Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Rook in het hoofd (1964)

Informatie terzijde

Titelpagina van Rook in het hoofd
Afbeelding van Rook in het hoofdToon afbeelding van titelpagina van Rook in het hoofd

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.08 MB)

Scans (19.23 MB)

XML (0.27 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Rook in het hoofd

(1964)–Kees Stempels–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

VIII / (Kareltje)

‘Zeg dat je moeder ziek is of zo iets,’ zei ik tegen Flim. ‘Ga in ieder geval een poosje hier vandaan. Het is geen toestand zo.’ En voor het eerst was Flim bereid mijn raad te volgen. Hij stelde het schoonmaakbedrijf op de hoogte, zei tegen Karel dat hij met het oog op zijn werk moest verhuizen en tegen Olga dat zijn moeder ziek was en moest worden opgepast. Wat hij tegen zijn moeder zei weet ik niet. Ik hielp hem zijn spullen overbrengen naar mijn kamer en toen verdween hij, zorgelijker dan ooit, met zijn mandje met wasgoed achterop. Er was weinig overgebleven van de slordige, melancholieke maar altijd toch vrolijke Flim.

Ik hoorde een week of langer niets van hem, maar toen schreef hij me. Of ik niet wilde proberen de zaak uit te leggen. Olga schreef hem dagelijks en belde hem telkens van de fabriek uit op. Het telefoontoestel stond in de huiskamer van zijn moeder en hij moest zich in de ingewikkeldste bochten

[pagina 70]
[p. 70]

wringen om zijn moeder niet te laten begrijpen wat er aan de hand was. Meestal eindigde het gesprek in een huilbui van Olga en daar kon hij niet meer tegenop.

Ik schreef terug dat ik mijn best zou doen. Hij was natuurlijk vergeten te schrijven waar ik haar kon vinden, dus moest ik eerst wachten op zijn volgende brief. ‘Ik bel haar tegenwoordig zelf dagelijks tijdens de kantine-pauze op, uit een cel vandaan. Ik weet verdomd niet waar ik elke dag al die dubbeltjes en kwartjes voor de automaat vandaan moet halen.’ Dat klonk al een beetje als vanouds.

Ik stelde voor me zelf een avond vast waarop ik Olga zou opzoeken - anders zou ik het steeds blijven uitstellen. Daar ging ik, op de fiets, dezelfde weg die Flim dag in dag uit had gevolgd. Een komisch gevoel. Het leek alsof ik zelf een afspraakje had met Olga. Maar dan had ze zich er toch slecht aan gehouden. Toen ik na een uur fietsen - hoe had Flim dat al die tijd volgehouden - een benauwd pleintje bereikte waar geen auto, fiets of wandelaar te zien was, en bij de ouders van Olga aanbelde, was ze niet thuis. Ik werd boven gelaten en argwanend bekeken. Haar moeder imponeerde me. Haar vader had zich net verkleed en stond bij de tafel zijn das te strikken. Hij had een smetteloos wit overhemd aan en zijn pak was keurig geperst. Het vertoonde echter een vetvlek ter grootte van een voetbal. Hij zag er desondanks zeer verzorgd uit. Het echtpaar zou die avond op bezoek gaan bij een ander echtpaar. Ik had er niet bij stilgestaan dat Olga wel eens niet thuis zou kunnen zijn en moest op staande voet een zinnige reden voor mijn aanwezigheid creëren. Ik verzon dat ik een oude kennis was die beloofd had eens langs te komen om Olga inlichtingen te geven over een avondschool - dat klonk serieus. Ik was toevallig in de buurt en dus...

‘Jammer dat ze er nou niet is, maar u kunt haar wel vinden. Ze is met Lucy zus en zo naar de zus en zo kade. De zus en zo is vandaag aangekomen.’ De naam van de kade

[pagina 71]
[p. 71]

ben ik vergeten, de naam van het schip ook. De achternaam van Lucy weet ik nog wel, maar die verzwijg ik kiesheidshalve. Gelukkig dat Flim mij over zijn bezoek aan Lucy in het ziekenhuis had verteld.

Het duurde lang voor ik de kade gevonden had. De gemeente bleek niet scheutig met straatlantaarns in die buurt en de straatnaambordjes zaten verdraaid hoog. Het kostte me, tegen mijn verwachting in, geen moeite toegang te verkrijgen tot kade en schip. Een wachtsman wees me de weg naar de hut. Ik aarzelde met aankloppen, want ineens besefte ik hoe ik op het punt stond me in te dringen, maar ik had me nu eenmaal voorgenomen die avond met Olga te praten. Bovendien hadden Olga's ouders mij zelf hierheen gestuurd. Terwijl ik op de deur klopte dacht ik merkwaardigerwijze: wie zal er nu op Liesje passen als haar grootouders ook niet thuis zijn? Er werd wat geroepen en ik stapte naar binnen. Een soort verlichting als op het schilderij ‘de aardappeleters’, maar met andere figuren om de tafel. Olga in een flatteus jurkje, een lief jurkje zou ik zelfs willen zeggen; Lucy, een vrouw met een bedroefd, door lang zwart haar omlijst gezicht dat nu vrolijk keek; haar man, een miezerig klein kereltje. Lucy en haar echtgenoot zaten heel dicht tegen elkaar aan en alle drie lachten zij nog na over iets grappigs. Achteraf bleek de vrolijkheid te danken aan het feit dat de zeeman die dag al zijn tanden en kiezen overhaast had laten trekken om zich bij de volgende reis te kunnen inschepen met een kunstgebit.

Olga scheen het leuk te vinden me te zien. ‘Ha Kareltje,’ zei ze. ‘Wat kom jij hier nou doen?’ De anderen vonden het ook best. Een paar minuten later zaten we geanimeerd te praten, onderbroken door hevige lachbuien om de ongearticuleerde geluiden van de tandeloze zeeman.

Ik kan me niet herinneren of Lucy die nacht aan boord bleef of dat ze met haar man met een taxi naar huis ging. In ieder geval stonden Olga en ik op een gegeven ogenblik

[pagina 72]
[p. 72]

alleen op de kade. We keken elkaar aan. ‘Laten we naar huis lopen, dan kunnen we onderweg praten,’ stelde ze voor. Ik nam mijn fiets aan de hand en Olga stak haar arm door de mijne. Ze liep op ongemakkelijke hoge hakken, maar dat scheen haar niet te deren.

Kale loodsen, rommelige terreinen met grote, afwerende hekken, hier en daar een lamp aan een enorm hoge lantaarnpaal, een portier die in een heel klein hokje zat te suffen, vuile goederenwagons op gapende rails, immense zwarte kranen, vrachtauto's met zeilen eroverheen, keien en nog eens keien, en in de verte het onafgebroken gerommel en gedreun van de haven. Alleen waar wij liepen leek het stil. Er moesten overal om ons heen schepen liggen, maar ik zag alleen af en toe een stukje mast of schoorsteen.

Hoe moest ik beginnen? ‘Je begrijpt zeker wel waarvoor ik kom.’ Bah, wat een laf begin. En Olga zeker zeggen, huilend: ‘Nee Kareltje, zeg me niet dat je daarvoor komt.’ Hoe dan? ‘Flim heeft me gevraagd...’ Nee, ik durfde zijn naam niet te noemen. Straks zijn we thuis en dan heb ik geen mond opgedaan, dacht ik.

‘Hoe gaat het met Peter?’ vroeg Olga. Verdomd, waarom kon ik hem niet gewoon bij zijn voornaam noemen? ‘Goed,’ zei ik. ‘Hij begint weer op zich zelf te lijken.’ En na dat nuchtere begin kostte het geen moeite verder te praten. Of Flim het uit de sterren had of dat hij het zelf had verzonnen, de constatering dat Olga intelligent was, was in ieder geval juist. Ik behoefde haar niets uit te leggen. Ze legde het míj uit en spaarde daarbij zich zelf niet. Ze leek een heel andere Olga dan die ik kende van de koffie en het dressoir met de bleke porseleinen beeldjes. Ook die verandering legde ze me uit. Totdat ze Flim leerde kennen - ik wil hem wel Peter noemen, maar dat gaat me slecht af - was ze van de ene beroerde situatie in de andere gevallen. Ze had haar handen vol met domweg overeind te blijven; ze had nog nooit tijd gehad om ná te denken. (Ze legde de

[pagina 73]
[p. 73]

klemtoon inderdaad sterk op na.) Ze was maar doorgehold, ook nog met Flim, maar bij haar ouders was ze eindelijk een beetje tot rust gekomen en had ze de kans gekregen zich te realiseren wat ze deed en gedaan had en waar dat ten slotte opuit moest lopen. Ze gebruikte allerlei termen die ze kennelijk van Flim had opgestoken, maar ze wist wat ze zei. Ze vertelde dat ze op de fabriek nu de leiding had over zes meisjes en dat ze het prettig vond gewoon regelmatig werk te hebben. Zodra ze bij haar ouders uit de schuld was zou ze avondcursussen gaan volgen om iets aan haar ontwikkeling te doen om later een betere baan te kunnen krijgen, misschien op kantoor. Daar schrok ik toch wel van. Ik vertelde met welk smoesje ik me bij haar ouders had geïntroduceerd. Ze moest er hard om lachen; ik vond het griezelig.

We waren nog lang niet uitgepraat toen we voor de deur van haar ouderlijk huis stonden. ‘We moeten hier niet blijven praten,’ zei ze, ‘want al ziet het eruit of iedereen slaapt, ik garandeer je dat morgen wordt rondverteld dat ik hier vannacht met een vreemde vent heb gestaan. Dat doe ik mijn vader en moeder liever niet aan. Ze vreten zich al op over die geschiedenis met Peter. Die zogenaamde keurige vrienden van jou trap ik voortaan de deur uit, heeft mijn vader me beloofd. Karel, zou je iets voor me willen doen?’

‘Allicht,’ zei ik.

‘Zorg ervoor dat ik Peter nog één keer te spreken krijg.’

‘Is dat wel verstandig?’

‘Ja,’ zei ze, ‘dat is verstandig.’ En terwijl ze de deur opende en naar binnen ging zei ze nog: ‘Denk ook eens na welke cursussen voor mij geschikt zouden zijn.’ Ik geloof dat ze erom moest lachen, maar dat weet ik niet zeker want ze deed meteen de deur dicht.

 

De ontmoeting tussen Olga en Flim vond plaats midden tussen de weilanden op een smal weggetje, met aan weerszij-

[pagina 74]
[p. 74]

den sloten. Olga kon Flim niet meer thuis ontvangen en Flim kon haar moeilijk meenemen naar zijn moeder. Ze wilden zich met het oog op Olga's echtscheidingszaak ook niet samen in een café laten zien. Ach, wat waren ze allebei verstandig geworden.

Het motregende die dag. Noch Olga, noch Flim heeft me ooit iets verteld over die ontmoeting, maar dat het motregende weet ik omdat ik datum, plaats en tijdstip had gearrangeerd. Ik had er een duivels plezier in het zo uit te kienen dat ze elkaar halverwege tegemoet moesten fietsen en elkaar zouden treffen op een plek zonder bomen, zodat ze eerst hun rijwielen in de berm moesten leggen of er voortdurend mee aan de hand moesten blijven staan. Ik wil wel bekennen dat ik zelf eerst de hele weg heb afgefietst om de plek uit te kiezen en de gewenste vertrektijden te bepalen. Ik moest er rekening mee houden dat Flim harder zou fietsen dan Olga, maar dat Olga te vroeg van huis zou gaan, maar Flim ongetwijfeld te laat.

Toch vreesde ik voortdurend dat hun laatste onderhoud zou verdrinken in een gietregen. Ik hield de hele dag het weer in de gaten. Daarom weet ik zo goed dat het motregende. Het lijkt me nog steeds een passende omlijsting.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken