Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Narda (1925)

Informatie terzijde

Titelpagina van Narda
Afbeelding van NardaToon afbeelding van titelpagina van Narda

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.05 MB)

Scans (8.51 MB)

ebook (2.93 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Narda

(1925)–Jan Renier Snieders–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 256]
[p. 256]

XV.
De twee Napoleons.

Hij zit wederom op zijn kamertje in den ouden armstoel van den huisbaas. Hij zit daar te mijmeren, en kan er bijna niet toe besluiten zijn goed, tot de afreis van morgen, in te pakken. Er wordt op de deur geklopt en Oscar Veldenus treedt binnen.

- Goeden avond, Hild, spreekt hij hem de hand gevend, hoe gaat het? Niet slecht? Ook ik ben springlevend... nooit in mijn leven zoo gezond geweest... ik zal maar gaan zitten.

Bij gebrek aan een stoel plaatst hij zich familiair op de schrijftafel.

- Hild, gij hebt hier een lief studeervertrekje... en zoo stil... zoo zindelijk, hernam Veldenus; hier zou ik ook den aard hebben... wat is het hier rustig... Hild Horbaak meende de aanmerking te maken, dat zijn oude studiegenoot tot hiertoe geen de minste aandacht had genomen, noch op de meubeleering noch op de kamer zelve.

Hij vond het vreemd, dat hij juist den dag vôôr zijn bepaald vertrek, een bezoek kreeg van zijn ouden makker, die zoolang hij aan de akademie had verbleven, zich steeds had gehouden, alsof hij dien vermagerden student, met zijn

[pagina 257]
[p. 257]

kaal afgesleten, vijfjarige en eenige jas, volstrekt niet kende.

Waarom kwam hij hem nu een bezoek geven, en scheen hij zoo vertrouwelijk met Horbaak?

- Och, dat is waar ook, hernam Veldenus, de hand opnieuw uitstekend; ik moet u nog geluk wenschen met uw examen... Gij zult wel blij wezen dat alles is afgeloopen... nu, ja, dat kan ik denken... studeeren, altijd studeeren wordt op den duur een vervelend iets... het hoofd wordt er lam van, en armen, beenen, maag en hart alles verlamd; elk student ondervindt dat, gij ook? Ja, dat is te denken. En waarom werkt men zich lam? Ja, waarom? Niemand weet het... weet gij het? Ik niet... neen, dat weet niemand.

- Och, ja, zei Horbaak om iets te zeggen op die gelukwensching, welke niet uit een goed hart kwam, en op zijn verder gebabbel dat wel op 't gebabbel van een oud wijf geleek.

- Ja, het is een genoegen te denken dat men met al die hoofdbrekerij niets meer te maken heeft, hernam Veldenus; het studieleven is toch wel vervelend... ik voor mij heb hier en daar een wit haarpijl op mijn hoofd, en dat kreeg ik van die vervelende studie...

- Dat heb ik nooit ondervonden, onderbrak Horbaak.

- Niet? Voorheen, toen ik nog akademieburger te Leuven was, heb ik mij aan de Alma Mater nooit oprecht vermaakt; heden, nu ik op reis ben om mijn oude vrienden eens weer te zien, vind ik de oude, zwarte stad zeer plezierig... Zie, heel mijn leven zou ik in dat oude nest willen doorbrengen, maar vrij en ongebonden zooals elk ander braaf christen mensch... Br... als ik nog denk aan dat verwenscht collegium van Maria Theresia, met zijn president, surveillanten, knechten en kamers, Br...!

[pagina 258]
[p. 258]

- Dan hebt gij bepaald van de studie afgezien? vroeg Horbaak.

- Bepaald! geeuwde Veldenus; ik ben meer dan verzadigd van al die genees- heel- en vroedkundige studiën, die later, als ik eens dokter zou geweest zijn, van mij een slaaf, het lastdier, den trekhond der maatschappij zouden gemaakt hebben... Neen, binnen eenige maanden krijg ik een ambt in de administratie der spoorwegen; dat is een ander vooruitzicht! Een goudmijn zonder bodem! En daarbij bijna geen werk... dat zal een leventje wezen!

- Zoo, zoo, zei Hild, die nauwelijks hoorde wat de mislukte dokter hem vertelde; ja, dat zal een leventje wezen!

- Weet gij waarom ik u eigenlijk een bezoek kwam geven? vroeg Veldenus geeuwend, alsof hij sedert drie nachten niet had geslapen.

- Was het niet om mij geluk te wenschen met mijn examen? glimlachte Horbaak.

- O, ja, dat staat stil; doch ik zit op dit oogenblik in een groote verlegenheid, en weet niet hoe mij daar uit te redden.

- Een groote verlegenheid? Levenszaken zijn het toch niet?

- Ik heb daar het ongeuk gehad mijn beurs te verliezen; hebt gij geen geld? Hild, gij die altijd braaf en spaarzaam leeft, hebt toch wel iets in de beurs?

- Ik bezit niets, dan mijn reisgeld voor morgen en daarbij nog eenig spaargeld voor...

- Wanneer vertrekt gij? Vandaag of morgen? Dat is de zaak.

- Morgen in den voormiddag; mijn goed is reeds ingepakt.

- Vôôr de klok negen ure heeft geslagen, misschien zelfs nog wel dezen avond, indien ik den bankier van mijn vader

[pagina 259]
[p. 259]

te huis vind, breng ik u het geleende terug... woord van eer, ja, nog dezen avond... wij zijn toch vrienden?

- Gaarne voldeed ik aan uw verlangen, doch indien ik zelf in verlegenheid raakte...

- Neen, neen, daar is geen kwaad bij, morgen vôôr klokslag negen ure of liever nog dezen avond, indien gij wat later wilt opblijven, breng ik u het geleende terug... weiger mij die gunst niet dewijl misschien het geluk van geheel mijn leven daarvan afhangt.

- Uw geluk? vroeg Hild; is het zoo dringend?

- Nog dezen avond wilde ik een klein geschenk koopen en hetzelve verzenden aan iemand, die morgen jarig is.

Horbaak zag hem vragend aan.

- Onder ons gezegd en ook gebleven, hernam Veldenus, zachter sprekend; ik wilde gaarne nog dezen avond een geschenk koopen voor Narda Brinkpoel; gij kent toch het meisje uit de buurt?

- Ho, ho! zei Horbaak verwonderd opziende: Narda Brinkpoel...

- Dat wekt uw verwondering op, zei Veldenus; geen wonder; wie zou ooit gedacht hebben dat een akademieleerling kennis kon maken met een stijf boerinnetje?

- Ik wist niet dat gij in betrekking stond met de dochter van Brinkpoel?

- Dat is genoeg gekend. Nu, getrouwd zijn wij juist nog niet; doch het meisje is mij niet ongenegen en dat maakt iets ... de oude Brinkpoel heeft daarom den duivel in 't lijf, en dat maakt veel; want een tegengewerkt huwelijk is een gelukt huwelijk... nu, het stijf boerinnetje bezit een goeden stuiver, en daarom is het dan ook eigenlijk maar te doen... Oscar Veldenus is juist nog niet gek verklaard.

Hild Horbaak was dermate van zijn stuk over hetgeen

[pagina 260]
[p. 260]

hij hoorde, dat hij het bijna niet gewaar werd, toen Veldenus hem de twee goudstukken, die hij uit zijn beurs had gehaald, tusschen de vingeren weghaalde.

- Nu, tot morgen, zei Veldenus, het geld in een zijner zakken wegstekend; vôôr negen ben ik bij u, goeden avond; slaap goed en lang... gij zult wel vermoeid zijn van al dat harrewarren op uw examen... tot morgen vôôr negen ure.

Eerst op dit oogenblik, terwijl Horbaak toevallig het lichtscherm van zijn lamp wegnam, bemerkte hij dat Veldenus er zoo zonderling uitzag.

- Zijn roode oogen puilden hem uit het hoofd, en wezenstrekken en houding getuigden, dat hij zich in het gebruik van sterke dranken had te buiten gegaan.

- Luister eens, zoo had ik dat niet gemeend! riep Hild hem op den trap achterna.

- Wat hebt gij niet gemeend? vroeg Veldenus, die reeds in 't werkhuis van den blikslager stond.

- Luister eens, mijn geld... neen, Veldenus, zoo was dat niet gemeend.

- Bekommer u daarom niet, morgen vóór negen ben ík bij u, en breng uwe twee Napoleons terug. Hoe laat gaat gij gewoonlijk slapen? Tien ure? Nu, voor half elf ben ik bij u... is vaders bankier binnen een half uur te spreken, ben ik binnen drie kwartier bij u... woord van eer... gij weet dat ik van mijn woord ben.

- Neen, wacht een oogenblik; 't is mij niet mogelijk u dat geld te laten behouden.

- Goeden avond, tot morgen, of neen, tot vandaag.

Oscar Veldenus was de deur uit.

- Ach, indien hij mij die twee goudstukjes eens niet teruggaf! Ik heb ze met honger en dorst te lijden voor mijn moeder bespaard! zuchtte Hild.

[pagina 261]
[p. 261]

Geheel den avond zat hij treurig op zijn kamer en overdacht hetgeen hij daareven had gehoord van Narda Brinkpoel.

- Lezer, hebt gij nu gevat welk het geheim was, waarvan wij eenige bladzijden vroeger spraken? Dat geheim hetwelk hem in zijn bekommerend en vernederend akademieleven altijd had getroost en bemoedigd? Doch later zal dat geheim geheel ontsluierd voor den dag komen; laat ons nu voortgaan.

Volgen wij Oscar Veldenus, terwijl hij de winkels afloopt om een geschenk te koopen voor de jarige dochter van Bavo Brinkpoel.

Och, de lezer weet wel dat het afgetroggeld geld niet bestemd is om geschenken, maar enkel om sterke dranken te koopen, en den nacht in losbandigheid door te brengen. En toen de nacht voorbij was, bevond Oscar Veldenus dat hij weer juist zoo rijk was, als den vorigen avond, toen hij de twee Napoleons tusschen de vingeren van den jongen dokter weggoschelde.



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken