Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden (1923-1925)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
Afbeelding van Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegdenToon afbeelding van titelpagina van Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (8.98 MB)

ebook (6.37 MB)

XML (5.27 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

non-fictie/naslagwerken (alg.)
woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden

(1923-1925)–F.A. Stoett–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

2678. (Een) zwak hebben,

d.i. een zedelijk gebrek hebben; eig. eene zwakke plaats, een teergevoelige plek hebben; mnl. ene cranke; fri. in swak habbe, gebrek aan zwakheid van karakter. Een zwak op of voor iets hebben, op iets zeer gesteld zijn om het te bezitten, te bewaren; een voorliefde, eene neiging hebben voor; eig. zwak, gevoelig tegenover iets zijn en vandaar: iets genegen zijn, hart hebben voor iets. Vgl. Harreb. II, 515 a; Van der Palm, Salomo, 4, 189: Ieder vindt zijn hoofdgebrek geringer en minder hatelijk dan dat van anderen, - hij noemt dit zijn zwak en daar toch ieder gezegd wordt zijn zwak te hebben, getroost hij zich deze kleine vlek, die een schoon gelaat niet altijd ontsiertGa naar voetnoot3); Amst. 87: Ik heb nou eenmaal zwak op je, omdat je zoo op m'n dooie jonge lijkt; Handelsblad, 31 Oct, 1923 (A) p. 1 k. 1: Dat een Minister die zelf nauw aan een blad verbonden was, zooals Dr. Kuyper, ook als Minister nog een zwakje voor zoo'n orgaan blijft houden is te menschelijk om daarvan zulk een Minister een groote grief te maken; fri. dêr ha 'k in swak op; in de 18de eeuw zwak zijn op iemand (C. Wildsch. VI, 241: Hij weet wel, dat ik zwak op u ben); hd. eine Schwäche haben (Grimm IX, 2155); fr. avoir un faible (ou de la faiblesse) pour qqn., pour qqch, ne pas savoir lui résister; avoir un faible, un côté faible, un défaut ou une passion par où on est vulnérable (Hatzf. 1020 b); eng. to have a foible; to have a weakness for.

voetnoot3)
Taalgids I, 216 en vgl. V. Janus III, 50: een familiezwak.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken