een morgen droeg Pastoor Cosijns hem de laatste H. Sacramenten en 't gerucht ging dat hij den avond niet meer halen zou.
Doch zie, dienzelfden achternoen, zonder dat iemand hem had zien verschijnen, zat hij toch weer in zijn glazen huizeken, bleek weliswaar maar toch heelemaal proper in fasjet, en las er zijn kranten. En na die lectuur lei hij zijn hoofd achterover en precies lijk anders op dat uur nam hij er zijn dutje.
Lijk een vuurke liep het door de stad en velen die 't hoorden haastten zich naar de Groote Markt om te zien.
‘Da's sterk!’ zegden ze. ‘Da's dezen morgen bediend en nu zit hij daar weer. Zelfs de Dood houdt hij voor den aap. Daar moet ge echtig Generaal voor zijn!’
En geprikkeld, vergaten ze hun werk en bleven bijeengetroepeld staan kijken, om hem te zien ontwaken, terwijl ze nog eens zijn heel leven ophaalden.
Maar neen, dat kregen ze nu eens niet te zien. In de plaats daarvan verscheen er almeteens zijn vrouw die zich over hem boog, hem aandachtig bekeek ea daarop, met een schok, naar achter vluchtte. Seffens kwam ze terug, omringd van heur drie meiden, die even keken en sito ook wegliepen, naar beneden, naar boven en met veel geraas de rolluiken neerlieten van het heele huis.
‘Hij 's dood!’ zuchtten de menschen die het zagen en ze rilden van 't verschieten...
- - - - - - - - - -
Vier dagen later werd hij begraven, de Generaal. Een uitvaart als voor een koning, met twee muzieken