Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Roze Kate (1893)

Informatie terzijde

Titelpagina van Roze Kate
Afbeelding van Roze KateToon afbeelding van titelpagina van Roze Kate

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (11.09 MB)

Scans (58.40 MB)

ebook (11.44 MB)

XML (1.66 MB)

tekstbestand






Genre

drama

Subgenre

tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Roze Kate

(1893)–Nestor de Tière–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 149]
[p. 149]

Drie en twintigste hoofdstuk
De dochter der duisternis

Prachtig was de avond.

Mijmerend stapte een jong edelman door de wriemelende menigte en begaf zich naar de warande, waar hij de eenzaamste wandelpaden uitzocht.

- Ik wil weten! murmelde hij eensklaps als op eene inwendige samenspraak antwoordende.

- Heer ridder, gij hebt gewenscht mij te ontmoeten, hier ben ik, sprak eene zachte, welluidende stem, en terzelfdertijd voelde Ernest van Colmar eene hand, die zachtjes op zijnen arm gelegd werd.

- Gij hier! riep van Colmar, Satanaïs herkennende.

- Bij uw vertrek uit het kamp der Bohemers hebt gij mij om deze ontmoeting verzocht, antwoordde Satanais, en ik beloofde u te komen. Heeft uwe Excellentie zulks vergeten?

- Vergeten! riep van Colmar, haar de hand grijpend, zulks ware een edelman onwaardig.

- Zoo kan ik dan insgelijks op uwe vriendshap vertrouwen, sprak Satanaïs met hartelijkheid. Dank daarvoor, heer ridder.

- De dag is wellicht niet ver verwijderd, sprak van Colmar, waarop ik u ondubbelzinnige bewijzen van verkleefdheid geven kan. Thans is uw lot aan dat van Zitzka verbonden.

[pagina 150]
[p. 150]

Zitska verzet zich tegen de ontworpen huwelijksplannen door het Vorstenhuis vooruitgezet en, dat zijn verzet door eene niet te miskennen macht gesteund is, hebben tot nu toe de omstandigheden bewezen.

Alles, overigens, wat den huidigen staatkundigen toestand raakt, is met het zonderlingste geheim omhuld, en de lotsbestemming van land en volk wordt veeleer in geheimzinnige en lichtschuwende vereenigingen en nachtelijke samenkomsten, dan in den raad der Kroon beslist en uitgevoerd. Doch, wellicht verandert die toestand nu spoedig en zou de macht van den Bohemershoofdman weldra een einde kunnen nemen.

Gebeurde het u dat gij in dergelijke omstandigheden hulp en bescherming behoefdet, dan, bid ik u, gelieve mij uw vertrouwen niet onwaardig te kennen.

- Dank! dank, sprak Satanaïs opgewonden en ontroerd, tevens eenen blik op den ridder werpend.

- Ja, ging Ernest van Colmar voort, zoo ik tot heden niet als beschuldiger optrad tegen zekere hooggeplaatste personen, die hunnen rang en hunne geboorte door de meest afschuwelijke misdaden onteeren, is zulks alleen hieraan toe te schrijven dat ik, voor het oogenblik hoogere belangen te verdedigen heb.

Het is niet onmogelijk dat ik in de droeve noodzakelijkheid komet, de wapens tegen Zitzka zelven op te nemen, wijl hij aan het hoofd eener sekte staat, die gezworen heeft den invloed van het Huis van Oostenrijk te fnuiken. Doch 'k herhaal het, in elk geval moogt gij op mijne bescherming rekenen, en wee hem, die het bestaan zou, een haar van uw hoofd te krenken!

- Edele beschermer, sprak Satanaïs, waarom kan ik u als vergelding voor uwe groothartigheid niets anders, dan de vriendschap eener zuster aanbieden........ Helaas! helaas! ging het zonderlinge wezen na enkele stonden voort, het lot heeft er zoo over beslist!

- Welk verschrikkelijk geheim omhult u toch, riep de ridder, en vanwaar dien zonderlingen naam Satanaïs!

- O, dat is eene ontzettende geschiedenis! eene geschiedenis vol verschrikkelijke geheimenissen! riep Satanaïs, de hand des ridders hartstochtelijk in de hare knellend!

Terzelfder tijd wierp zij angstvolle blikken rond zich, als vreesde zij uit de zwarte schaduwen, door de hooge boomen afgeteekend, akelige spookgestalten te zien te voorschijn treden.

[pagina 151]
[p. 151]

- Satanaïs, kunt gij mij die sombere geschiedenis niet toevertrouwen?

- Somber! inderdaad, antwoordde Satanaïs, met bevende stem, en ik weet niet of ik ze u durf mededeelen.

- O, ik wil niet onbescheiden zijn, haastte zich van Colmar te zeggen.

- Gij zijt volstrekt niet onbescheiden, heer ridder. Integendeel, het ware van mijne zijde onbeleefd uwe zoo innige bewijzen van genegenheid met wantrouwen te beantwoorden; doch, mijn lot is zoo ontzettend!......

Weer blikte Satanaïs ontsteld om zich heen.

Niets verroerde echter.

Alles was stil, geheimzinnig stil in het struikgewas.

...... Satanaïs....... haar......

- Wees onbevreesd, zoo moedigde de ridder haar aan, zoolang gij onder mijne hoede staat, zijt gij veilig.

- Wellicht, zoo hernam Satanaïs, kunt gij mij eenen raad geven.

- Spreek vrijmoedig.

- Zult gij mij niet verlaten als gij de waarheid kennen zult?

- Nooit. Daarop geef ik u mijn ridderwoord.

- Mij niet schuwen als eene door het noodlot achtervolgde vrouw?

- Ik zal u beschermen tegen alle macht en alle geweld in! riep de ridder.

- Welnu, weet dan......

Nauwelijks had zij deze woorden gesproken, of, eene stem, die uit den schoot der aarde scheen te komen, liet zich hooren.

- Dochter der duisternissen, wee u! Gij, behoort ons toe!

Uw uur is gekomen!

- Achteruit, achteruit, geest der duisternissen, riep de jonge vrouw, ten prooi aan den hevigsten angst.

Zij deed eenige stappen vooruit, blijkbaar zonder zich zelve rekenschap harer handelwijze te geven.

Dan wankelde zij eensklaps achterover, en zou zeker gevallen zijn, indien Ernest van Colmar niet ware bijgesprongen en haar niet in zijne armen hadde opgevangen.

Een snijdend, akelig lachen klonk snerpend door de lucht!

Een lachen, dat eerder door eenen duivel dan door eenen mensch, scheen voortgebracht.

[pagina 152]
[p. 152]

Een oogenblik lag Satanaïs bewusteloos in de armen van den ridder.

Deze, een stond verbijsterd door het akelig lachen, trachtte weldra zijne kalmte te herwinnen, en, een hevig geweld op zich zelven doende, gelukte het hem 't gevoel van ontzetting te verdrijven dat zich van hem had meester gemaakt.

Hij sprak een vurig gebed en legde dan zijnen last op eene bank, die naast het wandelpad stond.

Weldra kwam het jonge meisje weder bij en haar blik viel op Ernest van Colmar die haar vol belangstelling gade sloeg.

- Dank, edele heer ridder, dank voor uwe hulp, lispelde zij, doch welke afschuwelijke stem!

Ik beef nog als ik mij dit snijdend lachen herinner.

- Zeg mij, bid ik u, welke die ontzettende stem was.

- Ik kan niet, murmelde Satanaïs.

- Ik ben niet bijgeloovig, ging Ernest van Colmar voort, en toch scheen het mij dat die stem aan geen menschelijk wezen kon toebehooren.

- Zoo is het ook, zuchte het angstige meisje.

- Maar ik bezweer u, Satanaïs, riep de ridder, laat mij in deze kwellende onzekerheid niet. Een gevaar dreigt u, uwe vijanden schijnen uwe gangen te bespieden en u te achtervolgen.

Stel mij, ten minste, in de gelegenheid die vijanden te kennen en te bevechten.

- Ik kan niet, ik kan niet! zuchtte Satanaïs.

- Verklaar mij dan ten minste den zin dier schrikaanjagende woorden.

- O, ik bid u, vraag mij thans niets, smeekte Satanaïs met samengevouwen handen.

- Maar waarom dan niet? drong Ernest van Colmar aan.

- Omdat ik thans de kracht niet gevoel u de uitlegging dier vreeselijke woorden te geven, antwoordde Satanaïs. Zij bevatten voor mij eene verschrikkelijke aanmaning.

O, ik schrik en beef van ontzetting, bij de gedachte aan al het ijselijke, waarvan ik het slachtoffer was.

Satanaïs stond op, gereed om heen te gaan.

- Wanneer zullen wij ons wederzien, vroeg de ridder, tot in de ziel geroerd door den angst waarinde jonge vrouw verkeerde.

[pagina 153]
[p. 153]


illustratie
Lafaard gij zelf, klonk op hetzelfde oogenblik eene scherpe vrouwenstem, Hierheen mannen, hierheen den koenen ridder van Colmar ter hulp! bld. 129.


[pagina 154]
[p. 154]

- Ik hoop weldra het geluk te vinden u te spreken, antwoordde Satanaïs, doch het is mij onmogelijk, dag of uur te bepalen.

- Hoe zal ik dan verwittigd worden? vroeg van Colmar.

- O, ik zal trachten eene gelegenheid te zoeken om u van mijne komst te verwittigen.

Dit zal, hoop ik met Gods hulp, spoedig gebeuren, want meer dan ooit, voel ik de noodzakelijkheid u mijne droeve en schrikaanjagende geschiedenis mede te deelen.

Vaarwel thans, heer ridder, vaarwel! Volg mij niet en doe geene poging om mijn verblijf te ontdekken.

Vaarwel!

Het zonderlinge meisje keerde zich om en verdween weldra achter den hoek eener dreef.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken