in de hoogte zoowel als in de breedte. En precies of hij rook wat er over hem verteld werd, haalde hij nog wat anders uit.
Eerstens trouwde hij. Met een heel arm meisje was 't, een schoolmeestersdochter uit een dorp in de buurt, en 't huwelijk gebeurde heel stil en heel simpel. Maar eens het vrouwke thuis bij hem, stak hij haar in den satijn en in den zij en kocht goud voor heur borst en heur handen en maakte van haar een weerdig tegenstuk van hemzelf.
En tweedens begon hij direct met kinderen koopen. 't Eerste jaar een, het tweede jaar een, 't derde jaar weer een, en niets anders dan meiskes! Voilà, zeg nu nog wat!
‘Die heeft zeker het potteke van Fortunatus!’ lachten de menschen. ‘'t Kan bijkans niet anders!’
Doch zoo dachten ze niet meer toen de Generaal, na de geboorte van het derde kindeke, een punt achter zijn rentenieren zette en almeteens begon te werken.
Ja, hij werkte. Hij kocht een paardje en een sjees, laadde er van den vijfjarigen sigaren-overvloed uit zijn achterhuis in en reed er mee den buiten op naar pastoors, notarissen, brouwers en andere dorpsnotabelen om er op die manier toch wat te verkoopen en zaad in 't bakske te krijgen.
't Was tijd, hoog tijd dat hij uit zijn kot kwam, want 't bleef niet bij die eerste drie. De schipper kwam er nog, jaar op jaar bijkans, en dat nog zes keeren achter malkander, en 't was wel betooverd, maar iederen keer weeral met een meiske als-'t-u-blieft.
In den beginne was 't een raadsel geweest, hoe hij zijn bestaan bolwerkte, doch nu werd het een mysterie! Al die kinderen die almaardoor grooter en grooter wer-