Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het taal- en dichtlievend genootschap 'Kunst wordt door arbeid verkreegen' te Leiden, 1766-1800 (1983)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het taal- en dichtlievend genootschap 'Kunst wordt door arbeid verkreegen' te Leiden, 1766-1800
Afbeelding van Het taal- en dichtlievend genootschap 'Kunst wordt door arbeid verkreegen' te Leiden, 1766-1800Toon afbeelding van titelpagina van Het taal- en dichtlievend genootschap 'Kunst wordt door arbeid verkreegen' te Leiden, 1766-1800

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.57 MB)

XML (0.37 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

studie
100 artikelen/achttiende eeuw


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het taal- en dichtlievend genootschap 'Kunst wordt door arbeid verkreegen' te Leiden, 1766-1800

(1983)–Bert Thobokholt–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 67]
[p. 67]

Hoofdstuk 5. Ledenbestand

Dankzij het voorhanden zijn van naamlijsten van de leden van het genootschap (met o.a. de data van in- en uittreden, en vaak ook de vermelding van het beroep en de woonplaats)Ga naar eind1, en van de handelingen van de jaarlijkse vergaderingen (met vermelding van de aanwezige leden), is het mogelijk wat nader in te gaan op het ledenbestand van KWDAV. Hoeveel leden zijn er geweest? Hoe was de opkomst op de vergaderingen? Wat was het beroep van die leden? Waar woonden ze? Met deze en soortgelijke vragen wil ik me in dit hoofdstuk bezighouden. Ik zal hierbij regelmatig verwijzen naar Bijlage B. Ledenregister en Bijlage C. Grafiek ledenaantallen.Ga naar eind2

5.1 Aantal leden

De ledenlijsten lopen van 1773 t/m 1794. Bijlage C. Grafiek ledenaantallen geeft in grafiekvorm weer hoeveel mensen er in die periode per jaar lid van het genootschap waren (bovenste lijn). Van 6 leden in 1766 en 26 leden in 1770Ga naar eind3 steeg het aantal leden naar 71 in 1773. En met uitzondering van de jaren 1785-1788 bleef het aantal leden gestaag toenemen tot aan 170 in het topjaar 1791.

Het aantal leden dat de jaarlijkse vergaderingen bezocht (de onderste lijn in de grafiek) lag uiteraard een stuk lager. Het schommelde zo rond de 50. Natuurlijk hing de omvang van dit bezoek ten dele af van het totaal aantal leden dat er in het betreffende jaar lid was.

Met betrekking tot het vergaderingenbezoek - het gaat hier uitsluitend om de jaarlijkse vergaderingen - is er in 1783 een knik naar beneden te constateren. In het hoofdstuk over de geschiedenis van het genootschapGa naar eind4 is reeds duidelijk gemaakt dat dit de periode is waarin een aantal leden op grond van politieke meningsverschillen de vergaderingen niet meer bezocht.

Een tweede en veel sterkere teruggang, zowel wat betreft het vergaderingen-bezoek als wat betreft het totaal aantal leden, is te zien voor de jaren 1785-1788. Ook hier lagen voor een deel politieke omstandigheden aan ten grondslag. De omwenteling van 1787 had immers een enorme en bijna fatale uitwerking op de gang van zaken binnen het genootschap.Ga naar eind5 Opvallend is daarom hoe snel KWDAV zich herstelde. Het aantal leden nam weer vlot toe, was in 1789 al op het oude peil,

[pagina 68]
[p. 68]

en schoot vervolgens door naar recordhoogte in 1791. Hier doet zich het op het eerste gezicht opmerkelijke feit voor, dat het genootschap goed draaide op momenten dat het de leden politiek gezien niet erg voor de wind ging. Men had blijkbaar alle tijd en animo om zich met de letteren bezig te houden. Toen in 1795 de politieke situatie volledig was veranderd, en veel leden overheidsfuncties bekleedden, was het dan ook spoedig met het zelfstandige bestaan van het genootschap gedaan.

De genoemde cijfers laten zich per ledentype nog wat nader specificeren. Het aantal hoofdleden varieerde van 7 tot 9, allen immer aanwezig op de jaarlijkse vergaderingen. Het aantal medeleden bedroeg over het algemeen ongeveer de helft van het aantal honoraire leden. Deze laatste groep was veruit in de meerderheid, ook tijdens de vergaderingen. Als illustratie geef ik de getallen van de uitgebreid beschreven vergadering van 1775. Aanwezig waren 2 beschermheren, 7 hoofdleden, 4 medebestuurders, 11 medeleden en 26 honoraire leden (totaal: 49). Lid waren dat jaar 4 beschermheren, 7 hoofdleden, 4 medebestuurders, 25 medeleden en 58 honoraire leden (totaal: 98).

Gedurende zijn gehele bestaan heeft KWDAV in totaal 20 hoofdleden, 115 medeleden en 210 honoraire leden gekend, samen 345 leden.Ga naar eind6 Er moet dus een tamelijk groot verloop zijn geweest, niet iedereen bleef erg lang lid. Dit werd m.i. mede veroorzaakt door het grote contingent studenten onder de leden.Ga naar eind7 Een nadere beschouwing leert, dat velen van hen maar zo'n 3 tot 7 jaar lid bleven. Blijkbaar was de liefde voor de letteren ook weer niet zo groot, dat men na het verlaten van de universiteitsstad het genootschap trouw bleef.

In Bijlage B. Ledenregister staat o.a. vermeld hoeveel KWDAVleden tevens lid waren van andere dichtgenootschappen. Voor zover bekend waren dat er 63.Ga naar eind8 49 mensen waren lid van KSGV, 15 van Studium Scientiarium Genetrix, 11 van de Maatschappij der Nederlandsche letterkunde en 6 van Dulces ante omnia musae.

5.2 Sociale geledingGa naar eind9

Gezien de kosten die aan het lidmaatschap waren verbonden en de eisen die het genootschap stelde, zal het duidelijk zijn dat de Leidse dichtgenootschappers een selecte groep uit de bevolking vormden. Van de in totaal 345 leden waren er 46 student, 23 advocaat, 21 predikant, 14 kaptein of luitenant bij de schutterijGa naar eind10, 12 lid van de raadGa naar eind11, 12 koopman, 11 schout, 11 leraar van de Remonstranten of Doopsgezinden, 10 arts, 7 rector van Latijnsche scholen, 6 secretaris, 5 hoogleraar, 4 notaris, 4 kostschoolhouder, 4 commis, 3 kunstschilder, 2 burgemeester, 2 organist en 2 boekhandelaar. Gegoede en geletterde burgers, zoals

[pagina 69]
[p. 69]

te verwachten was, met daaronder opvallend veel studenten en advocaten.Ga naar eind12

Eén keer wordt er melding van gemaakt dat er een ‘Katwijker Ambagtsman [...] Cornelis van den Berg, Smit te Katwijk aan Zee’ een gedicht maakte dat in de smaak van het genootschap viel. Dit gedicht, met als titel Eenzaeme Wandeling, werd door één van de leden voorgelezen op de maandelijkse vergadering van februari 1790, en er kwam zoveel ‘dichterlijke genie’ naar voren, dat men besloot de maker ervan als blijk van aanmoediging een compleet exemplaar van de - op dat moment 7-delige - Tael- en dichtlievende oefeningen te zenden, met daarbij een begeleidende brief.Ga naar eind13 Maar over een eventuele uitnodiging tot het lidmaatschap van KWDAV wordt nergens gerept.

Het genootschapsleven was vrijwel uitsluitend een mannenaangelegenheid.Ga naar eind14 KWDAV slaat in dat opzicht, gezien de maatschappelijke verhoudingen van die tijd en gezien ook het aantal dichtende vrouwen in de tweede helft van de achttiende eeuw, niet eens zo'n slecht figuur: in totaal 9 dichteressen zijn lid geweest.Ga naar eind15 Zonder uitzondering waren zij honoraire leden; drie van hen waren van adel. Twee vrouwen waren eens gecommitteerde. Anna van der Aar de Sterke in 1778, Maria Petronella Elter in 1793 en 1794. Zo rond 1790 ontstond er blijkbaar een wat meer tolerante houding ten aanzien van dichtende vrouwen in het genootschap. Maria Petronella Elter bezocht de jaarlijkse vergaderingen van 1790 en 1794, en volgens vermeldingen in de verslagen van diverse jaarlijkse vergaderingen moeten Adriana van Overstraeten in 1793 en Petronella Moens in 1792, 1793 en 1794 gedichten hebben voorgedragen op maandelijkse vergaderingen.Ga naar eind16 Ik heb overigens geen directe verklaring voor de geringe rol van de vrouw bij KWDAV, d.w.z. geen verklaring vanuit de interne organisatie. Er was geen wet die het bezoek van vrouwen verbood; er is dus mogelijk sprake geweest van een ongeschreven regel, een gewoonte.Ga naar eind17

Echtgenotes van leden, als zijnde niet-leden, hadden geen toegang. In 1791 kwam het bijna zo ver dat men een genootschapsaangelegenheid kon bijwonen. Voor de vijfentwintigjarige viering van het bestaan van het genootschap was men bereid een uitzondering te maken, en had men ‘het voorrecht, om bij de eerste [te weten de plechtige vergadering van het feest] eene Dame met zich te mogen brengen’. Het wetsartikel dat dit verbood werd hiervoor tijdelijk ongeldig verklaard. Het feest zou ƒ14,- per persoon gaan kosten, voor middagmaaltijd en vergadering, en met 70 deelnemers was men uit kosten.Ga naar eind18 Maar dit aantal werd niet gehaald en het feest ging niet door. Er werd nu alleen een feestelijke vergadering, zonder echtgenotes, aan het jubileum gewijd.Ga naar eind19 Pas in 1794 krijgen ze een keer toegang tot een genootschapsgebeurtenis. Het lid Jacob Kantelaer hield in de Doopsgezinde kerk een speciale redevoering naar aanleiding van het overlijden van beschermheer Hendrik Schultens. Echtgenotes hadden ook toegang.Ga naar eind20

[pagina 70]
[p. 70]

5.3 Geografische spreiding

Van de 20 hoofdleden die het genootschap heeft gehad, kwamen er tenminste 13 uit Leiden en 1 van daarbuitenGa naar eind21; van 6 is de plaats van herkomst onbekend.Ga naar eind22 Gezien de vele activiteiten die zij moesten ontplooien, lijkt het vanzelfsprekend dat de meeste van hen hun domicilie dichtbij de vergaderzaal, binnen Leiden, hadden.

Medeleden werden geacht regelmatig de vergaderingen te bezoeken. Toch kwamen tenminste 61 van hen van buiten de stad Leiden, tegen slechts 38 van daarbinnen; van 16 is het onbekend. Op de jaarlijkse vergaderingen was hun opkomst dan ook niet erg hoog. Door de bank genomen waren er daar zo'n 12 tot 13 medeleden aanwezig.

Bij de honoraire leden is de verhouding anders. Van de in totaal 210 honoraire leden kwamen er tenminste 124 uit Leiden en 85 van daarbuiten; van 1 van hen is de woonplaats mij onbekend. Hun opkomst op de jaarlijkse vergaderingen lag dan ook een stuk hoger. Over het algemeen bedroeg hun aantal daar zo'n 25 tot 30 leden.

Logischerwijze kwam het merendeel van de bezoekers aan de jaarlijkse vergaderingen uit de stad Leiden. Om nog eens de vergadering van 1775 als voorbeeld te nemen: van de 49 kwamen er 13 van buiten de stad.

De meerderheid van de buiten Leiden woonachtige leden kwam uit de andere grote steden: Den Haag, Rotterdam, Amsterdam, in veel mindere mate Delft en Utrecht, een paar keer Zwolle. Verder uit wat kleinere plaatsjes in de omgeving van Leiden, zoals Katwijk en Noordwijk, zij het niet veel. Ver afgelegen plaatsen waren uitzonderingen: Groningen (2), Gent (1) en Parijs (1). Toch blijkt hieruit duidelijk dat een groot dichtgenootschap als het Leidse faam maakte tot ver buiten zijn stadgrenzen. Het had nationale allure.Ga naar eind23

eind1
Zie voor de preciese beschrijving van deze bronnen Bijlage B. Ledenregister, p.
eind2
Ik zal me met name bezighouden met de door mij uit het materiaal gehaafde cijfers, veel minder met het geven van verklaringen daarvoor. Daartoe acht ik mij niet bevoegd en nog minder competent. Ik zal alleen dan commentaar leveren, wanneer dat commentaar wel erg evident is. Vgl. de Jonge en Mijnhardt, p. 5: ‘Wanneer men het genootschap niet alleen inhoudelijk wil bestuderen maar tevens aandacht wil besteden aan vragen omtrent het sociale draagvlak van de in het genootschap aangehangen opvattingen, de plaats van het genootschap in de sociale hiërarchie van een stad of regio of de sociale plaatsbepaling van het genootschap temidden van de andere genootschappen, is een prosopografische aanpak noodzakelijk. Omdat een sociale stratificatie voor de achttiende eeuw ontbreekt en voor de negentiende eeuw slechts impressionistische overzichten of locale studies beschikbaar zijn, betreedt men hier noodgedwongen een terrein vol voetangels en klemmen.’ Het zal duidelijk zijn dat ik zover in het geheel niet gegaan ben. Aan de andere kant waren er uit het materiaal wel zoveel gegevens te halen, dat ik het opnemen van dit hoofdstuk in deze uitgave gerechtvaardigd vind.

eind3
Zie het hoofdstuk over de geschiedenis van het genootschap, par. 2.1 1766-1773, p. 16.
eind4
Zie par. 2.2 1773-1787, p. 19-20.
eind5
Zie par. 2.2 1773-1787, p. 20.
eind6
Zie voor deze en de volgende gegevens ook Bijlage B. Ledenregister, p. 143-181.
eind7
Zeker 46 leden waren student (op het moment dat ze het lidmaatschap aanvaardden). Zie par. 5.2 Sociale geleding, p. 68-69.
eind8
De bronnen hiervoor waren:
- De vermelding van het lidmaatschap van een ander genootschap in de ledenlijsten van KWDAV. Na 1781 wordt dit echter niet meer vermeld.
- Het register van leden van dichtgenootschappen, zoals dat is opgebouwd in de eerste fase van het onderzoek van Kloek e.a. Dit register is verre van compleet.
Kortom: Er kunnen, en er zullen vermoedelijk ook, nogal wat meer KWDAVleden lid geweest zijn van een ander genootschap dan dat ik opgeef; nooit minder.

eind9
Ook bij deze paragraaf heb ik vrijwel uitsluitend gebruik gemaakt van gegevens zoals die naar voren kwamen uit de ledenlijsten. Voor wie dit een wel erg gemakzuchtige wijze van onderzoek plegen vindt, geef ik als voorzichtig excuus het volgende citaat (de Jonge en Mijnhardt, p. 5-6): ‘Hoewel het voor de hand zou liggen voor deze vragenlijst [te weten de standaardvragenlijst voor de ledengegevens] aansluiting te zoeken bij het onlangs gepresenteerde “aangekleed genealogisch kader” van de Leidse werkgroep “Elites”, dat als leidraad moet dienen voor het Nederlandse patriciaatsonderzoek, blijkt dit voor gebruik in het genootschapsonderzoek niet of nauwelijks geschikt. In de eerste plaats heeft het ledenbestand van de diverse genootschappen een sociaal veel heterogener karakter dan de ondanks alles homogene regentengroep. In de tweede plaats kan voor vele genootschappen weliswaar veel biografisch en genealogisch materiaal worden achterhaald via de gebruikelijke biografische woordenboeken en de omvangrijke genealogische literatuur, maar met name voor de leden van de locale genootschappen zoekt men hier vaak tevergeefs. Tenslotte is, gegeven het feit dat genootschapsleden uit verschillende plaatsen met een verschillende sociaal-economische structuur afkomstig zijn en bovendien vaak niet tot de maatschappelijke top behoren, het onderzoek naar welstand (via belastingen, vermogens, notariële en weeskamerarchieven) nog hachelijker en tijdrovender dan het gewoonlijk al is.’
eind10
Alleen honoraire leden.
eind11
Alleen honoraire leden.
eind12
Hierbij moet goed bedacht worden dat ik uit ben gegaan van het beroep op het moment van toetreden. Wijzigingen daarin zijn niet opgenomen. Er is daarom dan ook sprake van een niet geheel exacte momentopname.
eind13
Bron voor deze alinea: Handelingen 1790, p. 8.
eind14
Vgl.van den Berg, p. 153: ‘Op welk type leden men ook mikt, in één opzicht trekken de open en gesloten gezelschappen één lijn: vrouwen zijn als lid vrijwel nooit welkom.39 In dit opzicht vormen de letterkundige genootschappen een typische mannenmaatschappij. Toegelaten tot sommige openbare vergaderingen of dameslezingen, onmisbaar bij festiviteiten, worden zij als werkend lid geweerd en staat geen bestuursfunctie voor hen open.
Voer voor feministes en andere belangstellenden vormen de talloze uitlatingen aan het adres van de vrouw, waarin zij bedolven onder verbale blijken van respect, genootschappelijk buiten (het) spel worden gezet.’ Noot 39, p. 170 luidt: ‘Hier en daar komt men gegevens tegen over vrouwen die hun gedichten konden voorlezen in genootschapsbijeenkomsten. Het blijven echter uitzonderingen die de algemene regel bevestigen.’
eind15
In volgorde van binnenkomst: Jonkvrouw Anna van der Aar de Sterke (1774), Jonkvrouw Juliana Cornelia de Lannoy (1778), Clara Jacoba Porjeere (1780). Clara Feyoena Baronesse van Raesfelt geb. Sytzema (1781), Suzanne Olympe l'Ange (later: Stoppelaar)(1784), Margaretha Geertruida van der Werken wed. Decambon (1784), Adriana van Overstraeten (1789), Maria Petronella Elter geb. Woesthoven (1789), Petronella Moens (1789).
eind16
Dit komt naar voren uit de Handelingen van die respectievelijke jaren.
eind17
Bij KSGV, dat eveneens enkele vrouwen onder zijn leden telde, duurde het tot 1807 eer een vrouw de vergadering binnentrad. Zie: Höweler, p. 119.
J.C. de Lannoy toonde zich overigens tevreden over de houding van het Leidse genootschap ten opzichte van de vrouwen. Nadat haar is toegestaan om haar prijsverzen ook zelf te publiceren (zie ook het hoofdstuk over de organisatie van het genootschap, par. 3.6 Prijsvragen, noot 45, p.122), laat ze zich in het dankgedicht op dichterlijk optimistische wijze uit over de situatie van vrouwen in genootschappen (J.C. de Lannoy, Dichtkundige werken. Leyden, 1780. Gedicht (Dankzegging aan de heeren bestuurderen der maatschappij van taal en dichtkunde te Leyden) op p. 49-54; fragment op p. 53):
 
‘En welk Genootschap ook in ons Gewest besta,
 
Hunne eerste zorg zal zijn de Dames te vereëren.
 
Ons goed humeur zal 't zoet der Maatschappij vermeeren,
 
't Zal alles beter gaan, en Neêrland krijgt gewis,
 
Een nieuwen graad van roem door deez gebeurtenis.’
eind18
Bron: gedrukte brief d.d. 7 augustus 1791, te vinden in de Handelingen II.
eind19
Bron: gedrukte brief d.d. 10 october 1791, te vinden in de Handelingen II.
eind20
Bron: een losse gedrukte uitnodiging voor deze redevoering in de Handelingen 1794.
eind21
Nieuwveen, een plaatsje dat grofweg ligt in het midden van de driehoek Utrecht, Amsterdam, Leiden.
eind22
Op de ledenlijst staat dan geen woonplaats vermeld. Soms wist ik uit andere bronnen de woonplaats van een aantal leden toch (die heb ik hier, noch in het ledenregister opgenomen). Daaruit kwam naar voren dat de vermelding van de woonplaats in de ledenlijsten alleendan werd weggelaten als het Leiden betrof. Het ligt dan ook voor de hand om voor de onbekende woonplaatsen in gedachten Leiden in te vullen. Het aantal woonplaatsen waar ik via andere bronnen toch op de hoogte ben, is echter veel te gering om hier verantwoord een algemeen geldende regel van te maken.
eind23
Immers, 158 van de 345 leden kwamen van buiten de stad Leiden, dat is bijna 44%.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

auteurs

  • over Cornelis van Hoogeveen Jr.

  • over Rhijnvis Feith

  • over J. le Francq van Berkhey

  • over Juliana Cornelia de Lannoy

  • over Gerrit Brender à Brandis

  • over Pieter Vreede

  • over Jan de Kruyff jr.

  • over Adrianus van Royen

  • over Dirk Erkelens

  • over Petrus Johannes Kasteleijn


organisaties

  • over Kunst wordt door arbeid verkreegen


plaatsen

  • over Leiden