh, twijffelachticheyt, vaeck, val, verbaestheyt, verdruckinghe, verlies, vervolghinghe, volkomenheyt, voocht, voormonder, vraghe, wan, wech, weedom, werck, werckinghe, wetten, wiltvercken, yser, zaet, ziecken, ziecte, zorchvuldicheyt, zout-vat, zuyden-windt
swaerlastich: wech
swaermoedich: angst, armen-mensche, aschvijster, benautheyt, droefheyt, ghevanghenen, huys-duyve, leven
swaersten: last
swaerwegende: pack
swanen: penne, pluymen, stemme
swartachtich: bleeckicheyt
swarte-konstenersse: tooverersse
sweerachtich: fiel, rabaut, schrobbere, schudde
sweerder: duyvel, makelaer, peerdt-tuysscher, soldaet, tuysschere
sweerelts: roep
sweerelts boumeester: godt
sweerelts graenzolder: egyptenlandt
sweerelts-ooghe: zonne
sweerelts-timmeraer: godt
sweerende: ghedachte, lickteecken, pocxkens, puyste, swellinghe, wonde
sweerich: pockighen
sweertdraghende: diefleyder, mars, orion-sterre, roffiaen, stadtdienaer
sweertdragher: schermer
sweertspeelder: schermer
sweet: badt, baedtstove, stove
sweetachtich: peerdt, pockighen, voeten, zomer
sweetende: aensicht, atlas, ghedaente, ghelaet, maeyers, os, schuym, stront, wijngaert-snijder, wijngaert-snoeyer
swemmer: visch
swermende: ghenster, iason, licht, swaluwe, vlieghen, wespe
swert: aenbilt, aensicht, aerde, ajuyn, aloe, arabers, atropos, avont, baerdt, bandeken, bare, bloedt, boone, brandtstock, caetsbaen, cater, cerberus, chaos, cloton, cokene, corck, dal, dog-hondt, doot, duysterheyt, duysternisse, ebenhout, egele, erten, erweten, eulsaet, fackel, fenijn, fluweel, galle, ghedaente, ghelaet, graf, gramschap, hael, haer, hanghel, haringhe, hayr, helle, hitte, hol, hondt, inct, indien, katte, koetswagen, kole, koolkooper, kraeye, krekel, kriecke, krijghs-rock, lachisis, laetpoeder, lethe, leye, libyen, lickteecken, magneet-steen, messie, mesthoop, miere, mist, modder, moerbezien, mol, mooren, muys, myrabolaen, nacht, onkruydt, ophalinghe, orcus, overrock, pantsier, parcae, peck, peckdraet, peerdts-vlieghe, pels, peper, peste, plaester, pluto, prije, ratte, rave, ridderspoor-bloeme, rock, roest, roet, roock, rot, rouwe, ruyter, ruyters, sant, savele, schaduwe, schalie, schoenen, schommelkock, schoorsteen, schouwe, serpent, slanghe, slets, slijck, slootmaker, smisse, smit, speloncke, steen, steen-mijne, steen-put, stof, sweere, syde, tabbaert, toover-konste, uytvaert, valeye, verghift, verrottinghe, viperus, vlacke, vlamme-vyers, vodde, voetstappen, vulcanus, vyer, wijnbrauwen, wolcke, wortel, zeepe, zeylsteen, zeyl-steen, zoet vande schouwe
swert van koude: coude
swertachtich: puyste, schildtpadde, wijnbrauwen
swerte konstenersse: circe, erichtho, medea
swertende: loot, olyve, verghift
swert-fenijnich: reagal
swert-makende: fenijn, solpher, tortse, vlamme-vyers
swierende: aerde, berch, licht, mercurius, mereminne, oever, omganck, omwandelinghe, onweder in zee, rosbare, strael der sonnen, swaluwe, thetis, tonghe, tyber, vlieghinghe, vyvouter, wieghe, windt, wolcke, zee, zeekant, zomer-voghel
swijghende: bespiedinghe, dienstmaecht, fabius, ionckwijf, kameniere, schilderije, secretarius, spagniaerden, student, swijghentheyt, swijghinghe, verborghentheyt, verghetenheyt
swijmende: dal, valeye
swijn: spriet
swijn-doodende: swijnspriet
swillende: fenijn
swindel: gheest
sydoniaensch: dido
symmachiaen: theocritus
syracusiaen: theocritus
syracusiaensch: arethusa van sicilien
syreniaensch: parthenope
syrisch: iudeen, libanus, termentijn
syroopachtich: suycker
t'huysbrenghende: leydtsman
t'zamendouwende: nijptanghe
t'zamenghebracht: hoop, tas
t'zamenghedronghene: wijnbrauwen
t'zamenghevoechde: houwelijck
t'zamensprekinghe: koutinghe
tackachtich: boom, bosboom, eyckenboom, palmboom, wijngaert, wijngaert-rancke
tackich: garde, roede
taey: hulst, wijngaert, wijngaert-rancke
tafel: bereydinghe, gheselle
tafel van schotelen: gherichte
tafel-broeder: tafelier
tafel-broeders: gheselschap, verzelschappinghe
tafelgastich: ghemeynsaemheyt
tafelghezelsch: luyte
tafel-vrient: hannentaster, hinnentaster, netteboef, pluymstrijcker
tallich: veersken, vers
tam: beeste, duyve, hinne, katte, serpent, voghel, wilde-duyve
tandeloos: gheveynsden, hipocrijt, oude-man, oudt-wijf, padde, ram, saghe
tanden: bijtinghe
taneel: schavot
taneyt: hondt
tangher: peire
tantalidisch: pelops
tantalisch: dorst
tapijtmaecstere: naelde
tarachtich: peck, vochticheyt
tarwen: aerde, broodt, graen, koeck, schuere, veldt, zaet, zemelen
tarwenlandt-rijck: egyptenlandt
tarwen-veldt: sicilien
tastelijck: grondt, lichaem
te bedde ligghende: krancken, ziecken
te bovengaende: overwinner
te grooten: heerlijckheyt, staet
te niet doende: destructie, verstooringhe
te niet-ghedane: uytneminghe
te veel: gherichte
te vergheefsch: overlegghinge, verwonderaer
te vreden: ghenoegen, wensch
te weghe-brenghende: bespiedinghe
tedelijckheyt: godt
teecken: wonder
teeckendragende: iode
teecken-ghevende: fluytinghe
teeder: anghel, bachus, blooheyt, boomken, hals, ionghe koe, leden, oye, pels, prickel, riet, schaep, schorsse, tack, veers, vrouwe
teemstdraeystere: tooverersse
teendraghende: wilghenboom
teenen: fuyck, horde, keerskorf, korf, matte, visch-korf, wan
teer: adere, beyr, bie, bloeme, blosinghe, boesem, boomwolle, borst, borsten, botte, calf, cappuyn, cottoen, cupido, das, deech, dochter, draet, druyve, duyve, endymion, ente, esschen, ganse, garde, gheboorte, gheyte, glas, graet, griffie, handen, herssenen, herte, hinne, hyacinthus, hylas, ieught, ionckheyt, iouffrouwe, keersse, kees, kieckenen, kindt, kost, kostelijckheyt, kranckheyt, kruydt, lam, lammeken, lampraesken, latouwe, leeuwerck-voghel, leven, lichaem, liefde, lindenboom, lippen, maghet, mammen, merch, miere, minnaer, moes, mosch, musen, naelde, naghel der handt, ooghe, oore, oraegniboom, palm, penne, penssen, plante, roede, salaet, scheute, schorsse, snaren, spijse, spruytinghe, susanna, swackheyt, tijdt, tranen, uytspruyte, vel, venus, visch, vischbeen, vlaeye, voedtsel, voeten, vrijer, wanghen, wijngaert, wilde-duyve, wildtbraet, wilghenboom, wilt, worste, wortel, zuchten
teerachtich: blosinghe
teerkens: adere, calf, lam, lammeken
tegenhoudende: pilaer
tegenstroomich: vloedt
teghen: vyandt
teghendeelich: teghenzettinghe
teghendringhende: vloedt
teghen-ghift: cardus benedictus
teghenhoudende: lene
teghenluydende: echo, wedergalm
teghen-over: ghebuerschap
teghenspoedich: ballingschap, elende, fortuyne, ghevanghenen, misval, ongheluck, onweder in zee, oorloghe, perijckel, schipbrekinghe
teghenstaende: stanck
teghenstootende: bare, golve, waterbare
teghenstrijdende: onbequaemheyt, opinie, teghendeel
teghenstrijdich: onbequaemheyt, opinie, twijffelachticheyt
teghenwichtich: pondt
teghenwoordich: bate, bequaemheyt, dranck, fenijn, ghetuyghe, medecijne, recepte, remedie, teghenzettinghe, tijdt, wille
teghen-zinghende: stemme
teïensch: musen
tel: ghewichte
tellende: legh-ghelt, legh-penninghen, rondeelken
teller: meter
tellijck: ghelt
telloorlecker: lacker, lacker-tonghe, netteboef, pluymstrijcker
temmelijck: peerdt, veulen, voghel
temmende: breydel, kin-yser, kracht, toom
tempeest: onweder in zee
tempeestich: aenstoot, aenval, bare, bus-poeder, charybde, cracht, donder, dulheyt, furien, gherucht, ghetier, gheweldicheyt, golve, haghel, neptunus, onweder, orion-sterre, palais, raserije, ruyne, ruyters, scheet, schreeu, snelheyt, stijvicheyt, tijdt, toorne, tydeus, vloedt, waterbare, windt, winter, wolcke, zee, zuyden-windt
tempeestisch: kracht
temporiseerder: oude-man
temporiserende: venetianen
tempterende: duyvel
tennen: becken, flassche, flessche, koppe, lampe, licht-vat, mijne, pot, schotel, tafelberdt, zilverwerck
ter sonnen-staende: wijngaert
terentiaensch: comedie
terghende: proces
tergher: advocaet, voorsprake
terghich: bekoringhe, temtatie
terweghevende: ooghst
tessalinisch: daphne
tesselsch: kees
testamentelijck: executeur, momboorschap, patrimonie, vaderlijck goedt, volbrengher, voocht, voormonder
tethyde: nereus
teugheldraghende: peerdt
teuter: pot
text-rijck: predikanten
teymner: ghebit
thalonis sone: adrastus
thaumantidisch: iris
thebaen: melicerta, oedipus, pindarus
thebaensch: adrastus, bachus, lyre, ode, pentheus, snaren, zinghinghe
thebaenschen bachist: dithyrambus
theologanten: sorbonisten
theologen: predikanten, sorbonisten
theologisch: academie, disputatie, moyses, schole, vniversiteyt
thesalisch: erisicthen, fenijn
theseaensch: hippolytus
thespiaensch: musen, polymnia
thessaliaen: chiron
thessalinisch: iason, pelias
thessalisaensch: lauwerboom
thessalisch: ixion
thetis dochter: fonteyne
tholosanen: wijn
thraciaen: phineus
threciaensch: hippolytae
thyestus sone: aegisthus
tichelachtich: cement
tichelen: dack
tielenaer: uylenspieghel
tiende musa: sapphe
tierende: bare, beroerte, cymbale, donder, dulheyt, duyvel, gheruysch, ghetier, herre, leeu, oever, palais, scheet, strijdt, tempeest, vloedt, waghen, wiltvercken, windt, zeekant
tijcken: bedde
tijdelijck: iaer-ghelt, leven, ouderdom, pensioen, ryckdom
tijdelijck goet: erfdeel, erfgoet
tijden ghetuyghe: historie
tijdich: bequaemheyt, fortuyne, oorsake, ouderdom, provisie, victorie, voorraedt, zeghen
tijdinghbrenghstere: historie
tijdinghdraghende: voorloper
tijdtlijck: goederen, rijckdom
tijdts-dochtere: waerheyt
tijdtverdrijvende: teerlinghen
tijdtverdrijver: klater
tijtel: opschrift
timmer: bouwinghe, hout, timmeragie
timmermans: handtboom, mate, schave, spyckerboor
timmermeester: s. pauwels
titaensch: enceladus
titanisch: circe, kracht, latona, phoebe, phoebus, typheus, zonne
tithonis boel: aurore, dageraet
titstenitsich: kijver, kijvinghe
tocht: leven
toebereyt: aes, bancket, cabinet, maeltijdt, misval, ongheluck, schatkamerken
toegaende: passer
toegemaect: iouffrouwe
toeghedaen: deure, poorte
toegheeyghende: bequaemheyt, doot, fenijn, gheboorte, gheschenck, gheval, ghifte, lot, misval, ongheluck, oorloghe, schade, teecken
toeghelaten: banckhouwer, credit, gheloof, requeste, schimpreden, vryheyt, wille, wisselaer
toeghemaect: bancket, bedelaer, ciraet, dochter, hovelinck, maeltijdt, pompeusheyt, vrystere
toegherust: lackey
toegheschickt: destinatie, kranckheyt, misval, ongheluck, oordeel, orakel, ruyne, sterre, vonnisse, voor-ordonnantie, waerzegghinghe, weedom, ziecte
toegheschoten: pijl, schicht
toeghevende: aflaet
toeghewijt: offerhande
toeghezeghde: belofte, vergheldinghe
toehoorder: notarius
toehoorende: advocaet, by-leven, leser, oore, tocht, toehoorder, voorsprake
toekomende: neve, prophecije, schade, tijdt, voorsienicheyt
toelatinghe: octroy
toeluysterende: achtnemen, berisper, bespiedinghe, discipel, leerlingh, scholier, schrijver, secretarius, wacht-toren
toeluysterich: neerstig onderstaen, ondersoeckinghe
toenemende: faute
toeneyghende: schickinghe godes
toets: steen
toevallich: passien des gheests
toevende: ophoudinghe
toevluchtich: bystandt
toeziende: huyshouder
tolle: brugghe
tollenaersch: pachtenaer, pachtere
tollich: ydelheyt
tolvrij: paspoorte
tomben: begravinghe
tongender konstenaer: meester, preceptor
tongenkonstich: meester, notarius, preceptor, seneca
tonghen: stemme
tonghenspeelder: makelaer
tonghenstrijdich: disputatie
tonne: bake, vyghen
toomende: breydel, toom
toomer: fabius
toon: schavot
toonende: ghelaet, monster van eenich dinck, stael van eenich dinck
toornich: quijl, spijt, wilde menschen, zeever
toorts: brandtstock, fackel
toovenaer: duyvel, protheus
toovenaers: betooveringhe, fenijn, passien des gheests
toovenersse: circe, cupido, erichtho, fortuyne, liefde, medea, mereminne, oudt-wijf
tooverachtich: vrouwe
tooverende: bedriegher
tooverich: fenijn, ghesichte, lachen, lot, spel, verghetenheyt, verghift
tooversch: ooghe
top: haer, hayr
toppen: wordel
topsterre: sterre
torf: aerde, kole
torftelder: oude-man
tormenterende: pyne
torsachtich: amomum
torsch: druyve, rosijnen
tortel: duyve, wilde-duyve
tortelduyfken: vrystere
tortsdraghende: boete, breucke
tortsdragher: hymenaeus
tortsen: licht
tournoyer: schildtknecht
traciaen: orpheus, tereus
traciaensch: euridice, pallas
tradthoudende: trommelslagher
traech: aurore, blooheyt, bystandt, cortse, cupido, dageraet, damp, dief, dochter, doot, droefheyt, esel, fabius, flerecijn, ghedult, ghenster, ghier, grondt, heerlijckheyt, herder, herdersse, hitte, hondt, hope, iaer, keersse, ledicheyt, liefde, lomber, lommer, luyicheyt, maghet, moerbezien, nacht, onachtsaemheyt, ooghenwinckinghe, os, ossenstouwer, ossenweyder, oude-man, oudtheyt, patientie, peck, pyne, schildtpadde, slaep, slecke, slootmaker, staticheyt, stier, trede, vaeck, vlamme-vyers, vlysses, vochticheyt, vrouwe, vrystere, vulcanus. aegisthus, vyvere, woordt, zeughe, zoch, zomer
traechbetaelder: ghierigaert, gierighen
traechgaende: zeughe, zoch
traechtredende: esel, muyl-ezel, schildtpadde
traenachtich: peck, roock
traghisch: been van een ghedicht, erinnys, euripides, leeu, lucanus, lyre, veersken, vers
tralie: horde, venster
tranen: ooghenwinckinghe
tranende: ajuyn, beclach, beschreyinge, beweeninghe, boom, brakinghe, cypressi-hout, dido, druppel, gomme, lachen, mastboom, myrrhe, ooghe, phineus, poplier, wijngaert, zuchten
tranenvloedt: ooghe
transonnerende: zorchvuldicheyt
trap: ganse
trasiaen: ithijs, itile
trasonisch: roemdragher
treck: haeck, peerdt, plaester, saghe, schave
treckbecstere: duyve, wilde-duyve
treckende: aenlockinghe, ghesichte, hondt, koppe, ooghenwinckinghe, slaep, vaeck, zenuen
trede: dorpen
treden: ghevolgh
tredende: voeten
treffelijck: abdije, borgher, daden, feyten, gheschenck, heere, huys, neerlaghe, vereeringhe
treffende: coghel, kloot
trensen: passement
tres: koordeken, touken
treseer: becken
treur: graf-schrift
treurende: armoede, blooheyt, boom, elegie, fortuyne, minnaer, treur-liedt, uyl, vrijer, zorghe, zuchten
treurgeestich: mensche
treurich: achterdencken, a-dieu, aensicht, af-scheyt, beclach, droefheyt, eenzaemheyt, ghedaente, ghelaet, ghevanckenisse, ghevanghenen, ghichtich, klachte, krancken, ledicheyt, leven, minnaer, onsterckheyt, oraegni-verwe, pockighen, student, suspitie, vrijer, winter, ziecken, zorchvuldicheyt, zorghe
treuricheyts dochter: eenzaemheyt
treurspels: schavot
treusel: zeve, zifte
tribuytenaer: pachtenaer, pachtere
trichtsch: mase
trijpen: fluweel, pantoffel, schoenen
trinacrisch: sicilien
trippelende: ganck, voeten
tritoniaensch: minerva
tritonisch: golve, waterbare
triumph: waghen
triumphalen: boghe
triumphant: bereydinghe, croone, dadelboom, eere, heerlijckheyt, keyser, lauwerboom, lof, overwinner, palmboom, pompeusheyt, roomen, staet, vendel, vervolch, victorie, zeghen
triumpheerder: bachus
triumphelijck: hymne, lofzanck
triumpherende: carolus, heylighen, kloeckheyt, kloeckicheyt, koninck, santen, stouticheyt, themistocles
troetel: bedde, blosinghe, ciraet, kindt, kinne, lippen
troetelachtich: bruydt, dochter, duyve, euridice, ghelaet, hope, iouffrouwe, kinne, schoonheyt, smeeckinghe, vrouwe, vrystere, wesen, wilde-duyve
troetelaer: minnaer, papegaey, vrijer
troetelende: aenlockinghe, boef, cus, ghelievekens, kreupelen, minnaer, omhelsinghe, rabaut, simme, vrijer, vyer, zoeticheyt
troetelich: dione, narcisse, narcissus, weduwe, wellust
trommelende: trommel
trommelvolger: soldaet
trommende: laweyt, vermakinghe
trompetsch: schalmeye
trompette: lucanus, stemme
trompette des herten: ooghe
trompetten: roep
trompetter: misenus
troniachtich: aensicht, ghedaente, ghelaet
tronich: trompette
tronien: schilder
troost: brief, vriendt
troostbehoevende: pyne
troostelijck: bate, boeck, boeckwinckel, brief, cus, dranck, gheluydt, ghemeynsaemheyt, ghenuechte, ghetempertheyt, ghezangh, harmonie, hulpe, medecijne, onderwijsinghe, philosophije, psalm, recepte, remedie, troost, verheughinghe, verlichtinghe, vermakinghe, ververschinghe, vriendschap, zanck
troostnoodich: pyne
troostrijck: vermaninghe
troostweerdich: pyne
trots: aenslach, aenstoot, aenval, amasones, amazonen, ambassaet, atropos, authoriteyt, beke, berch, bespringher, boer, bolwerk, brootdronckenheyt, calicoet, capiteyn, casteel, cleopatra, daden, dryvorcke, dulheyt, duytschen, edelman, enceladus, eyckenboom, feyten, fortuyne, ghelt, ghemoedt, gheweldicheyt, ghilde, grendel, haen, hector, heerlijckheyt, helm, helmet, heraut, heyr, heyrkracht, heyrlegher, hooftman, hovelinck, iason, ieught, ioncker, ionckheer, ionckheyt, ionghelinck, ionghen, iouffrouwe, koninck, krijghs-bode, krijghs-man, legher, maecht, mars, minnaer, moedt, moyaert, nabuchodonosor, nero den tyran, noorden windt, onbeleeftheyt, ondanckbaerheyt, onghehoorsaemheyt, orcus, othomans, othus, overlast, pachtenaer, palais, pau, peerdt, pentheus, pharao, pinne, pluto, prince, puncte, quistgoedt, reusen, ridder, roemdragher, romeynen, roomen, rootse, ruyter, ryckdom, schansse, scheet, scipion, slachoorden, soldaet, sonnet, spagniaerden, spijt, staet, standaert, staticheyt, stier, stouticheyt, theseus, thracianen, tityus, tragedie, tydeus, tyran, veersken, vermetentheyt, vers, verwaentheyt, verwinner, victori-teecken, voorhooft, vrijer, waechhals, weygheringhe, wiltvercken, woorden, woordt, zondaer
trotsdraechstere: erinnys
trotsich: cloton, exerxes, gheweldicheyt, goliath, herdtneckicheyt, hoovaerdije, lachisis, leeu, meestersse, noorden windt, opperste, overwinner, parcae, pompeusheyt, pyramide, tarquinus, top, toren, tournoy-spel, tygris, typheus, vloedt, vromicheyt, windt, winter, xerxes
trou: arbeydt, behulp, bystandt, coopmanschap, dienaer, gheleydinghe, gheleye, gheloove, gheselle, gheselschap, ghetrouwicheyt, ghetuyghe, goedtwillicheyt, heere, hulde, leydtsman, medecijn, pandt, paris, picardianen, rechter, reynicheyt, richter, rinck, tortelduyve, trouwe, verzekeringhe, verzelschappinghe, vriendschap, vromicheyt, vrystere, ware, werck
troubel: alarm, mist, pisse, schreeu, wijn
troublich: bondtghenoot, dinghplaetse, raedtskamer
troubrekende: duyvel, meyneedighen, pelops
troubreker: afvallighe, boef, lycambius, paris, rabaut, theseus, zondaer
troubrekersse: cupido, liefde
trouhertich: gheselle
trouweloos: ixion, onghehoorsaemheyt
troyaen: acestes, aeneas, antenor, ganymedes, hector, laomedon, paris, priamus
troyaensch: cassandra, minerva
troyaensche vyandinne: iuno
troyaenschen-schrick: achilles
troyanen vriendt: phoebus
troyens eere: hector
troyens fackel: paris
truggel: aessack
trugghelaer: schudde
trugghelende: bedelaer, fiel, ghemeyn, ghepuffel, rabaut, schrobbere, schudde
truweelvoerende: metsere
tsoppe: opperste, top
tuchtelijck: straffe, straffinghe
tuchtich: oude-man
tuchtmeester der zonden: wetten
tuernoutsch: deck-bedde, kulcte
turbulen: vyvere, windt
turbulent: beke, muytmaker, oproerighen, tempeest
turbuleus: wolcke
turcsch: asur, boghe, boone, camelot, couleur, ghevanckenisse, knevelbaerdt, pijl, purper, sabele, scharlaken, schicht, tapisserije, tarwe, verwe
turcsche keysers: othomans
turf: aerde
turfghevende: hollandt
tuscaensch: tyber
tuscanen: florentijnen
tusschen: spatie
tusschen slapen en waken: slaep, vaeck
tusschenkomende: teghenzettinghe
tusschen-sprekende: sententie, vonnisse
tusschenvolghende: beurte
tuyer: koorden
tuyghende: woordt
tuylachtich: roosemarijn
tuyl-draghere: hymenaeus
tuylkens: magdelieve-bloeme
tuymel: gheest
tuymelaer: aep
tuymelende: bake, cabautermanneken, geschildert manneke, guychelaer, kamerspeelder, simme, swaluwe
tuymelersse: katte
tuyn: aerde, magdelieve-bloeme
tuynen godt: priapus
tuynen-cieraet: wijngaert-looven, wijngaert-waghen
tuynensonne: goutbloeme
tuynmael: bancket, maeltijdt
tuytelersse: vrouwe
tweeaensichten: ianus
twee-aensichtich: noe
tweeback: broodt
tweebacken: careelsteen
tweede natuere: ghewoonte
tweeden augustus: henri de valois, koninck van vranckrijck
tweedrachtich: beschuldigher, geschil, haerman, oorloghe, twijffelachticheyt
tweeformich: chiron, monster, wonder-dier
tweeghedaentich: minotaurus
tweeholich: kuyl
tweehoofdighen vader: ianus
tweehoornich: bachus, gaffele, mane, parnasus, seine, vorcke
tweeklinckende: schreeu
tweelinck: romulus
tweelinghen: billen, dijghe, heupe , lippen, neusgaten
tweesinnich: gheraetsel
tweesinsch: ia
tweespitsich: cruysstrate, eylandt
tweeverwich: purper
tweevoorhoofdigen vader: ianus
tweevorckich: gaffele, vorcke
tweevoudich: golve, hick, omhelsinghe, repetitie, waterbare
tweezinnich: orakel
twijffelachtich: aensicht, aenslach, astronomijn, bekoringhe, bestorminghe, cruysstrate, destinatie, disputatie, doorganck, duysterheyt, duysternisse, ghedachte, ghedaente, gheest, ghelaet, gheloove, gheraetsel, gheval, gheveynstheyt, hipocrisie, hope, ianus, misval, mommer, mommerije, ongheluck, oorloghe, opinie, oratie, passagie, prophecije, protheus, questie, recht, schickinghe godes, sterrenkijcker, sware vraghe, teerlinghen, teghendeel, temtatie, tijdt, toover-konste, top des hoofts, trede, trouwe, verbaestheyt, verschrickinghe, vervaertheyt, voor-ordonnantie, vreese, waerzeggher, waerzegghinghe, wech, wille, wtsprake, zorchvuldicheyt
twijffelende: dwalinghe
twijffelich: fortuyne, ghetuyghenisse, ghevaer, lot, orakel, overlijdinghe, passien des gheests, perijckel, proces, sophisterije, stervinghe, strijdt, swaricheyt, sweere, twijffelachticheyt, victorie, vreese, woorden, woordt, zeghen
twijffelijck: zee
twist: woordt
twistachtich: disputatie
twister: haerman
twistich: beclach, bedroch, beroerte, beschuldigher, besittinghen, geschil, hatinghe, injurie, kijver, kijvinghe, menghinghe, muytmaker, nijdicheyt, oorloghe, oproerighen, overlast, palais, proces, schimpreden, soldaet, strijdt, tijdt, vraghe, vrouwe
twistighende: tweedracht, twist
twistmaecstere: oudt-wijf
twistmakende: haet, veete
twistmakich: onghehoorsaemheyt
twist-minner: beschuldigher
twistvoedtstere: ketterije
twist-vriendt: beschuldigher
twistzaeystere: ketterije
twistzinnich: vraghe
twistzoecker: haerman, muytmaker, oproerighen
tygrissch: furien, raserije
tyndaridsch: helena, pollux
tyran: basiris, herodes, holofernis, midas, phelaris, soliman, sultaen
tyranne: circe
tyrannich: bedwanck, cupido, gheweldicheyt, liefde, ongherechticheyt, persecutie, ryckdom, spagniaerden, strafheyt, verdruckinghe, vervolghinghe, wreetheyt
tyrannisch: ghevanckenisse, godtloosheyt, last
tyriaensch: dido, sidon, syde, vlies
tyrinthiaen: hercules
tyrisch: purper
tyrnisch: tabbaert
tyrolisch: nardus
uchtenden: dauw
ure: klocke
urewerck: nachtglas, zandtlooper
urewijser: nachtglas, wijser, zandtlooper
vact: parckement
vaddich: vleesch
vader: abt, godt, iupiter, oceaen, saturnus, zomer
vader der boose: duyvel
vader der gheloovich: abraham
vader der goden: godt, iupiter
vader der goede gheesten: mercurius
vader der historie: herodotus
vader der schoone daghen: april
vader der waerheyt: bachus, tijdt
vader der welsprekentheyt: cicero
vader der zanghers: orpheus
vader des hemels: godt
vader des landts welvaren: cicero
vader des lichts: apollo
vader in christo: bisschop
vader vande gorgonen: phorcyn, phorcys
vaderlijck: afcomste, besittinghen, erfdeel, erfgoet, gheslachte, goederen, oom, patrimonie, rijckdom, straffe, straffinghe, vaderlijck goedt, vermaninghe, zegheninghe
vaders der gheleertheyt: griecken
vaders-beeldt: zone
vaderslagher: absalon, oedipus
vaeckerich: golve, letargia, lethe, lomber, lommer, moesele, nacht, ruyspijpe, slaep, vaeck, verghetenheyt, waterbare
vaecx moeder: nacht
vael: grasbloeme, haer, hayr, kruydt, mol, veyl
vaer: wech
vaerwech: wech
vagabonden: iason, nereus
val: brugghe, deure
valbijl: bijle
valcken: klauwe, poot
valckenaers: tessche
valeyachtich: brabandt, landtschap
vallende: bare, dulheyt, eekel, kruyme, mist, oever, ouderdom, oudtheyt, pijl, plasreghen, reghen, schicht, sterre, val, wolcke, zeekant
valleyachtich: alpenberch
valsch: achterdencken, aenlockinghe, afgodt, bedriegher, by-gheloof, cedel, ciraet, coppelersse, dwalinghe, eergiericheyt, eerzucht, ghelaet, ghelt, gheveynstheyt, haerman, handtschrift, hayrlocken, herte, hipocrisie, hope, ialoursheyt, iason, laster, meyneedighen, misbruyck, mommer, munte, onschuldt, opinie, overlegghinge, parisianen, parthen, pondt, propheet, ryckdom, schijn, smeeckinghe, sophisterije, spruyte, stemme, superstitie, suspitie, trede, tronie, verontschuldighinghe, verrader, verraderije, vrouwe, weerelt, wellust, ydelheyt, zuchten
valsche-godes-dienstich: turcken
valschen godts-dienst: by-gheloof, superstitie
valschen propheet: mahomet
valschen-ghetuyghen: zondaer
van aensien: ambassaet
van athenen: epicurus
van der aerden gheboren: typheus
van der goden gheslachte: aeneas
van een ure: nachtglas, zandtlooper
van eender nacht: blosinghe
van eenen dach: kruydt
van godt bemint: salomon
van godt geordineert: cloton, lachisis, parcae
van godt gheordonneert: meleager
van godt gheschict: oordeel, vonnisse
van godt toegheschict: destinatie, victorie, voor-ordonnantie, zeghen
van godt veroordent: pandora, paris
van importantie: questie, sware vraghe
van lydia: arachne
van noorden: saffraen
van oorloochs-volck: aenstoot, aenval
van teenen: benneken, mandeken
van theben: dithyrambus
van verre ghekomen: specerije
van weerden: questie, sware vraghe
vander locht: demon
vaneengestelde: scheydinghe van een
vanghende: cupido, liefde
vanghere: haerman, procureur
varende: golve, schip, schuyte, waterbare
variabel: reygher
vast: aberdaen, achtneminghe, aenbilt, aerde, aers, amsterdam, ancker, antwerpen, argument, bandt, bate, been, behulp, belofte, beschermer, bescherminghe, besluyt, bewijs-reden, boeye, borghe, borstkens, brugghe, bystandt, cassij-wech, casteel, cinghel vande peerden, dach, deck-bedde, deure, diamant, dijghe, dryvoet, ebenhout, edict, eedt, eers, ente, ervarentheyt, fondament, ganck, ghelaet, gheloove, ghenietinghe, ghesichte, ghetrouwicheyt, ghetuyghe, ghevanckenisse, gordel, goudt, graen, grendel, griffie, gruys, havene, hemel, herdicheyt, herdtneckicheyt, herre, heupe , hope, houwelijck, ia, inct, knieschijve, knoop, koordeken, kulcte, lancidragher, lancier, lene, lichaem, makereel, mandaet, memorie, mickinghe, muer, obligatie, oeffeninghe, omhelsinghe, oordeel, opinie, orakel, ordonnantie, os, overeenkominghe, passer, penne, persse, pilaer, poorte, proces, proefstuck, propheet, pruymen, puyn, remedie, resolutie, riem, roch, rondasse, rootse, rootvisch, schans-korf, schansse, secte, slot, snoeck, stadt, stantvasticheyt, steen, steen-wech, steghelreep, stemme, sterre, stoel, stouticheyt, strick, suycker, tantvleesch, tarbot, touken, trede, trefter, troch, trouwe, tycke, vasticheyt, verbondt, vereenighinghe, vertoevinghe, verzekeringhe, visch, voeten, volherdinghe, vonnisse, voornemen, voute, vrede, vriendschap, vriendt, vryheyt, vyghen, waerneminghe, wederstandt, welfsel, wesen, wooninghe, woonstede, woorden, zaet, zalm, zeehaen, zenuen, zetel, zit-plaetse
vasten-avondt: dach, spel
vastende: maghe, vasten, vasten-dach
vastende veertich daghen: abstinentie, onthoudinghe
vastere: moyses
vast-gemaect: verdrach
vastghehouden: ghevanghenen
vasthoudende: handthave, handtriem, knoop, lijm, nijptanghe, potheys, trecktanghe, veyl
vasthouwer: ghierigaert, gierighen
vattende: klauwe, poot
vechtachtich: annibal, duytschen, hannibal, hector, heldt, soldaet
vechtende: dronckaert, menghinghe, soldaet
vechter: dronckaert, krijghs-man
vedder: schrijver
veddervechter: notarius
vee: herder, merct
veel: patrimonie, vaderlijck goedt
veelbladerich: roose
veelformich: bachus
veelghetallich: elegie, treur-liedt
veelhoeckich: figuere, ghestaltenisse
veelsprekende: idioot
veelverwich: hemel, livreye
veelvoetich: kreeft
veelvoudich: zuchten
veenvos: vosch
veer: schuyte
veerdich: advocaet, antwoorde, banckhouwer, been eenes menschen, behendicheyt, beroovinghe, bescherminghe, besluytinghe, blixem, bloedtlatinghe, bode, bootsicheyt, bystandt, calais, carolus, cortheyt, cracht, deurwaerder, dienstmaecht, executeur, fransman, ganck, gheest, gheneghentheyt, ghestaltenisse, gheweldicheyt, gramschap, haesticheyt, hase, hondt, iaghere, ieught, ionckheyt, ionckwijf, kameniere, keer, kelderweerder, klauwe, krijghs-man, lackey, loop, loopingh, medecijn, memorie, miere, most, neersticheyt, onbedachticheyt, onschuldt, ontlastinghe, ooghe, oore, oratie, peerdt, penne, plicht, pluymen, poot, rasheyt, requeste, roer, roof, scheut, schocken, schockinghe, schotsman, schrijver, schutter, secretarius, snelheyt, soliciteerder, soliciteur, spagniaerden, sprinckhaen, stijvicheyt, stouticheyt, tonghe, vernuft, verontschuldighinghe, verstandt, vlamme-vyers, vlyticheyt, voghelaer, volbrengher, volbrenghinghe, voorloper, voorsprake, vuyst-slach, vyer, wackerheyt, weerdt, wisselaer, woordt, wtsprake, zeyl, ziele
vee-rijck: enghelandt
velden: brabandt, landtschap
velden-cieraet: aren
velden-vreught: voghel
veldt: aerde, bedde, beemt, boom, distele, dorp, eulsaet, ganserijck-kruydt, ghehucht, herder, hutte, iacht, krekel, kruydt, livreye, loock, maeyers, magdelieve-bloeme, meulen, moeder-kruyt, muys, netel, ossenstouwer, ossenweyder, pavillioen, peerdts-vlieghe, poel, pypken, scherleye, slijckhosen, stekelbezie-haghe, stier, stillicheyt, stof, tortelduyve, valck, varenkruydt, veldtkoetse, vendel, voedtsel, wech, weyde
veldtachtich: herder
veldtheere: sprinckhaen
veldtplaetse: pleyne
veldts: eenzaemheyt, hinnebezien, onvruchtbaerheyt, sprinckhaen
veldtscheerder: windt
veldtwoonders: scythen
velerhande: duysterheyt, duysternisse
velerley: accoort van gheluyt
veltsch: pales, pan
vemaert: vniversiteyt
veneetsch: glas, ryckdom
venesoen: pasteye
venijnich: bijtinghe, bilsen-kruyt
venster: gat, ruyte, tralie
venus: dans, ghedans
venus vrient: bachus
venus-kindt: cupido, liefde
ver: aensiender, afscheyt, afwesenheyt, banninghe, de 17 provintien, doolwegh, oever, pelgrim, reyse, scheydinghe van een, schipvaert, vertrec, vreemdelinck, zeekant
veraccordeert: bondtghenoot
veracht: afcomste, ambacht, ampt, armen-mensche, armoede, bachus, dwaes, fiel, gebannen, gheslachte, gheveynsden, ghierigaert, gierighen, hipocrijt, leelijckheyt, melaetsch, messie, mesthoop, mismaectheyt, narre, ootmoedicheyt, prije, rabaut, roffiaen, schommelkock, schrobbere, schudde, slets, vodde, water, weduwe, wever, zot
verachtelijck: ambacht, ampt, blamatie, flatteerder, ghelubden, hannentaster, herdtneckicheyt, hinnentaster, kercken-roover, kleynmoedicheyt, knick, laster, mensche, onachtbaer, onbeleeftheyt, onbequaemheyt, overlast, overspel, pels, quackzalver, snoodicheyt, sparwer, stouticheyt, verachten, verachtinghe, versmadinghe, verworpenen, weemoedicheyt, weygheringhe, zeericheyt, zotterny
verachtende: donder
verachtweerdich: hoovaerdije, onachtsaemheyt
veranderlijck: aensicht, agaetsteen, beurte, blyschap, dach, eeuwe, figuere, fortuyne, ghedachte, ghedaente, gheest, ghelaet, ghestaltenisse, hemel, herft, hoedanicheyt, iaer, ionghelinck, ionghen, iulius, lot, mane, mensche, onghestadicheyt, oorden, opinie, ouderdom, passien des gheests, redelijckheyt, reghenboghe, tijdt, twijffelachticheyt, veranderinghe, verscheydenheyt, vloedt, vrouwe, wille
verandert: demon, marber, repetitie
verargherlijck: faute, pyne
verarmende: verlies, woecker
verarmt: bedelaer
verbael: proces, testament, wtersten wille
verbaest: alarm, amsterdam, antwerpen, beroerte, misdedigher, narre, schipper, stadt, stierman, twijffelachticheyt, wees-kindt
verbaestlijck: woestijne
verbalijck: vermaninghe
verbannen: eyckenboom
verbasende: hooft van een wildt swijn, huylinghe, roepinghe, swaricheyt, trompette, verdervinghe, verwoestinghe, vreese, wonder
verbeddet: krancken, ziecken
verbetert: eerste copije, minute
verbeydende: ghevanghenen, soliciteerder, soliciteur, uytstel, vertreck
verbeydinghe: vertoevinghe
verbeydt: tijdt
verbiddelijck: misdedigher, octroy, orateur
verbindelijck: cedel, handtschrift
verbindich: verbondt
verbitterde: berisper, beul
verbittert: herte
verbleeckende: proces
verblijdende: appel, dach, gheluydt, harmonie, klater, lenten, licht, liedt, lyre, musijcke, ooghst, orghel, reuck, rieckerken, schale, tuylken, vreucht, vrolijckheyt, weldaet, wellust, wijn
verblijder: april
verblindende: bandeken, claerheyt, goederen, rijckdom, roock, sneeu, stof, witticheyt
verblint: doecxken, doolhof, gheneghentheyt, ialoursheyt, minnaer, slets, stesichorus, venus, voddeken, vrijer
verbloemde: ghelijckenisse
verbluysterende: hitte, zomer
verbluystert: tarwe
verboden: ghelt, roep, teerlinghen
verbonden: aenslach, belofte, cupido, ghemeynsaemheyt, gheselschap, ghetrouwicheyt, liefde, obligatie, oproer, raedtslach, verdrach, verzelschappinghe
verbondtbreker: haerman
verbondtmaker: notarius
verbonts: gheselle
verbont-teecken: doop, doopsel
verborgen: achterdencken, adere, aenslach, aes, afvallinghe, afwijckinghe, bedenckinghe, bedriegher, bedroch, bekoringhe, bemerkinghe, berch, bespiedinghe, betooveringhe, betrappinghe, bondtghenoot, boomken, boosheyt, braderije, brief, bybel, cabaret, cabinet, conscientie, contemplatie, cortse, dal, destinatie, dienaer, doolhof, doolwegh, doose, dootslager, droefheyt, duysterheyt, duysternisse, fenijn, ghedachte, ghedult, gheltgiericheyt, gheraetsel, gheruysch, gheschenck, ghetier, ghevanckenisse, gheveynstheyt, ghewisse, ghifte, gramschap, haet, haghe, hatinghe, hipocrisie, hoeck, hoeck-kamerken, hof, hol, huys, ialoursheyt, idaei, kleerkasse, koutinghe, kuyl, lomber, lommer, loosheyt, mijne, misdaet, mommer, moorder, nieumaren, nijdicheyt, ooghe, overspel, overvallinghe, pandt, passien des gheests, patientie, questie, raedtslach, revolteren, reynicheyt, roer, rootse, sacrament, schaemte, schat, schatkamerken, schickinghe godes, schult, secreet, simonie, slot, speloncke, springh-werck, suspitie, sware vraghe, swaricheyt, swijghinghe, temtatie, toover-konste, tortse, tuyn, valeye, veest, veete, verachtinghe, verborghentheyt, verghetenheyt, verghift, verrader, verraderije, versmadinghe, voor-ordonnantie, voorsienicheyt, vyandtschap, wille, wonder-reden, wrake, wroeghinghe, zomerloove, zonde
verborghelijck: zorchvuldicheyt
verbrandt: heyrt, maeyers, mooren, wijngaert-snijder, wijngaert-snoeyer, woestijne
verbreydt: eerloosheyt, noteboom
verbygaende: water, weerelt, wolcke
verbyvlieghende: vlieghen, voghel
vercierder: ambachtsman, konstenaer
vercierende: ciraet, dack
verciert: autaer, beemt, bloeme, cabinet, crans, kercke, kleedt, koninck, konste, mantel, reynicheyt, rustinghe, schatkamerken, tafereel, tempel, violette-bloeme, vrystere, vyvouter, wapenen, werck, werckinghe, weyde, zomer-voghel
vercken: merct
verckens: borstelen, kudde, ruet, smeer, tranen, troch
vercken-spijse: beuken, eekel, schelle
verdachvaerdt: ghetuyghe
verdemoedight: knie
verderffelijck: beroerte, bus-poeder, destinatie, destructie, erfdeel, erfgoet, fenijn, ghevaer, gheweldicheyt, goederen, ledicheyt, mensche, mijne, onkruydt, perijckel, proces, rijckdom, ryckdom, schade, springh-werck, teghenspoet, tweedracht, twist, val, verlies, verstooringhe, vleesch, voor-ordonnantie
verdervende: duyvel, gheschut, haghel, heyrlegher, legher, oorloghe, schickinghe godes, verlies, water-vloedt
verderver: mars, oceaen
verdienende: arbeydt
verdienlijck: voldoeninghe
verdient: eere, gheschenck, ghifte, loon, salaris, vereeringhe, vergheldinghe, weldaet
verdiept: kelder
verdiert: prijs, weerde
verdobbelt: cus
verdoemelijck: eergiericheyt, eerzucht, gheltgiericheyt, helle, herdtneckicheyt, ketterije, misdaet, schult, simonie, verachten, vervloeckinghe, verworpenen, wanhope, wellust, wrake, zonde
verdoemt: afgodendienaer, duyvel, godtloosheyt, iudas, mahomet, onkuysheyt, verachten, verworpenen, zondaer
verdoenachtich: ionghelinck, ionghen
verdoende: heyrlegher, legher
verdoender: ionghelinck, ionghen
verdolende: dwalinghe
verdomt: ketterije
verdonckerde: avont
verdonckerende: duysterheyt, duysternisse, mist, wolcke
verdoolt: ghesichte
verdoovende: klocke, kole
verdorrende: cortse, quellagie, quellinghe, zonne
verdort: wortel
verdorven: besmettinghe, faute, ieught, ionckheyt, lever, locht, lucht, melaetsch, pisse, pockighen, rot, uytdrooghinghe, verrottinghe, vochticheyt, vuylicheyt, vuylnisse, water
verdouwende: maghe
verdraeyende: lyre
verdraeyt: cupido, doofheyt, doovicheyt, liefde, proces
verdragende: herder
verdraghelijck: arbeydt, ghedult, gonste, gunste, patientie
verdraghen: verdrach, verzoeninghe
verdraghende: esel, ghedult, patientie
verdriet: vrystere
verdrietelijck: angst, arbeydt, armoede, ballingschap, beclach, bekommeringhe, benautheyt, beurte, boosheyt, dienstbaarheyt, droefheyt, duysterheyt, duysternisse, eenzaemheyt, eeuwe, flerecijn, leven, nacht, onderdanicheyt, oorloghe, ophoudinghe, oude-man, overlijdinghe, prolixiteyt, pyne, quellagie, quellinghe, reyse, stanck, stervinghe, tijdt, tyran, verhinderinghe, verlies, vertoevinghe, volghinghe, vorst, waerzegghinghe, water, wech, weduwen-staet, werck, wilde menschen, zuchten
verdrietich: achterdencken, aenvanck, afscheyt, afwesenheyt, arbeydt, aschvijster, beghintsel, ghedachtenisse, ghedenckinghe, gheneghentheyt, huys-duyve, leetwesen, mistroosticheyt, onweder, ophoudinghe, quellagie, quellinghe, rouwe, stuerheyt, suspitie, vertrec
verdrijvende: golve, waterbare
verdroncken: phaethon
verdrooghende: aluyn, boterbloeme, ganserijck-kruydt, hitte, iossemijne, krancken, pockhout, weechbree, ziecken
verdruckende: duyvel, meulensteen, pack, rootse
verdrucker: duyvel, tyran
verdubbelt: copije, exploict, volbrenghinghe
verduft: doecxken, kuyl, rot, slets, speloncke, stanck, steen-mijne, steen-put, stove, verrottinghe, vodde, voddeken, wijn
verduysterende: onweder, roock, stof
verdwaelt: weerelt
verdwalende: duysterheyt, duysternisse, vreemdelinck
verdwalinger-moeder: armoede
verdwijnelijck: ouderdom
verdwijnende: bitebau, donder, droom, ghenster, goederen, mensche, ouderdom, rijckdom, roock, schaduwe, spoock, stallichten, stemme, tijdt, visioen
verdwynt: blixem
vereenight: bondtghenoot, overeenkominghe, verbondt, verdrach, vereenighinghe, vnie, vriendschap
vereeringhe: gheschenck, vereeringhe
verfbloemich: crans
verflenst: blosinghe, doecxken, kruydt, slets, voddeken
vergadert: assche, bagagie, beroovinghe, dans, ghedans, gheselschap, hoop, hout-mijte, kudde, lichaem, locht, lucht, ooghst, raedt, raets-ghezelschap, roof, schat, schelpe, tas, torsch, tuygh, verzelschappinghe, vnie, vochticheyt
vergaende: goederen, rijckdom, tijdt
vergalt: been van een ghedicht
verganckelijck: besittinghen, blosinghe, brief, erfdeel, erfgoet, goederen, leven, lichaem, maendt, mensche, ouderdom, rijckdom, ryckdom, uren, vleesch, water, weerelt, wellust, ys
vergapende: luyicheyt
vergheefsch: fantasije, verschrickinghe, vervaertheyt
vergheldelijck: belofte, voldoeninghe
vergheldende: loon, salaris
verghelder: godt
verghenoegende: bachus
verghetelachtich: lethe, ondanckbaerheyt, water
verghetelijck: eulsaet, golve, letargia, nacht, slaep-ziecte, thracianen, tijdt, waterbare, wijn
vergheten: graf
verghetende: slaep, vaeck
verghetich: graf
verghevelijck: misdaet, uytneminghe, zonde
verghevende: aerdicheyt, aflaet, barmherticheyt, gratie
verghift: pijl, schicht
verghiftende: cupido, liefde
verghiftich: besmettinghe, eergiericheyt, eerzucht, fenijn, haet, medea, ooghe, reagal, scherleye, serpent, veete
vergilius: veersken, vers
vergoodt: flora, heylighen, mensche, santen
vergrammende: tweedracht, twist, vlieghen
vergramt: bespringher, droefheyt, furien, ghevanghenen, gheweldicheyt, leeu, melancolije, onschuldt, raserije, spijt, toorne, treuricheyt, tweedracht, twist, verontschuldighinghe, vervloeckinghe, voorhooft, vyandtschap, wilde menschen, windt, zee
vergrimden: dog-hondt, mars
vergrootende: bril
vergrouwelt: hooft van een wildt swijn
verguldt: bagghe, beuckelaer, boghe, cabinet, cieraet der kameren, ciraet, citere, colder, drinckvat, haeck, harnas, helm, helmet, kercke, koker, kop, krijghs-rock, luyte, melancolije, minnaer, naghel, orghel, pantsier, phoebe, pijlkoker, rondasse, rustinghe, schatkamerken, schildt, spieghel, spijcker, tempel, treuricheyt, vrijer, waghenschot, wapenen, wapen-rock, wieroock-vat
vergunnet: destinatie, octroy, voor-ordonnantie
verhackelt: bedelaer, doecxken, fiel, ghemeyn, ghepuffel, rabaut, schrobbere, schudde, slets, voddeken
verhaelt: besluytinghe
verhaest: stouticheyt, vlieghinghe, vluchtinghe
verhaestende: haesticheyt, misval, ongheluck
verhalende: adem, aessem
verhardende: ghetuyghe
verhardt: amber, ammer, blosinghe, cabel, emmeren-steen, gomme, herdtneckicheyt, kees, marber, opinie, pharao, slaep, vaeck, vlysses, winter, ys
verharende: haringhe, ophalinghe
verheerlijct: apostel, heylighen, santen
verheffende: barmherticheyt, hoovaerdije
verhetelijck: dronckenschap
verheuchlijck: appel
verheugende: narricheyt
verheughelijck: lenten, rieckerken, spel, tuylken
verheughen: vrystere
verheughende: aerdicheyt, blyschap, cortswijle, gratie, hof, iacht, lenten, reuck, roose, schale, tijdtkortinghe, tournoy-spel, tuyn, verblijdinghe, wijn, wijngaert
verheven: achelous, aers, afgodt, apenninus, atlas, autaer, bake, bare, beeldt, beke, beker, berch, billen, boesem, bolwerk, boom, borstkens, bouwinghe, broodt, brugghe, buffet, bult, cassij-wech, casteel, colosse, cruys, deech, diamant, dijghe, eers, eyckenboom, galghe, gallerije, golve, graf, hals, handen, hanekam, heupe, heylighen, hooghheyt, horen, kercke, kliere, kroes, lessenaer, marck, maria, muyl, nest, neus, neuse, obeliske, opperste, palais, peirle, peste, pijnboom, pilaer, pinne, puncte, puyste, pyramide, recht-tafel, reliquien, rootse, rosbare, sale, santen, scepter, schans-korf, schansse, schavot, schilderije, schildt, schuym, signet, spieghel, steenrootze, steen-wech, stemme, sterre, stoel, swellinghe, tack, tempel, timmeragie, top, top des hoofts, toren, trap, tyber, vendel, vermetentheyt, verwaentheyt, vlieghinghe, voorhooft, voorhuys, voute, wapen, waterbare, wech, welfsel, wijnbrauwen, zee, zeghel, zetel, zilverwerck, zit-plaetse
verhinderende: moeyte, stade, teghenzettinghe
verhinderlijck: questie, sware vraghe, windt
verhindert: vluchtinghe
verhit: dulheyt, furien, ganck, gheneghentheyt, gramschap, raserije, stier, strafheyt, wolf, wreetheyt
verhittende: vlamme-vyers
verholen: bondtghenoot, bybel, hol, speloncke
verhongert: appetijt, backhuys, beyr, brackhondt, dogghe, eet-lust, erisicthen, fiel, ghier, ghierigaert, gierighen, gulsigaert, harpye, hondt, hongher, kieckendief, maghe, openen mondt, rabaut, rave, schrobbere, schudde, speurhont, strafheyt, swane, tantalus, tygris, vasten, vasten-dach, walvisch, waterzuchticheyt, wolf, wouwe, wreetheyt, zeughe, zoch
verhongherden van officien: hovelinck
verhooghende: couleur, verwe
verhooght: heerlijckheyt, hemel, staet, weerdicheyt
verhoopt: brief, ghenietinghe
verhoort: ghebedt
verjaeght: gebannen, neerlaghe
verjuysdraghende: wijngaert-looven, wijngaert-waghen
verkeerende: iaer
verkeert: cupido, doolwegh, doorganck, duyvel, eergiericheyt, eerzucht, haer, hayr, liefde, opinie, passagie, vrystere, wech
verklaert: glas, sententie, vonnisse, woordt
verklarende: oratie, verhael, verklaringhe, wtsprake
verkleedt: heraut, krijghs-bode
verkleunende: winter
verkleunt: coude, handen, luyicheyt, marber, slaep-ziecte
verkleynende: bril
verkleynt: aensicht, ghedaente, ghelaet
verknocht: gheselschap, verzelschappinghe
verkocht: slave
verkoelende: donderbaer, huysloock, weechbree
verkondight: belofte, edict, evangelium, ghebodt, mandaet, ordonnantie, woordt
verkoopelijck: coopmanschap, ware
verkoren: heylighen, santen, zone
verkort: besluytinghe, cortheyt, exploict, gheklanck, sommarie, somme, volbrenghinghe
verkouwende: coude, porceleyn
verkranckende: krancken, ziecken
verkreghen: profijt, voordeel
verkreghene: beroovinghe, buyt, roof
verlanghende: afwesenheyt, appetijt, eet-lust
verlapper: kleermaker, oudekleer-kooper, oudekleer-verkooper, snijder
verlapt: bedelaer, fiel, lap, rabaut, schoen-zolen, schrobbere, schudde
verlaten: afvallinghe, afwijckinghe, armen-mensche, ghilde, krancken, leven, quistgoedt, revolteren, weduwe, wees-kindt, woestijne, ziecken, zondaer
verleden: eeuwe, ouderdom, tijdt
verleener: godt
verlemt: krancken, onsterckheyt, oude-man, ziecken
verlenght: leven, ophoudinghe, tijdt, uytstel, vertreck
verleyden: zondaer
verleydende: aes, bedriegher, cruysstrate, dwalinghe, eergiericheyt, eerzucht, ghezangh, hope, ieught, ionckheyt, misbruyck, schoonheyt, wech, zanck
verleyt: ionghelinck, ionghen
verleytster: mereminne
verlicht: apollo, bloeme, purper, roose, schilderije, veranderinghe, verscheydenheyt
verlichtende: claerheyt, dach, dranck, fruyt, glasvenster, godt, hemel, keersse, lampe, licht, licht-vat, medecijne, planeetsterre, recepte, strael der sonnen, tortse, vlamme-vyers, vrucht, zonne
verlichters: pinceel, vermillioen
verliesende: golve, stemme, wanhope, waterbare
verloopen: armen-mensche, aurore, dageraet
verloopende: blyschap, gebannen
verloren: afvallighe, destructie, duyvel, ghebedt, ghilde, quistgoedt, tijdt, verstooringhe, wanhope
verloren kost: doolhof
verlossende: rantsoen
verlosser: godt, ihesus christus
verloyt: glasvenster, pot
verlustighende: beemt, blyschap, brabandt, clavecoorde, cortswijle, gallerije, ghesteente, ghezangh, hof, landtschap, lenten, liedt, luyte, musijcke, spel, tijdtkortinghe, tuyn, weyde, zanck
verluystert: herder, quaerte
vermaeck: vrystere
vermaen: woordt
vermaenders: predikanten
vermaenweerdich: ghedachtenisse, ghedenckinghe
vermaert: academie, aendorenboom, amsterdam, antwerpen, artemisia, athenen, autheur, babylonien, bancket, boeckverkooper, boeckwinckel, borgher, carthago, casteel, cicero, claerheyt, colosse, corinthen, credit, croone, cypren, danouwe, delos, demostenes, dinghplaetse, diogenes, doctoor, edelman, eere, egyptenlandt, enghelandt, erasmus, euphrates, euripides, exempel, exerxes, fame, gheloof, gheschrift, ghevere, griecken-landt, grootsicheyt, heere, heldt, herberghe, hierusalem, hippocrates, historie, hoere, homerus, iason, inventeur, iordane, italien, iudeen, iuvenalis, kercke, keyserrijck, koninck, koninckrijck, konste, lof, lucretia, lydien, maeltijdt, maeonien, magistraet, mecoenas, merct, mereminne, nijl, obeliske, ondersaet, orateur, orpheus, othomans, overheyt, overwinner, parijs, pasquille, philosooph, pindarus, plutarchus, predikanten, processie, pyramide, pythagoras, quintilianus, raedtskamer, recteur, rhodes, roelandt, ronsart, roomen, rustinghe, schansse, schepen, schilder, schildt, schole, schreeu, schrift, seine, semiramis, solon, sorbonisten, stadt, tempel, thebe, triumphe, troyen, tyber, tytelen, venegien, vergaderinghe, vergilius, vervolch, vesta, victorie, victori-teecken, vindere, vlysses, vniversiteyt, voorbeelt, vrije-konste, wapen, wapenen, xerxes, zeghen
vermaertst: hoedanicheyt, orpheus, sterre
vermagert: cortse
vermakelijck: accoort van gheluyt, aerdicheyt, april, bachus, bancket, blyschap, boomgaert, bootsicheyt, brabandt, cabinet, clavecoorde, cortswijle, emmailleersel, feest, fruyt, gallerije, ghekari, ghelievekens, ghenietinghe, ghenuechte, gherichte, ghesteente, gratie, guychelaer, hof, iacht, iordane, iuweel, kamerspeelder, koelte, landtschap, lenten, leughen, loghene, luyte, maeltijdt, manierlijckheyt, meymaendt, nieuwicheyt, pleyne, reuck, rieckerken, ryckdom, schatkamerken, speelman, spel, steeticheyt, tijdtkortinghe, tuylken, tuyn, uylenspieghel, vastenavondt, veranderinghe, verheughinghe, vermakinghe, verscheydenheyt, ververschinghe, vrucht, warande, wellust, wijn, woordt, zoeticheyt
vermakende: ghezangh, troch, wijn, zanck
vermakere: kleermaker, snijder
vermaledijt: bus-poeder, ghelt, godtloosheyt, hatinghe, monster, nijdicheyt, oorloghe, stouticheyt, wonder-dier, zonde
vermanende: betooninghe, bewijsinghe, droom, ghebedt, klachte
vermeerderende: eenicheyt, tribuyt
vermetel: aenslach, eergiericheyt, eerzucht, hoovaerdije, onbeschaemtheyt, opinie, roemdragher, schoonheyt, stouticheyt, tonghe, tydeus, vertooninghe, vrystere
vermetelijck: heerlijckheyt, ketterije, ondanckbaerheyt, staet, toorne, verachtinghe, versmadinghe
vermeten: berisper, daedalus, duytschen, enghelsman, icarus, ixion, reusen, typheus
vermetende: dronckaert
vermetich: hoovaerdije
vermeyinghe: vrystere
vermijdelijck: vluchtinghe
vermillioen: corael, couleur, verwe
verminct: oude-man
vermoedende: achterdencken, dreyghement, dreyghinghe, hoovaerdije, rydere, suspitie, wanhope
vermoeder: oude-man
vermoedich: achterdencken, suspitie
vermoedtachtich: minnaer, vrijer
vermoey: krancken, oude-man, reyser, reysigher, soldaet, wijngaert-snijder, wijngaert-snoeyer, ziecken
vermoeyende: quellagie, quellinghe
vermomt: bespiedinghe, ciraet, demon, duyvel, ghelaet, gheveynstheyt, hipocrisie, hovelinck, iouffrouwe, mommer, roover, vastenavondt, veranderinghe, verscheydenheyt
vermorselende: aenstoot, aenval
vernaemst: orpheus, triumphe
vernaeyer: oudekleer-kooper, oudekleer-verkooper
vernedert: dienstbaarheyt, herder, knieschijve, onderworpinghe, ootmoedicheyt, subjectie, wille
vernepen: oratie, wtsprake
vernielende: deluvie, gheschut, handen
vernieut: proces, woecker
vernieuwende: lenten, schreeu, tijdt
vernieuwer: oudekleer-kooper, oudekleer-verkooper
vernieuwer van thesalien: deucalion
vernist: blinckinghe, luyster
vernufte: luyte
vernuftich: argument, bewijs-reden, bie, boosheyt, gheest, spinnekoppe, vernuft, verstandt
vernuft-volghende: ketterije
verobilgeert: borghe, cedel, dienaer, handtschrift, pandt, tytel, voldoeninghe
veronachtzamich: traegheyt
veronisch edelman: plinius
verontschultbaer: redelijckheyt
veronweerdich: hoovaerdije, vermetentheyt, verwaentheyt
veronweerdighere: mars
veronweerdight: gramschap
veroordeelt: oordeel, vonnisse
veroorzaect: tijdt
verootmoedight: droefheyt, knieschijve
veroudert: ghewoonte, misbruyck, stanck
veroudt: achtneminghe, eyckenboom, hatinghe, kranckheyt, nijdicheyt, pyne, vriendschap, waerneminghe, weedom, ziecte
verplant: boom, kruydt, plante, wijngaert
verplicht: bondtghenoot, dienaer, voldoeninghe, weldaet
verquickende: april, azijn, edick, ghezangh, reuck, vreucht, vrolijckheyt, zanck, zoeticheyt
verquistende: onkuysheyt, tuysschere
verquister: ghilde, quistgoedt
verquistich: gulsicheyt
verradelijck: aes, bespiedinghe, duyvel
verrader: aegisthus, demon, duyvel, iason, iudas, straetschender, tantalus, vlysses, voghelaer
verraderich: meyneedighen
verraderlijck: aenslach, cupido, dootslager, hope, liefde, moorder, onghehoorsaemheyt, peste, pluymstrijcker, schalckheyt, vleyaert, vyandt
verraders: aenslach, afvallinghe, afwijckinghe, bondtghenoot, boosheyt, doot, ghelaet, gheveynstheyt, hipocrisie, kecke, parte, revolteren, roer, tonghe, verghift
verradersse: aglauros, atropos, cloton, lachisis, parcae, venus
verradisch: bedroch, gheveynstheyt, hipocrisie, ooghe, smeeckinghe
verraedtsch: bespiedinghe
verrasschende: doot, haesticheyt, peste
verregheleghen: indien, woestijne
verreklinghende: victorie, zeghen
verre-lichtende: brandtstock, fackel
verre-loopende: tyber
verrereyckende: eyckenboom
verreschieter: apollo
verresen: proces
verre-ziende: bake, bril, wacht-toren
verroerende: handelinghe, schocken, schockinghe
verroest: haeck, harnas, koper, roskam, rustinghe, saghe, seysene, sickel, slot, verghetenheyt, yser, yserwerck
verrot: besmettinghe, garstheyt, hout, marck, messie, mesthoop, prije, schimmel, signet, slets, slijck, stronck, sweere, vodde, vuylicheyt, vuylnisse
versch: avont, beemt, bloeme, blosinghe, campernoelie, castaigne, coopmanschap, ey, fonteyne, gras, haselier, kampernoelien, kost, kruydt, minnaer, oesters, oever, paddestoel, partrijs, salaet, spijse, spinde, veldthoen, vleesch, vloedt, voute, vrijer, ware, waterloop, welfsel, weyde, zanen, zeekant, zomerloove
verschaelt: azijn, edick, wijn
verschalckende: cupido, liefde
verschenen: tijdt
verscheurder: wolf
verscheurende: appetijt, eet-lust, tygris, wolf
verscheurt: dronckaert, fiel, lap, rabaut, schrobbere, schudde
verscheyde: blosinghe, boeck, brakinghe, ciraet, coopmanschap, duysterheyt, duysternisse, gheklanck, ghestaltenisse, harnas, livreye, manier van dichten, marck, menghinghe, passement, redelijckheyt, rustinghe, secte, signet, smaeck, stijle, stucken, teghendeel, veranderinghe, verscheydenheyt, ware, wech
verschijnende: bitebau, spoock, visioen
verschimmelende: prije
verschimmelt: schat, slets, vodde
verschoonende: blinckinghe, ciraet, eedt, luyster
verschoudt: penssen
verschreumt: melancolije, treuricheyt
verschrickelijck: aenstoot, aenval, afgrondt, alarm, atlas, atropos, been van een ghedicht, beeste, belloniae, bevinghe, bus-poeder, cerberus, crocodille, demon, dulheyt, duyvel, enceladus, fenijn, ghebas, gheblaf, gheklanck, gherucht, gheschut, ghetier, ghevaer, godt, gorgones, helle, helm, helmet, heyr, heyrkracht, heyrlegher, hondt, huylinghe, kerck-hof, koninck, kudse, kuyl, leelijckheyt, legher, loeinghe, mismaectheyt, monster, oliphant, oorloghe, parisianen, parthen, peerdt, perijckel, peste, pluto, roepinghe, roer, rustinghe, schaduwe, sodomitisch, stael, stouticheyt, strijdt, swaricheyt, trommel, trompette, verschrickinghe, vervaertheyt, visioen, vloedt, walvisch, wapenen, water-vloedt, weerwolf, wonder-dier, zee
verschrickende: bode, cortswijle, minerva, tijdtkortinghe
verschuldighende: voldoeninghe
versdichter: bachus
versekeraer: coppelaer
versekert: belofte, bolwerk, bystandt, ervarentheyt, gheloove, leydtsman, trouwe
versen: liedt, musijcke
versien: amsterdam, antwerpen, brader, braderije-houder, casteel, schansse, schip, stadt
versiender: berch
versierich: schilder
versiert: achterclap, bedroch, droom, fabel, ghelaet, gheveynstheyt, hipocrisie, laster, leughen, loghene, onschuldt, passien des gheests, schalckheyt, verontschuldighinghe
versilvert: boghe, harinck, mane
versinnelijck: ghetempertheyt
verskens: mate
verslaghen: droefheyt
verslenst: garstheyt, latouwe, roose, schimmel, wortel
versleten: doecxken, lap, oude-man, ploech-yser, slets, voddeken
verslindende: acheron, appetijt, backhuys, bare, beck, beke, beyr, bijtinghe, chimaera, cortse, deluvie, diepte, dog-hondt, donder, doot, duyvel, eet-lust, fenijn, forneys, fourneys, ghier, golve, gulsicheyt, helle, hertsweer, hitte, hongher, kieckendief, klauwe, kraen, leeu, maghe, ooghe, oorloghe, openen mondt, oven, peste, poot, rave, ryn, schickinghe godes, stier, strafheyt, tartarien, tygris, vyer, walvisch, water, waterbare, winter, wolf, wouwe, wreetheyt, zee, zonne
verslinder: hondt, iupiter, milo, orcus, witvisch
verslintsters: cloton, lachisis, parcae
versluyerende: blooheyt
versmadelijck: achterclap, apostel, armoede, blamatie, boete, breucke, herdtneckicheyt, knick, laster, mensche, onbeleeftheyt, oneere, quackzalver, quellagie, quellinghe, stouticheyt
versmaedt: gebannen, horatius, onachtbaer, oude-man, snoodicheyt
versnoeyere: ghilde, quistgoedt
versnoterende: winter
versnotert: armen-mensche, coude, fiel, ianuarius, krancken, loumaendt, november, oude-man, rabaut, schrobbere, schudde, vorst, ziecken
versocht: merct
versoeckende: beclach, ghebedt, moeyelijckheyt
versoet: lenten, luyte
verspaert: goederen, rijckdom
verspouwelijck: fortuyne
verspreyt: bladt, dauw, loof, mildicheyt, olmboom, roock, stemme, veyl, water, water-vloedt, wortel
verssch: dauw, garde, hamme, handtschoenen, hespe, kees, kerssen-kruydt, latouwe, lomber, lommer, most, motte, roede, roose, schieter
versse-dichtere: alcaeus
verstaelt: aenbilt, bijle, helm, helmet, lemmere, mes, pijl, pinne, puncte, rapier, scheire, schicht, schildeken, seysene, sickel, sweert, tolle, toppe, vyer-slach, vyer-stael, vyle
verstaenlijck: stemme
verstandelijck: uytsprake
verstandich: aensiender, bias, oratie, oversetter, student, troost, uytsprake
verstandt-voedende: acrisius, misdedigher, onderwijsinghe
versteenende: gorgones
versteent: herte
versteken: ghevanghenen, hol, speloncke, woestijne
versterckende: muscaet-noten, myrabolaen, reuck
versterven: vasten, vasten-dach
verstervende: haren-kleedt, vasten, vasten-dach
verstickende: doot, hitte
verstict: kruydt, rot, tarwe, verrottinghe
verstijft: coude, letargia, luyicheyt, november, oudtheyt, slaep, slaep-ziecte, vaeck, zenuen
verstijvende: coude, winter
verstoct: herdtneckicheyt, opinie
verstoorder: mars
verstoorende: donder, oorloghe
verstoort: donder, gheluyt, ghetier, golve, menghinghe, spijt, sterre, vloedt, waterbare, zee
verstooten: armen-mensche, armoede, ghetuyghe
verstopt: lever, maghe
verstorven: assche, azijn, bladt, bleeckicheyt, boone, chijns, droefheyt, edick, erfdeel, erfgoet, heyrt, lickteecken, loof, oude-man, oudt-wijf, patrimonie, reagal, reliquien, rente, vaderlijck goedt, vlamme-vyers, zonne
verstreken: pleyne
verstrict: twijffelachticheyt
verstroyt: bladt, boom, haer, hayr, iode, locht, loof, lucht, neerlaghe, tack, zaet, zonne
verstuyct: vulcanus
versuchtende: cederboom, leetwesen
versuft: astronomijn, dwalinghe, oude-man, sterrenkijcker
versuymelijck: luyicheyt
versuymich: luyicheyt
versweghen: duysterheyt, duysternisse, gheveynstheyt, hipocrisie, hol, kuyl, speloncke
versworen: bondtghenoot, furien, raserije
vertaelder: erasmus, mercurius
verteerder: haerman, ionghelinck, ionghen, ram, tuysschere
verteerende: doot, forneys, fourneys, gulsigaert, hitte, iossemijne, kancker, maghe, oven, vyer, winter
verteert: ghelach
vertelstere: historie
vertennet: slot
verterende: maghe
vertoeft: tijdt
vertoevende: luyicheyt, moeyte, stade
vertoonende: aensicht, emmailleersel, ghedaente, ghelaet
vertoornende: verhinderinghe
vertreck: stal, stallinghe
vertredende: ghedrangh, verdruckinghe
vertrocken: eenzaemheyt
vertroostende: barmherticheyt, hulpe
vertrooster: godt, h. gheest
vertroostich: verheughinghe
vertrout: abdije, abt
vervaerlijck: aensicht, alarm, beeste, bestorminghe, bevinghe, bleeckicheyt, droom, ghedaente, ghelaet, inghewant, katte, monster, nacht, rootse, speloncke, strijdt, sybillen, teecken, tempeest, tooverersse, trompette, verghift, visioen, vreese, weerwolf, wonder-dier
vervaert: aschvijster, blooheyt, crocodille, das, duyve, ghemeyn, ghepuffel, gheyte, hase, herten rhee, hinden rhee, huys-duyve, orestes, oye, pan, vluchtinghe, vrouwe, wilde-duyve
vervaertachtich: hert, hinde
vervallen: cedel, destructie, erfdeel, erfgoet, handtschrift, leden, verstooringhe
vervalscht: coopmanschap, navolghinghe, ware
verveerende: toren, verschrickinghe, vervaertheyt
verveerlijck: afgrondt, bijle, bus-poeder, cater, comeet-sterre, doot, dulheyt, fortuyne, furien, ghevaer, hellebaerd, helm, helmet, heraut, hercules, hooft van een wildt swijn, huylinghe, krijghs-bode, kuyl, leeu, loeinghe, misval, mooren, ongheluck, orcus, perijckel, raserije, rustinghe, schaduwe, schildeken, schreeu, scorpioen, tityus, vreese, wapenen, woestijne, wonder
verveertmakende: wonder
vervellet: hert, hinde
ververschende: cicoreye, donderbaer, huysloock, oraegniappel, salaet, windt, zanen
ververscht: memorie
verversschende: appeldranck, azijn, cidre, edick, eerdtbezien, eulsaet, hoppe, koelte
vervloeckt: achterclap, afgoderije, belloniae, bus-poeder, caim, doot, eergiericheyt, eerzucht, fortuyne, gheschut, godtloosheyt, hatinghe, ketterije, monster, nijdicheyt, pocken, reusen, sodomitisch, stouticheyt, strijdt, tooverije, wonder, wonder-dier
vervloecten gheest: duyvel
vervoerlijck: cupido, liefde
vervoert: beroovinghe, buyt
vervolghende: ghebedt, iaer, minnaer, requeste, vrijer, vyandt
vervolgher: dogghe, duyvel, haerman, rydere, soliciteerder, soliciteur
vervolght: vluchtinghe, wrake
vervollende: haringhe, ophalinghe
vervreughende: liedt, musijcke, rieckerken, tuylken, wijn
vervrolijckende: clavecoorde
vervrosen: ys
vervullinghe: volbrenghinghe
vervult: schelpe
vervuylt: rimpele, stanck
verwacht: bode, brief, hope, nieumaren, vrystere
verwachtende: moeyte, stade
verwaent: achilles, bespringher, verachtinghe, versmadinghe
verwarmende: rooster
verwart: spille
verwe: asur, kuype, orpiment, purper
verweckende: anghel, laweyt, prickel, vermakinghe
verwect: beroerte, brakinghe, oproer, passien des gheests
verweerende: roepinghe
verweerlijck: rustinghe, wapenen, yser
verweghevende: bresilihout
verwelft: vloedt
verweloosen: pockighen, slave
verwermende: pels, ysope
verwers: meed
verwert: baerdt, beroerte, chaos, coorde, ghedrangh, haer, hayr, knevelbaerdt, knoop, koorden, leeu, menghinghe, oorloghe, oratie, proces, questie, stemme, sware vraghe, touwe, twijffelachticheyt, uytsprake, verdervinghe, verhael, verklaringhe, verwoestinghe, wolle, wtsprake, zeel
verwijtachtich: achterclapper, bootse, kluchte, laster
verwijtelijck: misdaet, oneere
verwijtende: woordt
verwinnende: cupido, koninck, leeu, liefde
verwinner: lauwerboom, scipion
verwinninghe: triumphe
verwisselijck: beurte
verwisselt: veranderinghe, verscheydenheyt
verwoest: alpenberch, sant, savele
verwoestere: aeolus
verwonderende: mirakel, nieumaren, nieuwicheyt, wonder
verwonderlijck: veerdicheyt
verwonnen: ionghelinck, ionghen, onderworpinghe, subjectie
verworpen: ambacht, ampt, armen-mensche, doecxken, gebannen, ghetuyghe, kleynmoedicheyt, leeghde, melaetsch, onachtbaer, pote, prije, scheute, slets, snoodicheyt, tack, vodde, voddeken, weemoedicheyt
verysert: bijle
verzachtende: handtschoenen, plaester, verlichtinghe
verzadende: troch
verzadighende: zoppe
verzadight: ghenoegen
verzaemt: houwelijck
verzamelaer: kleermaker, snijder
verzamelden: hoop, tas
verzekert: bescherminghe, ghetuyghenisse, gonste, gunste, havene, overlijdinghe, paspoorte, sauvegarde, stantvasticheyt, stervinghe, stouticheyt, trede, verzekeringhe, vriendschap, vryheyt, zalicheyt
verzelschapt: ghemeynsaemheyt, roover, volghinghe
verzenuwt: dronckaert
verzet: plante
verzilvert: trompette, wapen-rock
verzinnet: marck, signet
verzocht: bate, ghetuyghenisse, remedie, vniversiteyt
verzoeckende: ootmoedicheyt, requeste
verzoeninghe: sacrifitie
verzoet: ghetempertheyt, lachen, nectar, passien des gheests, stilheyt, stilte, zuchten
verzoetende: ghewin, verlichtinghe, winninghe
verzonden: banninghe, gebannen
verzopen: pharao
verzorgher: zoetelaer
verzot: oude-man, westen-windt
vestael: ilia
vet: abdije, ael, aerde, amber, ammer, brader, braderije-houder, calf, cam, canoninck, cappuyn, cater, cock, coe, coeye, cokene, damp, dijghe, elft, emmeren-steen, ganse, ghelubden, ghesalft, ghesmeert, ghist, hals, hamel, hamme, handen, hespe, heupe, hinne, inghewant, kees, kerck-hof, kindt, knie, knieschijve, lam, lammeken, leem, lijm, merch, messie, mesthoop, moortele, munninck, myrrhe, olie, oye, padde, palinck, pannekoecken, pekel, penssen, pijnboom, pisse, prioor, ruet, schaep, schommelkock, slets, slijck, smeer, solpher, speck, struyven, suycker, swijn, tonghe, tortelduyve, vastenavondt, vee, vercken, vlacke, vlies, vochticheyt, vodde, voedtsel, wanghen, wolle, worste, zalm, zeepe, zeughe, zoch, zoppe
vetachtich: been eenes menschen, boesem, was
vetleire: schoenen, schoen-zolen
vetmakende: beuken, broodt, eekel, koesteringhe, messie, mesthoop, opvoedinghe
veulen-temmer: castor
veych: doecxken, slets, voddeken
veyghende: lijnwaet, linnen
veyl: merctveldt
veyldraghende: drinckebroer, dronckaert
veyldragher: bachus, hymenaeus, iacchus
veynsende: cupido, eergiericheyt, eerzucht, hovelinck, liefde, wrake
veynser: advocaet, voorsprake
veynsich: swijghinghe
vezel: ghebedt
victori: croone, lancie, pijcke, spiesse, vendel, waghen
victoriens: victori-teecken
victorieus: agamemnon, alexander, boghe, carolus, cruys, dadelboom, eere, ghebit, handen, handt, hercules, ihesus christus, iosue, iudith, keyser, kloeckheyt, kloeckicheyt, koninck, krijghs-man, lof, nabuchodonosor, palmboom, pompeusheyt, rechter-handt, ridder, rustinghe, scepter, theseus, trajanus, triumphe, vervolch, veyl, vrede, vromicheyt, wapenen, yser
victorigevende: godt
vierde: cortse
vierhoecsch: cruysstrate
vierhoornich: bock
vierkant: caetsbaen, camer, figuere, flassche, flessche, fondament, ghestaltenisse, heytorf, hof, kees, kussen, merctveldt, obeliske, oorden, rooster, rus, ruyte, schabelle, spieghel, tafelberdt, teerlinghen, tichele, tuyn, venster, vyvere
vierkantich: elsen, heyr, heyrkracht, os, slachoorden
vijch: korf
vijf: hoeck
vijfhoeckich: figuere, ghestaltenisse
vijghekorven: matte
vijghen: fenijn
vijsel: persse
vijver: visch
vileyn: dronckenschap, ercheyt, fiel, ghiericheyt, gote, harpye, misdaet, pasiphae, python, quaetheyt, rabaut, riole, roock, schelmerije, schrobbere, schudde, stanck, tityus, tonghe, tweedracht, twist, verwijt, vluchtinghe, weygheringhe
vinder: ambachtsman, bachus, gheest, konstenaer
vindersse: vrije-konste
vindich: gheest
vinnich: hamme, hespe, speck, swijn, vercken
violet: penseelbloeme, purper
visch: baers, benneken, elft, haeck, halle, kudde, lijm, louwe, makereel, mandeken, meulener, net, poel, qvabbe, sant, savele, staende water
vischachtich: golve, lamproye, oever, rootse, schotlandt, vasten, vasten-dach, vloedt, vyvere, waterbare, zeekant
visch-eter: reygher
vischkorf: korf
vischrijck: fonteyne, seine, sidon
visioensch: overlegghinge
visschen: water
visschen-aes: slave
visschers: corck, fuyck, leersen, net, schip, schuyte, visch-korf
vitsen: erten, erweten
vlack: reghen, zeyl
vlackende: licht
vlaemsch: cronijcke, iaer-boeck, le-vlas, tapisserije
vlagghende: vendel
vlamachtich: aetna
vlammen: vrystere
vlammende: aensicht, aetna, blixem, brandtstock, cancer, chimaera, claerheyt, comeet-sterre, fackel, forneys, fourneys, furien, fuset, ghedaente, ghelaet, ghesteente, griffoen, hemel, hitte, keersse, koppe, laetpoeder, lampe, licht, licht-vat, olympia, ooghe, oven, pluto, rapier, raserije, robijn, roodicheyt, rustinghe, schoorsteen, schouwe, sterre, sweert, tanghe, toorne, tortse, vermillioen, vulcanus, vyer, vyer-pijl, wapenen, zonne
vlammich: blixem, diamant, dulheyt, ghenster, gramschap, neusgaten, oost, orpiment, purper, strael der sonnen
vlamooghich: leeu
vlas: hekel, spinrock
vlasters: hekel
vlee: leelijckheyt, mismaectheyt
vleermuysich: oore
vleesachtich: dijghe, duyve, hert, heupe , hinde, kliere, lichaem, oliphant, schorsse, wilde-duyve
vleesch: halle, kuype, myrabolaen, sap, sop
vleeschbrader: pasteybacker
vleeschelijck: afvallighe, begheerlijckheyt, cupido, ghenuechte, herte, ketterije, libertijnen, lichaem, liefde, mensche, onkuysheyt, ooghe, overdaet, verbondt, vermakinghe, vrijgheesten, wellust, ydele glorie, zondaer
vleeschs vertreck: graf
vleesch-sop: zoppe
vleghel onser fantasijen: ialoursheyt
vleyachtich: smeeckinghe
vleyaert: hondt, hovelinck, ionghelinck, ionghen, vlysses
vleyende: aenlockinghe, boef, cupido, dwalinghe, gheklap, ghelaet, ghelievekens, ghezangh, klauwe, koesteringhe, liefde, mondt, netteboef, onschuldt, opvoedinghe, pluymstrijcker, poot, rabaut, schalckheyt, steert, verontschuldighinghe, wesen, zanck
vleyer: catullus, smeeckinghe
vleystere: dochter, euridice, fortuyne
vleysterssen: nymphen
vlichelaer: castor, demon
vlichelende: bie, dryades, fortuyne, mussche, pan, ruyter, schildtknecht, visioen
vlickerende: blixem, claerheyt, comeet-sterre, diamant, ooghe, robijn, rustinghe, tortse, wapenen
vliechjaghende: steert
vliechverjagher: baerdt
vliedelijck: vluchtinghe
vliedende: bare, bate, been eenes menschen, blooheyt, blyschap, dach, daedalus, das, dienaer, donder, droom, fortuyne, golve, haesticheyt, hase, hert, hinde, iaer, icarus, leven, lions, lof, lomber, lommer, maendt, mensche, nayaden, oorsake, ouderdom, parisianen, remedie, ryckdom, schaduwe, schaemte, stemme, swaricheyt, themis, tijdt, uren, visioen, vleughel, vloedt, voeten, voghel, water, waterbare, wolcke, zee
vlieder: aeneas
vlieders: parthen
vliegen: demon
vlieghende: bie, caf, cupido, donder, draeck, duyvel, fame, fortuyne, fuset, ghedachte, ghenster, haer, harpye, hayr, iaer, leughen, liefde, loghene, loop, loopingh, mane, memorie, nachtegael, onghestadicheyt, peerdt, pegasus, penne, pijl, poste, pylares, pylariden, rasheyt, renpeerdt, schaduwe, schicht, schuyte, sprinckhaen, standaert, stemme, stof, tabbaert, tempeest, tijdt, vendel, vlamme-vyers, vlieghen, vyer, vyer-pijl, vyvouter, wildtbraet, wilt, windt, wolcke, zomer-voghel
vlier: azijn, edick
vlietende: bare, beke, beweginghe, deluvie, dorschvloer, druppel, golve, lijm, nijl, oceaen, poel, schuyte, staende water, vloedt, vochticheyt, water, waterbare, zee
vlietenden-godt: achelous
vlijtich: arachne, ariadne, astronomijn, athenen, beeldtsnijder, behendicheyt, bie, curieusheyt, dienstmaecht, duym, duytschen, empsicheyt, gheduericheyt, goudt, gouverneur, greffier, huyshouder, iaghere, ionckwijf, kameniere, leer-jonghen, leven, memorie, meter, metsere, miere, neersticheyt, peerdt, penelope, poste, richter, sprinckhaen, sterrenkijcker, troeffel, truweel, vernuft, verstandt, verzamelaer, voorloper, vulcanus, wackerheyt, wijngaerdenier, zorghe
vlimmich: pennemes
vlissis ghezelle: adamastor
vlock: haer, hayr
vlockachtich: boomwolle, cottoen
vlocken: bedde, kussen
vlockende: druppel
vlockich: cottoen, deck-bedde, kulcte
vloeckende: dronckaert, weerdt
vloecker: tuysschere, voerman, wagheman
vloedende: golve, oever, vochticheyt, waterbare, zeekant
vloedt: grondt, sant, savele, visch, water
vloedt der welsprekentheyt: demostenes
vloeyende: achelous, bare, beke, beweginghe, charybde, fonteyne, gallerije, ghewormte, inct, manier van dichten, nectar, oceaen, oratie, overvloedicheyt, plutarchus, poel, predikanten, schuym, staende water, stijle, sweet, veersken, vers, water-vloedt, welsprekenheyt, wolcke, woordt, wtsprake
vloeyich: vruchtbaerheyt
vloghel: zeyl
vlot: sant, savele, schuyte
vlottende: gallerije, golve, waterbare
vluch: valck
vluchtbaer: besittinghen, gebannen
vluchtende: aeneas, caim, daphne, gebannen, gheyte, hert, herten rhee, hinde, hinden rhee, peerdt, uytstel, vertreck, visch, wolcke
vluchtersse: daphne, hamadryades
vluchtich: heyr, heyrkracht, hielen, lince, los, losch, neerlaghe, pegasus, sater, saturnus, stier, versenen
vluchtstere: euridice, medea
vocht: zee
vochtich: adem, ael, aensicht, aerde, aessem, amber, ammer, aurore, bare, beemt, biesbosch, biese, blase, bobbel, campernoelie, catarre, coude, cus, dageraet, dal, damp, dauw, diepte, druppel, eemer, elsenboom, eppe, fenijn, fluyme, fluyte, ghedaente, ghelaet, grondt, haselier, herft, herssenen, hitte, iris, kampernoelien, karper, kelder, kele, koelte, kruydt, kuyl, leem, lenten, letargia, lippen, locht, louwe, lucht, marasch, messie, mesthoop, mist, mondt, moortele, mosch, nacht, nardus, nayaden, nereyden, nymphen, oceaan, oesters, oever, oever vande zee, onkruydt, ooghe, orion-sterre, paddestoel, palinck, peck, peterceli-wortel, phoebe, pisse, plasreghen, pleyne, poel, pompoen, porceleyn, reghen, reghenboghe, reuck, riet, rootse, sant, savele, scholle, slaep, slaep-ziecte, slijck, sluyse, smaeck, snof, speecksel, speloncke, stanck, steen, steen-mijne, steen-put, stove, sweere, sweet, teen-bosch, thetis, tonghe, vaeck, valeye, vat, veldt, visch, vlies, voedtsel, vyvere, wanghen, water, weyde, wilghenboom, winter, wolcke, zeekant, zeyl, zout, zuyden-windt
vochtichlijck: ghesalft, ghesmeert
vochtighende: golve, poel, staende water, waterbare
vodachtich: fiel, rabaut, schrobbere, schudde
vodden: lap
vodderaer: oudekleer-kooper, oudekleer-verkooper
vodderije: beuselinghe, brabbelinghen
voedende: aerde, aren, borsten, broodt, bussel, castaigne, ceres, coe, coeye, daeyen, deech, eekel, eyckenboom, garsten-water, graen, hemels-broodt, hoy, hoy-bondel, koesteringhe, mammen, manna, meil, melck, moeder, ooghst, opvoedinghe, pap, pottagie, sap, sop, tarwe, vee, venus, vleesch, voedtsel, wijn, zaet, zomer, zonne, zoppe
voeder: bussel, fusteyn, hoy-bondel, oceaen, tarwe
voedich: biese
voedsch: voedtsel
voedstersse vande vreemdelinghen: africa
voedtgodt: bachus
voedtselghevende: ceres, koesteringhe, opvoedinghe
voedtster der oorloghe: tweedracht, twist
voedtster van allen quaet: onwetenheyt
voedtstere: ghesondtheyt, ghewoonte, kindt, tarwe
voedtstere der konsten: eere
voedtstere van parijs: seine
voedtstere van wijsheyt ende redelijckheyt: doofheyt, doovicheyt
voedtster-moeder: cybele
voedtstersse: aerde
voedtstersse des arbeyts: hope
voeghelijck: mensche, verbondt
voer: wech
voerloos: cortswijle, lackey, nymphen, tijdtkortinghe, toelatinghe, vreucht, vrolijckheyt
voet: boghe, brem-haghe, flerecijn, steen, teen, trede, wech
voetbooch: scheut
voetgaende: voerman, wagheman
voetganger: soldaet
voetganghers: doorganck, passagie
voetknecht: soldaet
voetstap: trede
voetstappen: ghevolgh
voetstappich: volghinghe
voeyer: vel
voeyeraer: peltier, peltser
voeyeringhe: peltier, peltser
voghel: cupido, ghekari, huys, liefde, lijster, mercurius, nest, net, philomela, pluymen, rave
voghel zonder voeten: mercurius
voghelaer: haen
voghelaers: pypere, pypken
voghelsch: ey, vlieghinghe
voghelweye: braeck-lant
vol: adere, aensicht, aerde, authoriteyt, bancket, beemt, boesem, borsten, drinckebroer, dronckaert, druyve, ghedaente, ghelaet, ghenietinghe, ghesondtheyt, ghezangh, handen, harinck, hoop, iaer, koker, last, leden, loon, maecht, maeltijdt, mammen, mane, mate, meloene, meulen, middach, mildicheyt, oceaen, ooghst, overvloedicheyt, pijlkoker, rondicheyt, salaris, schuere, spille stemme, tas, troch, veldt, vergaderinghe, vruchtbaerheyt, weyde, zanck, zee, zeughe, zilverwerck, zoch
vol edel ghesteenten: mytere, zee
vol heerlijcke spreucken: horatius
vol houts: boom
vol krachtich: graen, zaet
volbrocht: reyse, volkomenheyt
volchweerdich: vaders
volckeren: vergaderinghe
volckrijck: amsterdam, antwerpen, babylonien, corinthen, duytschlandt, hierusalem, italien, lions, merct, merctveldt, parijs, processie, spagnien, speelwaghen, stadt, theatrum, thebe, troyen, venegien, vniversiteyt
volcx: ghedrangh, ghekrijsch, gheroep, lachinge, vertooninghe
voldaen: proefstuck, volkomenheyt
voldoende: loon, middel, middelmaticheyt, salaris
voldoenlijck: belofte
voldraghende: vee
volghelijck: afcomste, gheslachte, omloop des hemels, voetstappen
volghende: bandt, bare, brackhondt, dienaer, dienstmaecht, eeuwe, ghebas, gheblaf, hasewint, hondt, huerlinck, ionckwijf, kameniere, knecht, lackey, lomber, lommer, maendt, pagie, speurhont, tijdt, wolcke
volgher: herder, schilder
volhandich: herdtneckicheyt, mildicheyt
volhardende: stantvasticheyt
volhayrich: nymphen
voljarich: oude-man
volkomen: authoriteyt, citatie, daghement, eere, excellentie, ghenietinghe, ghenoegen, ghesondtheyt, godt, grootsicheyt, kracht, lief, maecht, marck, oprechticheyt, overvloedicheyt, paspoorte, signet, toeneminghe, vervolch, vnie, volbrenghinghe, voorspoet, vrede, vriendinne, vrije-konste, vruchtbaerheyt, vryheyt, vrystere, waerheyt, wassinghe, weerdicheyt, werck, werckinghe, zalicheyt
vollijvich: hals, leeu, mensche, os, peerdt, soldaet
volmaeckt: circe, enghel, excellentie, exempel, godt, volkomenheyt, voorbeelt, vrystere, zalicheyt
volslaghen: cappe, casack, veldt, voorhooft
voor: bereydinghe, deure, grootvader, vaders
voorbedacht: bedroch, belofte, boosheyt, ghetempertheyt, oratie, raedt, testament, verrader, verraderije, voornemen, wtersten wille, wtsprake
voorbediedende: monster, waerzeggher, wonder-dier
voorbedieder: phoebus
voorbediedet: teecken
voorbedietstere: sybillen
voorbeeldt des levens: s. pauwels
voorbereyt: voornemen
voorbygaende: dach, mensche
voorbyloopende: eeuwe
voorbyvlieghende: ganse, nachtegael, valck, vleughel
voordacht: voorsienicheyt
voordeelich: eerst-gheboorte
voorder: brief
voorderende: haesticheyt, neersticheyt, soliciteerder, soliciteur
voorderlijck: armoede, bequaemheyt, lackey
voorgaent: eerst-gheboorte
voorgangher: leydtsman, vaendragher
voorganghers: vaders
voorgebracht: ghedachtenisse, ghedenckinghe
voorghegheven: ondersoeckinghe der pijnbanck, ondervraginghe, vraghe
voorghenomen: aenslach, besluyt, raedt, redelijckheyt, resolutie, reyse, stantvasticheyt, stouticheyt, tijdt, vasticheyt, veerdicheyt, vlyticheyt, vreucht, vrolijckheyt
voorghevende: onschuldt, verontschuldighinghe
voorghezeyt: wonder
voorhoofdich: horen, wijnbrauwen
voorhooft: bandeken
voorhoofts: knip, rimpele
voorhuytsch: iode
voorjaerzeere: roose
voorjarich: bladt, bloeme, dauw, gheboorte, ghenuechte, kerssen-kruydt, kieckenen, kruydt, lamproye, lelie, lenten, loof, makereel, nest, nieuwicheyt, oesters, plasreghen, reghen, ridderspoor-bloeme, rieckerken, roose, spierinck, tack, tuylken, vermakinghe, violette-bloeme, westen-windt, zonne
voorkomende: barmherticheyt
voorleden: tijdt
voorleeghen: hase
voorloopende: dach, prophecije, schave, voorreden, windt
voorloopstere: daphne
voornaemden: borgher
voornaemst: ciraet, hoedanicheyt, lene, leydtsman, overwinner, sterre, victori-teecken
voornemelijck: ercheyt, quaetheyt, schelmerije, spreeckwoordt
voornemen: cardus benedictus, opinie
voorsaten: voorouders, voorvaders
voorschreven: ghetempertheyt
voorschrift: protocol
voorsichtich: abdisse, abraham, aerdt, annibal, antenor, berisper, capiteyn, cato, gheleydinghe, gheleye, hannibal, heldt, hooftman, huyshouder, ianus, kraen, leydtsman, lycurgus, medecijn, miere, natuere, nestor, numa, pallas, practisijn, stierman, venetianen, voornemen, wetghever, wijsheyt
voorsien: bolwerk, maeldenier
voorsiende: redelijckheyt
voorsienich: aerdt, bescheydenheydt, discretie, gheest, godt, meester, miere, natuere, neersticheyt, preceptor, slechticheyt, wetghever, wijsheyt
voorsittende: preeminentie, voordeel
voorsnijder: kelderweerder
voorspelende: voorreden
voorspoedich: alexander, augustus, grootsicheyt, overwinner
voorsprake: ihesus christus
voorstaende: redelijckheyt
voortbrenghende: aerdt, graen, keirnen-steen, natuere, spruyte, vruchtbaerheyt, zaet
voortdrijvende: anghel, eere, gallerije, golve, noorden windt, prickel, waterbare
voortdringhende: aerdt, natuere
voortgaende: lenten, uren
voortgheset: coopmanschap, tack, ware
voortghestelt: coopmanschap, vraghe, ware
voortkruypende: vyer, wilt-vyer
voortloopende: wilt-vyer
voortredende: vaendragher
voortreffelijck: meester, preceptor
voortschietende: echdisse
voortspeurende: ziere
voortvarende: deurwaerder, schip, secretarius
voortveerdich: notarius
voortvlietende: vloedt
voorverdacht: oratie, uytsprake
voorvlieghende: zeyl
voorvluchtstere: medea
voorwallen vande kus: lippen
voorwenden: doel
voorwijs: raedt, raets-ghezelschap, sophist
voorzegger: ghier, toovenaer
voorzegghende: astronomijn, comeet-sterre, duyckerken, duyckvoghel, iris, orion-sterre, prognosticatie, prophecije, propheet, raedt, rave, reghenboghe, roofvogel, sterre, sterrenkijcker, voghel, waerzeggher, waerzegghinghe
voorzeggher: apollo, astronomijn, donder, hippocrates, kraen, phineus, reygher, sterrenkijcker, uyl
voorzegghich: orakel, toover-konste
voorzegghinghe: prognosticatie
voorzeghachtich: protheus
voorzeghster der droefheyt: ialoursheyt
voorzeghstere: kraeye, swaluwe
voorzeghsters: sybillen
voorzichtich: gouverneur, raedt, richter, secretarius
voorzien: astronomijn, koker, pijlkoker, sterrenkijcker, zoetelaer
voorziende: venetianen, zorghe
voorzienich: raedt, raets-ghezelschap, recteur, waechhals, waerzeggher, waerzegghinghe, zorghe
voos: kampernoelien, moerbezien, stanck, visch
vorckachtich: borstelen, parnasus
vorich: eerst-gheboorte, furien, raserije, tijdt
vorst: godt
vorst des ghekamden volcx: haen
vorstelijck: wijn
vorstich: coude
vos: vlysses
vossen: bedroch, druyve, hol, listicheyt
vouwende: aren, ghebit, knieschijve, lindenboom
voxswentzer: quackzalver
vraech: placcaet
vraghende: pijnbanck
vreck: agamemnon, aschvijster, charon, eergiericheyt, eerzucht, florentijnen, huys-duyve, kiste, krijghs-man, orcus, oude-man, schipper, tijdt
vredeboom: olijfboom
vredehoudende: venetianen
vredelijck: eenicheyt, lethe, overeenkominghe, verbondt, verdrach, vereenighinghe
vredemakende: armoede, verdrach
vreden: tijdt
vreden-bode: bestandt
vredende: kost, spijse
vredendochter: policije, stadts regiment
vreden-kindt: overeenkominghe, vereenighinghe
vredes dochter: eenicheyt
vredes kindt: middelaer
vrede-vader: augustus, carolus
vredevorst: godt
vredich: lethe, stilheyt, stilte, zee
vredragende: olyve
vreedhoudende: overeenkominghe, vereenighinghe
vreedtzamen koninck: salomon
vreedtzamich: by-leven, moeyte, numa, olijfboom, oudtheyt, stade, tocht, toehoorder, vnie, vriendschap
vreedzaem: aensicht, bestandt, bisschop, christen, de 17 provintien, eenicheyt, ghedaente, ghedult, ghelaet, ghenietinghe, goedtdadicheyt, havene, huyshouder, lauwerboom, leser, lethe, lomber, lommer, middelaer, nacht, onnooselheyt, overeenkominghe, patientie, policije, schaduwe, slaep, slechticheyt, stadts regiment, stilheyt, stillicheyt, stilte, swijghentheyt, swijghinghe, trajanus, vaeck, venetianen, verdrach, vereenighinghe, verghetenheyt, ververschinghe, verzoeninghe, vlaminck, vrede, westen-windt
vreemd: aendorenboom, aerde, africa, ambassaet, barbaren, barbarische menschen, beeste, beroovinghe, bresilihout, bult, buyt, bystandt, colosse, coopmanschap, dido, dienaer, doolhof, doot, ercheyt, gheval, ghevanckenisse, ghier, griffoen, herdicheyt, hippolytus, leelijckheyt, lince, lions, los, losch, mirakel, mismaectheyt, misval, monster, mooren, nereus, nieuwicheyt, oceaen, oever, onbequaemheyt, ongheluck, ouwevaer, oyevaer, papegaey, pelgrim, pockhout, quackele, quaetheyt, reyse, reyser, reysigher, roef van een schip, sant, savele, schelmerije, schipvaert, scythen, smaeck, sterre, strafheyt, strengheyt, swaluwe, visch, vloedt, voghel, ware, weerdt, woestijne, wonder, wonder-dier, wonder-reden, zeekant, zeltzaemheyt
vreemdelinck: gebannen, goudt, heyden, iason, pelgrim
vreemdelincken: aeneas
vreemdelinghs: gasthuys, reyser, reysigher
vreemder: oorloghe
vreesachtich: achterdencken, afwesenheyt, alarm, blooheyt, by-gheloof, das, dochter, eerbiedinghe, executeur, eyndtvoghel, ghevanghenen, gheyte, hannentaster, hase, hinnentaster, kleynmoedicheyt, lam, lammeken, maghet, nymphen, oude-man, oye, pan, passien des gheests, sabinen, schaemte, schaep, schipper, superstitie, suspitie, vee, volbrengher, vreese, weemoedicheyt
vreesbenemende: troost
vreeselijck: aetna, alarm, authoriteyt, belloniae, bleeckicheyt, bloedtstortinghe, briesschinghe, brullinghe, doorganck, doot, duyvel, faute, ghebas, gheblaf, ghevaer, ghevanckenisse, ghevanghenen, godt, gorgones, handt, helm, helmet, heyr, heyrkracht, heyrlegher, hooft van een wildt swijn, huylinghe, klauwe, krancken, leelijckheyt, leeu, legher, maecht, mars, mismaectheyt, misval, monster, moordt, mooren, noorden windt, ongheluck, ooghe, oorloghe, oude-man, passagie, perijckel, pockighen, poot, rechter-handt, slach, slanghe, steenrootze, stemme, stiefmoeder, swaricheyt, toorne, trompette, tyran, visioen, vloedt, weerwolf, wonder-dier, ziecken
vreesende: schaduwe, schaemte
vreesen-dochtere: by-gheloof, superstitie
vreesweerdich: zee
vretende: gulsigaert, meluwen
vreters: arcadische natie
vreuchden moeder: venus
vreuchden-ghevende: fuset, vyer-pijl
vreuchtverdrijver: oude-man
vriendelijck: absalon, a-dieu, aegina, aelmoessenier, aenlockinghe, aensicht, aerdicheyt, af-scheyt, bachus, baertscheerder, barbier, begroetinghe, behendicheyt, beleeftheyt, betooninghe, bewijsinghe, brief, broeder, christen, cupido, cus, dione, dochter, duyve, eenicheyt, erato, fransman, ganymedes, ghebedt, ghedaente, ghelaet, ghemeynsaemheyt, gheneghentheyt, ghenuechte, gheselschap, ghesichte, ghetrouwicheyt, godt, godtvruchticheyt, goedtdadicheyt, goedtwillicheyt, gonste, gratie, groetenisse, groetinghe, grootsicheyt, gunste, handtghift, hayrlocken, herdersse, hoere, houwelijck, hulsel, hylas, ieught, ionckheyt, ionghe koe, iupiter, kecke, kindt, kittelinghe, kraen, lachen, latona, lenten, lief, liefde, lieflijckheyt, lippen, maghet, manierlijckheyt, moeder, mondt, musen, mussche, narricheyt, nymphen, omhelsinghe, onthalinghe, oom, papegaey, parte, reuck, salomon, slechticheyt, smeeckinghe, steeticheyt, stemme, straffe, straffinghe, tortelduyve, tronie, troost, trooster, veers, veersken, verbondt, verdrach, verheughinghe, vermakinghe, vermaninghe, verroeringhe, vers, ververschinghe, verzelschappinghe, verzoeninghe, vingher, vnie, voghel, voorspel, vreucht, vriendinne, vrolijckheyt, vrouwe, vrystere, waerheyt, weerdt, wesen, westen-windt, wilde-duyve, wille, woorden, woordt, zegheninghe, zoeticheyt, zuster
vriendelijckheyt: vrystere
vriendinne der deucht: gherechticheyt
vriendinne der gaven ende gratien: musen
vriendinne des h. gheests: ziele
vriendinnen: wellust
vriendt: beschermer, leser, tafelier, tijdt, trooster
vriendt der duysterheyt: duyvel
vriendt der duysternissen: uyl
vriendthoudende: vriendt
vrients: huys
vrientsch: ghetrouwicheyt
vriesachtich: alpenberch
vriesende: winter
vriessch: boter
vrij: aflaet, amsterdam, antwerpen, appel, balsem, brief, ghemoedt, ghenietinghe, ghilde, haselier, marjoleyne, merct, moedt, moeyte, oliphant, onderwijsinghe, onkuysheyt, oratie, paspoorte, passien des gheests, quistgoedt, quitantie, religie, roose, roosen-boom, schaemte, schimpreden, spatie, stade, stadt, stemme, switsers, tack, teene, toelatinghe, tortelduyve, trede, uytneminghe, venegien, venster, vloedt, voghel, vrede, vreucht, vriendschap, vrolijckheyt, vryheyt, wijn, wille, wtsprake
vrije wooninghe: aerde
vrijen-vader: slaep, vaeck
vrijer konsten: academie, vniversiteyt
vrijere: ioncker, ionckheer, meyneedighen
vrijers: elegie, gheselschap, treur-liedt, verzelschappinghe
vrijkonstich: academie, schole, vniversiteyt
vrijstere: dochter
vroech: aurore, bloedtlatinghe, dageraet, moerbezien, peire, penssen, reghen, roose, schalmeye, tijdt
vroechjarich: boom
vroech-op: kuyper, soliciteerder, soliciteur
vroechopstaende: iaghere, wackerheyt
vroech-opstaender: ambachtsman, konstenaer
vroeghich: werckman
vroeghter: leeuwerck-voghel
vrolijck: aerdicheyt, bachus, bancket, blyschap, bock, bode, bootsghezel, bootsicheyt, cymbale, cysken, dans, danssaert, dochter, drinckebroer, dronckaert, epigramme, fabel, feest, gabberaer, ghedachtenisse, ghedans, ghedenckinghe, ghekari, ghelievekens, ghenuechte, gheschenck, ghifte, gratie, guychelaer, hamel, herberghe, herdersse, hovelinck, ieught, instrument musicael, ioncker, ionckheer, ionckheyt, iouffrouwe, kamerspeelder, koutinghe, lachen, lam, lammeken, leeuwerck-voghel, liedt, maeltijdt, mallicheyt, melodije, menander, meymaendt, mildicheyt, minnaer, moesele, mommerije, musen, musijcke, narre, nymphen, onthalinghe, orghel, papegaey, priapus, psalm, quaerte, ruyspijpe, schimpreden, speelman, spottere, spreeckwoordt, tuysschere, vastenavondt, veersken, vendange, venus, verblijdinghe, vermakinghe, vers, voedtstere, voester-vrouwe, vrijer, vrouwe, vryheyt, vrystere, wellust, wijn, wijntijdt, woordt, zoet gheluyt
vroom: abel, achilles, aeneas, alcmena, alcumena, alexander, bachus, bespringher, capiteyn, carolus, cato, hector, hooftman, iason, koninck, kracht, man, prince, rechter, richter, switsers, verwinner
vrouachtich: bachus, ghelubden, ghilde, heliogabalus, hoereerder, hoerenjagher, libertijnen, onkuysheyt, paris, quistgoedt, sardanapalus, spagniaerden, vrijgheesten
vrou-mael: man
vrouwe der duysterheyt: mane
vrouwe-liefhebber: man
vrouwen: abdije, afcomste, arbeydt, bandeken, blooheyt, borsten, borstkens, cabinet, cam, ciraet, craghe, curieusheyt, cus, gheklap, ghenuechte, gheslachte, haeck, haer, haersnoer, handen, handtschoenen, hayr, herteken, hul-ghetuych, hulsel, hul-yser, kleynmoedicheyt, lieflijckheyt, mammen, melck, pantoffel, paternoster, peirle, rijghnestel, schatkamerken, schoot, spelle, spellekusseken, spieghel, stoel, vermakinghe, vrystere, weemoedicheyt, wellust, woordt, zoeticheyt
vrouwen-gheck: kleermaker, snijder
vrouwen-hatere: euripides
vrouwen-lust: most
vrouwen-man: ghelubden
vrouwenschender: hoereerder, hoerenjagher, roffiaen
vrouwenvolgher: hovelinck
vrouwenvoocht: hovelinck, man, minnaer, vrijer
vrouwich: venus
vruchtbaer: aerde, africa, arabien, arbeydt, asia, athenen, bachus, beemt, biesbosch, boom, boomgaert, boomken, brabandt, ceres, cicero, citroen-appele, coe, coeye, cybele, cypren, cypressi-hout, eekel, egyptenlandt, erfdeel, erfgoet, euphrates, europa, eyckenboom, eylandt, ghewin, godt, goedicheyt, goedt, graen, hase, hoeve, hof, iaer, indien, italien, iudeen, karper, kruydt, landtschap, latona, leda, lydien, maeonien, marasch, memorie, messie, mesthoop, moeder, muys, nijl, noteboom, nutticheyt, oceaen, olyve, ooghst, overvloedicheyt, oye, pales, philosophije, plante, pleyne, profijt, rancke, reghen, rhea, rhodes, roch, ryckdom, schaep, september, sicilien, spagnien, spruyte, tack, teen-bosch, tijdt, tuyn, vee, veldt, vendange, venus, vergheldinghe, voedtsel, voordeel, vranckrijck, vrede, weyde, wijngaert, wijngaert-rancke, wijntijdt, wilghenboom, winninghe, zaet, zeughe, zoch, zomer
vruchtbarich: euphrates, herft, oost, overvloedicheyt
vruchtbrenghende: aerdt, hof, natuere, nijl, tuyn
vruchtdraghende: aerde, arabien, boom, boomgaert, hof, spruyte, tack, tuyn, veldt, warande, wijngaert, wijngaert-rancke
vruchtenrijck: italien
vruchtghevende: aerdt, natuere, veldt
vruchtschender: mist
vruchtverderfstere: rispe, rupse
vrucht-voortbrenghende: herft
vry: bancket, corael, ghelach, huys, maeltijdt, merctveldt, spel, testament, veulen, woordt, wtersten wille
vrybuyter: soldaet
vrybuytersch: roover
vrymoedich: amasones, amazonen, bootsghezel, onbedachticheyt, voorhooft, waechhals
vrypostich: onbeschaemtheyt, vreucht, vrolijckheyt
vryschutters: turcken
vrysprekende: ghilde, quistgoedt
vrywillich: gheschenck, ghifte, testament, wtersten wille
vulcaensch: hitte
vulcanis: hamer
vulcanis sone: kreupelen
vulcanisch: aetna, donder, gheschut, kreupelen, krijghs-rock, leelijckheyt, mismaectheyt, pandora, pantsier, pijl, puymsteen, rustinghe, schicht, smisse, wapenen
vulcanus: aenbilt, smit
vullende: cottoen, vlocke van schaerlaken
vunst: hoere
vuyl: adem, aessem, ammelaken, arbeydt, armoede, backhuys, baerdt, baers, bedelaer, bedriegher, benneken, besmettinghe, bessem, beyr, bloedt, bock, boef, boer, brader, braderije-houder, caf-sack, charon, cock, cokene, coppelersse, dach, dienaer, dienstmaecht, doecxken, dog-hondt, dronckenschap, duyckerken, duyckvoghel, eergiericheyt, eerzucht, erghernisse, ey, eyndtvoghel, fenijn, fiel, fluyme, gat, ghenster, ghevanckenisse, ghewin, ghewormte, ghier, ghiericheyt, ghist, gote, grinsinghe, gulsicheyt, gulsigaert, harpye, hatinghe, heyrt, hoere, hondt, ialoursheyt, idioot, inghewant, ionckwijf, kameniere, kuyl, lap, ledicheyt, leelijckheyt, libertijnen, luyse, mandeken, melaetsch, messie, mesthoop, meulener, mismoedicheyt, mist, modder, monster, naghel der handt, neusgaten, nijdicheyt, onachtbaer, oneere, openen mondt, oudt-wijf, oye, padde, peerdts-vlieghe, pekel, penssen, peste, pisse, poel, potbacker, priapus, prije, privaet, puyste, puyt, quijl, rabaut, rimpele, riole, roest, roet, roock, sant, savele, schaep, schaeps-koye, schandael, schoenlapper, schommelkock, schorftheyt, schrobbere, schudde, serpent, simme, slanghe, slets, slijck, slootmaker, smaeck, smit, snoodicheyt, snot, sodomitisch, speecksel, spinnekoppe, spottere, stanck, stof, stove, stront, stroo, sweere, sweet, swijn, switsers, tafellaken, teen, tempeest, teyle, troeffel, truweel, veest, vel, velblooter, vercken, verghift, versnoteringhe, vlacke, vlieghen, vlocke van schaerlaken, vochticheyt, vodde, voddeken, vorsch, vrijgheesten, vrouwe, vuylicheyt, vuylnisse, walluys, weeghluys, wijngaert-snijder, wijngaert-snoeyer, wilt-vyer, winninghe, wolle, wonde, wonder-dier, worm, yserwerck, zeericheyt, zeever, zemelen, zeughe, zoch, zoet vande schouwe, zonde
vuystsluyter: advocaet, voorsprake
vyandelijck: achterclap, donder, peste
vyandich: geschil, mitridates, teghendeel, tweedracht, twist
vyandinne: atropos, megoera, vrystere
vyandinne der hoven: rispe, rupse
vyandinne der voorspoedighe: fortuyne
vyandinne van miltheyt: ghiericheyt
vyandinnen: cloton, lachisis, parcae
vyandt: beschuldigher, ibenboom, ibenhout, tijdt
vyandt der ketters: bisschop
vyandt der philisteen: samson
vyandt vande eergiericheyt: cato
vyandtlijck: aenslach, beroovinghe, dulheyt, hatinghe, nijdicheyt, oorloghe, roof, roover, roovinghe, stanck, strafheyt, strijdt, tweedracht, twist, wrake, wreetheyt
vyandtlijcken oversetter: charon
vyantsch: aensicht, aenslach, belloniae, beroovinghe, buyt, ghedaente, ghelaet, gotten, roof
vyer: dach, heyrt, kole, lampe, licht, licht-vat
vyerbeminnende: merch
vyerdraghende: blixem, brandtstock, fackel, vyer-slach, vyer-stael
vyerende: zondach
vyerghevende: blixem, bus-poeder, laetpoeder, vyer-slach, vyer-stael
vyerglinsterende: ghenster
vyerich: aendachticheyt, aensicht, bede, begheerlijckheyt, begheerte, blixem, boosheyt, brandtstock, bystandt, coghel, comeet-sterre, cortse, damp, dido, donder, dorst, dulheyt, duyvel, eergiericheyt, eerzucht, fackel, forneys, fourneys, ghebedt, ghedaente, ghelaet, gheneghentheyt, gramschap, gratie, griffoen, haesticheyt, haringhe, hasewint, heyrlegher, hitte, hondt, hondtsdaghen, horatius, kloot, kracht, legher, loop, loopingh, lust, ondersoecker, onweder, ophalinghe, oven, parthenopaeus, peerdt, peste, phoebus, pruymen, pyne, religie, robijn, roodicheyt, schorftheyt, scorpioen, serpent, slachoorden, stallichten, stier, stouticheyt, strael der sonnen, toorne, tortse, tranen, tronie, vervolghinghe van eenich dinck, vlamme-vyers, vulcanus, wackerheyt, wille, yver, zomer, zonne, zuchten
vyermijdende: demon
vyerminnende: vulcanus
vyer-ontsteker: blaesbalck
vyerpanne: brandtstock, fackel
vyerslaende: roer, vyer-slach, vyer-stael
vyerspouwende: aetna, brandtstock, donder, fackel, gheschut, peerdt, steen, stier, vyer-slach, vyer-stael
vyersteen: steen
vyer-teecken: livreye
vyervlammich: sterre
vyervliedende: duyvel
wacht: hondt, keersse, toren
wachtelijck: wackerheyt
wachtende: uytstel, vertreck
wachter: dog-hondt
wachttrouw: hondt
wack: been eenes menschen, garde, handelinghe, roede, wilghenboom
wacker: ambachtsman, baertscheerder, barbier, behendicheyt, bespiedinghe, beyr, blixem, bode, bruydegom, carolus, cater, coppelaer, cysken, danssaert, demon, diana, dief, dienaer, dienstmaecht, donder, draeck, duym, duyvel, echdisse, eergierigaert, empsicheyt, executeur, gheduericheyt, gheyte, ghierigaert, gierighen, gouverneur, guychelaer, handelinghe, handen, handt, hasewint, heraut, herdersse, hert, herten rhee, hinde, hinden rhee, hondt, iaghere, ionckwijf, ionghelinck, ionghen, kameniere, kamerspeelder, keer, keyser, kindt, konstenaer, kracht, krijghs-bode, krijghs-man, lackey, leeu, leeuwerck-voghel, leser, loop, loopingh, loosheyt, medecijn, minnaer, motte, neersticheyt, ooghe, ossenstouwer, ossenweyder, overspel, pachtenaer, pachtere, pagie, peerdt, pegasus, penne, procureur, rat, ratte, rechter-handt, renpeerdt, richter, ridder, ruyter, schermer, scheut, schieter, schildtknecht, schocken, schockinghe, scholier, schotsman, schrijver, secretarius, simme, soldaet, soliciteerder, soliciteur, spagniaerden, spijs-bewaerder, spinnekoppe, sprinckhaen, stalknecht, sterckheyt, tijdt, trommelslagher, turcken, tygris, vaendragher, valck, valckenier, veerdicheyt, vernuft, verroeringhe, verstandt, verzamelaer, vingher, visch, vlieghen, vlieghinghe, vlysses, vlyticheyt, voeten, voghel, volbrengher, voorloper, vreucht, vrijer, vrolijckheyt, vyer, werckman, wiel, wijngaerdenier, zorchvuldicheyt
wackerlijck: achtnemen
wackermakende: anghel, prickel
wackermaker: haen
waechhals: annibal, coffermaker, hannibal, heldt, kistmaker, schrijnwercker, soldaet, timmerman
waechhalsen: bespringher, genevoys, turcken
waengeloovich: by-gheloof, superstitie
waengheestich: roemdragher
waenwijs: ketterije, vernuft, verstandt
waer: ervarentheyt, kercke, overeenkominghe, vereenighinghe, verzekeringhe, vriendschap, waerheyt
waerachtich: apollo, cedel, chronijck-schrijver, ervarentheyt, evangelium, gheloove, ghetuyghe, godt, handtschrift, historie, iaerboeck-schrijver, moyses, orakel, pijnbanck, predikanten, proefstuck, propheet, rechter, richter, trouwe, waerzeggher
waerformich: schijn
waer-ghemaect: overeenkominghe, verdrach, vereenighinghe
waerheyt: mondt
waerheyt-beminnende: leser
waerheyts ghelijck: redelijckheyt
waerheyts moedere: historie
waerloos: onachtsaemheyt
waernemer: astronomijn, sterrenkijcker
waerschijnelijck: slechticheyt
waerschijnende: argument, bewijs-reden, onschuldt, verontschuldighinghe
waerschouwende: raedt, vermaninghe
waerzegghende: apollo, argument, astronomijn, bewijs-reden, prognosticatie, sterrenkijcker, toovenaer
waerzeggher: apollo, osiris, phineus, prometheus
waerzeghstere: circe, themis
waerzeghsters: sybillen
waeyende: aeolus
wagghelende: daveringhe, dryvoet-stoel, dwalinghe, ganse, ghetuyghe, klocke, koetswagen, kreupelen, pockighen, rosbare, schocken, schockinghe, steert, waghen, wieghe
waghen: wech
waghende: bespiedinghe, hondt
waghenmans: baerdt
wagher: annibal, hannibal, ridder, soldaet, waechhals
wakende: arbeydt, argus, astronomijn, backere, bespieder, bespiedinghe, cerberus, draeck, duyvel, executeur, gouverneur, haerman, herder, huyshouder, kraen, leser, meulder, mussche, ooghe, pelias, richter, schipper, spie, sterrenkijcker, student, voedtstere, voester-vrouwe, volbrengher, wachter, zorghe
wakerich: zorchvuldicheyt
wakers: wacht-toren
wal: visch
walghelijck: prolixiteyt, stanck, stuerheyt, walluys, weeghluys
walghende: asparges, corael
walgher: oude-man
walluysich: stanck
wanckelbaer: aganippe, beroerte, bladt, breydel, cupido, diogenes, dwalinghe, fortuyne, ghemoedt, ghetuyghe, golve, hoere, hovelinck, iaer, ieught, ionckheyt, iris, liefde, locht, loof, lot, lucht, maendt, mane, mensche, moedt, oever, onghestadicheyt, ooghe, oratie, ouderdom, overspel, protheus, rat, recht, teerlinghen, teghendeel, tijdt, toom, venus, vrouwe, vrystere, waterbare, wiel, windt, woordt, wtsprake, zeekant
wanckelich: onghestadicheyt
wanckelijck: hemel
wandelaer: bode, duyvel, herder, kluysenaer, minnaer, valck, vrijer
wandelaers: zomer
wandelbaer: mensche
wandelende: vreemdelinck, weerwolf
wandelplaetse: doolhof, gallerije, helle
wangheloovich: onderwijsinghe
wanhopende: iudas, wensch
wanhopen-moeder: armoede
wanhopich: zee
wanschapen: lichaem
wantrouwich: schotsman
wapen: colder, marck, schildeken, signet, zeghel, zeghelrinck
wapendragher: soldaet
wapendraghers: wapen-rock
wapenen: authoriteyt, maecht
warenkenner: makelaer
warm: adem, aessem, backhuys, badt, baedtstove, bedt-panne, bloedt, boomwolle, borst, cancer, cokene, cottoen, damp, deck-bedde, forneys, fourneys, hamme, hespe, heyrt, hitte, inghewant, iulius, kulcte, lendenen, matte, moffele, oost, openen mondt, oven, pantoffel, partrijs, pasteye, penssen, pertrijs, pije, savie, schoorsteen, schouwe, schuym, smisse, stal, stallinghe, stove, strael der sonnen, veldthoen, vlamme-vyers, water, wijn, zomer, zonne
warmen bier: stront
warmoes: korf, zoppe
warmoes-kruydt: moes
was: kuype
wasachtich: was-licht, wassen-keersse
wasschende: biesbosch
wassen: keersse, tortse
wassende: beemt, botte, graen, mane, teen-bosch, uytspruyte, vloedt, weyde, zaet
water: badt, baedtstove, bare, beke, crocodille, deluvie, demon, druppel, duyckerken, duyckvoghel, eemer, ganse, golve, gote, hondt, kerssen-kruydt, kruycke, meulen, nayaden, pael, pot, puyt, riole, sluyse, staeck, urewerck, urewijser, vloedt, voghel, vorsch, waterbare
waterachtich: aerde, appel, biesbosch, brabandt, egele, elsenboom, eyndtvoghel, gras, landtschap, lenten, locht, lucht, marasch, oesters, oever, orion-sterre, peire, pompoen, poplier, put, reygher, sant, savele, sneeu, swane, teen-bosch, thetis, vijfvingher-kruydt, vloedt, waterloop, wolcke, zeekant, zuyden-windt
waterbarich: cracht, snelheyt, stijvicheyt
waterdochters: nymphen
waterflessch: mensche
water-fonteynen: buyse
waterghevende: iris
watergolvich: onweder in zee
watergroenwerwich: thetis
watergrondt: grondt
waterich: biese, duyvel, neptunus, reghen, riet, venegien, vochticheyt, water-vloedt
waterkantich: oever vande zee
water-koninghinnen: nayaden, nymphen
waterloop: vloedt
waterrijck: havene, hollandt
watertreckende: zonne
waterverwich: nereyden, nymphen, python
watervogel: ghierswaluwe
waterzuchtich: dorst, krancken, swellinghe, ziecken
wechdrijvende: ryn, windt
wechghevoert: beroovinghe, orithia, proserpina, roof, sabinen
wechnemende: zuydtoosten-windt
wechnemer: windt
wechspoelende: water-vloedt
wechtdrijvende: stemme
wechvarende: donder
wechvlieghende: leven
wechwijsende: behulp, bystandt, cruys, gheleydinghe, gheleye, onderwijsinghe
wechwijser: leydtsman
weck: klocke
weckelijck: slaep, vaeck
weckende: schalmeye
wecker: haen
weder: bancket, maeltijdt
wederbarende: doop, doopsel, iaer, maendt
wederblinckende: locht, lucht
wederborenen: christen
wederbrengher des menschen gheslachts: ihesus christus
wederbyeengheroepene: ghetuyghe
wedergalmende: echo, wedergalm
wedergheboren: mensche, pythagoras
wederkeerende: iaer, ouderdom, uren
wederklinckende: gherucht, ghetier
wederleyt: ghetuyghe, ghetuyghenisse, uytneminghe
wederopgheworpen: proces
wederoprechter: ihesus christus
wederpartijdich: duyvel, vyandt
wederraker: haen
wederroepende: proces
wederspannich: advocaet, beyrinne, demon, herdtneckicheyt, voorsprake, vrouwe, zondaer
wedersprekelijck: verborghentheyt, verwijt
wederstrevende: duyvel, ghemoedt, herdtneckicheyt, misdedigher, moedt, onbeschaemtheyt, teghendeel, twijffelachticheyt, venus, vyandtschap
wederstrever: haerman
weder-weerdich: bootsicheyt
weduwe: moeder
weech: pondt
weeck: been, fenijn, fruyt, iaer, kindt, lijm, locht, lucht, pap, vrucht, vyle, zalve
weeckachtich: mensche
weeldich: brootdronckenheyt, victorie, weduwe, wellust, zeghen
weenende: beclach, crocodille, droefheyt, ghebedt, heraclitus, mistroosticheyt, schudde, tranen, vrouwe
weer: slach
weerachtich: block, doorne, eyckenboom, kudse, schorsse, vlierboom
weerbaer: bolwerk, casteel, horen, rustinghe, schansse, schildeken, stael, wapenen
weerbassende: huylinghe, loeinghe
weerbeghinnende: kranckheyt, weedom, ziecte
weerbeminnende: vriendschap
weerbiedende: bijtinghe
weerbottende: aers, bal, bare, eers, pijl, schicht, worp
weerdich: abt, ambassaet, aristoteles, autaer, authoriteyt, bagghe, bisschop, cancelier, chiron, croone, delos, dienaer, doctoor, dryvorcke, excellentie, feest-daghen, gheschenck, gheselle, ghifte, historie, hooft eens menschen, hooghheyt, iuweel, kercke, keyser, kleedt, lof, maecht, magistraet, majesteyt, mantel, marck, mase, mytere, overheyt, parijs, paus, peerdt, predikatie, preeminentie, recteur, reliquien, ridder, sacrament, signet, tempel, tyrius, tytelen, vergheldinghe, verguldinghe, vicaris, voedtsel, voldoeninghe, voordeel, zenon
weerdinne des lichaems: ziele
weere: bespieder, spie
weerelt machtich: soliman, sultaen
weereltbouwer: noe
weereltdwinghers: romeynen
weerelthater: kluysenaer
weereltlijck: abt
weerelt-regeerster: cupido, liefde
weerelts: babylonien, begheerlijckheyt, cupido, eere, ghilde, goederen, gonste, gunste, hoere, hovelinck, iouffrouwe, koninckrijck, leven, liefde, mensche, minnaer, onghestadicheyt, onkuysheyt, overdaet, pompeusheyt, quellagie, quellinghe, quistgoedt, rijckdom, ryckdom, venus, vrijer, wellust, ydele glorie, ydelheyt, zonne
weerelts cieraet: parijs, roomen
weerelts keyserinne: fortuyne
weerelts koninginne: parijs
weerelts lief: henri de valois, koninck van vranckrijck
weerelts oneere: coppelersse
weerelts ooghe: apollo, griecken-landt
weergalmende: gheklanck, gheruysch, ghetier, huylinghe, kuyl, loeinghe, oever, schreeu, stemme, trompette, zeekant
weerghekeert: iaer
weergroeyende: zeericheyt
weerhaecx: keer
weerhaen: mensche, vrystere
weerhanich: onghestadicheyt
weerkeerende: eeuwe
weerklanckich: gheklanck
weerkletterende: ghebas, gheblaf
weerklinckende: berch, briesschinghe, brullinghe, echo, gheruysch, ghetier, ghezangh, koper, oever vande zee, roepinghe, schreeu, trommel, wedergalm, zanck
weerlichtende: strael der sonnen
weerschijnende: spieghel, strael der sonnen
weerslaende: gheruysch, ghetier
weerspannich: afvallighe, dochter, muytmaker, oproer, oproerighen, veulen
weerspoedich: ballingschap, elende
weerstootende: bock
weert: bybel, eyckenboom, historie, kindt, lief, loon, magdelieve-bloeme, maria, moeder, processie, salaris, schat, sidon, triumphe, vniversiteyt, vriendinne, vryheyt, wiltvercken
weert-gheacht: sapphe
weerverhaelde: ghedachtenisse, ghedenckinghe
weerwolf: lycaon, minnaer, vrijer
weghdrijvende: vloedt
weghende: pack
weke: merct
wekelijck: feest-daghen
wel: broeder, hamer
wel bekimmet: tonneken, vaetken
wel bemint: aensicht, ghedaente, ghelaet, henri de valois, koninck van vranckrijck, kindt, zone
wel by ghelde: thresorier
wel ghedisciplineert: academie
wel ghefondeert: proces
wel luydende: accoort van gheluyt
wel overgheset: veersken, vers
wel te passe: vlyticheyt
wel ter spraken: orateur
wel ter talen: advocaet, cicero, orateur, voorsprake
wel ter wapenen: ridder
wel-bebouwet: europa
welbedacht: voornemen, wetghever
welbegheert: specerije
welbegheldt: borse, buydel
welbemint: ghevere, ihesus christus, lief, ouders, vriendinne
welberedet: rethorijcker, rethorizijn
welbereyden: orateur
weldadich: barmherticheyt
weldraghende: ram
welgeset: lene
welgezeyt: spreeckwoordt
welgheboren: borgher, edelman, kindt
welghebout: casteel, schansse
welgheciert: cabinet, schatkamerken
welghedraeyt: rakette
welgheleert: minnaer, orateur, vrijer
welgheleghen: bate, casteel, ghemack, ghemackelijckheyt, hulpe, remedie, schansse
welghemaect: bedtstede, koetse, leden, nest, rinck, was-licht, wassen-keersse, zout-vat
welghemaniert: beleeftheyt, heusheyt
wel-ghemoedt: slachoorden
welgheoeffent: verwinner
welghesproken: oratie, uytsprake, wtsprake
welghestelt: borgher, slachoorden, veersken, vers
welghetempert: rapier, sweert
welghevallen: bequaemheyt
welgheveerden: meulen
welghevoeght: lene
welghevolct: amsterdam, antwerpen, carthago, merct, schavot, spagnien, stadt, vranckrijck
welghevult: hooftpeulinck, oorkussen
wel-ghewapent: ruyters
welhebbende: borghe
wellust: vrystere
wellustich: accoort van gheluyt, afvallighe, appetijt, begheerlijckheyt, blooheyt, blyschap, brootdronckenheyt, cleopatra, corinthen, cupido, cus, cypren, eet-lust, epicurus, exerxes, flora, fruyt, ghenietinghe, ghenuechte, ghilde, gulsigaert, helena, heliogabalus, hoereerder, hoerenjagher, hovelinck, ieught, ionckheyt, kittelinghe, leven, libertijnen, lichaem, liefde, lieflijckheyt, mallicheyt, mommerije, moyaert, nero den tyran, nieuwicheyt, omhelsinghe, onghetempertheyt, onkuysheyt, overdaet, overvloedicheyt, paris, quistgoedt, reuck, sardanapalus, sater, schalmeye, spel, tyran, tyrius, vastenavondt, venus, verheughinghe, vermakinghe, vertoevinghe, vleesch, vrijgheesten, vrucht, xerxes, ydele glorie
wellusts moeder: cupido, liefde
wellusts schaduwe: mommerije
welluydent: clavecoorde, gheklanck, gheluydt, ghezangh, harmonie, harpe, instrument musicael, liedt, musijcke, snaren, zanck
wel-ontfanghen: reyser, reysigher
wel-onthaelt: bancket, maeltijdt
wel-overleyt: verdrach
wel-passende: leersen
welriecken: blosinghe
welrieckende: aendorenboom, aloe, amber, ammer, amomum, arabien, balsem, baselicom, caneel, christus-ooghen, emmeren-steen, fruyt, genoffel, ghember, indien, iossemijne, lelie, nardus, nectar, olie, reuck, roose, spyc-olie, vrucht, zalve
welrollende: koetswagen, waghen
welsprekende: ambassaet, apollo, aristoteles, bedriegher, cato, catullus, chronijck-schrijver, cicero, demostenes, flatteerder, griecken, heraut, historie, hovelinck, iaerboeck-schrijver, iaghere, iuvenalis, krijghs-bode, menander, mercurius, minerva, mondt, musen, nestor, orateur, oratie, plato, plautus, plutarchus, predikanten, rethorijcker, rethorizijn, seneca, stemme, tonghe, uytsprake, veersken, vers, vlaminck, vlysses, vranckrijck, welsprekenheyt
welspreker: advocaet, voorsprake
welsprekers: florentijnen
welstaende: ghelaet, heusheyt, kleedt, mantel, overrock, wesen
weltierich: brabandt, landtschap
welvarende: calais, minnaer, vrijer
welversien: kleerkasse, spinde
welvoeghende: aerdicheyt, behendicheyt, bequaemheyt, ghelaet, ghemack, ghemackelijckheyt, ghetrouwicheyt, gratie, heusheyt, hulsel
welvoorsien: harnas, rustinghe, spijs-bewaerder
wel-wijs: nestor
welzegghende: boef, mondt, nestor, oversetter, rabaut, rethorijcker, rethorizijn, secretarius, seneca
wenckende: aensicht, dans, ghedaente, ghedans, ghelaet
wencker: bachus
wendel: zee
wendende: keer
wensch: vrystere
wentel: trap
wentelende: swijn, vercken, veulen
werck: gheselle, naelde, pinceel, wonder
werckachtich: elsen
werckelijck: bespieder, bosboom, executeur, gouverneur, pachtenaer, pachtere, palmboom, richter, soliciteerder, soliciteur, spie, valckenier, volbrengher, volkomenheyt, wackerheyt, werck, werckinghe
wercken: dach
werckende: aerdt, fortuyne, gheloove, handen, handt, miere, natuere, neersticheyt, oorsake, rechter-handt, trouwe
wercker: wijngaert-snijder, wijngaert-snoeyer
werckers: maeyers
werckersse: aerdt, natuere
wercklien: scheire
werckman: perillus
werckmans: arbeydt
werckmeester: waechhals
werckmeester der boosheyt: vlysses
wercstere: arachne
werflich: coghel, kloot
wervel: windt
weselijck: aensicht, ghedaente, ghelaet, gouverneur, richter
wesende: stillicheyt
west: indien
westersch: avont, bare, beyr-sterre, walvisch, zee
westphaelsch: hamme, hespe
westzeesch: walvisch
wetghevende: edict, mandaet, ordonnantie, raedt, raets-ghezelschap, recht
wetghever: lycurgus, moyses, numa, raedtghever, raedtsman, solon
wethouder: raedtghever, raedtsman
wetstelder: moyses
wetstellich: ianus
wettelijck: afcomste, besittinghen, gheslachte, houwelijck, momboorschap, recht, testament, voocht, voormonder, wtersten wille
wettendraechstere: ceres
wettich: broeder, erfdeel, erfgoet, teghenzettinghe
wevers: knoop
wey: schuyte
weyden: heytorf, rus
weydende: gheyte, schaep, vee
weyder: ram
weydt: os
weygherende: knick
weylandtsch: hollandt
wieghende: wieghe
wiel: rat, wiel
wieroockich: roosemarijn
wieroocx: reuck
wijdt: aerde, africa, afwesenheyt, alpenberch, amsterdam, antwerpen, asia, babylonien, backhuys, boomgaert, caetsbaen, camer, cappe, cruysstrate, dack, dorschvloer, gat, gote, halle, havene, indien, kaey, kercke, korf, kruycke, kuype, leersen, merctveldt, oceaen, olmboom, omganck, omwandelinghe, openen mondt, packhuys, pleyne, poel, pot, put, riole, sale, schaeps-koye, schale, scheydinghe van een, schou-plaetse, schuere, slijckhosen, spatie, speelwaghen, stadt, staende water, stal, stallinghe, tabbaert, tack, tempel, teyle, theatrum, vat, veldt, venster, voorhuys, warande, wech, weerelt, winckel, zee
wijfachtich: ionghelinck, ionghen, kijver, kijvinghe
wijfkens: binghelkruyt
wijfsch: beclach, cupido, liefde, smeeckinghe, vernuft, verstandt
wijn: azijn, bancket, berch, drinckvat, druppel, edick, flassche, flessche, ghelach, herberghe, huys, kelder, kop, kruycke, kuype, maeltijdt, persse, pot, pype, schale, tonne, tonneken, vaetken, vat
wijn ghevende: cypren
wijnachtich: aerde, appeldranck, bachus, cidre, dadelboom, druyve, edonides, grenaet-appel, herft, menaden, moerbezien, most, nectar, oraegniappel, palmboom, pruymen, reuck, rosetsel, smaeck, torsch, vendange, wijntijdt, zuerheyt
wijn-beminnende: viperus
wijnbrauwich: aensicht, dronckaert, ghedaente, ghelaet, voorhooft
wijndraghende: wijngaert-rancke
wijngaerdenier: bachus
wijngaert: druyve, rancke, slecke
wijngaert-bewaerder: wijngaerdenier
wijngaert-bouwer: bachus
wijngaertknagher: bock
wijngaertplanter: ianus, noe
wijngaerts: zomerloove
wijngaert-verdervere: haghel
wijngaert-voeder: bachus
wijngaertvrient: olmboom
wijnghevende: zomer
wijngodt: bachus
wijn-innemende: slanghe
wijnliefdich: bachus
wijnminner: papegaey
wijnnich: iacchus
wijnprickel: hamme, hespe
wijn-prince: bachus
wijnproever: kelderweerder, makelaer, proevere
wijnrancsch: wijngaert-rancke
wijnrijck: lydien, maeonien, vranckrijck
wijnsack: drinckebroer, dronckaert
wijntapper: kelderweerder
wijs: abraham, aerdt, ambassaet, antwoorde, artemisia, bescheydenheydt, betooninghe, bewijsinghe, bias, capiteyn, chiron, discretie, dronckaert, egyptenaer, ervarentheyt, exempel, fabius, gheest, ghelaet, gheleydinghe, gheleye, ghenoegen, ghetempertheyt, hooftman, huyshouder, iosue, koninck, koutinghe, leydtsman, lycurgus, man, medecijn, mercurius, miere, minerva, moerbezien, natuere, nestor, oude-man, ouwevaer, oyevaer, pallas, philosooph, plato, policije, practisijn, predikanten, president, prince, prometheus, raedt, raedtghever, raedtsman, rechter, recteur, richter, schepen, schipper, scipion, sententie, slechticheyt, solon, spreeckwoordt, stadts regiment, stantvasticheyt, stierman, vaders, venetianen, vermaninghe, verwinner, vlysses, vonnisse, voorbeelt, voornemen, voorouders, voorsienicheyt, voorvaders, vrouwe, wesen, wetghever, zedicheyt
wijsen: cato, salomon
wijsende: leydtsman, tytel
wijserdraghende: urewerck, urewijser
wijsghemaeckt: verzekeringhe
wijsgieren: man
wijsgierich: heyden
wijsheyts-beminner: philosooph
wijsmakende: bedwanck, oratie, uytsprake, verzekeringhe
wijszeghsters: sybillen
wijt: afscheyt, vertrec, voorhooft
wijt-beroemt: autheur
wijtloopende: nijl
wijtstreckende: koninckrijck, veldt, zee
wijvelijck: achterclap, boosheyt, huylinghe, liedt, mistroosticheyt, musijcke, onsterckheyt, pyne, schoonheyt, smeeckinghe, tranen
wijven: hayrlocken, koutinghe, onghestadicheyt, reuck, spinrock, winde
wijveren: curieusheyt
wijvich: ghelubden
wijzen: gouverneur, richter
wilde nymphen: dryades
wildemans: kudse
wilden: aendorenboom, appel, berch, beuken, boom, bosboom, das, duyvel, eenhoren, esschen, eyckenboom, eyndtvoghel, geneverbezien, geneverboom, gentiane, geryon, ghier, griffoen, hase, haselier, heldt, hulst, leeu, loock, minnaer, oever, oliphant, palmboom, pan, pijnboom, radijs, roosemarijn, roosen-boom, sparwer, surckel, tabac, tygris, voghel, vrijer, wolf, wortel, zeekant
wilden appelachtich: queappel, quepeire
wilden zanck zinghende: nachtegael
wildernissen: eenzaemheyt, iacht
wildernissen-beminner: wolf
wildeverckens: borstelen
wildt: aerde, arabers, arcadische natie, barbaren, barbarische menschen, bare, beeste, botte, brem-haghe, briesschinghe, brullinghe, cacus, cicoreye, cupido, diana, distele, doorne, eekel, eerdtbezien, eulsaet, ganse, ganserijck-kruydt, ghekari, gheyte, haghe, hert, herten rhee, hinde, hinden rhee, hinnebezien, keule, kruydt, lampraesken, libyen, liefde, memorie, moeder-kruyt, monster, mooren, munte, netel, onvruchtbaerheyt, panther-dier, peire, pleyne, pote, pouleyen-kruydt, pruymen, rape, reagal, roose, rootse, ruve, ruytenkruydt, scheute, schotlandt, scythen, speloncke, steenruyten-kruydt, strafheyt, tortelduyve, uytspruyte, varenkruydt, verschrickinghe, vervaertheyt, veulen, vrouwe, vrystere, wespe, wildtbraet, wilt, wiltvercken, woestijne, wonder-dier, wreetheyt
wilghen: hout, hout-mijte
wilghendragende: marasch
willekom: bancket, brief, maeltijdt, omhelsinghe, reyser, reysigher, wederkeeringhe
willekooser: pluymstrijcker, vleyaert
willich: belofte, coopmanschap, dienstmaecht, garde, ghebedt, ghemoedt, goedertierenheyt, ionckwijf, kameniere, mildicheyt, moedt, octroy, roede, toehoorder, ware, weldaet, wille
wilveerdich: ghehoorsaemheyt, gheloove, trouwe
winckende: ooghe
wincket: deure, poorte
windel: kinder-doecken
winden vader: neptunus
windendiener: zeyl
windenspel: biese, bladt, loof
winder: roose
windich: adem, aeolus, aessem, ajuyn, alpenberch, bare, been eenes menschen, beweginghe, blaesbalck, blase, bobbel, boone, buyck-pijne, colicompas, darmpijne, gheruysch, ghetier, gheweldicheyt, golve, hemel, kleyn ajuyn, locht, longher, loock, lucht, mane, neptunus, nereus, noorden windt, onweder, onweder in zee, reghen, schaloegnien, scheet, stof, tempeest, veest, vleughel, vloedt, water, waterbare, weerhaen, winter, wolcke, zee, zeyl, zuchten
windisch: coude
windt: hondt, puyste
windtachtich: swellinghe
windtgodt: aeolus
windtspel: riet
winneloos: dach
wint: ey, meulen
winter: beke, gherste, moffele, pantoffel, pels, pije, sneeu, tarwe, tijdt, vel, water, worste, zeepe
wintersch: coude, december, deck-bedde, haghel, ianuarius, kraen, kraeye, kulcte, loumaendt, mist, noorden windt, onweder, reghen, vorst, windt, wintermaendt, ys, zuyden-windt
winter-sterre: orion-sterre
wip: steert
wirtenberghsch: vniversiteyt
wisch: hout, hout-mijte
wispelende: ael, bitebau, palinck, spoock, steert, visch
wispeltuyter: minnaer, vrijer
wissel: ghelt
wit: aberdaen, ajuyn, albastren, aluyn, amber, ammelaken, ammer, amomum, antimonium, baerdt, bagijnken, bal, bandeken, been, bier, bleeckicheyt, bloeme, boesem, boomwolle, borst, borsten, boter, broodt, cicoreye, claerheyt, cottoen, craghe, deech, dijghe, doorneboom, doose, doot, dorenhaghe, duyve, emmeren-steen, endivie, eulsaet, ey, fusteyn, ganse, ganserijck-kruydt, genoffel, haer, haersnoer, haghel, hals, handen, handtschoenen, harinck, hayr, hemde, heupe , hondt, hooft eens menschen, iossemijne, kalck, kauwoorden, keerskorf, keersse, kees, kinder-doecken, kinderhulsel, krijt, kristalijn, kussen, lelie, lemmet, lever, le-vlas, licht, lijnwaet, linnen, lonte, loock, magdelieve-bloeme, maghet, mammen, mane, marber, meil, melck, merch, meulder, moerbezien, mooren, muer, naghel der handt, nymphen, ooghe, ooghvleck, oudtheyt, overrock, palm, pap, papier, parckement, peirle, penseelbloeme, peper, phorcyden, pisse, plaester, pluymen, pompoen, poplier, pruymen, puymsteen, quaerte, quickzilver, quijl, reynicheyt, roose, ruet, sant, savele, savie, schelle, schotel, schouderen, schuym, smeer, sneeu, spierinck, spruyte, steenruyten-kruydt, sterre, stool, stramijn, suycker, swane, tafelberdt, tafellaken, tin, tonghe, tonghe-visch, veelken, venus, vet, violette-bloeme, visch, vlas, vlies, vloedt, voeten, vorst, vrede, vreese, vrystere, wanghen, was, was-licht, wassen-keersse, water, wijn, wijngaert, wilde-duyve, witvisch, wolle, yvoor, zanen, zeever, zeyl, zilver, zilverwerck, zonne, zout
witachtich: bleeckicheyt, blosinghe, borst, leverkruydt, ooghvleck, schelle, swane, veyl, vijfvingher-kruydt, vyghen, zilverkruydt
witmakende: golve, kalck, vloedt, waterbare
wittebol: oude-man
wittebroot: zoppe
wittebroots: kruyme
wittebroots-kindt: ghilde, quistgoedt
wittende: kalck, lelie, yvoor
wlenspieghelsch: bootsicheyt, gabberaer
woeckenaer: crediteur, ghierigaert, gierighen, iode
woeckenaers: genevoys, profijt, swaben, swaven, voordeel
woeckerachtich: ghiericheyt
woeckerende: banckhouwer, iode, verzamelaer, wisselaer
woeckers: chijns, rente
woedende: faute, hector, medea, orestes, vloedt
woest: aerde, asta, atlas, graf, heldt, herte, kracht, kuyl, leeu, oever, rootse, ruyne, sterckheyt, twijffelachticheyt, vasticheyt, woestijne, zeekant, zeeroover
woestijnsch: doolwegh
wol: cam, lam, lammeken, sack, spinrock
wolachtich: boomwolle, cottoen, enghelandt, tycke, vel
wolckachtich: hayrlocken, hemel, iris, locht, lucht
wolckdragende: opperste, top
wolckdragher: berch
wolckdrijvende: noorden windt
wolcken: haer, hayr, olympia, tempeest
wolckende: roock, zee
wolcken-dragher: atlas
wolckich: duysterheyt, duysternisse, plasreghen
woldraghende: hamel, oye, schaep
wolfsch: appetijt, eet-lust, maghe, strafheyt, wreetheyt
wolghevende: schotlandt
wolle: bandeken, bocxens, boordt, deck-bedde, draet, frenie, gordel, haersnoer, hemde, kinder-doecken, koussens, kulcte, laken, riem, slets, veranderinghe, verscheydenheyt, vodde
wollen saey: wever
wollich: schaep, vlies
wol-rijck: enghelandt
wolven: hol
wonder: babylonien, bie, teecken
wonderbaer: aenslach, aerdt, aristoteles, bemerkinghe, bybel, colosse, contemplatie, godt, hippocrates, konste, kracht, mausole, mirakel, natuere, nieuwicheyt, palais, plato, prophecije, soldaet, sterre, stiefmoeder, vreese
wonderbaerlijck: chiron
wonderdierdraechstere: pasiphae
wonderdierich: harpye, leelijckheyt, medusa, minotaurus, mismaectheyt, oceaen, onverstandt, orcus, sater
wonderlijck: afgrondt, africa, agaetsteen, atlas, babylonien, bemerkinghe, bie, bloedtstortinghe, briaerus, bult, bus-poeder, contemplatie, diepte, donder, doolhof, droom, druckerije, eenhoren, eeuwicheyt, fabel, fame, geryon, gheluyt, gheneghentheyt, ghetier, gheval, gheweldicheyt, godt, grootsicheyt, hooghheyt, indien, inventeur, kracht, kuyl, leelijckheyt, mars, mirakel, misval, monster, moordt, mooren, nieuwicheyt, ongheluck, onweder, parijs, passien des gheests, pilaer, predikanten, protheus, pyramide, reusen, roomen, rootse, sacrament, schoonheyt, schou-plaetse, schreeu, simme, spinnekoppe, struys-voghel, tafereel, theologia, troyen, twijffelachticheyt, veerdicheyt, veranderinghe, verscheydenheyt, verschrickinghe, vervaertheyt, vindere, vyer, walvisch, water-vloedt, weerelt, werck, werckinghe, wonder-dier, wonder-reden, zeltzaemheyt
wonderwerckich: syde
wondtverbinder: baertscheerder, barbier
woon: huys
woon-ste: stal, stallinghe
woordelijck: belofte, overlast, stemme
woorden: injurie, proces, tweedracht, twist
woordtmaker: advocaet, voorsprake
woordtrijck: oratie, wtsprake
woort: ghezangh, zanck
woort-bode: brief
woorttwistich: kijver, kijvinghe
wordel: tolle, toppe
worghende: strop
wormachtich: garstheyt, meluwen, schimmel
wormen aes: moerbezien, vleesch
wormensack: lichaem
wormich: prije
wormken: ziere
wormsch: rispe, rupse
wormstekich: appel, rot, verrottinghe
wormzoeckende: wiltvercken
worpende: slingher
worpers: slingher
worstelaers: kracht
wortel van alle quaet: gulsicheyt
wortel van iesse: ihesus christus
wortelachtich: calissihout, galligaen, ghember, roosemarijn, stronck
wortelaer: kluysenaer
wraecgierich: belloniae, handen, hatinghe, nijdicheyt, stael, tooverersse
wrangh: grenaet-appel
wreck: abstinentie, boer, doot, ghierigaert, gierighen, handen, hemel, mensche, onthoudinghe, priesterschap, schickinghe godes, soberheyt, sparicheyt, turcken, verzamelaer, vrouwe, weduwe
wreecstere: atropos, goddinne, lancie, medea, nemesis, oorloghe, pijcke, spiesse, vrouwe
wreecsters: cloton, lachisis, parcae
wreedelijck: straffe, straffinghe
wreet: achilles, adamastor, aecus, alcides, amasones, amazonen, annibal, arabers, arbeydt, asta, atropos, baerdt, barbaren, barbarische menschen, bare, basiris, bedwanck, been van een ghedicht, behendicheyt, belloniae, berisper, beroovinghe, bespringher, bestorminghe, beul, beyr, bijtinghe, boghe, briaerus, castijdinghe, cerberus, cloton, cortse, coude, coutelas, cupido, dagghe, deighen, destinatie, dienstbaarheyt, dog-hondt, donder, doodinghe, doot, dootslager, dootslagher, draeck, dreyghement, dreyghinghe, droefheyt, dulheyt, duytschen, enceladus, ercheyt, erinnys, fenijn, fortuyne, furien, gheest, ghelaet, ghemoedt, ghevanckenisse, gheweldicheyt, ghiericheyt, godtloosheyt, golve, gorgones, gotten, griffoen, handt, hannibal, harpye, hatinghe, hector, heldt, heliogabalus, herdicheyt, herodes, heyr, heyrkracht, hippolytae, holofernis, hondt, hondtsdaghen, hongher, ialoursheyt, ioncker, ionckheer, ionghelinck, ionghen, klauwe, kranckheyt, krijghs-man, kudse, lachisis, lancie, leeu, lethe, liefde, lot, luypaert, lycaon, mars, martirisatie, medea, megoera, meleager, minotaurus, misdedigher, misval, moedt, monster, moorder, moorderije, naghel der handt, nemesis, nero den tyran, nijdicheyt, numiden, oliphant, ondersoeckinghe der pijnbanck, ondervraginghe, ongheluck, ongherechticheyt, onweder, oorloghe, orion-sterre, othomans, overlast, pachtenaer, panther-dier, parcae, passien des gheests, peerdt, pentesilea, perillus, persecutie, peste, pharao, phelaris, pijcke, pijl, pluto, polyphemus, poot, proserpina, pyne, quaetheyt, quellagie, quellinghe, rapier, raserije, recht, rechter-handt, reusen, roof, rustinghe, schelmerije, schicht, schickinghe godes, schoonheyt, schotsman, scythen, serpent, slachter, soldaet, soliman, spiesse, spijt, stael, stemme, stiefmoeder, stiefvader, stier, stouticheyt, straetschender, straffe, straffer, straffinghe, strafheyt, strengheyt, strijdt, sultaen, sweert, tempeest, tereus, theseus, thracianen, toorne, tronie, turcken, tygris, tyran, verghift, vervolghinghe, vleeshouwer, vloedt, vlysses, voor-ordonnantie, vrystere, vyandt, vyandtschap, wapenen, waterbare, weedom, wesen, wijn, wilde menschen, wiltvercken, winter, wolf, wonde, wonder-dier, woordt, wrake, yser, zee, ziecte, zorchvuldicheyt
wreet monster: zee
wreetmoedich: othomans, reusen, wilde menschen, wiltvercken, wolf
wrekelijck: misdaet
wrekende: doot, handt, misdaet, pijl, rapier, rechter-handt, rustinghe, schicht, schult, sweert, toorne, wapenen
wrekenden godt: mars
wreker: bachus, donder, godt, iupiter, orestes, stael
wrevel: been
wrevelmoedich: misdaet, othomans, reusen
wrijf: moortier
wrijvende: roskam
wroegende: bespieder, spie
wroeger: oude-man
wroeghende: conscientie, ghewisse, slootmaker
wroetende: mol
wt een ey geboren: castor
wtberstende: bus-poeder, tranen
wtblusschende: water
wtbortelende: tranen
wtbottende: aerdt, april, graen, natuere, wilghenboom, zaet
wtdeelder: aelmoessenier
wtdeelder der ghenaden: h. gheest
wtdeelende: ghevere
wtdrooghende: oude-man
wtdruckelijck: handtteecken
wtdruckende: stamper
wtenweghe: berch, eenzaemheyt, hoeck-kamerken, indien, secreet, stillicheyt
wterborst: schreeu
wterst: angst, arbeydt, benautheyt, eynde, galghe, goedicheyt, goedt, hitte, hongher, noodt, noodtwendicheyt, oudtheyt, rouwe, vreese, zalicheyt, zorchvuldicheyt
wterste van 'tgheberchte: opperste, top
wterste-quaet: dienstbaarheyt
wtghebannen: duyvel
wtghedeelt: proces
wtghedouwet: kruydt, sap, sop
wtghedronghen: scheet, veest
wtghegraven: hol, speloncke
wtghehoolt: gote, riole, troch
wtghekomen: scheute, spruytinghe
wtghekoren: exempel, voorbeelt
wtghelaten: vryheyt, water-vloedt
wtgheleght: sententie, vonnisse, woordt
wtghelesen: bloeme, exempel, huysraedt, magdelieve-bloeme, nieuwicheyt, peirle, pottagie, scheydinghe van een, schoonheyt, voorbeelt, wijn, woorden, woordt
wtghenomen: blosinghe, palais
wtghepuylt: lippen
wtgheroepen: edict, mandaet, ordonnantie, proces, woordt
wtgheschoten: coopmanschap, ware
wtgheschrabt: eerste copije, minute
wtgheschreven: eerste copije, minute
wtgheslaghen: garstheyt, rot, schimmel, verrottinghe
wtghesloten: scheydinghe van een
wtghesneden: bagijnken, kinderhulsel
wtghesocht: blosinghe, boosheyt, coopmanschap, onderwijsinghe, ware
wtghesondert: blosinghe, diamant, emmeren-steen
wtghespoghent: injurie
wtghespreyt: aendorenboom, eyckenboom, haer, hayr, lindenboom
wtghesproken: oordeel, predikatie, sententie, vonnisse, voorreden, woordt
wtghesteken: uytneminghe
wtghestelt: ophoudinghe, uytstel, vertoevinghe, vertreck, wrake
wtghestort: tranen
wtghestrect: handen
wtgheteert: krancken, onsterckheyt, ziecken
wtghetrocken: coutelas, dagghe, deighen, sommarie, somme
wtghetrompet: victorie, zeghen
wtghevere: thresorier
wtghezeght: gebannen
wtghezocht: peirle, specerije
wtghezondert: amber, ammer, edelman, ghesteente, nieuwicheyt
wtkijckende: aurore, dageraet, opperste, top
wtlegghende: mondt, verhael, verklaringhe
wtleggher: mercurius, propheet
wtlegghers: predikanten
wtloopende: fonteyne
wtmuntende: obeliske, stouticheyt
wtmuntich: aensicht, bootsicheyt, ghedaente, ghelaet, man, reusen, schilder
wtnemende: aerdicheyt, astronomijn, authoriteyt, excellentie, gramschap, gratie, hongher, kracht, maecht, reuck, reynicheyt, schoonheyt, sterrenkijcker, vernuft, verstandt, vrije-konste, zeltzaemheyt
wtpuylende: ooghschellen
wtschietende: scheute, spruytinghe, vlamme-vyers
wtsettich: kleppe
wtsinnich: bachus, begheerlijckheyt, cassandra, curetes, cybele, dans, dido, dronckenschap, dulheyt, dwalinghe, erinnys, fortuyne, furien, ghebas, gheblaf, ghedans, gheneghentheyt, gheweldicheyt, gramschap, hoere, ialoursheyt, krancken, letargia, mallicheyt, mars, medea, menaden, minnaer, narre, orestes, pasquille, passien des gheests, pentesilea, pluto, raserije, slaep-ziecte, vrijer, weerwolf, wellust, ziecken, zotterny
wtsinnighe van creten: ariadne
wtspouwende: golve, oceaen, waterbare, zee
wtsprakich: exploict, volbrenghinghe
wtsprekende: orateur
wtspreker der gherechticheyt: cancelier
wtspreyende: brandtstock, fackel
wtspringende: fonteyne
wtspruytende: april, fonteyne, teen-bosch, water, zaet
wtspruytenden vader: priapus
wtstaende: doel
wtstekende: alpenberch, billen, casteel, lessenaer, obeliske, opperste, orghel, rustinghe, schansse, top, top des hoofts, toren, wapenen
wtsteker: beeldtsnijder
wtstellende: moeyte, onschuldt, stade, verontschuldighinghe, vertoevinghe, vluchtinghe
wtstellinghe: ophoudinghe
wtstelzoeckende: ghierigaert, gierighen
wtstrijckachtich: bedriegher
wtstrijckende: bedroch, hope, pluymstrijcker, schalckheyt, vleyaert, voghelaer
wtstrijcker: advocaet, haerman, hovelinck, laomedon, tuysschere, uylenspieghel, voorsprake
wtstrijckers: bedroch, loosheyt
wtstrijcstere: cupido, liefde, venus, vrystere
wtteerende: onsterckheyt
wtvaert: overlijden
wtvaerts: beclach, ghebedt, graf, graf-schrift, rouwe
wtvallende: haer, hayr, tranen
wtverkondichde: kerck-gheboden, ondertrouwe
wtverkoren: lief, vriendinne
wtverkoren vat: s. pauwels
wtvloeyende: vloedt
wtweechsch: hoeck
wtweghich: doolwegh
wtworpende: brakinghe
wtzonderinghe: uytneminghe
wulpsch: hoere, ieught, ionckheyt, ionghelinck, ionghen, lackey
wytloopende: fonteyne
ydel: afgodt, assche, begheerlijckheyt, berch, bootse, bootsicheyt, by-gheloof, curieusheyt, dreyghement, dreyghinghe, droom, eere, eergiericheyt, eerzucht, fabel, fame, fortuyne, ghebedt, ghedachte, gheveynstheyt, gonste, gunste, harinck, hipocrisie, hope, kluchte, leughen, lichaem, lof, loghene, maghe, mensche, misbruyck, onghestadicheyt, opinie, overdaet, overlegghinge, overvloedicheyt, pompeusheyt, proces, pyramide, roock, roofvogel, ryckdom, schaduwe, scheede, schilderije, schoonheyt, slaep, smeeckinghe, sterfte, superstitie, toovenaer, tytelen, vaeck, veldt, vermetentheyt, verschrickinghe, vertooninghe, vervaertheyt, verwaentheyt, verwonderaer, visioen, wellust, wensch, wonder, woordt, ydele glorie, zemelen
ydel ledich: bladt, loof
ysachtich: algidus, alpenberch, december, wintermaendt
yser: mijne
yserbernende: smisse
yseren: aenbilt, bandt, boeye, coghel, dryvoet, eemer, haeck, haghel, hamer, herre, kin-yser, kloot, krijghs-rock, naghel, pantsier, pinne, puncte, rock, rooster, saghe, slot, spijcker, tralie, trefter
yseren storm: oorloghe
yseren volck: duytschen
yseren-herte: vrystere
yseretende: tijdt
yserkramer: maeldenier
yser-smedende: smit
ysertrecker: magneet-steen, zeylsteen, zeyl-steen
ysich: aluyn, beyr-sterre, coude, danouwe, ianuarius, loumaendt, ryn, scythen-landt, vorst, vrystere, wind
yverich: aendachticheyt, afgodendienaer, bystandt, cupido, feest-daghen, ghebedt, godt, gramschap, gratie, griffoen, haen, haesticheyt, hasewint, hatinghe, horatius, iason, iuno, kercke, kercken-dienst, kracht, liefde, man, nijdicheyt, ondersoecker, orakel, peerdt, picardianen, predikanten, predikatie, priester, prioor, serpent, soldaet, spinnekoppe, vreese, vrouwe, vrystere, wille, ziele, zondach
yverichblasende: noorden windt
yvooren: buffet, cam, hals, handen, luyte, lyre, paternoster, pilaer, recht-tafel, scepter, scheede, schildtpadde, stoel, vingher, vylsel, wanghen, zeghelrinck
yvoorghevende: oliphant
yvoorich: borst
zacht: ael, aenleggher in rechte, aenlockinghe, bachus, baerdt, bandeken, bedde, beemt, been eenes menschen, biese, bloeme, boomwolle, boter, castaigne, cottoen, cus, deech, donderbaer, eerdtbezien, esschen, ey, fluweel, fluytinghe, fusteyn, gherste, ghesalft, ghesmeert, golve, goudt, haer, haersnoer, handen, handtdwale, handtschoenen, harinck, hayr, hooftpeulinck, huysloock, karper, kindt, kinne, koeck, kriecke, krijt, kussen, leem, le-vlas, liedt, lindenboom, lippen, lomber, lommer, longher, maghet, marasch, meil, merch, modder, mondt, mosch, musijcke, oesters, oever, omhelsinghe, onkuysheyt, oorkussen, oye, palinck, palm, peck, pels, penne, pinceel, plaester, pluymen, pluymstrijcker, pruymen, ridderspoor-bloeme, roose, rosbare, ruet, satijn, schaep, scholle, slijck, smeer, spontie, spruyte, stal, stallinghe, suppositorie, syde, teene, torsch, trede, tycke, vel, vendange, vet, visch, vlaeye, vlas, vleughel, vleyaert, vlies, vlocke van schaerlaken, vyghen, wanghen, waterbare, weechbree, wellust, westen-windt, weyde, wijntijdt, wolle, woordt, worste, zanen, zeekant
zachtachtich: handen
zachthandich: baertscheerder, barbier
zachtmoedich: aensicht, carolus, ghedaente, ghelaet, godt
zachtsinnich: mensche, ootmoedicheyt, trooster
zack-bewaerder: greffier
zackdraghende: schudde
zackdragher: haerman, soliciteerder, soliciteur
zackpijpe: moesele, ruyspijpe
zadich: niere
zaedt: tarwe, venckel
zaedt deckende: egghe
zaedt der wedergheboorte: godt
zaedt des quaets: hope
zaedtghevende: bussel, hoy-bondel
zaeft: kruydt
zaetghevende: ooghst
zaey: aerde
zaey-graen: graen, zaet
zagende: seysene, sickel
zalen-cieraet: buffet, recht-tafel, tapisserije
zalf: doose, plaester
zalfachtich: reuck
zalich: abel, ambrosia, bemerkinghe, bybel, contemplatie, cruys, doop, doopsel, doot, eenicheyt, evangelium, gheest, h. gheest, heylighen, kercke, loon, maria, martirisatie, memorie, moly, paradijs, raedt, sacrament, sacrifitie, salaris, santen, theologia, toevlucht, vermaninghe, vrede, wetten, zegheninghe, ziele
zalicheyt des mensch: ihesus christus
zalichmakende: gheloove, trouwe, vrede
zalichmaker: ihesus christus
zalvende: zalve
zalvich: nardus
zandich: fonteyn-adere, graveel, libyen, oever, schaduwe, zee, zeekant
zandt: eerdtbezien, stof
zandtachtich: aerde, africa, beke, dal, golve, grondt, moortele, onvruchtbaerheyt, plate, pleyne, sant, savele, schotlandt, tyber, valeye, vloedt, water, waterbare, waterloop, wech, woestijne, zandplate
zangher: amphion, apollo, bachus
zanghers: gheklanck
zanghersse: polymnia
zanghs: veersken, vers
zanghstere: circe, flora, mereminne, polymnia
zanghsters: nereyden, spinrock
zarck: steen
zassem: cortswijle, lackey, leven, nymphen, tijdtkortinghe, toelatinghe
zat: mommer
zavelachtich: aerde, sant, savele, water, woestijne, zee
zavelminnende: donderbaer, huysloock
zeden: philosophije
zedenmoeder: venus
zeden-vertoonende: aensicht, ghedaente, ghelaet
zedich: aensicht, ambassaet, betooninghe, bewijsinghe, dochter, ghedaente, ghelaet, ghenoegen, gheselschap, ghetempertheyt, ghetrouwicheyt, ghewoonte, maghet, manierlijckheyt, passien des gheests, predikanten, rethorijcker, rethorizijn, schaemte, scholier, soberheyt, steeticheyt, swijghentheyt, trajanus, verzelschappinghe, vrouwe, wesen
zee: amsterdam, antwerpen, bake, bare, bobbel, dryvorcke, golve, havene, oesters, oever, pijnboom, rhodes, roch, sant, savele, schelpe, schipvaert, schuym, spontie, stadt, tempeest, tonghe-visch, visch, vloedt, walvisch, water, waterbare, windt, zeekant, zout
zee-bolwerck: rootse
zeeborgher: visch
zeedbaer: dochter
zee-eghele: lamproye
zeeft: brandtstock, fackel
zee-goddinnich: achilles
zee-godt: neptunus, nereus, oceaen, phorcyn, phorcys, protheus
zeegroen: oceaen
zee-koninghinne: venegien
zee-manna: harinck
zee-meester: windt
zeemen: vel, wambays
zeemonsterich: chimaera
zeepeerdt: schip
zeer bemint: behoudt-sone, swagher
zeer blinckende: yvoor
zeer gheleerden: autheur
zeer grooten: fabius
zeer hooch: colosse, ephialtes
zee-regeerder: neptunus
zeerich: bedelaer, fiel, rabaut, schorftheyt, schrobbere, schudde, zeericheyt, ziere
zeericheyt: wilt-vyer
zeesch: achaia, aenstoot, aenval, charybde, daedalus, duyckerken, duyckvoghel, elsenboom, eylandt, icarus, kreeft, meed, mereminne, nymphen, oever vande zee, onweder in zee, perijckel, steenrootze, verlies
zeeusch: elft, tarbot
zeevarende: heldt
zeever: speecksel
zeeverachtich: ghebit, schuym, speecksel
zeeveraer: zoylus
zeeverende: exter, gramschap, kindtsheyt, klappaert, padde, pockighen, puyt, slecke, tonghe, vorsch
zeeverersse: oudt-wijf
zee-vergramt: bare
zeeverich: brakinghe, louwe, scholle, water
zee-verstoorder: noorden windt
zegghelijck: spreeckwoordt
zeghel: marck, rinck, signet, was
zeker: ancker, argument, bate, behulp, beschermer, bescherminghe, besluyt, bewijs-reden, borghe, bystandt, doot, dranck, ervarentheyt, evangelium, exempel, gheleydinghe, gheleye, gheloove, ghenietinghe, ghetrouwicheyt, ghetuyghe, ghetuyghenisse, havene, hol, ia, kercken-dienst, leydtsman, marck, mate, medecijne, mickinghe, nieumaren, oordeel, orakel, overlijdinghe, pandt, pilaer, proefstuck, propheet, recepte, remedie, resolutie, sauvegarde, signet, speloncke, spreeckwoordt, stantvasticheyt, stervinghe, stilheyt, stilte, teecken, toevlucht, trouwe, vasticheyt, verzekeringhe, vonnisse, voorbeelt, vriendschap, vriendt, vrije-konste, vryheyt, wachter, waerheyt, waerzegghinghe, wech, wederstandt, wijser, winckelhaeck, wooninghe, woonstede, zalicheyt
zeltsaem: aerde, aerdt, africa, beeste, bult, colosse, doolhof, eenhoren, fantasije, ionghelinck, ionghen, leven, monster, mooren, natuere, papegaey, reygher, schat, soldaet, sterre, toelatinghe, veranderinghe, verscheydenheyt, wonder-dier, wonder-reden, zonde
zemelen: koeck
zendtbrief: brief
zenuachtich: alcides, handen, knie, knieschijve, lichaem, snaren
zenukrachten: cracht, snelheyt, stijvicheyt
zenuwen: kracht, sterckheyt
zetel: stoel
zevenjarich: bie
zeyl: schuyte, steen
zeyldragher: nereus
zeylende: schip
zieck: armen-mensche, dronckaert, gasthuys, zomer
zieckachtich: zuyden-windt
zieckelijck: bleeckicheyt, catarre, droefheyt, graveel, herft, hondtsdaghen, kranckheyt, leden, lichaem, mensche, onsterckheyt, oude-man, pockighen, pyne, quellagie, quellinghe, student, swackheyt, winter
zieckenbewaerstere: nonne
ziecken-dranck: garsten-water
ziecken-spijse: sap, sop
zieckerlijck: uytdrooghinghe
ziectenghevende: september
zied: pot
ziedende: adere, bloedt, dulheyt, fonteyn-adere, furien, golve, gramschap, hitte, hondtsdaghen, ialoursheyt, lever, libyen, most, pottagie, raserije, vloedt, water, waterbare, waterloop
ziele van 'tproces: ondersoeckinghe der pijnbanck, ondervraginghe
zielen graf: lichaem
zielen venster: ooghe
zielen verlichter: h. gheest
zielen-kamer: verborghentheyt
zielenspiegel: aensicht, ghedaente, ghelaet
zielghesont: onderwijsinghe
zielhaven: paradijs
zielken: vrystere
zielmoordende: weerelt, zonde
ziel-rust: hemel
ziels-kercker: lichaem
ziende: ooghe
ziender: danssaert
ziengierich: ooghe
zienlijck: bake, beeldt, ervarentheyt, fantasije, kliere, overlegghinge, rootse, sacrifitie, vlacke, waghenleese, waghenspore
zierachich: schorftheyt
zijden: bedde
zilver: bloeme, mijne
zilverachtich: lelie, peirle-moeder, spierinck, tin
zilvere: beker, bellekens, bril, claerheyt, drinckvat, fonteyn-adere, ghelt, gordel, klater, klomp, koordeken, kop, kroes, oever, paternoster, peirle, riem, schale, schat, staf, stemme, touken, trompette, wieroock-vat, witticheyt, zeekant, zeghelrinck, zilverwerck
zilverich: bare, citere, gheklanck, golve, mane, phoebe, waterbare
zilverklaer: water
zilver-klaer: fonteyne, vloedt
zilversmits: emmailleersel
zilververwich: motte, schieter
zinck: roer
zinghende: arbeydt, blyschap, dronckaert, herdersse, krekel, lof, nachtegael, puyt, speelman, sprinckhaen, stemme, tonghe, voedtstere, voester-vrouwe, voghel, vorsch
zinghere: apollo, papegaey
zingherssen: snaren
zinghevende: verhael, verklaringhe
zinghstere: bie, harpe, parthenope
zinnelijck: fantasije, mensche, physicien, pyne, smeeckinghe
zinneloos: dulheyt, krancken, ziecken
zinnen-vyandt: luypaert
zinnich: oproer
zinrijck: argument, bewijs-reden, middel, middelmaticheyt, minerva, onderwijsinghe, osiris, pallas, perillus, physicien, predikanten, sapphe, sicilianen, text
zit: schabelle, stoel
zitte: kussen
zitterende: bevinghe
znee: water
zoet: accoort van gheluyt, adem, adonis, aendachticheyt, aenlockinghe, aenvanck, aerde, aerdicheyt, aes, aessem, amber, ambrosia, ammer, amomum, anys, appel, badt, baedtstove, barmherticheyt, bate, beemt, beetken, beghintsel, behendicheyt, beleeftheyt, beuken, bier, blaesbalck, bloeme, blyschap, borsten, borstkens, bresilihout, broodt, calissihout, cam, caneel, castaigne, christus-ooghen, ciraet, clavecoorde, coriander, cortswijle, cottoen, cupido, cus, cysken, daden, daeyen, dauw, diana, dochter, druyve, dryvoet-stoel, duyve, emmeren-steen, erato, euterpe, feyten, flassche, flessche, flora, fluyte, fonteyne, fruyt, garsten-water, ghebedt, ghedachtenisse, ghedenckinghe, gheklanck, ghelaet, ghelievekens, gheluydt, ghemeynsaemheyt, ghenietinghe, gheruysch, gheselschap, ghesondtheyt, ghetempertheyt, ghetier, ghetrouwicheyt, ghewin, ghezangh, godtvruchticheyt, goedertierenheyt, goedicheyt, goedt, goedtdadicheyt, golve, gonste, gratie, grenaet-appel, gunste, hamel, handen, harmonie, harpe, hemels-broodt, herberghe, herdersse, hinnebezien, honich, hooftpeulinck, hyacinthus, ieught, instrument musicael, ionckheyt, iordane, iouffrouwe, iuno, iupiter, kindt, kittelinghe, koeck, koelte, koesteringhe, kost, kriecke, kruydt, kussen, lachen, lam, lammeken, laweyt, ledicheyt, leeuwerck-voghel, lelie, lenten, liedt, lief, liefde, lieflijckheyt, lippen, locht, lof, lomber, lommer, lucht, maghet, mammen, manier van dichten, manna, medelijdenheyt, melck, meloene, mensche, merch, mereminne, minerva, mnemosijne, moeder, moerbezien, moesele, mondt, most, musen, musijcke, nachtegael, narricheyt, nectar, nepenthe, nest, nieuwicheyt, nonne, nymphen, ode, oesters, olie, olyve, omhelsinghe, onthalinghe, ooghe, ooghenwinckinghe, oorkussen, ootmoedicheyt, ootmoedighe bedinge, opvoedinghe, oraegniappel, oratie, oye, pap, parthenope, passien des gheests, peire, pels, penne, penssen, phaleuces, pinceel, polymnia, pompoen, pruymen, pypere, reghen, remedie, reuck, rieckerken, roose, rosijnen, ruyspijpe, sabinen, sap, sapphe, sauce, schaep, scholle, schoot, slaep, slechticheyt, smaeck, smeeckinghe, snaren, sop, spijse, stekelbezien, stemme, stijle, stilheyt, stilte, supplicatie, suycker, syde, thymus, tijdt, tijdtkortinghe, tonghe, torsch, tortelduyve, tranen, trooster, tuylken, vaeck, veersken, vel, veldt, venckel, vendange, venus, verblijdinghe, vergheldinghe, verheughinghe, verlichtinghe, vermakinghe, verroeringhe, vers, ververschinghe, verzelschappinghe, violette-bloeme, visch, vlas, vleesch, vloedt, vochticheyt, voedtsel, voedtstere, voester-vrouwe, vrede, vriendinne, vriendschap, vromicheyt, vrouwe, vrucht, vruchtbaerheyt, vryheyt, vrystere, vyghen, wanghen, water, waterbare, waterloop, wellust, welsprekenheyt, wesen, westen-windt, weyde, wieroock, wijn, wijntijdt, wilde-duyve, windt, winninghe, woorden, woordt, wtsprake, zalm, zalve, zanck, zanen, zeem, zinghinghe, zomerloove, zuchten, zuyden-windt
zoet klinghende: melodije, zoet gheluyt
zoet van snede: pennemes
zoetachtich: appeldranck, cidre, fruyt, kruydt, most, nectar, pannekoecken, pompoen, reuck, struyven, vrucht, vyghen, zalm
zoet-bitter: cupido, liefde, vrystere
zoetblasende: westen-windt
zoetblinckende: fluweel, taffetaf
zoete: hollandt
zoete lievekens moeder: venus
zoete vreught: vrystere
zoetelaers: halle
zoetemelck: zoppe
zoetemelcx: kees
zoete-onvriendelijck: vrystere
zoetestrijcstere: vrystere
zoetevoedtstere: ceres
zoete-vyandinne: vrystere
zoete-wederspannich: vrystere
zoete-wellust: vrystere
zoetgeurich: honich, zeem
zoetghesonghen: melodije, zoet gheluyt
zoetghesuyckerden: ambrosia, nectar
zoetghezonghenen: psalm
zoethertich: beleeftheyt, fransman, goedtdadicheyt
zoethijghende: zuchten
zoetich: garsten-water
zoet-inloopende: wijn
zoetklinckende: orpheus, veersken, vers
zoetkosich: minnaer, vrijer, vrystere
zoetloopende: fonteyne, nectar
zoetluydende: harpe, instrument musicael, lyre, orpheus, veelken, woordt
zoetrieckende: adem, aessem, nardus, pompoen, reuck, rieckerken, roosen-boom, thymus, tuylken
zoetrijmende: ovidius
zoetspeelder: amphion
zoetspelende: speelman
zoetspijtich: venus
zoetsprekende: abdisse, bedriegher, flatteerder, minnaer, nonne, pluymstrijcker, roffiaen, smeeckinghe, spagniaerden, vleyaert, vrijer
zoetspreker: catullus
zoetsprekers: florentijnen
zoetwoordich: smeeckinghe
zoetzinghende: cysken, mereminne, swane
zoet-zuer: appel, druyve, eerdtbezien, eere
zolder: deure
zolfferachtich: coperroodt, donder, roock, tortse
zolffere: hitte, mijne
zolfferich: pluto
zolts: rantsoen
zomerich: haringhe, ophalinghe
zondach: dach
zondaechs: ghebedt, kerck-gheboden, ondertrouwe
zondaer: adam, hoereerder, hoerenjagher, s. pieter
zondaers: libertijnen, misdaet, vrijgheesten
zondaresse: hoere, ledicheyt
zonde-beschamende: waerheyt
zonden-moeder: ledicheyt
zonden-straffers: predikanten
zonden-venster: wellust
zondenvoedtstere: ledicheyt
zonder bedroch: vlaminck
zonder eynde: eeuwe, ghebedt
zonder ghedaente: leelijckheyt, mismaectheyt
zonder ghelijck: parijs
zonder medelijden: atropos
zonder moeder: adam
zonderlijck: broeder
zonderlingh: aensiender, aerdicheyt, bate, beleeftheyt, betonie, ciraet, dranck, eenhoren, esmeraudt-steen, excellentie, exempel, gheest, ghelach, gheloove, ghemeynsaemheyt, ghesteente, goedicheyt, goedt, goedtwillicheyt, gratie, haet, herdtneckicheyt, konste, kost, kruydt, medaille, medecijne, memorie, myrabolaen, oprechticheyt, peirle, preservatijf, privilegie, recepte, redelijckheyt, remedie, scholier, schoonheyt, specerije, spijse, trouwe, veete, vnie, volkomenheyt, voorbeelt, voorsienicheyt, vriendt, weerdicheyt, welsprekenheyt, zalicheyt, zeltzaemheyt, ziele
zondich: ghedachte, ghilde, mensche, misdaet, overspel, quistgoedt, schult, sodomitisch, toelatinghe, wellust
zonnen-feest: dach
zoogh: voedtstere, voester-vrouwe
zorchbenemende: liedt, luyte, musijcke, spel, wellust
zorchbrekende: ghezangh, spel, troost, zanck
zorchdraghende: aerdt, dach, huyshouder, kerckmeester, natuere, neersticheyt, secretarius, vernuft, verstandt, wachter
zorchghevende: goederen, rijckdom
zorch-ontbindende: slaep, vaeck, wellust
zorchroovende: clavecoorde, goudt, slaep, vaeck
zorchvuldich: achtneminghe, aensicht, aensiender, aerdt, afwesenheyt, astronomijn, bedenckinghe, beeldtsnijder, begheerlijckheyt, begroetinghe, bekommeringhe, bemerkinghe, beschermer, beschreyinge, beweeninghe, bie, contemplatie, cupido, curieusheyt, droefheyt, droom, eergiericheyt, eerzucht, ghedachte, ghedaente, ghelaet, ghevanckenisse, ghierigaert, gierighen, gouverneur, greffier, groetenisse, groetinghe, haerman, handen, herder, hondt, hongher, hope, hovelinck, huyshouder, koophandelinghe, koopmans handelinge, leetwesen, leven, leydtsman, liefde, medecijn, melancolije, meter, moeder, momboorschap, natuere, neersticheyt, neerstig onderstaen, ondersoeckinghe, oude-man, ouders, pachtenaer, pachtere, procureur, quellagie, quellinghe, richter, ryckdom, scholier, schrijver, soliciteerder, soliciteur, spijs-bewaerder, sterrenkijcker, swaricheyt, treuricheyt, valckenier, vervolghinghe van eenich dinck, verzamelaer, voedtstere, voester-vrouwe, voocht, voormonder, vreese, wachter, wackerheyt, waerneminghe, woeckeraer, yver, ziele, zoetelaer, zorghe, zuchten
zorchvuldighlijck: achtnemen
zorchvyantsch: luyte
zorchweerende: clavecoorde
zorchzaem: ooghe
zorghbreker: bachus
zorghe: vrystere
zorghelijck: aenstoot, aenval, aetna, alpenberch, anghel, arbeydt, basiliscus, beeste, bekommeringhe, beschreyinge, beweeninghe, bilsen-kruyt, bondtghenoot, brugghe, campernoelie, fenijn, flatteerder, ghevaer, ghevanckenisse, horen, kampernoelien, koophandelinghe, koopmans handelinge, kranckheyt, kuyl, mes, mijne, padde, paddestoel, perijckel, peste, plate, prickel, pyne, python, questie, ruyne, scylla, springh-werck, steenrootze, stouticheyt, strijdt, sware vraghe, tweedracht, twist, val, vervloeckinghe, vluchtinghe, vyandt, vyandtschap, weedom, weerspannicheyt, wiltvercken, zandplate, zee, ziecte
zorgheloos: bootsghezel, cortswijle, krekel, leer-jonghen, tijdtkortinghe
zorghen-betooveraer: slaep, vaeck
zorghende: ialoursheyt, oude-man, vreese
zorghich: bekoringhe, temtatie
zorghvliedende: vluchtinghe
zot: beke, blyschap, boesem, curieusheyt, daden, daedalus, dans, daveringhe, demon, dido, dronckaert, dronckenschap, droom, druppel, duyvel, dwalinghe, eergiericheyt, eerzucht, epimetheus, feyten, fortuyne, furien, ghedans, ghelaet, ghenuechte, ghilde, grinsinghe, hannentaster, hinnentaster, hope, icarus, idioot, ionghelinck, ionghen, lachen, leughen, loghene, mallicheyt, minnaer, moeder, mommerije, onbedachticheyt, onbeleeftheyt, onbequaemheyt, onghemaniertheyt, onkuysheyt, onverstandt, onwetenheyt, onwijsheyt, opinie, pandora, passien des gheests, pentheus, quackzalver, quistgoedt, raserije, roemdragher, rymer, sater, smeeckinghe, spottere, stouticheyt, struys-voghel, suppositorie, toelatinghe, tronie, vastenavondt, venus, verblijdinghe, vermakinghe, vermetentheyt, verwaentheyt, verwonderaer, vrijer, vulcanus, vyvouter, wellust, wesen, ydelheyt, zomer-voghel
zotachtich: ionghelinck, ionghen, toelatinghe, vrouwe, vrystere, wellust
zotheyt: vrystere
zots: cappe
zotsplaetse: boesem
zotten-kevie: weerelt
zottenspel: musen
zottinnen: dans, ghedans
zout: aberdaen, badt, baedtstove, bitterheyt, fluyme, fonteyne, pekel, smaeck, tranen, vloedt, zee
zoutachtich: speecksel, vochticheyt
zoylisch: achterclapper
zuchtende: adem, aessem, beclach, begravinghe, ghezangh, huylinghe, klachte, krancken, leetwesen, mistroosticheyt, oever, oever vande zee, omhelsinghe, ooghe, pelicaen, pyne, schreeu, slave, spagniaerden, tranen, uyl, westen-windt, zanck, zeekant, ziecken
zuckelende: onsterckheyt, oudtheyt
zuer: appel, azijn, bier, broodt, cipier, deech, druyve, edick, endivie, fruyt, ghelaet, ghevanghen-bewaerder, groen sap, kost, melck, moerbezien, oraegniappel, oude-man, oudtheyt, peire, penelope, pruymen, pyne, queappel, quepeire, reuck, sap, sauce, smaeck, sop, spijse, stanck, stekelbezien, surckel, tronie, verjuys, vrucht, wesen, wijn, windt
zuerachtich: appel, kost, mispelen, spijse
zuerkens: endivie
zuer-zoet: grenaet-appel, venus, vrystere
zuf: schaeckberdt
zuffende: fantasije, zorghe
zuffer: oude-man
zurchvuldich: miere
zuycker: caneel, cus, eerdtbezien, gherichte, koeck, mondt, sauce, venus
zuyckerich: hemels-broodt, manna, meloene, nectar
zuycker-zoet: beetken, lachen, pompoen
zuyckerzoeten: most
zuyden: coude
zuyghende: bie, calf, egele, moeder, vlieghen, voedtstere, voester-vrouwe
zuyp: pottagie
zuypers: ghelach
zuysende: tempeest
zuytsch: peste
zuyver: arethusa van sicilien, bedt-panne, bladt, boomwolle, ciraet, claerheyt, conscientie, cottoen, cupido, dauw, diana, dochter, dranck, faute, fonteyne, gheest, gheloove, ghewisse, goudt, kercken-dienst, kristalijn, licht, liefde, locht, loof, lucht, magdelieve-bloeme, maghet, mane, medecijne, nonne, onnooselheyt, oprechticheyt, peerdt, penelope, phoebe, planeetsterre, quickzilver, recepte, reynicheyt, sacrifitie, sant, savele, schoonheyt, stemme, strael der sonnen, sybillen, tack, text, trouwe, veersken, venus, verhael, verklaringhe, vernuft, vers, verstandt, vestales, vriendschap, waerheyt, wanghen, water, wijn, witticheyt, zonne, zout
zuyverborse: palais
zuyverende: badt, baedtstove, bate, muscaet-noten, remedie, water, zeepe


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken