Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Roze Kate (1893)

Informatie terzijde

Titelpagina van Roze Kate
Afbeelding van Roze KateToon afbeelding van titelpagina van Roze Kate

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (11.09 MB)

Scans (58.40 MB)

ebook (11.44 MB)

XML (1.66 MB)

tekstbestand






Genre

drama

Subgenre

tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Roze Kate

(1893)–Nestor de Tière–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Vijf en twintigste hoofdstuk
Waar is de Schat?

De plotselinge verschijning van den verschrikkelijken Zitzka bracht eenen onbeschrijfelijken angst te weeg.

Hoe onverschrokken ze ook wezen mochten gevoelden de vergaderde raadsheeren der kroon dat een groot gevaar hen dreigde, want zij begrepen, dat wijl

[pagina 159]
[p. 159]

Zitzka het bestaan durfde in deze vergadering te verschijnen, zijne manschappen in getalsterkte in den omtrek moesten aanwezig zijn.

Het eerste oogenblik van ontsteltenis was echter spoedig voorbij, en, hunne degens trekkend, traden zij op den Bohemer toe, vast besloten zich door hunne vijanden heen te slaan of, ten minsten kloekmoedig met den degen in de vuist te sterven, en zich op den geduchten Zitzka te wreken.

- Houdt op, edele ridders, riep Ernest van Colmar, nu eensklaps vooruitspringend en zich tusschen de edellieden en den Bohemeraanvoerder werpend, steekt uwe degens in de schede, want Zitzka komt wellicht met vredesvoorstellen tot u, en niet met eene oorlogsverklaring.

De edellieden traden eenen stap terug, en Zitzka, die tot nu toe onbewegelijk was blijven staan, wierp een blik van innige vriendschapsbetuiging op den jonger ridder en sprak dan:

- Edellieden, neemt weer bezit van uwe plaatsen, en aanhoort de voorwaarden waarop gij uw leven redden kunt; want, dat gij verdiend hebt hetzelve te verliezen, heeft uw onridderlijk gedrag tegen zijne Excellentie Ernest van Colmar bewezen.

- 't Is wel inderdaad, zooals ik het dacht, riep de graaf van Oudburg, zijne woede niet langer meer kunnende bedwingen. Deze vreemde bedrieger was de vriend en de spioen van den Bohemeraanvoerder.

- Indien het geene lafheid ware eenen man te vertrappen, die reeds ten gronde ligt, antwoordde van Colmar, dreef ik u deze nieuwe leugen terug naar de keel.

- Leugen, brieschte van Oudburg bleek van toorn! Dat de lafaard sterve die mij op deze wijze honen durft.

Hij sprong toen met zulk ontstuimig geweld naar den ridder Ernest van Colmar, dat het duidelijk was dat hij hem met zijnen degen wilde doorboren voordat deze den tijd had zich ter verdediging gereed te maken.

Snel als de gedachte was Ernest van Colmar opgesprongen, en, een paar schreden terugwijkend, had hij gelegenheid zijn degen te trekken en zijnen aanvaller te slaan.

- Lafaard! moordenaar! mompelde hij, ten hevigste verontwaardigd over de schandelijke handelwijze van den graaf van Oudburg.

Deze echter was als een woedende stier, en stormde, met gevelden degen tegen Ernest van Colmar in. Deze weerstond den

[pagina 160]
[p. 160]

aanvaller, doch vergenoegde zich dezes slagen en stooten af te weren.

Na een paar oogenblikken veranderde hij nochtans eensklaps van houding en, door eene vlugge en behendige beweging, deed hij den degen zijns aanvallers met zulk geweld aan zijne hand ontvliegen, dat het wapen met knetterend geluid aan het andere einde der zaal op den vloer terecht kwam.

De vrienden van den graaf van Oudburg trokken dezen nu achteruit, als wilden zij hem aan de wraak van den jongen ridder onttrekken.

Ernest van Colmar had echter gansch zijne kalmte heroverd en, een verachtenden glimlach op van Oudburg en diens vrienden werpend, stak hij zijn degen in de schede.

- Bij den hemel! riep Zitzka, het schandelijk gedrag van den graaf van Oudburg verdient eene voorbeeldige bestraffing. Hij randde een edelman aan, die, bij mijne ziel, verre in adelstand en grootmoedigheid boven u allen verheven staat!

Gave de hemel dat, gelijk gij het daareven verklaardet, de Bohemers zich in de vriendschap van een zoo doorluchtig en machtig beschermer, als hij is, verheugen mochten. Doch, helaas! er bestaat meer reden te gelooven dat hij hun tegenstrever is en wellicht eerlang vijandelijk tegen hen optreden zal!

Ten hoogste verwondert over deze woorden, trad Ernest van Colmar naar Zitzka toe en vroeg fluisterend:

- Weet gij wie ik ben?

- Ja, antwoordde de Bohemeraanvoerder.

- Beloof mij dan dit geheim te behouden.

- Ik beloof het u.

- Belooft gij zulks op de vriendschap, die wij elkander in uw kamp hebben gezworen, op de ringen die wij verwisseld hebben?

- Wees gerust, uw geheim is in beste bewaring.

Terwijl Ernest van Colmar en Zitzka samen spraken, hadden de overige edellieden, overtuigd dat alle geweld nutteloos was, hunne plaatsen weer ingenomen, en nu wachtten zij wat verder beslist zou worden.

- Edele ridders, zei Zitzka, mijne tegenwoordigheid in deze vergadering zal u gewis overtuigd hebben dat alle tegenstand van uwentwege nutteloos zou wezen.

De wachten, die gij uitgezet hebt, zijn ontwapend; de woning is omsingeld en de Zavel is door mijne mannen ingenomen.

[pagina 161]
[p. 161]

Gij zijt dus in mijne macht.

Wat ik wil. dat is vrede. Bohemen, mijn ongelukkig vaderland, heeft ellende en bloed genoeg gezien en snakt naar rust.

Bohemen wil zijn eigen meester wezen, zelf beschikken over zijn lot. Huwelijksplannen zijn gesmeed waardoor ons vorstenhuis aan Oostenrijk verbonden wordt. Om de reden, die ik kom op te geven, om die alleen, voegde Zitzka er nadrukkelijk bij, verzet ik mij tegen dergelijk huwelijk.

Ik weet dat de Aartshertogin onder machtige bewaking in Brussel of in 't omliggende wordt verborgen gehouden.

Welnu, ik verlang dat mij dit verblijf worde aangewezen.

Ik geef mijn eerlijk woord daarop dat niets tegen haar zal ondernomen worden; doch, ik wensch aan Hare Keizerlijke Hoogheid zelve te spreken en haar den toestand van mijn land bloot te leggen.

- Bij mijne ziel! riep de graaf van Rozenberg, ik ken het verblijf der Vorstin niet, doch kende ik het, ik zou liever den afgrijselijksten dood sterven dan mij aan zulke lafheid plichtig te maken.

- Ik neem u allen tot getuigen, ging Zitzka op kalmen toon voort, dat mijn inzicht alleen is mijn land te dienen, en dat hetgeen ik vraag niets onteerends heeft, noch voor u, noch voor de jonge hertogin, noch voor mij. Ik zoek dus vruchteloos naar de reden, die het tot eene lafheid maken zou mij de gelegenheid te geven een verhoor met Hare Keizerlijke Hoogheid te vergemakkelijken. Want, weet het wel, dat verhoor zal plaats hebben, met of tegen uwen dank.

Hierop nam de zonderlinge man afscheid van Ernest van Colmar, groette koeltjes de aanwezige heeren, en, voor deze den tijd gehad hadden van hunne hevige verbazing over de ongelooflijke stoutheid van het Bohemersopperhoofd na te denken, had Zitzka de zaal verlaten en was hij weldra in de straten van het oude Brussel verdwenen.

De zitting, men kan het begrijpen, werd niet verder voortgezet, en de hoogmoedige en trotsche graaf van Oudburg vergat zelfs de uitleggingen van Ernest van Colmar af te wachten. De edellieden verlieten weldra de woning van graaf van Rozenberg nadat vooraf eene nieuwe vergadering besproken was.

Nauwelijks had van Colmar eenige schreden gedaan of eene jonge vrouw trad op hem toe, gaf hem een briefje en verwijderde zich daarna snel.

[pagina 162]
[p. 162]

Niet zoo snel echter of Ernest van Colmar had den tijd gehad in haar de jonge Linda te herkennen, een der meisjes die in het Bohemerskamp in den dienst stonden van Satanaïs.

Op het oogenblik dat hij de poort van den Gouden Anker binnenging, voelde hij dat iemand hem met zijnen mantel trok.

Zich omkeerende zag hij eene hem onbekende vrouw, die, eenen vinger op haren mond leggend, hem teeken deed geene uitlegging te vragen. Zij overhandigde hem insgelijks eenen brief, en spoedde zich dan weg door de Hoedenmakersstraat

Nadenkend, ging van Colmar het gasthof binnen, en, in zijne kamer gekomen, haastte hij zich de brieven in te zien. De eerste was van Satanaïs, de tweede van Etna.

Beiden wisten dus waar hij den avond had doorgebracht wijl zij hem onderweg door hunne dienstmeisjes hadden doen opwachten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken