Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Hemelryck dat is Lof-sangh van 't Rijcke der hemelen (1621)

Informatie terzijde

Titelpagina van Hemelryck dat is Lof-sangh van 't Rijcke der hemelen
Afbeelding van Hemelryck dat is Lof-sangh van 't Rijcke der hemelenToon afbeelding van titelpagina van Hemelryck dat is Lof-sangh van 't Rijcke der hemelen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.62 MB)

ebook (3.01 MB)

XML (0.24 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

lofdicht(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Hemelryck dat is Lof-sangh van 't Rijcke der hemelen

(1621)–Joannes Stalpaert van der Wiele–rechtenstatus Auteursrechtvrij

'twelck eertijds beweeght heeft Adrianum rechter van Nicomedien tot het gheloof ende martyrie ons' Heeren Iesv Christi


Vorige Volgende
[pagina 13]
[p. 13]

Vierde Ghedicht.

Antvvoordt der Martelaeren: Al hoe vvel allen Dieren ingheboren is haer leven te bevvaeren; Den Menschen daer en boven verboden het selve te vercorten: Dat nochtans een Mensch hem vvillighlick 'tleven moet laeten benemen soo vvanneer hy het selvighe mette vriendtschap Godts niet behouvven en kan; bysonder overmidts het voor schrift Christi.
 
Mijn Heer andtwoorden zy 'ten sijn gheen cleyne dingen.
 
Voorwaer en meynt dat niet, dat waer toch al te slecht,
 
En tegens de natuyr: want soo gh'ons wel berecht,
 
Soo sietmen alle daeghs, dat all' des werelts dieren
 
Oock tot de wormen toe, en d'alderminste pieren,
 
Wanneer hen yemandt quetst, of 'tleven wil verbien,
 
Dat zy of door verweer, of vlucht den hinder vlien.
 
Hoe veel te meer den mensch, die al veel nutter leven
 
Natura heeft gevormt, den Hemel heeft gegeven.
 
Voorwaer hen comt wel toe, naer eysch van alle reen,
 
Syn leven te behoen, te bergen sijne leen.
 
Iae sou gereeckent sijn, hem wel tot groote sonden
 
Dat hy met eygen handt, dat hy met eygen wonden
 
Sich selven 'tleven nam. want dit en staet niet vry
 
Aen yemant die daer leeft. Den Heer heeft die Ga naar margenootmvooghdy
 
Voor hem alleen bewaert, alleen voor hem bysondert.
 
Soo dat wy wel vervaert, ontstelt sijn, en verwondert
 
Als dat de wijste Ga naar margenootnschool, die d'alderhooghsten rom
 
Voert van Pilosophy, haer leven oyt soo dom
[pagina 14]
[p. 14]
 
Soo sot heeft kunnen sijn, soo herdt heeft kunnen wesen,
 
(Gelijck wy daeghlijcx sien, en in haer Boucken lesen)
 
Dat zy aen yder man voor goedt heeft durven raen,
 
Wanneer hy hem bevandt met swarigheyt belaen
 
Met siect of slaverny, met ander sware qualen,
 
Hem selven uyt de keel den geest te mogen halen.
 
Neen dit's te grooten fout voor haer, te groot' oneer:
 
Een Man Ga naar margenootoen is geen vooght, een mensch en is geen Heer,
 
Wat dat hem over comt, oock van sijn eygen leden.
 
Dit leert ons de natuyr, dit wijst de rechte reden.
 
Godt heeft z'ons maer geleent, tot nootdruft en behouf:
 
Ga naar margenoot+Een Krijghs-man werdt een fielt, end' eer-vergeten bouf,
 
Onwaerdigh sijn Soldy, berooft van alle hoopen,
 
Soo saen hy sonder last, syn Vaendel comt t'ontloopen.
 
Maer als den Capiteyn hem yedt comt te gebien,
 
Soo moet hy hem gheen pijn gheen swarigheydt ontsien,
 
Om 'toverigh bevel, ten lesten uyt te voeren;
 
Soo moet hy hem wel snel van hier van daerverroeren,
 
Nae dat dan mede brengt syn opgeleyde last.
 
Siet eens of op uw' vraegh dit antwoordt niet en past.
 
Godt is ons' Capiteyn, en wy syn zyn Soldaten;
 
Dit leven is het Veldt, 'twelck wy niet mogen laten,
 
Ter tijdt en wijlen toe, dat hy ons sulcx gebiedt.
 
Maer dan soo moet ons oock gheen kommer, gheen verdriet,
 
Geen banck gheen swaerdt of vyer; Dan moeten ons gheen pleyen
 
Van syn bevel doen gaen, van syn gebodt doen scheyen.
 
Te min, alsoo hy niet ter werelt en beveelt,
 
Als 'tgheen dat hy ons eerst wel juyst heeft voorgebeeldt.
 
Hy wierdt een mensch voor ons wel armelijck geboren,
 
Hy liet de weelden staen, en ginck naer kommer poren:
[pagina 15]
[p. 15]
 
Den arbeydt was syn Lot, hy wierdt voor ons verguyst,
 
bespogen en bespot, gegeesselt en gekruyst.
 
Soo dat ons op syn spoor, de schaemte ende reeden,
 
Alwaer der anders niet, sou dwingen nae te treeden.
 
Want dit vought wel een knecht, dit past wel op een kindt,
 
Dat die sijn Meester volght, en dit sijn Vaer bemindt.
margenootm
Sap. 15. 13.
margenootn
Dit was de openbare leeringe van de Stoiciens.
Epictet. l. 1. differt. c. 24 Seneca 3. dt Ira c. 15. Luctet. li. 3. Cicero 3. de Finibus. Plinius. lib. 2. cap. 63.
margenooto
l. Liberhomo, ff. Ad l. Aquil. c. si non licet 23 q. 5.
margenoot+
Gelijckenisse.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken