Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Op de bruiloft. Geschiedenis van een Vielliebchen (1877)

Informatie terzijde

Titelpagina van Op de bruiloft. Geschiedenis van een Vielliebchen
Afbeelding van Op de bruiloft. Geschiedenis van een VielliebchenToon afbeelding van titelpagina van Op de bruiloft. Geschiedenis van een Vielliebchen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.56 MB)

ebook (2.78 MB)

XML (0.19 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Op de bruiloft. Geschiedenis van een Vielliebchen

(1877)–August Snieders–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 20]
[p. 20]

III. De droom der oude mevrouw.

Willem lanterfant den volgenden dag in den omtrek van het kasteel.

Het is daar, in het huis, waarlijk niet om uit te houden. Zaal en kamer, gang en keuken, binnen en buiten, alles staat overhoop.

Ledige flesschen van allerlei vorm, glazen, gebrokene en heele, bemorst tafelgoed, verfronselde servetten, onzuivere tapijten, tabaksasch, pijpekoppen en pijpestelen, verflenschte bouquetten, walmen en dampen van allerlei soort - 't schijnt dat de heeren, na het vertrek der dames, hier nog vreeselijk laat hebben huis gehouden.

De knechts en meiden hebben wonderlijke gezichten: deze zijn doodbleek, andere gloeiend rood; maar allen hebben verglaasde, halfgesloten oogen; ze geeuwen en rekken zich nog, hoewel de zon reeds hoog aan den hemel staat en de klok reeds negen wijst.

Willem moet lucht, versche lucht hebben.

Helder schijnt de zon, frisch is de natuur en door lentegeuren gebalsemd: het lanterfanten, onder het wegdampen van eene sigaar, doet hem recht goed.

Nu stapt hij langs den steenweg, dan gaat hij het veld in en dwaalt tusschen den koolzaad- of koornakker; hij staat stil aan den molen en groet den wakkeren ‘mulder’; hij blijft op het brugske staan en ziet achteloos het rivierke kabbelen - en stapt daarna weêr voort.

 

Die Rosa Ranke is een lief meisje! Wat is ze veranderd, sedert Willem als knaap met haar speelde! Willem was toen altijd welkom in het huis van den gepensioneerden luitenant. Een goed man!

[pagina 21]
[p. 21]

Herinnert ge u hem nog wel? Hij was lang van gestalte - Ja! Mager en hoekig van aangezicht - Ja, ja! Een scherpe lange neus - en altijd een groen jagersvest met koperen knoopen aan, en dan eene groen leêren muts met groote klep op.... Juist!

Ja, zoo ziet Willem hem nog met zijne duitsche pijp in den mond en een koralen tabakszak aan den knoop van het jagersvest, zitten hengelen, ofwel hij knutselde eenig speelgoed voor de kinderen. Hij maakte kartonnen hansworsten, vliegers met harten en mannekens van rood, zwart en verguld papier: hij maakte ook scheepjes met mast en wimpel, en kaartenhuizen - en scheen tevreden met zijn mager pensioentje.

De man was voor het positieve, en daarin verschilde hij hemelsbreed van zijne vrouw - welke men mevrouw noemde. 't Was evenwel ook een goed mensch, dat alles geloofde wat gedrukt stond.

Dat was toch zeker een kostelijk mensch voor ons, heeren schrijvers!

Mevrouw las zoo wondergaarne romans - ridderromans. Soms was ze wel wat vervelend, vooral als ze begon te spreken van haars mans broêr in de Oost, van wien Ranke eene heel groote fortuin moest erven, en daarom doorsnuffelde zij ook van de eerste tot de laatste letter, den Opregten Haarlemmer, om te zien of er niet een enkel woord over den rijken oom Dirk in te vinden was, terwijl de luitenant, Willem en Rosa elk op een knie deed rijden, ofwel bij het licht de handen zoo aardig wist te draaien en te plooien, dat hare schaduw zwaantjes, muizen en konijntjes op den muur vormde, naar welke de dartele kinderen juichend grepen.

‘Kinderspel!’ mompelde mevrouw dan, omdat Ranke niet luisteren wilde.

Wel ja, mevrouw! Maar doet gij ook niet in uwe sfeer als Rosa en Willem? Gij ook grijpt naar schaduwbeelden, naar de groote schaduw van oom Dirk.

Maar toch was zij recht goed, die vrouw, lichtgeloovig, altijd hopend, vol illusiën gelijk een meisje van zestien jaar - alleen, ik herhaal het, wat kort van stof, omdat haar man zoo positief was, en altijd Gods water over Gods akker loopen liet.

Maar 't was daar, in dat kleine huis veel vroolijker, dat herinnerde zich Willem levendig, dan wel op Neerstein, het kasteel van zijn oom, en ook vroolijker dan op het kasteel van baron Hardy, waar hij met zijne moeder kwam logeeren.

 

Willem stapt nog altoos voort: doelloos? Men zou het zeggen, maar hij richt zich nu naar het kleine steenen huis, dat ginder onder de olmen, aan den weg ligt.

Het ziet er recht zindelijk uit; 't heeft groen geverfde deur en vensters, en wit, helder wit zijn de gordijntjes. Een licht groen hekken sluit den kleinen bloemhof voor de deur van den weg, en

[pagina 22]
[p. 22]

als gij het hekken geopend hebt, leidt u een smal en lijnrecht klinkerpad naar de deur.

Daar wonen mevrouw Ranke en hare dochter Rosa.

De laatste zit soms gansche dagen voor het venster te naaien, en licht alleen het blonde hoofdje op als er een rijtuig voorbijkomt, als de eentonig klinkende bellen den vrachtwagen, of het zwaar gedommel de oude diligence aankondigen.

De moeder leest tegenover hare dochter drie kwart van den dag, evenals voor tien jaar, den Haarlemmer en de oude ridderromans.

Nu Willem het huis nadert, wordt de deur snel geopend en Rosa zegt hem, met een lichten blos op de wangen ‘goeden dag!’ En daarna de kamerdeur openstootend, roept ze vroolijk uit:

‘Moeder, kent ge mijnheer Dros nog?’

‘Heere-jé!’ roept de oude vrouw met een wit kapjen en een bril op, en die nu de krant waarin zij spelt terzij legt: ‘Heere-jé! Mijnheer Dros, ik zou u niet meer herkend hebben! Wezenlijk niet!’

‘Altoos welvarend, mevrouw?’

‘Ik dank u, mijnheer Dros! Heere-jé! Ik kom er niet van terug...’

‘Ik ben zoo vrij, mevrouw, u eene visite te komen geven.’

‘Daaraan doet ge wel, mijnheer Dros! Wat is het toch lang geleden, dat wij het genoegen hadden u te zien! Ja, sinds is er ook al wat verandering gekomen! ... Neem plaats, mijnheer Dros! Rosa had me reeds van uwe komst gesproken!’

‘Inderdaad, mevrouw, dat was gisteren op de bruiloft eene aangename ontmoeting.’

En nu heeft mevrouw haar woord over de bruiloft te zeggen, ook over het bruidspaar en over de jonkvrouw in het bijzonder. Ze doet verstaan, dat zij ook eene uitnoodiging had gekregen, maar ze kon er geen gebruik van maken. Dan volgt er eene jeremiade over den dood van Willem's moeder. Die goede vrouw mocht ze recht goed lijden! Mevrouw heeft ook veel verdriet gehad sedert Ranke's dood, en ze zou het nooit gewoon zijn geworden zonder den Haarlemmer en de boeken, die ze wekelijks met den bode uit de openbare leesbibliotheek in stad, laat meêbrengen. Ja, ze kan nog zoo akelig worden, als ze in de achterkamer den nagel ziet, waaraan Ranke altijd zijne groen leêren muts hing!

Middelerwijl heeft Rosa den jongeling een glas morgenwijn aangeboden, en zich daarna aan het venster geplaatst; maar ze is zoo ontroerd, dat ze geen woord in het gesprek kan mengen.

Och, wist hij maar eens, hoe aardig zij gedroomd heeft van Vielliebchen!

Mevrouw vindt dat ze wel wat achteraf woont. Willem vindt het huis nog al aangenaam en stil: zoo oprecht buiten. Ja, maar mevrouw bedoelt verre van de stad, van de menschen, die belang stellen in datgene waarin zij belang stelt - niet juist in de politiek, maar bij voorbeeld in de Oost.

[pagina 23]
[p. 23]

‘Komt u wel eens in Holland, mijnheer Dros?’

‘Ik hoop binnen kort 's Gravenhage te bezoeken, mevrouw.’

‘Heere-jé! dat valt uitmuntend. Mijnheer Dros zou u mij dan eene dienst willen bewijzen?’

‘Volgaarne, mevrouw.’

‘U weet of u weet niet, dat mijns mans broêr, Dirk Ranke, voor vele jaren naar Oost-Indië vertrokken is....’

‘Och, moeder!’ fluistert Rosa verlegen, ‘hoe, wilt ge mijnheer Dros nu ook al lastig vallen met dien oom uit de Oost.’

‘'t Zal mij in 't geheel geen last zijn, mejuffer Rosa; als ik mevrouw van eenige dienst zijn kan!’ haast Willem te zeggen.

‘Och, mijnheer Dros, van mijne kindsche dagen heb ik moeder van dien oom hooren spreken, en vader zelf lachte er meê.’

‘Ja, kind,’ zegt de oude vrouw gestreng, ‘maar uw vader was, God vergeve mij dat oordeel! wel wat los in zijne denkwijze. Is Dirk Ranke, uws vaders broeder, naar Java vertrokken? Dat zal mij toch niemand betwisten? Dat heb ik met mijn eigen oogen gezien, en wat ik gezien heb, zal toch wel waar zijn! Dat hij er fortuin heeft gemaakt, is ook zeker; daar hebben we de brieven van. Waarom zou mijnheer Dros, in het departement van koloniën bij voorbeeld, niet eens kunnen vernemen, wat er van oom Dirk geworden is?’

‘U hebt gelijk, mevrouw; ik wil me gaarne met die taak belasten,’ zegt Willem; maar Rosa glimlacht, en ze gelooft niet aan de luchtkasteelen, welke hare moeder gansch haar leven zich heeft voorgetooverd.

‘Moeder,’ lacht Rosa, ‘zoekt oom Dirk al twintig jaar in den Opregten Haarlemmer.’

Erger dan dat, mevrouw zoekt hem tot zelfs in hare romans, en als ze soms, in stilte van een schatrijken oom leest, zoo als wij, romanciers, er zoo veel uit de lucht doen vallen, en die, hoe oud en versleten 't middeltje ook zij, nog altijd welkom zijn en een tamelijk goed effect maken - dan roept mevrouw uit: ‘krek als oom Dirk!’ en op dien dag heeft de oude ziel allerlei aardige denkbeelden.

Dan meent ze oom Dirk op den straatweg, natuurlijk in eene koets gezeten, te zien aankomen - want rijk is hij, dat weet ze. Dan ook volgt de komst aan haar huis. Maar hemel ze zal verschrikkelijk in verlegenheid zijn - want ze zal hem niet meer herkennen.....

Willem heeft straks om de naïve denkbeelden der goede vrouw geglimlacht.

O, 't is niet voor haar - maar dit zegt ze niet luid op - dat ze sedert jaren naar die Oostersche fortuin uitziet: neen, neen! 't is voor haar kind; want eene officiers-weduwe bezit niet veel, en met haar sterft, helaas, ook het mager pensioentje. En dan, Rosa....

[pagina 24]
[p. 24]

Mag ze nu nog eens heel familiair de krant inzien? Ze wil gaarne het een en ander nog eens nagaan - want ze ziet ginder op den weg den jongen van den ontvanger aankomen, en die man is er zoo op gezet, het blad precies op de bepaalde minuut te krijgen.

En terwijl mevrouw zich alweêr in de krant verdiept, ziet Rosa het venster uit en werpt Willem een blik in het rond.

Net, kraaknet is het vertrek, waar men gezeten is. Luchtig, vroolijk, zonnig is het kamerke. De meubeltjes zijn blinkend. De bloemen in potten en vazen zijn frisch en geurig. De vloer, deels met eene mat belegd, is koraalrood. Onder den spiegel hangt het miniatuurportret van Ranke, in officiers-uniform; daarnaast dat van mevrouw, toen ze nog in den bloei des levens was. De kanarievogel zingt zijn vroolijk deuntje - en nu Willem, die ook gezwegen heeft, ten einde de lezing niet te storen, zich omkeert, is de oude mevrouw ingesluimerd.

Rosa is verlegen over de achteloosheid harer moeder; zij wil haar wakker maken, maar Willem legt bestraffend de hand op de lippen.

Hoe lief zorgt Rosa nu voor hare moeder!

Stil neemt ze den Haarlemmer weg en spreidt een omslagdoek over de kooi van den kleinen vogel uit, opdat hij zwijgen en den slaap der moeder niet storen zou.

 

Nu zitten Willem en Rosa buiten voor het venster in den bloemhof op de bank, en wat dáár gezegd wordt, hoort mevrouw niet, nu ze stil en schuins loerend de oogen opent, alsof ze wil doen denken dat ze maar eene poos in gedachte verzonken is geweest - maar ze ziet, dat die Willem Dros gaarne met hare dochter spreekt, en, goed wakker, valt ze nu van den oom uit de Oost, met hare romantische verbeelding, op den flinken Willem.

In een oogwenk dansen haar nu duizende aardige dingen voor oogen. Willem kan Rosa's hand wel vragen! Waarom zou dat niet? Ze kennen elkaêr sinds lang! Is Rosa niet een schoon meisje? Geld heeft ze niet - maar te wachten, dat heeft ze. Het jawoord zou ze natuurlijk geven. Nu, dan houdt ze ook bruiloft - en als oom Dirk tegen dien tijd weêrkwam.....

Waar is nu de Haarlemmer gebleven? Om 't even, er was toch niets nieuws in, en om de dood-, geboorte- en huwelijksberichten van onbekenden bekommert mevrouw zich niet. Ze neemt dus den laatsten roman, die voor twintig jaar gedrukt is en schijnt zich te verdiepen in de wereld der ridderlijke schakingen, toernooien, spook-verschijningen, onderaardsche gangen, onmisbare kloostergeheimen en andere domme akeligheden - maar mevrouw leest niet, ze loert schuins op het jonge paar.

‘Zie eens, wie ginds op zijn bruin engelsch paard komt aanrijden?’ zegt Willem eensklaps.

[pagina 25]
[p. 25]

‘Hé, baron Raphaël!’ antwoordt Rosa; maar ze verbergt moeielijk haar misnoegen; ze had liever nog wat vertrouwelijk met Willem zitten praten over hunnen kindertijd en gedurig te herhalen: weet ge dit nog? weet ge dat nog?

Baron Raphaël, gevolgd door een livreibediende te paard, houdt voor het huis stil, hetgeen hij anders nooit doet. Anders geeft hij een hoofdknik en bekommert zich om de Ranke's niet, waarmeê zijne zuster al te veel op had.

‘Ha, ha!’ roept de baron, ‘ik dacht wel dat ik mijnheer Dros hier zou aantreffen!’ maar dat hoopte hij eigenlijk niet. ‘Is de vrijagie eindelijk afgeloopen, mejuffer Rosa?’

Rosa kleurt en vinnig zegt ze:

‘Mijnheer de baron.....’

Dan zonder den onbeschaamde een enkelen blik te geven, reikt zij de hand aan mijnheer Dros en treedt binnen, waar hare moeder juist, bij het verschijnen van den jongen baron, een nieuw kapittel in haren roman weeft.

Een pretendent, een tweede pretendent, beiden rijk en dan oom Dirk daarbij..... Voorwaar, voldoende stof, die vele onzer romanschrijvers aan mevrouw mogen benijden!

De weduwe is niet tevreden over het binnentreden van Rosa. Waarom is ze niet buiten gebleven? Het is zeer onbeleefd baron Raphaël te ontvluchten! Hoe, hij heeft Rosa oneerbiedig behandeld? Gekheid! Rijke en adellijke menschen zijn immers nooit oneerbiedig. Eene beleediging van hunnen kant, moet men als een kompliment aannemen. Velen nemen van soortgelijken eene beleediging voor eene aardigheid. 't Is immer zoo voornaam met grooten om te gaan!

Mevrouw gaat even buiten en wisselt allervriendelijkst een woord met den baron, terwijl Willem het paard van den knecht bestijgt, die wel te voet naar het kasteel terugkeeren zal.

Moeder oogt de twee ruiters na, beknort in het terugkeeren nogmaals Rosa, vindt dat de jonge meisjes, in haren tijd, veel galanter waren en neemt daarna haar geliefkoosd boek weer ter hand.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken