Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Limburgse jaarkrans (onder ps. Karel Matthijs) (1955)

Informatie terzijde

Titelpagina van Limburgse jaarkrans (onder ps. Karel Matthijs)
Afbeelding van Limburgse jaarkrans (onder ps. Karel Matthijs)Toon afbeelding van titelpagina van Limburgse jaarkrans (onder ps. Karel Matthijs)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.35 MB)

Scans (11.54 MB)

ebook (4.80 MB)

XML (0.16 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Limburgse jaarkrans (onder ps. Karel Matthijs)

(1955)–C. Thewissen–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 83]
[p. 83]

Meimaand: Arcadia in Limburg

KOM nu mij te hulp, o Muze van het Bier, om de lof te zingen van het edele product, de Champagne van ons Geuldal, waarin het alchimistisch wonder voltrokken werd om gouden zonneglans en koele maneschijn in één glas te binden.

Het perelt als onze bergbeken, de forellen zouden er in kunnen gedijen, en 't schuimt als onze appelbomen in Mei. Er zit schoonheid en vroomheid in, luister en glans, opgetogenheid en muziek. Ja, heel de ziel van ons Limburg heeft men aan de Geul in het vat gevangen, en de brouwersknecht aan de bottelmachine moet overhaast en handig de spon er in werken, want het wil er uit springen als een duiveltje-in-een-doosje, als spartelende vis uit het net. Evenals wanneer een kind, - zijn broertje is naar school - en het heeft de doos met vlinders van de keukenkast genomen, en het is stout en gaat aan de deur even het deksel oplichten, en dan dwarrelt de bonte zwerm naar buiten en dartelt weg over de tuinmuur, de blauwe lucht in, onweer-

[pagina 84]
[p. 84]

staanbaar...... zo zal het schuimende Limburgs bier over de grenzen van ons gewest vlieden, onweerstaanbaar......



illustratie

Vergeef mij Homeros, dat ik roof pleeg in Uw verzen. Hadden Uw Grieken dit bier gedronken, zij waren niet zo lang blijven mieren rond de muren van Troje, en de stad van Priamos zou tien jaar eerder gevallen zijn tot vreugd van onze jeugd.

De eerste Mei-dag zal ten eeuwigen dage in onze memorie als een schilderij blijven, om nimmer te vergeten. Op dit schilderij ziet U op de voorgrond de kabbelende Geul en daarachter de onvergelijkelijke luister van bloeiende appelweiden. Het groen der vlakke beemden is besprenkeld met boterbloemen, Meizoentjes, Pinksterbloemen en Wylderse kindertjes met de pinguins van een koppel nonnen, trouw als herdershonden. En dan is er nog dat manneke, dat met een lang gloeiend ijzer twee-en-vijftig kamers liet ontploffen, waarvan de knallen door de vallei sloegen, rolden tegen de coulissen der beboste heuvels, en alom verkondigden, dat een nieuw bier geboren was en ten doop gehouden werd.

Sneller dan met radio of televisie had het niet aan dal- en heuveldorpen kunnen overgebracht worden. Op dit sein haalden de mannen van St. Gertrude de fanfare-instrumenten uit de kast, lieten de L.T.M.-chauffeurs de bussen stoppen en hing professor Jansen in Wittem zijn jas om de schouders, zette het zwarte kalotje op en trok Wylréwaarts. De directeur van de Oranje Nassau-mijn te Heerlen sloot zijn lessenaar, zuchtte voldaan ‘ah’ en stuurde zijn auto naar de samenvloeiing van Geul en Gulp, waar Donderdagavond alles te samen gevloeid was wat prominent en lief, geleerd en verstandig, autoriteit en mijnwerker was, melkmeisje en gymnasiast, winkel-

[pagina 85]
[p. 85]


illustratie

[pagina 86]
[p. 86]

juffrouw-mannequin of soldaat-onder-de-wapenen.

We komen niet uigekeken op de honderd twintig meter lange tafels. Daar zat de bloem van onze vaderlandse kunstenaars, Charles Eyck, Bertus Aafjes en de blonde baard van Frans Vos, Jan Huppertz de operadirigent en de tenor die de Faust gaat zingen. Daar waren alle faculteiten vertegenwoordigd en alle ambachten, alles echter verblekend bij de lieftalligheid der felogige Wylderse meisjes, die onvermoeid met vlaaien en belegde broodjes sleepten. Daar kon niemand iets zeggen omdat het toch niemand verstond. Iedereen lachte maar of wiegde langs de wand der versierde fruitveiling op veronderstelde melodieën. We zagen aan ieder eind van de zaal een harmonie spelen maar we hoorden het niet.

 

* * *

 

Er moet een fee op de heuvels van de Berghoven gestaan hebben, dezelfde van het slapende slot van Doornroosje, maar deze keer had zij haar toverstaf gedoopt in het gouden bier en daarop was iedereen beginnen te drinken en te schransen, dansen en lachen, alsof er een vrolijke doos van Pandora geopend was en alle vreugden uit een hoorn van overvloed in de vallei waren uitgestort. Zo stellen we ons min of meer de hemel voor, iedereen goede zin en alle mensen vrienden onder elkander, maar dan heeft Onze Lieve Heer niet het gezicht van die predikant uit de negerfilm der grazige weiden, maar de Dionysos-kop van een Limburgse brouwer.

De goden van de Olympus lieten die nacht hun Nectar staan en waren naar het dal gekomen om met de stervelingen feest te vieren in het twee-stromenland, waar naast de Geul de stroom van het blonde bier als een andere Lethe vloeide, een gelukkigma-

[pagina 87]
[p. 87]

kende rivier der vergetelheid die alles verdoezelde en weg liet zinken wat buiten de rumoerige feestgarage gebeurde, waar de goede reuk van bier en warme worst als een nevel tussen de kleurige guirlandes hing.

 

Dit gebeurde in het dal, waar men weinig besef had van het wonder daarbuiten in die gedenkwaardige Meinacht, het lang verwachte en altijd weer nieuwe. Perséphoné, de godin der lente was weergekomen, de liefste der hemelingen van de Olympus Ceres' dochter, die het bloed der stervelingen verwarmt, hun geest verwart, de dichters inspireert tot nieuw geluid, dat klinkt als het gefluit van duizend vogels. Hades die haar maandenlang in de onderwereld gekluisterd hield moest haar tenslotte los laten. Dagenlang had hij de Noordenwind opgestookt om met zijn kille adem de terugkeer der lentegodin tegen te houden en reeds schreven de dagbladen dat de Lente drie weken te laat was. Maar op het feest van haar illuustere moeder mocht zij niet ontbreken, Ceres, die het graan laat groeien, waaruit in koperen retorten en gehelmde ketels het bier gebrouwen wordt. Perséphoné was aangekomen in het Limburgse Arcadia, ongezien als Sinterklaas uit Spanje, maar niet helemaal ongemerkt, want de bierdrinkers, die even naar de cour gingen zeiden verwonderd tot elkander, dat de scherpe wind weg was. Hoe kwam zij? Met het millioenenlijntje? Of trad zij uit een der mergelspelonken in de flank der hellingen. Maar waar zij haar slanke voet neerzette, daar gingen madelieven en meizoentjes open en vielen de gouden sterren der paardebloemen in het gras. Zij liep door hooggelegen weiden en in haar voetsporen werd het gras fris groen als in de heksenkransen. Zij stond aarze-

[pagina 88]
[p. 88]

lend aan de rand van het dal, heks, fee, heidin, maar verrukkelijk schoon en staarde dromend naar de lichtjes van Gulpen en Wylré, van Vijlen en Etenaken. Zij luisterde met ingehouden adem naar het verwijderd feestgedruis der stervelingen bij het gerstenat, maar aan haar eigen voeten speelde een zoet muziekske. Perséphoné! Haar hand raakte de stam van een appelboompje dat meteen in bloei schoot als Aaron's stok. Haar ogen rustten even op de beboste hellingen en aan de zoom der bossen begonnen de wilde kersebomen te bloeien.

Welke sterveling zal ooit Perséphoné zien, daar op de heuvels rond het in de vallei gelegen Mekka van het bier? Hallucinaties! Hij zal de dag daarna zich gaan verbeelden haar gezien te hebben en tot zich zelf zeggen met verwarde geest: dát heb ik gedroomd...... Hij miste het laatste treintje aan het station van Wylre, en dacht te voet nog wel die van Schin-op-Geul te halen, maar Perséphoné wist wel beter, en ook hier lachten hem de kwelduiveltjes uit en schaterden de satyrs en faunen achter greppels en hagen. Hij doolde dan langs de Geulrand naar Schaloen, en de nacht was zwoel en warm. Sterren lachten om de aardse zwerver, die met loden schoenen over kiezelpaden gleed en struikelde. Vuurbeestjes gloeiden in het gras, maar dit was het uur waarop Perséphoné aardse gestalte krijgt en de zwerver troost...... Voor hen zong toen de nachtegaal in de boomtoppen van de Schaesberg, voor hen alleen. Hoe ver was nu het feestgedruis der drinkers. De nacht werkte verder. Perséphoné was verschenen de Lente was daar.

En toen ontfermde zich een mijnwerkersbus over deze dolaard onder de Uptimisten in de eerste nacht van Mei.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken