Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Werken. Deel 36. Het Jan-Klaassen-spel (1930)

Informatie terzijde

Titelpagina van Werken. Deel 36. Het Jan-Klaassen-spel
Afbeelding van Werken. Deel 36. Het Jan-Klaassen-spelToon afbeelding van titelpagina van Werken. Deel 36. Het Jan-Klaassen-spel

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.86 MB)

Scans (8.47 MB)

ebook (2.99 MB)

XML (0.30 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Werken. Deel 36. Het Jan-Klaassen-spel

(1930)–August Snieders–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

XV. Drummel de duitendief.

Tony Darenge gaat de stadspoort binnen, bereikt weldra eene eenzame straat en houdt voor een oud huis, waar beneden de vensters nog door zware traliën tegen elken ongenoodigden indringer beschut zijn, stil. De deur heeft nog een ijzeren kijkuit en is ruimschoots met verroeste nagelkoppen beslagen.

Tony trekt aan eene afhangende koord, want de ijzeren beltrekker is sinds lang verdwenen en niet meer hersteld; de bel binnen is blijkbaar gescheurd, want zij geeft evenveel klank alsof men op een ijzeren pot slaan zou.

[pagina 94]
[p. 94]

Het geritsel binnen verwittigt Tony, dat men zich eerst vergewist wie zoo laat nog belt.

‘Wat wilt gij?’ vraagt eene stem van binnen.

‘Ik moet mijnheer Drummel spreken.’

‘'t Is te laat, kom morgen weêr.’

‘Onmogelijk, 't zou ten zijnen nadeele zijn.’

‘Wie zijt gij?’

‘Ik kom van wege mijnheer Bareel-Van Dinter.’

‘Wel zeker?’

‘Drommels!’ mompelt Tony ongeduldig.

De persoon, met wie Darenge gesproken heeft, verwijdert zich; eene poos daarna opent men, en in het heldere schijnsel der maan ziet hij eene lange vrouw, mager als een geraamte en slordig gekleed. Na de deur weêr zorgvuldig gesloten te hebben, leidt de akelige portierster den jongeling door een donkeren gang, hem vriendschappelijk aanbevelende, ‘van den hals niet te breken’ over het houtwerk en de steenhoopen, die er opgestapeld liggen.

Aan het einde van den gang pinkt uit de huiskamer een flauw lichtje - een klein olielampke, waarbij een oud manneken, in een boek met vuilen perkamenten omslag - 't was het Oud Testament - zit te lezen. In dat vrome boek las hij niet toen er gebeld werd; de woekeraar was integendeel op dat oogenblik aan 't cijferen en bezig met fondsen te tellen; maar hij had alles haastig weggestopt en het vrome boek genomen en opengeslagen.

Drummel is mager, grauw van haren, rimpelig van gezicht; zijn neus schijnt zijne kin te willen kussen; zijne oogen moeten nog helder zijn, want hij leest zonder bril: wij kunnen er ons echter niet van overtuigen, dewijl een groote groene klep met een koordje achter de ooren vastgemaakt, die spiegels der ziel beschaduwt. Zijn grijze jas ziet er zoo arm uit als de meubels welke hem omringen.

[pagina 95]
[p. 95]

Nu Tony Darenge binnen treedt ziet het manneke, onder zijne groene klep, naar hem op en hij herkent inderdaad den klerk van mijnheer Bareel-Van Dinter.

‘Wat genoegen u te zien, mijnheer! Zet u; ik was een oogenblik in de lezing van dit heilig boek verzwonden. Wat verlangt mijnheer Bareel?’

‘Mijnheer Drummel, rechtuit gezegd, ik kom niet voor hem; ik kom voor mij zelven.’

De oude ziet den jongeling onrustig aan.

‘Ik zal maar met de deur in huis vallen, mijnheer Drummel; ik heb geld noodig.’

‘Geld!’ roept het manneke en springt overeind als steekt hem eensklaps eene slang. ‘Mijnheer komt ge hier 's avonds ingedrongen met slechte inzichten? Kaat, zwarte tooverheks, waar blijft ge? Leid mijnheer buiten!’

De akelige portierster verschijnt plotseling in de open deur, met een ontzaglijken bessemstok gewapend.

‘Een weinig geduld, mijnheer Drummel,’ zegt Tony, ‘wij zijn eerlijke menschen, en ik kom u een eerlijken voorslag doen om te zamen een stuivertje te winnen.’

‘Ho, ho, hu, hu! Maar mijnheer, ik heb geen geld.’

‘Ik weet het wel,’ antwoordt Tony met een fijnen spotlach, ‘en ik vraag u verschooning dat ik zoo baldadig mijn verlangen deed kennen.’

‘Gij zoudt iemand den doodschrik op het lijf jagen, mijnheer!’ zegt Drummel verwijtend, terwijl hij zich weêr neêrzet en teeken doet aan de schildwacht om te verdwijnen.

‘Luister!’ en Tony spreekt nu fluisterend, en Drummel steekt allengs al verder het bovenlijf over de tafel heen, en houdt de open hand aan het oor opdat hem niets ontgaan moge.

Nu staat het oude manneke op om de deur te sluiten, en weêr gezeten zegt hij:

‘Gij zegt dat er zeven honderd franks te winnen zijn.’

[pagina 96]
[p. 96]

‘Neen, ik zeg dat ik een schuldbrief van zeven honderd franks te koop weet, dien gij misschien voor twee honderd kunt inkoopen, en waarvan u de volle som zal uitbetaald worden. Dat is vijf honderd franks zuivere winst; drie honderd voor u, twee honderd voor mij.’

‘Ik begrijp u niet.’

‘De rekening is toch klaar als de zon.’

‘En waar is die kleine winst te verwezenlijken; want men moet toch wel iets doen voor het dagelijksche brood?’

‘Ho, ho! mijnheer Drummel, ik verkoop mijn geheim zoo licht niet! ... Dan heb ik een tweede geheim: wat zoudt gij zeggen, als ik u eene portefeuille met oude papieren in de hand speelde, die bewijzen dat een der grootste fortuinen van de stad in onwettige handen is? En zoudt gij niet denken dat het eene winstgevende zaak - en daarbij eene eerlijke zaak - zijn zou, indien wij ons daarmeê bezig hielded, om den Cesar te doen geven wat des Cesars is.’

‘Inderdaad, een edel, een christelijk werk!’

‘En vooral voordeelig!’

‘Gij ziet er als een goede jongen uit; ook heeft mijnheer Bareel-Van Dinter mij reeds dikwijls over u gesproken; ja, ja, gunstig over u gesproken! En zie, maar dat blijft ons geheim, hij heeft inzichten met u... mejuffer Marietta... een lief kind... en splint....’

De zwarte tooverheks met haren bessemstok, komt even door de spleet der deur piepen.

‘Kaat, ik heb uw gezelschap niet noodig!’ zegt Drummel barsch, en de aangesprokene die de rol van bulhond schijnt te spelen, verdwijnt.

‘En, mijn beste jonge heer, waar is die portefeuille?’ vraagt de woekeraar.

‘Ho, ho! mijnheer Drummel, gij stoomt als een locomotief vooruit. Eerst de eerste en dan de tweede zaak.

[pagina 97]
[p. 97]

Vooreerst geeft gij mij tweehonderd frank, en ik doe u den bezitter van den schuldbrief kennen.’

‘Lieve hemel! maar ik bezit ze niet. Luister, zeg mij uw geheim en ik ben in staat om uw patroon te dwingen, u tot schoonzoon te nemen; 't was eene heerlijke zaak!’

‘Daarover later; thans moet er klinkende specie zijn.’

‘Maar ik herhaal u, dat ik voor het oogenblik geen vijffrankstuk in bezit heb.’

‘Dat weet ik beter.’

‘En - waar zou de waarborg zijn?’

‘Als ik een enkel woord spreek, zult gij volkomen overtuigd zijn, dat die onfeilbaar is.’

Drummel zit te peinzen en den jongeling scherp aanziende, schudt hij spottend het hoofd.

‘Dan wend ik mij tot een ander!’ en Tony staat op.

‘Wat zijt gij driftig!’ zegt Drummel op zijne beurt.

‘Luister, hebt gij dezer dagen niet een schuldbrief aan een rijk heer verkocht en die u mild kapitaal en intrest betaalde? Ja, ja, 't is zoo; ik weet alles: het was eene schuldbekentenis ten laste van zekeren stoeldraaier.’

‘Nu, ja,’ zegt Drummel en kwam weêr nieuwsgierig met het bovenlijf over de tafel.

‘Welnu, die rijke heer....’

‘Ik heb te vergeefs zijn naam gevraagd.’

‘Ik ken hem; die rijke heer is op dit oogenblik genegen om alle schulden voor die familie af te doen’ - de schurk wist er niets van - ‘en ik weet, zooals ik u zeide, nog eene laatste schuldbekentenis van zeven honderd frank zitten, die de eigenaar sedert lang als scheurpapier aanziet.’

‘Wat ge daar zegt verdient nadenken. Inderdaad.... En gij vraagt? ...’

‘Een deel der winst die ik op vijfhonderd frank schat; twee honderd frank.’

‘Ho, ho! hu, hu! dat is te veel - veel te veel.’

[pagina 98]
[p. 98]

‘Geen duit minder; daarbij eisch ik honderd frank onmiddellijk te betalen.’

‘Nooit - dat nooit. Kaat, leid mijnheer buiten?’ doch ditmaal verschijnt de gewapende macht niet, alsof zij begrijpt dat het bevel niet gemeend is.

‘Nu, vaarwel dan,’ en Tony doet andermaal eene beweging om heen te gaan.

‘Wat verzekering geeft gij, dat de schuldbekentenis bestaat?’

‘Ik kan ze u toonen.’

Drummel aarzelt nog.

‘Kom morgen vroeg eens weêr, mijn lieve jonge heer?’ smeekt het manneke vleiend. ‘Ge weet, mejuffer Marietta....’

‘Neen, de zaak moet heden avond afgedaan worden!’ onderbreekt Tony - en dat wordt zóó nadrukkelijk gezegd dat, na tweemaal te zijn teruggekeerd, om nog eenige inlichtingen te bekomen, Drummel met een vuil, zwart en versleten bankpapier in de hand terug komt: hij heeft gewis het meest versletene van allen gezocht! 't Kost nog veel eer hij het billet geven kan; 't wordt nog dikwijls teruggetrokken en weêr toegestoken; er wordt nog herhaalde malen gezucht, beroep gedaan op Tony's eerlijkheid; er wordt gesmeekt, dat hij toch een oud, arm man niet mag bedriegen en ruïneeren - maar eindelijk, nu Tony het papier grijpen kan en zich overtuigd heeft, dat het wel degelijk gangbare munt is, haalt hij de schuldbekentenis uit den zak, die hij aan den lessenaar zijns meesters, voor dien avond ontvreemd heeft.

‘Ho, ho! hu, hu! mijnheer Bareel-Van Dinter!’ zegt Drummel, eenigszins licht in de zaak ziende. ‘En de goedwillige kooper?’

‘Mijnheer Max Franck, de vriend van baron van Dormael.’

Drummel is overtuigd dat de winst zeker is; hij wrijft

[pagina 99]
[p. 99]

zich de handen - maar het rouwt hem toch dat lieve, kostbare bankbillet zoo loszinnig, zoo onvoorzichtig gegeven te hebben.

‘En de portefeuille?’ vraagt Drummel in den donkeren gang.

‘Daarover later!’ is het antwoord. ‘Ga, koop morgen den schuldbrief, doch laat mij den tijd het papier weêr op zijne plaats te leggen, waar ik het dezen morgen gevonden heb.’

Tony is op straat.

Drummel staat in den donkeren gang te suffen en over het gebeurde na te denken: - hij begrijpt niet hoe hij zoo weekhartig, zoo goedzakkig geweest is, het geld vooraf ter hand te stellen. Hij is een oogenblik boos op zwarte Kaat, omdat zij den indringer niet aan de deur heeft gezet, toen hij zulks nadrukkelijk bevolen had; hij wenscht dat die jonge schurk in den gang den hals gebroken had, dewijl hij nu toch het geheim kent. Welk een slapelooze nacht gaat hij tegemoet! Maar ha! daar valt hem iets in: wanneer die jongeling hem bedrogen heeft, zal hij zich wreken, wreken door hem bij mijnheer Bareel-Van Dinter aan te klagen.

En Tony?

Zie, daar snelt hij in de straat voort, met den bloedprijs, den Judas-penning voor welken hij zijne oude moeder verkocht heeft, in den zak. Hij heeft zelfs de hoop niet dat mijnheer Max die zware schuldbekentenis zal afkoopen: - neen, hij wil ze doen overgaan in de handen van Drummel - want hij weet wel, die Drummel is de geest des kwaads, de bloedzuiger der armen!

‘Mos heeft gelijk,’ mompelt Tony opgeruimd, en hij drukt het eerloos verkregen bankpapier dat in zijn zijzak steekt, innig tegen het hart.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • Het Jan-Klaassen-spel. Met levende beelden uit onzen tijd