Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden (1923-1925)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
Afbeelding van Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegdenToon afbeelding van titelpagina van Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (8.98 MB)

ebook (6.37 MB)

XML (5.27 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

non-fictie/naslagwerken (alg.)
woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden

(1923-1925)–F.A. Stoett–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

2176. Stiekem (of stiekempjes),

d.w.z. stil, in 't geheim; heimelijk (adj. en adv.); een stiekemerd, iemand, die in 't geheim leelijke streken uithaalt, dien men niet kan vertrouwen. Stiekem is van hebreeuwschen oorsprong en herinnert aan het hebr. sjetieka, het stilzwijgen, hoogd. uitgesproken sjtieke, van sjatak, zwijgen; vgl. Kluge, Rotw. 236: stikum (18de eeuw), stille; bl. 306: stiko, Stille, Schweigen (19de eeuw); bl. 439: stîgem, still. Zie Köster Henke, 66; Gunnink, 216; Nw. School, V, 210: Die hebben me daar,

[pagina 318]
[p. 318]

zo stiekem weg, mekaar knap zitten maken; Handelsblad, 26 Oct. 1914 (ochtendbl.), p. 2 k. 1: Als de Duitschers heengaan, vertrekken ze met de nevelkar, stiekum in den nacht; Nkr. VIII, 31 Oct. p. 6: Het gebeurde wel eens dat een van je kameraden je stiekum een pannetje warm eten bracht; Kunstl. 11; 141: Die f'rstond s'n eige stikum met de dufel; 276: Ze moesten eens stiekem komen kijken; Kunstl. 14 (stiekempies); Amstelv. 136 (stiekempjes); Menschenw. bl. 21 (stikempies); bl. 243: Z'n stiekeme vrijagetje; bl. 486: Hoe lekker hij hier stiekem zijn kermis hield; Schakels, 73: Met me stiekeme zaken heeft-ie niet noodig; Het Volk, 19 Juni 1914, p. 2 k. 3: Een post van 3000 gulden, die door het vorige ministerie stiekum buiten de kamer om aan kerken was toegestopt; Boefje, 11: Dat was een suffert, een sloomeGa naar voetnoot1), een stiekemert; fri. stikem, stikum; stikemert, leukerd, die schijnbaar onnoozel met list zijn doel bereikt; Molema, 403: hij holt hom stiekom, hij zegt niets; stiekom alle week, geregeld elke week; Boekenoogen, 1005; Bouman, 103: stiekem, stevig, stijf; hij gaat maar stiekem door, stijfweg zonder omzien; Opprel, 85; V. Schothorst, 206; enz. Een van stiekem afgeleid wkw. stiekemen komt voor in Kunstl. 52: In z'n eigen huis stiekemde smuigerig gekonkel over z'n failliet.

voetnoot1)
Dit ‘sloom’ (ook slom) komt in het Bargoensch dikwijls voor; vgl. Köster Henke, 63: sloom, langzaam; sloome, suffer; sloome duikelaar, iemand die door zijn luiheid ten onder gegaan is. Iemand die geen lef heeft (zie voor dit laatste o.a. Op R. en T. 89; Nkr. II, 19 Jan. p. 4; Amst. 46 (slomme duikelaar); Onze Volkstaal, III, 253: slome duikelaar (in tooneeltaal), een martelaar in de kunst (volgens Voorzanger en Polak, Het Joodsch in Nederland, bl. 33 een bekend Amsterdamsch personage, wiens naam Forster was en wien veel luimige zetten toegeschreven werden); Haagsche Post 1 Dec. 1917 p. 1 k. 4: De politieke slangenmenschen en sloome duikelaars in onze Tweede Kamer (hier duikelaar in letterlijken zin). De oorspr. beteekenis der uitdr. ‘de held van allerlei anecdoten en kwinkslagen’ is verduisterd doordat sloom (shlaum, shelaumauh = Salomo) in verband gebracht werd met het adjectief sloom (zie N. Taalgids X, 284); Landl. 292: Z'n pet stond zoo sloom op z'n ooren; Jong. 111: Hè, hè, je kan ons toch niet krijge, sloome! bl. 113: Hoor 'm reis aangaan, die rakker van den ‘Sloome’; Jord. 318: Gaùj dèt op de Seidaàk ùyt swaàn, es je 't kwaàt wil weise, slaume!.... sputterde Neeltje Terwee; Jord. II, 84: Zoo een sloome kaasdraaier! Nw. Amsterdammer, 8 Mei 1915, p. 7 k. 2: Die sloome goeierd. - Hiernaast een wkw. sloomen (Nw. School, VIII, 214: Je bent zeker al benoemd hè, sloomde ik) en een znw. sloomigheid (in Nw. Amsterdammer, 2 Jan. 1915, p. 2 k. 3). Waarschijnlijk is het ndl. sloom verwant met sluimeren en het mnd. slomen; zuidndl. sluimmen, sluipen, stilletjes wegnemen, bedekte middelen gebruiken (Vercoullie, 264; De Bo, 1041; Schuermans, Bijv. 305).

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken