precies of hij zat met zijn gedachten op een weer waar hij maar niet doorheen kon. En wie wist wat dat nog verder worden zou als hij zich bewust werd wat voor noodlot boven zijn familie had gehangen en misschien ook boven hem hing.
Want daar was geen twijfel aan, een stom, niet te ontkomen noodlot was het wel geweest, iets veel sterker dan hun menschelijke wil, dat zijn overgrootvader, zijn grootvader en diens drie broers, en ook zijn eigen vader, eens dat ze in volle leven waren gekomen, zoo aan 't piekeren bracht over 't een of ander, dat ze op een zeker oogenblik naar een zeel grepen om, elk op een eigen fantastische manier, hun leven af te stroppen.
Madammeke Appelmans was geniaal geweest toen ze, na 't verdwijnen van heur man, heur uitstalkasten vol kapstokken liet timmeren. En toen Felix later per ongeluk eens hoorde van dien naam van ‘d'Hangerkes’, had ze hem gemakkelijk kunnen verschalken alzoo.
‘Och, manneke-lief,’ zei ze, ‘dat komt door ons etalagie, ziet-ge. Alles hángt bij ons. Da's daardoor. Trek u daar niets van aan!’
Hij had er zich niets van aangetrokken verder, en als hij weer eens dien naam hoorde, had hij gelachen en het hoofd eens geschud.
Iedereen hoopte van harte dat hij 't kon blijven doen. Misschien ontsprong hij alzoo den greep van 't noodlot en zou er een dik, dik punt kunnen gesteld worden achter die rij van Appelmanssche griezeligheden, die telkens de kleine stad danig in beroering brachten.
Maar ja, hoe gaat het soms in 't leven, al wordt er