Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Roze Kate (1893)

Informatie terzijde

Titelpagina van Roze Kate
Afbeelding van Roze KateToon afbeelding van titelpagina van Roze Kate

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (11.09 MB)

Scans (58.40 MB)

ebook (11.44 MB)

XML (1.66 MB)

tekstbestand






Genre

drama

Subgenre

tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Roze Kate

(1893)–Nestor de Tière–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 144]
[p. 144]

Twee en twintigste hoofdstuk
Waarin de lezer vernemen zal welke gevaren de ridder verder te duchten had.

Het was de laatste dag van Mei.

Wat er, sedert de aankomst van ridder Ernest van Colmar, in den Gouden Anker gebeurde, zullen onze lezers weldra vernemen, evenals den loop der gebeurtenissen aan het aartshertogelijke Hof.

Wij volgen heden den jongen ridder, die, in feestkleedij gedost, rond het middaguur door de straten van het hooge gedeelte der stad voortkuierde en zich naar de Leuvensche poort begaf.

Zijne verschijning in deze alsdan afgelegene wijk baarde tamelijk veel opzien, want van Colmar had waarlijk een vorstelijk uitzicht, niet alleen door kleeding en opschik, maar vooral door zijne persoonlijkheid zelve; hij scheen, inderdaad een edelman van hoogen huize, ofschoon over zijn schoon, mannelijk gelaat een waas van innemende vriendelijkheid lag.

Wat dreef Ernest van Colmar hierheen?

Welke was de oorzaak, die hem meermaals het hoofd deed omwenden, als vreesde hij door iemand achtervolgd of bespied te worden?

[pagina 145]
[p. 145]

Hij was gekleed, als ging hij ten Hove, of, ten minste, als ging hij bezoek brengen aan eenen persoon van vorstelijken bloede.

En toch was er in deze volksbuurten geen, gelegenheid dergelijk bezoek te brengen, want de adel had zijn hoofdkwartier elders opgeslagen.

Wij zullen den lezer opmerkzaam maken op de samenkomst, die Ernest den dag van zijn vertrek uit het Bohemerskamp met Etna besproken had. Wij zullen hem herinneren dat die samenkomst zou plaats hebben bij de oude Leuvensche poort, waar de zonderlinge blonde schoone verklaard had, op dezen dag rond het middaguur te zullen voorbijwandelen.

Wellicht zal de lezer zich nu ook herinneren dat Ernest van Colmar, dienzelfden dag, eene tweede samenkomst bepaald had en deze voor 9 uren 's avonds was vastgesteld in de Warande, waar hij Satanaïs aantreffen zou.

Was het wel echt ridderlijk gehandeld die twee samenkomsten te hebben aanvaard? Was het voorzichtig zich heden daarheen te begeven? Was het als gevolg op den aandrang zijns harten dat hij de twee zonderlinge jonge meisjes wenschte terug te zien?

Ernest van Colmar stelde zich zelven die verschillende vragen, terwijl hij zich voortspoedde, en, ter zijner eere moet gezegd worden, dat hij dezelve in geweten gansch bevredigend kon beantwoorden.

Wat hem handelen deed, was eene drijfveer van het allergrootste belang.

Het Angelus klopte en verkondigde in heel den omtrek dat het middag was.

Op dit oogenblik bereikte de jonge ridder de poort.

De schildwachten werden afgelost en ongemerkt stapte van Colmar door tot op de vesting.

Geen der soldaten scheen acht op den schitterenden edelman te hebben geslagen.

Even ongemerkt als van Colmar stapte nu ook een struische boer de poort door.

Ernest van Colmar was links de vesting opgegaan.

De boer ging rechts.

Nauwelijks echter was hij een twintigtal stappen gevorderd, of hij bleef staan en keerde zich om. De poort voorbij, zag hij den ridder voortslentéren, nu eens staan blijvend, dan weer eens

[pagina 146]
[p. 146]

een paar stappen terug wandelend, om eindelijk zijnen gang te hernemen.

- Hij wacht iemand, dat is dus zeker, bromde de boer, maar wien? Wien? Die kerel brengt ons allen aan de galg als wij hem daartoe den tijd laten. Ik begrijp waarachtig niet, waarom Joris met hem zooveel complimenten maakt.

De boer, alzoo mompelend, volgde met den blik de minste beweging van Ernest van Colmar.

- Wat is dat, riep Cornelis Dirix, want hij was het, die den ridder tot hier onopgemerkt had kunnen volgen, ik wil gehangen zijn als dat Heinke Bult niet is, dien ik ginds naast de poort zie rondgapen! Wat komt die verwenschte pokkel hier zoeken? Hij loopt wat veel rond dien vioolkrasser en kijkt mij met wat al te vinnige oogen uit zijn leelijken dikken kop. Oppassen ventje, oppassen! - 't Was inderdaad onze oude kennis Heinke, die daar bij de poort stond.

Niet lang echter keek Heinke rond, want op een omzien wipte het op zijne magere spillebeentjes achter de poort om, en trippelde voort in de richting van Ernest van Colmar.

- Alle duivels, gromde Cornelis, ik geloof waarachtig dat dit kneuterken achter den ridder loopt!

Daar blijft hij staan.

Zou het drommels dit havermanneken zijn, dat door den ridder verwacht wordt?

Opgepast Dirix, opgepast, hier is een stuiverken te winnen!

- Cornelis Dirix trad behoedzaam eenige stappen verder en zag nu duidelijk dat Heinke Bult den ridder vervoegde.

Heinke nam beleefd zijne kap af en naderde den ridder.

Deze bleef staan en blikte verwonderd naar het kleine ventje, dat voor hem stond.

Nu zou Dirix wel een jaar van zijn leven hebben gegeven om te weten wat er tusschen den ridder en Heinke gesproken werd, doch dit was onmogelijk de afstand was te groot, en dichter durfde de boer zich niet wagen uit vrees opgemerkt te worden.

Intusschen scheen het hem duidelijk dat er iets zeer gewichtigs behandeld werd, wijl de ridder met Heinke nevens hem voortwandelde.

- Daarvan wil ik nu toch het fijne weten, mompelde Dirix, die van nieuwsgierigheid, en meer nog, van geldzucht beefde.

Hij zag nu, hoe Heinke weldra afscheid nam en de poort terug binnenging.

[pagina 147]
[p. 147]

Een minuut later zat Cornelis Dirix hem op de hielen, en volgde hem naar het laag gedeelte der stad.

O, hadde de sluwe boer kunnen vermoeden hoe dwaas hij handelde, welke buitenkans hij hier verkeken had, door zijnen bespiederspost op de wallen te verlaten om Heinke te volgen, van woede hadde hij zich zelf geslagen.

Inderdaad, nauwelijks was hij binnen de poort verdwenen of Ernest van Colmar, die op de vesting was blijven rondslenteren, zag eene rijk gekleede dame naar hem toetreden.

Zij was gesluierd en de ridder kon geen enkel harer trekken bespeuren, doch aan hare houding, aan de sierlijke waardigheid van haren gang, zoowel als aan de kloppingen van zijn eigen hart, voelde Ernest van Colmar dat Etna voor hem stond.

Zij was het inderdaad.

Als zij den ridder tot op enkele stappen genaderd was, wierp zij haren sluier achterwaarts, en, als verblind door de wonderschoone verschijning, bleef van Colmar eenige oogenblikken roerloos staan.

Etna was werkelijk schoon als een engel.

De zuiverste reinheid en goedheid tevens straalden uit hare oogen, die met zichtbaar welbehagen op den ridder bleven rusten.

Deze trad vooruit, en eene hoffelijke buiging voor de dame makend, greep hij hare hand, bracht die eerbiedig aan zijne lippen en sprak:

- Is het mogelijk, jonkvrouw, dat gij in uwe goedheid eraan gedacht hebt, dat wij eene samenkomst voor heden besproken hebben?

Het was van uwentwege een blijk van de grootste welwillendheid u zulks te herinneren, daar ik een onbekende voor u ben, en volstrekt niet op de eer durfde rekenen u nog te ontmoeten.

- Excellentie, hernam Etna, gij hadt den wensch uitgedrukt mij weder te zien; ik beloofde u dien wensch te vervullen en ik heb gemeend dat ik mijn woord houden moest.

- Ja, ik herinner mij, dat ik u, om zoo te zeggen, die belofte ontrukte, sprak de ridder, wiens gelaat eensklaps eene droefgeestige uitdrukking aannam, en ik heb haast berouw over die dwaasheid.

- Er ligt bitterheid in uwe stem, sprak Etna op eenen toon,

[pagina 148]
[p. 148]

zoo zacht, zoo innemend zoet, dat Ernest van Colmar er over ontroerde.

Waarom, zoo ging zij voort, voelt gij spijt over onze samenkomst van heden? of is de vluchtige vriendschap, die gij mij betoondet reeds verdwenen, terzelfdertijd als de geheimvolle omstandigheden die dezelve deed ontstaan?

- Neen! neen! riep van Colmar, gij bedriegt u over den zin mijner woorden. Ik vrees deze samenkomst alleen, omdat ik wee dat zij mij naar eene andere zal doen verlangen, en ik vrees dat zulks noch voor uw, noch voor mijn geluk wenschelijk zijn zou.

- Heer ridder, sprak Etna, de vriendschap, die ik u toedraag is zoo groot, zoo innig dat ik overtuigd ben ze nimmer in mijn hart te voelen verflauwen, want de dankbaarheid, die ik u verschuldigd ben, zal haar steeds nieuw voedsel geven.

Ik kwam heden vooral om u zulks te zeggen; want ofschoon ik slechts een zwak en hulpeloos meisje ben, wil ik toch het mogelijke doen om uwe Excellentie tegen de vele valstrikken te waarschuwen, die gespannen worden.

Ik weet, zoo ging Etna voort, toen zij zag dat de ridder haar vragend aanblikte, ik weet dat gij machtig en moedig zijt. Doch wat vermogen macht, tegen list en moed verraad?

Aan uwen vinger draagt gij den ring, u door Zitzka geschonken.

Vergeet niet, wanneer het gevaar zóó dreigend is, dat gij geene andere redding meer mogelijk acht, vergeet dan niet, zeg ik, de kracht van dien ring te beproeven. De jongste gebeurtenissen, heer ridder, hebben bewezen dat gij de gevaren trotseert, en de zending u opgelegd, tot nu toe volvoerd hebt op eene wijze, die u gewis de hoogste lofbetuigingen van uwen doorluchtigen vriend Aartshertog Frans van Lorreinen bezorgen zal.

Die laatste woorden sprak het jonge meisje op fluisterenden, geheimzinnigen toon, terwijl haar zielvol oog zonderling op den ridder gevestigd bleef.

Ernest van Colmar scheen in diep gepeins verzonken. Hij had het hoofd op de borst laten zinken, en toen hij eindelijk uit zijne gedachten scheen te ontwaken en het hoofd ophief, was Etna, het schoone blonde meisje. verdwenen!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken