Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Charakters en lotgevallen van Adelson, Héloïse en Elius (1804)

Informatie terzijde

Titelpagina van Charakters en lotgevallen van Adelson, Héloïse en Elius
Afbeelding van Charakters en lotgevallen van Adelson, Héloïse en EliusToon afbeelding van titelpagina van Charakters en lotgevallen van Adelson, Héloïse en Elius

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.05 MB)

ebook (3.45 MB)

XML (0.62 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

briefroman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Charakters en lotgevallen van Adelson, Héloïse en Elius

(1804)–Naatje van Streek-Brinkman–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 148]
[p. 148]

Act-en-twintigste brief.
Clementina, aan Héloise.

Ik bevindt my thans weder in myn gewoone kring – en de diepe spooren der droefgeestigheid die my onlangs deedt lyden, beginnen zich langzamerhand uit te wisschen – myn hart opent zich op nieuw voor den indruk die de bekoorlyke tooneelen der blyde lente op het zelve maaken. ô Vriendin hoe verkieslyker schynt my weder het verblyf op het land voor dat der steden – elke bloem welke ik zie ontluiken – elke veldvrucht die in wasdom toeneemt – elke vrucht die ik aan de boomen ontwaar, geeft my een nieuw genoegen – hoe heerlyk is een schoone lente morgen! - hoe aandoenlyk de zachte avondscheemering? Het vee huppelt nu vrolyk in de groene velden, en wanneer ik voor myn open raam het zelve voor my zie wyden – wanneer de geheele Natuur de diepste kalmte geniet, deelt dit zuiver genoegen zich ook aan myn hart mede – en ik noem my zelven gelukkig in den kring waarin de voorzienigheid my plaatste.

[pagina 149]
[p. 149]

Zoo dra als ik des morgens opsta, ga ik voor het ontbyt den kleinen tuin eens rond – en adem als dan met genoegen de frissche morgen geuren in: terwyl gy, of nog slaapt, of u ten minsten in een bedompt vertrek opsluit. - Indien gy geduurende den winter een maand of drie stedelyke vermaaken geniet, die ik ontbeeren moet, ik geniet daarentegen in de andere maanden oneindig meer, dan gy ooit in de stad genieten kunt... Hoe koud en eenzelvig komen my in den zomer uwe assemblés en partyen voor – hoe armzalig schynt het my toe, om zich op een' schoonen dag, wanneer de zon aan alles leeven geeft op te sluiten in uwe schouwburgen, alwaar men uit het heldere daglicht komende naauwlyks zien kan, by het flaauwe kaarslicht – alwaar het schoonste toneel-bosch my overtuigd, hoe arm de konst der menschen is, in vergelyk van het geringste voortbrengsel der Natuur. -

In het oogenblik dat ik u schryf, zit ik voor myn open raam, dat slechts op eenige treden van het land uitziet. - Acht koeijen die op het zelve wyden hebben zich voor myn vengster verzameld – want het schynt dat ook deeze dieren de gezelligheid beminnen: en een koppel schaapen graast op een kleine afstand onder het lommer – in het verschiet zie ik eenige paarden die elkan-

[pagina 150]
[p. 150]

der met lugtige sprongen nadraaven. Wanneer ik aan de rechter zyde in den tuin myn oogen wendt, als dan zie ik de zon met majesteit ondergaan. - Sla ik myn oog aan de linker zyde over het land, als dan zie ik de maan aan een heldere blaauwe lucht opkomen. Zy verheft zich langzaamerhand – en vergroot door haar schynzel de aandoenlyke stilte van deezen avondstond.... Ik wenschte dat gy in dit ogenblik hier waart – gy zoudt gewis alle uwe stadsvermaaken vergeeten – en de Heer S... van wien gy my in uw' laatsten brief op zulk een kluchtigen toon schryft, zou u alsdan niet kwellen.

Ik beken dat het uw schuld niet is, dat gy hem, niet beminnen kunt – dit hangt niet van ons zelven af – maar het is echter ook niet ligt waarschynlyk, dat gy zulk een jongeling ontmoeten zult als gy my in uw' laatsten brief voorstelt. - Het beste zal dus zyn héloise, dat gy nog maar eenige jaaren ongehuwd blyft – gy zyt als dan vry, kunt naar uw' welgevallen handelen en leeven – en kunt dan ook deezen zomer eenige dagen by my buiten komen: zie dit te schikken, ik zal u in kennis brengen met de Heer elius die u gewis by uitnemendheid bevallen zal: nog onlangs leerde ik zyn edel character nader kennen.

Eenige dagen na myn laatste brief weder

[pagina 151]
[p. 151]

hersteld zynde, kwam hy ons bezoeken: en vroeg hoe of de ongelukkige moeder te moede was, wiens kind ik u verhaalde dat verdronken is. - Zy is geheel troosteloos andwoorde myn moeder.... Ik wil eens by haar gaan andwoorde hy. - Hy deedt dit, en ik verzelde hem: hier wenschte ik vriendin, dat ik u van woord tot woord zyn gesprek kon verhaalen, maar dit is my niet mooglyk – echter zal ik 'er u het hoofdzaaklyke van mede deelen.

Wel goede vrouw, zei hy by het inkomen, hoe hebt gy het thans?

De vrouw. ô Dominé dat kunt gy wel begrypen, doodelyk bedroefd, sinds ik myn willem door zulk een ongeluk verlooren heb: ik maak my zelve ziek, en ik zal het nog besterven.

Elius. Uwe droefheid is billyk als men zyn kin op zulk een wyze verliest, lydt het moederlyk hart geweldig hier onder.

De vrouw. Dat gevoel ik het best Heer Dominé, het is my als of het verscheurd wordt. Het was zulk een lief kind!... Ik had al myn hoop op hem gebouwd – dikwerf zeide hy: ‘ô Moeder, als ik groot ben, en gy oud wordt, dan zal ik voor u arbeiden’ - en nu... nu is al myn steun met hem verdweenen.... Hierop begon zy bitterlyk te schreijen.

[pagina 152]
[p. 152]

Elius. ô Goede vrouw, schoon ik uwe traanen billyk, zoo wanhoop echter niet aan de goede voorzienigheid, die het meeste voor ons waakt, wanneer wy alle hulp en troost schynen te ontbeeren – ik wil hier geen koude woorden verspillen die uwe droefheid slechts verbitteren zouden: maar hoop, op God, die de diepte van uwe smart peilt, die uwe traanen ziet vloeijen, en u gade slaat – menschelyke troost schiet hier te kort – maar werp u in zynen boezem – en smeek hem om dien troost welke gy nodig hebt om uw ramp gelaaten te draagen gy zult ondervinden dat hy u niet verlaaten zal.

De vrouw. Maar hy zal my toch myn willem niet weder geeven, en wat is my de waereld buiten hem?...

Elius. ô Ja, gewis zal de Godheid hem eens aan u weder geeven – het kind was schuldeloos – noch niet met misdaaden bevlekt – en is thans een engel voor Gods throon, van dáár ziet hy op u neder, en bidt God dat hy u troosten zal.... Nu weet gy ten minsten dat uw willem gelukkig is.... iets waarvan gy indien gy hem op de waereld kondet terug roepen – en dat het aan de voorzienigheid behaagd had om u voor hem in het graf te doen nederdaalen, niet verzekerd zoudt geweest zyn; vermids hy als dan aan al de verleiding, aan al de rampen van

[pagina 153]
[p. 153]

dit leeven, waaraan toch ieder een bloot gesteld is, zou onderworpen geweest zyn – en wy kortzichtige menschen, wy weeten, noch kunnen niet doorgronden, waarom het de voorzienigheid behaagd, om dikwerf onze geliefste panden uit onze armen weg te rukken: maar vermids wy als Christenen gelooven, dat het opperste Wezen even zoo wys als goed is, zoo voegt het ons, als zyne afhanklyke schepselen om ons noodlot aan hem te onderwerpen – hem om kracht en troost in ons lyden te smeeken - en zoo te leeven, dat wy met grond kunnen hoopen dat wy by ons verscheide de geliefde voorwerpen, wiens reis naar de eeuwigheid korter was, dan de onze, zullen wedervinden in een beter verblyf; dat niet meer voor zulke smartelyke scheidingen berekend is.

De vrouw. ô Dit denkbeeld is zeer troostryk, ik zal dan myn willem weder zien!...

Elius. Ja goede vrouw, gy zult hem wederzien!..... troost u dus, en eerbiedig in stilte de wegen der voorzienigheid.

De vrouw. ô Gy zyt een braaf leeräar – gy troost my..... Ja ik gevoel het aan myn hart, ik zal myn willem in den hemel wedervinden..... God zegene u voor de troost die gy aan myn hart gaaft.

[pagina 154]
[p. 154]

Hier ontrolde haar een zachte traan, en bewondering en eerbeid vervulde myn hart op nieuw, voor dien zoo waardigen leeraar. -

Myn brief is reeds zoo lang, dat ik spoedig eindigen moet, met u te verzekeren, dat ik onveranderlyk ben,

 

Uwe Vriendin

 

clementina.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken