Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Rook in het hoofd (1964)

Informatie terzijde

Titelpagina van Rook in het hoofd
Afbeelding van Rook in het hoofdToon afbeelding van titelpagina van Rook in het hoofd

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.08 MB)

Scans (19.23 MB)

XML (0.27 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Rook in het hoofd

(1964)–Kees Stempels–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

VII / (Flim)

Flim zit in de kelder in zijn archief te zoeken. Netty haat dat archief en had alle smeerboel - oude brieven, foto's, onbenullige prentbriefkaarten, verlovingskaartjes van mensen wier naam Flim zelfs niets meer zegt, collegedictaten die hij nooit meer inkijkt - al lang weg willen gooien. Flim is evenwel gehecht aan zijn verzameling en heeft de paperassen buiten bereik van Netty's schoonmaakwoede in het schrijfbureau in de kelder opgeslagen.

Er moet nóg een foto uit de tijd van Olga zijn. Het kost hem een vol halfuur, maar dan heeft hij de foto in handen. Een familiekiekje zo te zien. De vader van Olga - grauw als altijd - en haar moeder - een grote atletische figuur.

[pagina 66]
[p. 66]

Ze heeft iets van een zigeunerin met haar oorbellen. Olga, een beetje bewogen, houdt Liesje voor zich die haar buik vooruit steekt. Ten slotte Flim, beteuterd, alsof hij het zo niet bedoeld heeft.

Inderdaad, denkt Flim. Ik hád het niet zo bedoeld. Zie welke das ik draag. De das die zij voor me kocht van haar eerste op de fabriek verdiende geld. Onmiskenbaar haar das, zelfs op deze fletse foto herkenbaar aan een gewild abstract motief.

Wanneer dacht ik voor het eerst: mijn hemel, wat ben ik begonnen? Ik geloof op die literaire avond die de personeelsvereniging van de fabriek had georganiseerd. Van het ‘introductie toegestaan’ had Olga gebruikgemaakt om me mee te voeren naar de kantine. Ze had me willen demonstreren aan haar collega's, maar die interesseerden zich niet voor de literatuur en lieten zich niet zien. Er waren voornamelijk wat mensen van het kantoor en enige chefs die verplicht waren zich te laten zien. Wat een teleurstelling voor haar, en ook voor mij, want ik had graag gezien met welke vrouwen en meisjes zij werkte. De lezing was ook een teleurstelling: een befaamde en bejaarde producent van dikke pillen die ik verafschuwde, vertelde over zijn leven. Ik had het verhaal al eens korter en beter geformuleerd in het een of andere gedenkboek gelezen. Na de pauze was er gelegenheid tot vragen stellen. ‘Wil jij niks vragen?’ zei Olga, zeker in de hoop dat ik iets briljants ten beste zou geven.

De avond werd ook niet gered door een bezoek aan het café waar Olga, zoals ze me aanhankelijk vertelde, vroeger iedere zaterdagavond naartoe placht te gaan. Dezelfde kelner was er nog en hij informeerde onuitstaanbaar hoe het met Karel ging. ‘Goed hoor,’ zei Olga. ‘Die is vanavond ook uit.’

Mijn fiets was kapot en haar vader had dagdienst, dus bracht Olga me naar de bus. Terwijl we op de komst van het voertuig wachtten drukte Olga zich tegen me aan. Nee,

[pagina 67]
[p. 67]

ze knelde mij tegen haar borst. ‘Houd je toch van me? Houd je toch echt van me?’ Voor het eerste voelde ik toen iets van afkeer, maar voorlopig nog overschaduwd door medelijden. ‘Natuurlijk kindje. Natuurlijk.’ Gelukkig kwam de bus.

 

Kort daarna ben ik aan de schoonmakerij begonnen. Nog niet eens zo'n slechte tijd. Met laarzen aan fabriekshallen schoonspuiten. Koffiedrinken met een heleboel vrouwen en een paar mannen. Ik viel niet op in mijn overall. Sjouwen met vuilnisemmers. Prullemanden legen. In je eentje in de verlaten kantoorvertrekken stoffen en vegen, de vloeren boenen. Allemaal karweitjes waarbij je kunt blijven denken aan wat je bezighoudt. Als ik toen niet had kunnen nadenken was ik waarschijnlijk nooit tot het besluit gekomen dat ik niet verder moest gaan met Olga.

Maar voordat het zover was. Toch hadden de ouders van Olga het vlug in de gaten. Eerst pousseerden ze mij bij hun kennissen, maar dat was ineens over. Als er nu iemand op bezoek kwam werd ik achteraf gehouden en achteloos vermeld als een vriend van Olga.

En Olga zelf? Ze begreep het ook, maar kon het zich niet voorstellen, vooral niet omdat ik tegen beter weten in mijn best bleef doen. Soms, als we samen in bed lagen en ik naar haar naakte lichaam keek - voor Karel had ze zich nooit helemaal uitgekleed, zei ze, ze vond het gek, maar met mij was het anders - schoten haar ogen vol tranen. ‘Ik weet heus wel dat je me vandaag of morgen laat barsten,’ zei ze snikkend. Hoeveel moeite kostte het dan niet om haar tot bedaren te brengen. Halve, vaak hele nachten. Praten, praten, zonder dat ik haar helemaal kon overtuigen. En de volgende morgen voor haar moeder doen alsof er niets aan de hand was en me haasten met het ontbijt om weg te zijn voor haar vader thuis kwam.

Als ik een cadeautje voor haar meebracht - een sjaal, handschoenen, bloemen, chocolade - leek alles weer in or-

[pagina 68]
[p. 68]

de. Dan geloofde ze me weer even, vooral als ik ook aan Liesje had gedacht. Op den duur raakte ik uitgeput. Ongewoon werk op ongewone tijden, uren fietsen van mijn kamer naar haar huis en terug, nachten wakker liggen om haar op te beuren en ten slotte allerlei door haar geforceerde uitingen van ons bij-elkaar-behoren: gezamenlijke bezoeken aan een zieke vriendin, een groot gezamenlijk cadeau voor haar moeders verjaardag, samen op stap met Liesje.

In die periode gingen we ook te rade bij een vriendin van Olga, Lucy, die ervaring had in echtscheidingszaken. Ze was nu met een zeeman getrouwd. Ik begreep niets van haar verwarde, geëmotioneerde betogen, maar Olga putte er kracht uit: ze meende dan te weten hoe ze de scheiding er snel door zou kunnen krijgen en hoe we snel zouden kunnen trouwen. Als het maar eenmaal zover was, dan hoefde ze niet meer bang te zijn me kwijt te raken. Alleen de door de wet voorgeschreven termijn van driehonderd dagen die een vrouw in acht moet nemen voor ze na de ontbinding van haar huwelijk opnieuw mag trouwen dompelde haar telkens weer in ellende.

Ik ben ook een keer in mijn eentje op bezoek geweest bij Lucy. Ik hoopte dat zij mijn aarzelingen zou begrijpen en Olga ervan zou willen overtuigen dat het beter was mij vrij te laten. Lucy lag op dat ogenblik in een ziekenhuis. Voor ik naar binnen ging kocht ik bij een passerende groentekar een geweldige tros bananen. Ik kwam op een zaal met wel veertig of vijftig vrouwen. Ik had er nooit bij stilgestaan dat zo iets nog bestond. Het was het middag-bezoekuur en ik was in de hele zaal de enige man. Het was onmogelijk meteen te zien waar Lucy lag. Met mijn onhandige tros bananen - los in de hand, want er was geen zak groot genoeg geweest - holde ik de zaal door zonder Lucy te zien. Ik moest de tocht nogmaals ondernemen om haar te vinden; ze zag er zonder opmaak, met hangende haren en in een sober ziekenhuisgewaad onherkenbaar uit.

[pagina 69]
[p. 69]

De meeste vrouwen hadden geen bezoek en terwijl ik met Lucy praatte leek het me alsof honderd oren meeluisterden; in ieder geval waren er wel honderd ogen voortdurend op me gericht. Van een vertrouwelijk gesprek kwam onder die omstandigheden natuurlijk niets en het enige wat ik ermee bereikte was dat Olga me erg lief en attent vond. Lucy verklaarde later dat ze bij mijn entree zo had moeten lachen dat ze niet bij machte was geweest me te roepen. Sindsdien wilde ik niet meer met Olga mee naar Lucy.

 

Flim is steenkoud geworden. Hij bergt de foto, die hij voortdurend in de hand heeft gehouden, weer op in de envelop, de envelop in een doos, de doos in een kastje van het schrijfbureau. Als hij wil opstaan blijkt zijn linkerbeen te slapen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken