| |
| |
| |
Anna Brahe Bom
Wat weten we van Anna Brahe Bom?
Weinig, mijn kind, heel weinig.
Wat weten we van Anna Brahe Bom?
Wei, Anna Brahe Bom ging dood.
Ze stierf op een dinsdag - -
Om te beginnen klom Anna Brahe Bom de trap naar de zolder op. Zigzaggend. Haar lange zandharen sliertten voor haar ogen en raakten in haar wimpers verstrikt. Halverwege liet één van de wimpers los en bleef als een strikje in haar haren kleven. Ze heeft zich dus nog eerst opgemaakt.
Anna Brahe Bom had gemakkelijk kunnen struikelen, een gat in haar hoofd kunnen vallen tegen de paraplubak met de vier koperen drakenkopjes. Er zijn vaker ongelukken gebeurd op die zoldertrap met de twee gevaarlijke bochten, waar de treden zich verdringen om een plekje. Onmogelijk om daar horizontaal een doodskist doorheen te manoeuvreren. Zelfs voor de meest doorgewinterde dragers een heidens karwei. Nee meneer, wij hebben heel wat meegemaakt in ons leven, maar zulke bochten, herinner je je nog die man die helemaal niet wijlen was, nee meneer, zulke bochten doen je waarachtig de das om, daar worden mensen zoals wij en mijn kollega wanhopig van, dan denken wij wel eens, wat heeft het voor nut, meneer, onze opleiding, onze ervaring, onze vakbekwaamheid, zolang men trappen met zulke bochten durft te maken -
Ofschoon Anna Brahe Bom, terwijl ze zigzaggend de zoldertrap opklom en ongeveer halverwege (kort nadat de wimper had losgelaten) een halsbrekende buiging maakte voor een zo te zien origineel schilderij, waarop een Oudhollandse boerderij, een knotwilg en twee heteroseksuele koeien langzaam wegzakten in het grauwe moerasland, voortdurend in het wilde weg naar de leuning greep, verloor ze de sleutel niet. De ring van de gratis sleutelhanger had ze om haar wijsvinger geschoven. Haar wijsvinger had blijkbaar precies de juiste dikte. De sleutel tikte alarmerend tegen het houtwerk. Eigenlijk had de hospita het moeten horen. Anna Brahe Bom hield er geen rekening mee dat het houtwerk pas geschilderd was en zij van iedere beschadiging bij verstek de schuld zou krijgen.
| |
| |
Later draaide ze met dezelfde sleutel de zolderdeur van binnen uit op slot. Het toeval hielp een handje, de sleutel gleed zo maar zonder groene zeep over haar knokkel. Daarna gooide ze hem door het zolderraaampje naar buiten, naar beneden in het gazonnetje. Daar bleef de sleutel ongezien liggen blinken in de zon, totdat er een tekkel kwam aangelopen -
De deur zit op slot!
Ja, zei Peter kribbig en hij riep voor de derde keer: Anna, doe open die deur! Als je nou godverdorie niet opendoet...!.
De jonge agent krabde onder zijn pet.
We zouden de deur natuurlijk misschien kunnen forceren.
Maar daar was Pieter pertinent tegen. Misschien is het een flauwe grap van mijn vrouw.
De agent streelde nerveus zijn holster terwijl Pieter, nu voorzichtig en beschaafd op de deur klopte.
Een flauw grapje van Anna. Ze heeft wel vaker van die lollige buien. Ik zou u verhalen kunnen vertellen...
Maar was Pieter Brahe Bom daarom een groot schrijver?
Buurvrouwtje één hoog wilde geen hospita genoemd worden. Heeft u mevrouw gevonden, meneer Bom? informeerde ze bibberend, angorapoes in de benige armpjes.
Zij had de politie gewaarschuwd. Ja, ze had Anna Brahe Bom naar de zolder horen gaan. Hoe ze wist dat het Anna. Gekeken, hoorde iets tegen het houtwerk tikken. Dacht, wie vernielt mijn verf. Begrijpt u, agent, we hebben de boel pas geschilderd en dan. Zag dat het Anna, Ja, mevrouw Bom. Brahe Bom. Hoe laat? Nou eh, om een uur of twee of zo.
Dat kan onmogelijk, hapte Pieter fel. Om twee uur was ik nog thuis. Nog niet weg. En toen is Anna per se niet naar zolder gegaan. Dit wil ik onder ede verklaren. Als Anna toen wel naar zolder was gegaan.
Maar ik zei toch al dat ik me de tijd niet meer psies herinner, klaagde het buurvrouwtje. Ze boog zich zover als ze kon voorover om haar luie poes in de gelegenheid te stellen de poten een beetje te strekken.
De agent, een forse jonge kerel met gevoel voor humor, zonder uniform een mooie man met een gladde kin, maakte notities. Zwakte Pieters ‘onder ede’ wat af om hem niet in een lastig parket te brengen. Eventueel. Negeerde eerlijk de gebaren van het houterige buurvrouwtje die ongeveer moesten beduiden dat
| |
| |
meneer Bom waarschijnlijk wel weer dronken was geweest. Altijd dronken en nooit nuchter. Uiteraard. Keek tenslotte op zijn horloge, terwijl een pendule voor zijn neus hing. Alsof er verschillende tijden zijn. Vijf uur twintig. Zeventien uur twintig. Ongeveer. Hoe laat naar boven onbekend. Vermoedelijk omstreeks twee uur. Wat we zeker weten. Dat mevrouw Brahe Bom naar de zolder is gegaan en sindsdien niet naar beneden is gekomen. Dat de zolderdeur op slot zit. Dat mevrouw Brahe Bom de zolderdeur vermoedelijk van binnen uit op slot heeft gedraaid. Dat de sleutel nergens te vinden is, wat eventueel verklaard kan worden uit het feit, dat mevrouw Brahe Bom de zolderdeur van binnen uit op slot heeft gedraaid. Ik had een tweede sleutel, zeurde het buurvrouwtje dat haar poes niet uit het oog verloor, maar die hebben ze ook al kwijtgemaakt. Het was mijn zolder. En het waren mijn sleutels. Het waren allebei mijn sleutels. Ik heb ze alleen maar...
De agent stelde haar gerust.
Maakt u zich maar niet druk, mevrouwtje, u krijgt uw sleutel natuurlijk terug -
Wat weten we van Anna Brahe Bom?
Weinig, mijn kind, heel weinig.
Wat weten we van Anna Brahe Bom?
Wel, Anna Brahe Bom ging dood.
Ze stierf op een dinsdag,
het was haar allerflauwste grap,
terwijl haar schrijver en het gezag
samen gezellig een colaatje dronken - -
Pieter had de agent zijn woning binnengeloodst. Rotan en frisse zonlucht, een vleugje alkohol, geen wierook ofschoon wel kannibalenhoutsnijwerk, Chinese matting en een schommelstoel, een hoge wand vol literatuur, schrijvers die Pieter kon gebruiken, Kafka voor de konstrukties, Proust voor de herinneringen, Joyce voor de bewustzijnsstroom, Wolkers voor de kinderspelletjes, Robbe-Grillet in plaats van de werkelijkheid, een hele plank voor de seks.
Mijn God, zei de agent met oprecht ontzag, wat heeft u een verzameling boeken.
Pieter overreedde hem om even plaats te nemen. En naar hem te luisteren. Dit zat zo. Hij moest goed begrijpen. Anna Brahe
| |
| |
Bom was een vreselijk impulsief vrouwtje. Geen huismus, ha. Geen ijskast, ha. Nee. Wilt u wellicht een borrel, om van de schrik te bekomen? Bier heb ik helaas niet in huis.
De agent zocht haastig een gebaar.
Nee dank u, meneer Bom, pardon, meneer Brahe Bom.
Stophand, zoals hij een auto naar de stoeprand dirigeerde om de papieren, wieldoppen en inzittenden te kontroleren.
Maar een enkel onschuldig colaatje slaat u toch niet af?
Nou, vooruit dan maar, omdat het zo smoor is, lachte de agent innemend.
Tegen half acht waren ze dronken.
Pieter had de jonge vrouw van de agent die voortdurend in verwachting was al enkele keren resoluut weggewimpeld, zat bij de agent op de leuning en vertelde, vertelde nog altijd over Anna Brahe Bom. Onze huwelijksnacht in Saint-Tropez, agent, een klaarheldere blauwe maan, zacht tropenwindje fluistert lauw door de palmen, op de Mediterranee dobbert het silhouet van een fregat met volle zeilen, typisch Anna Brahe Bom, agent, op een terrasje onder ons open raam zingt een zwerver een weemoedig gitaarliedje...
Dat is schitterend, huilde de agent.
Ik pak Anna om haar volle heupen. Mals vlees. Zoen haar. Waar. Overal. Knoop haar bloes los.
En toen? vroeg de agent ademloos.
Rits haar jeans open.
En toen?
Natuurlijk had ze geen broekje aan. Haar zwarte triangel, plukje mos, vulkaantje. Ik greep haar, drukte haar harde borsten tegen de mijne -
Nee, Pieter, heeft Anna Brahe Bom gezegd. Mijn eer moet ik in elk geval verdedigen. Heeft Anna Brahe Bom gezegd. Ik wil mijn baby-doll aantrekken.
En als ze haar baby-doll aangetrokken heeft glipt ze tussen mijn vingers door, kreunde Pieter. Typisch Anna Brahe Bom.
Zijn handen kneedden een vrouwenfiguur van lucht. Ze rent het hotel uit, zoent de verbouwereerde zwerver op zijn baard, holt het strand op, pak me dan als je me krijgen kunt, alle mensen omkijken, de godganselijke boulevard stroomt vol, ik achtervolg haar tot tussen de rotsen, waar ze eindelijk haar enkel verzwikt -
U - u heeft een zeer levendig vrouwtje! galmde de agent met
| |
| |
net iets te veel nadruk. En zijn vlakke hand kletste op de zwarte broek die strak om bovenbeen en knie gespannen zat.
Ja, zei Pieter melancholisch, zeg dat wel.
Terwijl Anna Brahe Bom toen zeker al enige uren was overleden. Op de rommelzolder. Stootte ze meteen al haar scheenbeen tegen de doodskist van buurvrouwtje. Het mensje had hem voor een prik of een krats op de veiling gekocht, echt middeleeuws besneden, tijdgenoot van Albrecht Dürer, zei ze tijdens een bezichtiging. Anna zocht zich een weg tussen de oude spiralen, de naakte bedden, de salamanderkachel, de sinaasappelkratjes met haar kinderboeken, Abeltje en Pinkeltje, Monus, Pim Pandoer en Arendsoog. Willy van der Heide. Die las ze veel bever dan die slome meisjesboeken die Opoe Tet van de leeszaal haar altijd wilde aansmeren.
Anna Brahe Bom is een halve jongen, zei de buurt, wanneer ze met twee klapperpistolen achter de jongens aanjoeg. Anna Brahe Bom liep eeuwig in een vale spijkerbroek rond. Ze had iets gejaagds over zich. De manier waarop ze in Pieters gereedschapskist, een nutteloos geschenk, een stevig stuk touw zocht. Ze praatte in zichzelf. Veegde de kleffe haren uit haar plakkende gezicht. De verdwaalde wimper bleef als een hardnekkig stukje plakband aan haar vinger zitten. Anna wapperde met haar hand. En nou een haak. Waar vinden we een haak. Geen haak. Dan een spijker, waar vinden we een spijker. Geen spijker. Slappeling. Nooit heeft hij zijn spullen in orde, mislukkeling, mopperde ze. Zo kennen we Anna Brahe Bom niet. Ze trapte tegen de potkachel die het al een hele wereldoorlog had uitgehouden, wat de woede van Anna Brahe Bom alleen maar vergrootte, de kluns, dat kan meneer de dichter, drinken en luilakken -
Schuimpjes van teer, die op de houten vloer van de zolder lagen, naar binnen gedropen door de reten van het dak, brachten ineens haar blikken, die tot nog toe als dolgeworden schijnwerpers rondgedwaald hadden, tot stilstand. Misschien schrok ze zelfs van haar ontdekking, dat ze helemaal geen spijker en geen haak nodig zou hebben. Schuimpjes teer. Uit het dak. Ze keek omhoog. Ze had Pieters rotzooi niet eens nodig. Eén van de dwarsbalken sloot niet tegen het dak. Tussen de balk en het dak was een kier, een gleuf waar ze het stevige stuk touw gewoon door kon trekken. Om zich zonder enige moeite op de
| |
| |
klassieke manier op te hangen. Een stoeltje zoeken. Een lus maken. Haar rovertjesjeugd komt van pas. Op het stoeltje gaan staan. Hoofd in de lus steken. Stoeltje wegschoppen. Hopelijk nek breken. In elk geval langzaam stikken met een stevig stuk touw om de nek.
O Anna - mooie Anna Brahe Bom,
waarom deed jij zo zeldzaam dom?
De ventilator blies konstant zijn haar uit model. Dat ergerde Pieter, aangezien hij deze keer bijzonder veel aandacht aan zijn uiterlijk had besteed. Ieder plukje haar op de juiste plaats had gelegd. Met zijn gezicht tegen de spiegel. Ook op een afstand, kijkend door een boogje van vier vingers, om het resultaat met het ideaal te vergelijken. Men moest meteen kunnen zien. Niet dat hij ijdel was. Dat hij kunstenaar was. Schrijver.
Ik ben schrijver, zei Pieter.
Gefeliciteerd, antwoordde de uitgever. Een zware man met een zware sigaar. Kon er weinig aan doen dat hij naar Pieters begrippen stereotiep was. U bent dus schrijver als ik u goed begrepen heb?
Ik ben schrijver, herhaalde Pieter trots.
Daar had hij niet op gerekend. Dat de man er uitzag zoals hij zich hem had voorgesteld gaf hem zekerheid. Alleen had hij hem op de repetities een andere rol toegedacht. Alles behalve ironie. Pieter komt binnen. Pieter stelt zich voor. De uitgever wordt overdonderd, buigt als een verroest knipmes. Een eer, een hele grote eer. Hij bestelt koffie. Pieter heeft de sekretaresse, slachtoffer van een spoedkursus borstversteviging, afgescheept. Ze heeft hem willen laten wachten. Hij heeft haar een klap op haar achterste gegeven. Ik ben schrijver. Het Grote Opperhoofd is een allegorische figuur: de Vriendelijkheid. Pieter neemt niet plaats op de stoel die het Opperhoofd hem aanwijst. Gaat u titten. Obligaat dialoogje. De sekretaresse met wie hij niet naar bed zal gaan brengt koffie. Pieter grijnst, laat merken dat de kleur van de koffie hem niet aanstaat. De uitgever houdt het oortje van het witte kopje met de dikke randen beschaafd tussen duim en wijsvinger. Het schoteltje tien centimeter lager. Slakkenspoor van een koffievel.
U mag uw kopjes ook wel eens afwassen, zou Pieter met een superieur glimlachje gezegd hebben. Het schoteltje zakt. Het Opperhoofd verslikt zich. Midden op het toneel (met moderne
| |
| |
schilderijen die Pieter kwakzalverij zal noemen), open en bloot kruipt de Vriendelijkheid in het paarse kostuum van de Ontreddering. Hij sproeit koffie. Het pleit is beslecht.
En wat had u daarmee gezegd willen hebben? vroeg de uitgever. Dat u mij in uw stal mag opnemen.
Aha, kijk me daar eens, is dat even gezellig!
Dat het uitgever niet de juiste woorden vindt kan hem vergeven worden. Hij is geen schrijver. En wat heeft meneer dan zoal geschreven?
Pieter barstte in lachen uit, schaterde geaffekteerd, te schel voor de bandrekorder. De lach van een verliezer. Haha. U denkt toch zeker niet dat ik al mijn troeven uit handen geef. Haha. Dan zit ik straks met een natte broek en u strijkt de centen op. Nee meneer de uitgever, hier zit alles! Hier bewaar ik mijn meesterwerken! De grote synthese!
En Pieter B. Bom wees met zijn wijsvinger op zijn voorhoofd. De zwaargebouwde uitgever knoopte het bovenste knoopje van zijn overhemd los. Zakte eens behaaglijk onderuit. Nam uit de bovenste la van zijn bureau een speelgoedharkje en harkte het onkruid op zijn borst bij.
En zal ik u eens vertellen wat ik ben?
Godverdomme, vuile hufter! schold Pieter B. Bom.
Je moet niet vloeken, troostte Anna Brahe Bom.
Ik ga me daar een beetje mijn meesterwerken verpatsen, kankerde Pieter, ik ben geen Waterlooplein.
Hier, zei Anna.
En kroop op zijn lichaam. Bood hem haar borstplaten body aan. Stevig en lenig, katachtig, fabelachtige beheersing van de onderbuikspieren. Ze kon met haar lippen een potlood oppakken. Maar Pieter duwde haar ruw van zich af, op de grond, en liep geïrriteerd naar het raam.
Buiten, in het gazonnetje, waren een stuk of tien jongens juist in een gevecht gewikkeld met een kruising tussen viswijf en buldog, om een voetbal.
Zo is het vroeger ook gegaan, dacht Pieter.
Echt niet? vroeg Anna met een pruillipje. Ze lag bijzonder pornografisch op haar rug, tikte met haar blote voet tegen de schommelstoel.
Pieter stoof op.
Foeterde. Mopperde. Niet sentimenteel worden. Kankerde. Schold. Spuugde, verweet en beledigde. Anna Brahe Bom. Dacht
| |
| |
je heus dat ik daardoor inspiratie opdoe? Al die stomme verhalen, hoe jij in je blote kont het strand oprende -
O ja, lachte ze speels en naïef, en hoe hoe het spookschip in de haven eenentwintig saluutschoten afvuurde -
Mens, dat is geen inspiratie! Dat is mijn krachten verspillen! Dat is het!
Nou gots, pruilde Anna Brahe Bom beledigd, je mag ook wel een beetje om mij denken. Al ben je dan een groot schrijver. Ik ben een vrouw. En Kafka en Proest en Wolkers en Van het Reve...
Zouden we dus konstateren dat Anna Brahe Bom zich heeft
opgehangen waarschijnlijk om zeer verschillende redenen
zoals psychische fysische seksuele eko-
nomische redenen ook om haar echtgenoot in wie ze
onvoorwaardelijk geloofde - Pieter Brahe Bom,
om hem een story te geven
waar hij zich in zou kunnen leven: offer
Door in alle vier de punten een knoop te leggen maakte de jonge agent van een dienstzakdoek een parachuut die hij op Pieters hoofd liet neerdalen.
Pieter vouwde op zijn beurt van een oude krant een kaboutermuts. De koppen verkondigden het aftreden van de burgemeester. Pieter wist al niet meer waarheen met de muts. Zijn hoofd was hij kwijt. Het hemdje van de kapitein mislukte. Buurvrouwtje Prikkebeen kwam eens even door het sleutelgat gluren om te zien, wie daar toch zo laat op de avond zo'n heidense heibel maakten. Maar nog voordat ze de agent in beeld kreeg hoorde ze beneden haar angorapoes miauwen. In doodsnood.
Weet je, beste kerel, lalde Peter, ze zou zelfs in staat zijn om zich op te hangen. Voor mij. Om mij aan mijn story te helpen.
Wie? hikte de agent onwennig.
Mijn vrouw natuurlijk, wie godverdomme anders.
Jouw vrouw?
De agent hief het glas, staarde door het glas naar het peervormige hoofd van de schrijver.
Wie - is - joujouw vrouw? Is - jou vrouwouw - een lekkere - vrouw?
Mijn vrouw! schreeuwde Pieter en hij veegde met een originele
| |
| |
australische boemerang de hele vensterbank met vaasjes, snuisterijen en herinneringen schoon. Anna Brahe Bom is helemaal van mij! Anna Brahe Bom is de lekkerste vrouw van de hele wereld! Zou je fantastische verhalen kunnen vertellen. Het suikerriet ruist. De krekels tsjirpen mon amour. Ze hebben feestelijk de vlaggen uitgehangen. Een heel stadion vol toeschouwers, en wij liggen op de middenstip, de scheidsrechter fluit -
En Jane Mansfield dan? Een vage herinnering van ergens.
Ken wel wezen, ken wel wezen. Maar die is niet van mij. En Anna Brahe Bom is wel van mij. Een pracht van een landkaart. Als ik, luister kerel, als ik moet kiezen tussen Anna Brahe Bom en Jane - Jane Mansfield -
Plotseling argwaan. Zijn ogen puilden uit. Dreigende wenkbrauwen. Wacht jij eens even. Pieters hand greep tevergeefs naar de kraag van de agent.
Wacht jij eens even, vies vuil rotventje -
Vreemd hoe op bepaalde ogenblikken, wanneer je je al helemaal met een verpeste zomerdag hebt verzoend, toch nog een glimpje zon door het wolkendek kan breken. Bij wijze van spreken.
Vies vuil rotventje -
Pieter dreef hem uit zijn stoel, drong hem naar een hoek van de kamer, waaruit hij niet meer zou kunnen ontsnappen. Wil jij me met een dooie vrouw opschepen, vies vuil stinkventje, Jane Mansfield is dood, weet je dat wel -
Als een pier, knikte de agent sussend. Leidde zo Pieters aandacht af. Duwde hem met zijn ene hand van zich af, greep met zijn andere de originele australische boemerang van de vensterbank.
Hebben we wérkelijk medelijden (bijvoorbeeld met Anna Brahe Bom)?
Cynisme is de pil tegen sentimentaliteit.
(Pieter Brahe Bom)
Het kromme gepensioneerde mannetje, dat in opdracht van de gemeente met een oude versuikerde kolenschop en een augurkenblik aan een touwtje de hondehopen uit de plantsoenen en gazonnetjes moest verwijderen, voortdurend gekweld door aasvliegen die boven zijn gebogen lichaam hun rondjes draaiden, vond de volgende ochtend om ongeveer half twaalf onder de
| |
| |
drol van een - dit kon hij met een aan waarheid grenzende zekerheid bepalen - tekkel een yale-sleutel. Registered trademark. Made in Germany. Hij bestudeerde de sleutel aandachtig.
Het liep tegen half één toen hij bij buurvrouwtje aanbelde.
Aan de deur wordt niet gekocht, kefte het buurvrouwtje, alsof dat nu het elfde gebod was.
Ik wilde alleen maar, verdedigde de oude man met de trouwe blik zich dapper voor zijn leeftijd, deze sleutel afwassen. Heb ik hier in het gazon gevonden. Ik ben de drollenwipper. Heb deze sleutel in het gazon gevonden. Misschien is deze sleutel wel van iemand van hier. Omdat ik hem hier in het gazon gevonden heb, begrijp u wel.
Buurvrouwtje sloeg haar handen in elkaar van verbazing, die zo groot was, dat ze zelfs haar poes naar buiten liet ontsnappen. Maar dat is mijn zoldersleutel! Van de Brahe Boms!
Van de wat? vroeg het mannetje glazig. Zo leek hij enigszins op de krokettenman van Sonneveld.
Van de Brahe Boms.
Buurvrouwtje was ongewoon vriendelijk.
Meneer is schrijver. En mevrouw kierewiet. Heeft zich op zolder opgesloten.
Pieter kon dit slechts bevestigen. Inderdaad, zei hij, terwijl hij pijnlijk zijn hoofd betastte, als ik me niet vergis is dit de sleutel van de zolder. Alleen begrijp ik niet (een bewonderenswaardige gedachte onder deze omstandigheden) hoe u de sleutel van de zolder kunt hebben, terwijl Anna zich heeft opgesloten.
Laten we gaan kijken, stelde de agent voor, hij wist zich met zichzelf geen raad. En wilde het wonder nu eindelijk wel eens met eigen ogen aanschouwen. Na al die sterke verhalen.
Ze klommen met zijn vieren de zoldertrap op.
Gadsiedarrie, griezelde buurvrouwtje, wat moet dat blik met - viezigheid op mijn schone gang?
Anna Brahe Bom bungelde zachtjes heen en weer. De matige wind op deze weer smore zomerdag kwam uit het westen en het zolderraam stond nog open. Haar vale spijkerbroek had ze niet meer uit kunnen trappen, was op haar knieën blijven hangen. Het stevige stuk touw uit Pieters gereedschapskist had het gehouden, draaide nu op en af, zodat Anna Brahe Bom niet alleen heen en weer bungelde, maar tegelijkertijd ook nog een draaien- | |
| |
de beweging maakte.
Lieve God! riep het buurvrouwtje, dat als laatste boven was gearriveerd, als eerste.
Allemachtig, gaapte de jonge agent, geweldig onder de indruk, is dat nou Anna Brahe Bom?
amsterdam 1967
|
|