Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Gasten in het huis ten halven (1932)

Informatie terzijde

Titelpagina van Gasten in het huis ten halven
Afbeelding van Gasten in het huis ten halvenToon afbeelding van titelpagina van Gasten in het huis ten halven

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.03 MB)

Scans (14.47 MB)

ebook (3.35 MB)

XML (0.20 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Gasten in het huis ten halven

(1932)–Antoon Thiry–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

III.

En waarlijk, 't was zoo, hij vond die!

't Duurde wel wat lang, een jaar of drie, vier zelfs, maar daarvoor kreeg hij dan ook de lochtste onder de lochten!

't Was 't eenig kind van een schatrijk-geworden aannemer buiten de Leuvensche Poort, een slank en lenig ding, bruin van vel en ravenzwart van haar, dat met heur lonkskes en lachjes heel de jonkheid van de kleine stad zoo zot maakte als tielebus. Heur vader verwende heur 't en kon niet meer, en van als ze nog maar van iets begon te droomen dan was 't er al. 't Duurste en chikste kleedsel was amper goed genoeg, ze had juweelen om er tien koningin mee te maken, en zelfs bezat ze een paard, een glanzend vinnig beest, om amazone mee te spelen. Geen feestje, geen bal werd er gegeven of ze was er bij, klonk mee en rookte sigaretten, lachte en danste mede tot diep in den nacht, en 's morgens, als de anderen nog volop hun roes lagen uit te slapen, was zij alweer te been en draafde op heur klepper den buiten af.

Iedereen, zelfs de meest serieuze jongens, aspirantsteunpilaren voor de strakke, glimlachlooze deftigheid

[pagina 79]
[p. 79]

van morgen, reuzelden achter haar als dol, zelfs vreemden uit Antwerpen en Mechelen kwamen er op af. En zij liet ze komen, hoe meer hoe liever leek het wel, stak naar allemaal heur beringde handen uit, koketeerde met den een zoowel als met den anderen, om dan ten leste van 't spet ‘top’ te roepen naar den diene van d'Hangerkes.

Want, 't spreekt wel vanzelf, ook hij was bij die reuzelaars en nogal wel bij de felsten van de eerste rij.

Heel de stad viel bijkans achterover van 't verschieten. ‘Met dat Hangerke! Als zij zooveel beters kan krijgen! Ze is vast en zeker zot geworden!’ meenden de menschen.

En al vloekte en raasde de vader, die voor zijn kind op zijn minst zoo iets als een baron of een miljonnair had gedroomd, nog zóó hard, al vertelde hij heur in 't lang en in 't breed heel de terrieble geschiedenis van d'Hangerkes, ze trok zij eens heur schouders op voor hem en ging in de kamer er nevens een lieke zingen.

Op vier weken tijd was het alles bedisseld en beklonken en zat dat jong, zot koppel getrouwd en wel in het schoone, witte burgershuis vlak nevens ‘Het Schaap’ op de Groote Markt. Fijn dat ze 't daar hadden! Als voor koningskinderen zoo was het er gemeubeld, en alles wat de moeilijkste mensch maar kon verzinnen om 't goed en gemakkelijk te hebben was er samengebracht!

Doch wie daarom, lijk Madammeke Appelmans, nu dacht dat er wel stilaan aan het geloop van die twee een eind zou komen, sloeg er toch danig naast. Ze begonnen zij nu eerst voorgoed!

's Morgens en 's achtemoens was Felix nog wel bij

[pagina 80]
[p. 80]

zijn moeder in den winkel en hielp er trouw, zooals vroeger, de madams en juffrouwen die er om hun handwerkjes kwamen. Maar eens vier uur geslagen op het torentje van 't stadhuis, zei hij: salu, aan 't Schaap en wipte weg naar huis, om even later, opgejoerd en geparfumeerd, met zijn locht en lachend ding aan den arm, al liekens hommelend, op te stappen naar 't station en te samen in Antwerpen of Brussel hun avondplezier gaan te zoeken.

De menschen uit de kleine stad schudden bedenkelijk hun hoofd.

‘Langs een kant hebben ze gelijk,’ zegden ze. ‘Wie 't lang heeft, laat het lang hangen natuurlijk. Maar dees is toch al te hevig! Als daar de klad tusschen komt, ai mij, da' zal zoo geen kleinen slag geven!’ En ze schampten en schimpten op dat zot koppel zooveel ze konden, wisten er dit en dat en wat alles niet van te vertellen, en zaten binstdien gespitst te wachten op die klad en dien slag.

Curieus was het wel, hoe meer er over het paar werd gelameerd, hoe meer vrouwvolk, grijze madams zoowel als jonge blagen, er in 't Schaap zijn inkoopen ging doen. En dat natuurlijk altijd dan zoo tegen den twaalven aan of 's achternoens als Felix er met zijn lachskens en zijn kluchten achter den toog mee doende was.

En omgekeerd ook, als de twee zich zoo per abuis nog eens lieten zien op een komedie of een feest in de stad zelf, draaide er sito nog meer mansvolk rond het plezante, gichelend vrouwke dan 't ooit te voren het geval was geweest.

Maar van een klad was er daarom nog geen sprake.

[pagina 81]
[p. 81]

Verre van daar. 't Leek wel of ze nog zotter en zotter werden naar elkaar. Als men den eenen buiten zag was de andere er persee bij, en altijd waren ze even vast en spannend gearmd, met een lach op 't gezicht, een lieke in den mond en locht wippend van stap als een dans bijna. Zelfs, in plaats van met den laatsten trein terug te komen, zooals ze tot dan toe waren gewoon geweest, bleven ze hoe langer hoe meer al eens een nachtje over en weldra ging er geen Zondag meer voorbij of van 's Zaterdags tot 's Maandags morgens waren ze de pijp uit.

Madammeke Appelmans, die zoo bij toeval iets had gehoord over die ‘klad’, stoefte toen geen klein beetje tegen haar klanten over heur zoon en heur schoondochter.

‘Da's wat anders dan ze verwacht hadden, he?’ spotte ze fier. ‘Zie, zoo goed als die twee malkander verstaan, da' bestaat in den heelen wereld niet! En heb geen nood, 't zal zoo gauw niet slijten ook niet. Amour toujours, dat blijft hun leus!’ Niet éénen keer zei ze dat, maar honderde keeren herhaalde ze 't aan al wie 't hooren wilde. Zelfs tegen heur kat was ze er over bezig. Heur heel gezicht stond op 't laatst naar dat flauwe: amour toujours.

En wat konden de menschen anders doen dan het gelooven? Ze zagen het immers vóór hun oogen dat het honingske-tot op-den-bodem was en bleef tusschen die twee!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken