Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Roze Kate (1893)

Informatie terzijde

Titelpagina van Roze Kate
Afbeelding van Roze KateToon afbeelding van titelpagina van Roze Kate

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (11.09 MB)

Scans (58.40 MB)

ebook (11.44 MB)

XML (1.66 MB)

tekstbestand






Genre

drama

Subgenre

tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Roze Kate

(1893)–Nestor de Tière–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 803]
[p. 803]

Acht-en-vijftigste hoofdstuk
De Vlucht.

Ik moet ontsnappen, kost wat kost, zoo sprak Koenraad tot zich zelven, als antwoordde hij op eene inwendige redeneering die hij met zich zelven hield, ik moet, zoo niet, ben ik verloren. Ik begin te begrijpen...... er komt licht in die donkere geheimzinnigheid die ik tot heden toe vruchteloos trachtte te doordringen. Herkend heeft mij tot nu toe niemand en mijn meester zal tevreden over zij diennaar zijn...... 't Ware derhalve al te dom mij nu, dat mijne taak ten einde loopt, als een schaap te laten vangen en in de handen onzer vijanden leveren......

Ik zit hier echter in een zeer benard en toestand. Een vreemd huis, vol wapenknechten, zonder wapens, zonder raad noch hulp.

Tenzij dat het brave meisje woord houde en mij de sleutels brenge, vrees ik sterk hier als eene muis in de val te blijven

[pagina 804]
[p. 804]

zitten tot morgen vroeg en dan door Evert Doelen en zijne manschappen bij den luitenant van Justitie gebracht te worden? De luitenant van Justitie herhaalde Koenraad zich tegen het voorhoof slaande, maar dat is....... Ja, hij is het!

Op dit oogenblik werd Koenraad's aandacht afgetrokken door een hevigen donderslag die de ruiten en gansch het gebouw dreunen deed.

Een gunstig weêr om te ontvluchten, mompelde hij, het onweêr zou alle gerucht dempen.

Een bliksemstraal verlichtte voor eene halve seconde de kleine dakkamer.

Koenraad bemerkte, dank de slingerende vuurslang die langs de wanden voortkronkelde, hoe de deur zijner kamer geopend werd, en in de opening eene vrouwengestalte verscheen die de deur achter haar toetrok.

Het was Julie.

- Waar zijt gij, heer Koenraad? vroeg eene fluisterende stem.

- Hier antwoordde de gevangene.

- Spreek stiller nog, fluisterde het meisje.

- Is er dan gevaar?

- Gij weet immers toch dat het huis vol wapenknechten ligt.

- Hebt gij de sleutels? vroeg Koenraad.

- Helaas! neen.

- Waarom niet?

- De provoost heeft uit voorzorg, al de sleutels van het huis opgeeischt.

- En wat deed hij er mede? onderbrak Koenraad ongeduldig.

- Hij legde ze onder zijn hoofdkussen, zuchtte het meisje.

- Wat gedaan? Wat gedaan?

- Ik weet het niet. Ik kwam om u te zeggen hoe de zaken zich hebben toegedragen, meer kan ik niet doen.

Gij zijt een braaf hart, zei Koenraad, thans eerst inziende dat hij ongelijk had zich jegens het meisje ongeduldig te toonen, ik dank u voor hetgeen gij voor mij doet.

- O, antwoordde Julie, dat is waarlijk geen dankens waard!

Op dit oogenblik werd de kamer andermaal door een fellen bliksemstraal verlicht.

De zwarte kruisramen toekenden zich scherp af tegen den brandenden hemel.

[pagina 805]
[p. 805]

- Ik spring door het venster, zei Koenraad, de hand in de richting der ramen uitstrekkend.

Julie schudde treurig het hoofd.

- Dat ware uw ongeluk, zei ze, ge kunt langs daar niet weg.

- Waarom niet?

- Er staan twee schildwachten in de straat, vlak onder het venster.

- En langs den binnenkant? vroeg Koenraad, die geweld deed zijn ongeduld te bedwingen.

- Op het binnenhof zijn insgelijks twee schildwachten uitgezet.

- Hebt gij hun dan geen wijn doen drinken zooals ik u gevraagd had?

- Ik deed beter nog, ik gaf hun brandewijn.

- Zijn de kerels dan niet dronken?

- Ik geloof wel van ja, ik ben er bijna zeker van.

- Welnu dan?

- Al zijn ze dronken zouden ze u toch hooren.

- Maar zij zullen immers niet wakker blijven.

- Wellicht niet, doch zoo even sliepen ze nog niet; ik hoorde zo nog samen spreken.

Koenraad dacht gedurende een oogenblik na.

- Ik meen mij te herinneren zei hij toen, dat de binnenplaats met den hof in verbinding is.

- Inderdaad.

- Is er in den hof geene deur die naar het veld uitgeeft?

- Neen.

- Geene opening? Nergens?

- Neen, maar het zou toch niet moeilijk zijn van uit den hof in het veld te komen, al zijn de muren nog zoo hoog.

- Op welke wijze?

- Tegen het afdak liggen twee ladders. Het zal gemakkelijk gaan een dezer tegen den muur te zetten.....

- En mijn paard? vroeg Koenraad.

- Ja, als gij aan uw paard houdt, zal het moeilijker gaan, zuchtte Julie.

- Ik houd er natuurlijk niet aan, 't is een paard der Maréchaussée, maar hoe zal ik te voet ontkomen?

[pagina 806]
[p. 806]

- Gemakkelijker dan te paard. In het bosch zult gij veel beter verborgen zijn dan op de groote wegen.

- Gij hebt wellicht gelijk, zei Koenraad, ik ga dus op Gods genade!

- Neen, nog niet, zei het meisje naar het venster tredend, ik zie nog de twee schildwachten die heen en weer zwijmelen.

- Het begint daarboven ‘rumoerig’ ‘te worden, sprak een hunner met dikke tong; ik geloof dat wij gaan nattigheid’ krijgen.

- Mijn gedacht ook, stotterde zijn kameraad.

- We zullen doornat worden, bromde de eerste.

- Laat ons ten minste zorgen ook versch van binnen te blijven, is er nog iets in de flesch?

- Mischien nog een slok - We zullen eerlijk deelen.

- Geef hier, zei zijn kameraad.

- Na mij, jongen!

De man bracht de flesch met blijkbaar welgevallen aan den mond en klokte twee driemaal met gretige teugen.

Daarna reikte hij de flesch aan zijn gezel die de zelve zoo danig aansprak’ dat zij in een omzien ledig was.

Dat was nu echter te veel van hunne waakzaamheid gevergd.

De een na den anderen zakten de twee schildwachten op een hoop stroo die tegen den muur lag, en weldra ronkten beide tegen donder en bliksem op!

- Hoor, zei Julie, nu slapen ze!

- Vooruit dan, antwoordde Koenraad, de tijd is kostbaar.

Hij reikte het meisje de hand tot afscheid, deed voorzichtig het raam open en maakte zich gereed tot den sprong.

- Een laatste dienst kunt ge mij bewijzen, zei hij zich omkeerend toen hij reeds een voet op den vensterdorpel gezet had.

- Gaarne wil ik dat doen als het mogelijk is, zeg mij dus wat gij verlangt.

- Geef mij een mes?

- Een mes! Waarom?

- Om mij te verdedigen als ik aangevallen word.

- Gij wilt dus bloed vergieten......

Het meisje had gesproken op een toon waarin Koenraad al den afschuw hoorde trillen, die zij gevoelde bij het gedacht dat er, door haar toedoen, misschien bloed vloeien zou.

[pagina 807]
[p. 807]

Hij begreep dadelijk dat het eene lafheid zijn zou de wapenknechten te dooden, al zouden deze hem in zijne vlucht dwarsbomen. Zij deden immers alleen hun plicht.

- Welnu, het zij zoo, sprak hij, word ik gevat, dan zal ik mij weerloos overgeven.

Vaarwel!

Nog had hij dit woord niet gansch uitgesproken, of hij verdween in de donkere ruimte van den nacht.

Koenraad kwam terrecht op den stroohoop doch gelukkiglijk echter langs de tegenovergestelde zijde van die waar de twee schildwachten te ronken lagen.

De val van den gevangene echter had den hoop aan 't wankelen gebracht en eenige schoven vielen naar beneden en overrompelden de slapen schildwachten.

- Wat voert gij uit? riep de eerste.

- Ik? wel het zijt gij die mij een garf stroo in het gelaat werpt.

- Jongen, er gebeurt iets dat in den haak niet is, hernam de eerste, laat ons eene ronde doen.

Koenraad hield den adem in.

- Waarom zoudt gij eene ronde maken? vroeg de tweede schildwacht, alles is rustig.

- Van waar komen dan die strooschoven? hernam de eerste, ik zeg u dat er iets is dat niet pluis is.

- Ge zijt gek, meende de eerste, laat ons liever gerust blijven liggen. 't Is overigens zoo donker dat men geen hand voor de oogen ziet.

Koenraad hield zich roerloos.

Zijn hart klopte met buitengewone onstuimigheid.

Nochtans, het scheen dat de schildwachten het weldra eens werden wegens het nuttelooze eener nachtronde, want beiden ronkten na eenige oogenblikken weer tegen elkaar op.

Voorzichtig kroop Koenraad uit het stroo, en begaf zich naar de deur van den tuin.

Zonder eenig gerucht te maken gelukte het hem dezelve te openen.

Hij ging naar het afdak en zocht naar de ladder die Julie gezegd had dat hij daar vinden zou.

Er was echter van ladder geen spoor te vinden.

Koortsig liep Koenraad langsheen den muur, doch de ladder

[pagina 808]
[p. 808]

was weg en hij zag geen middel den vier meter hoogen muur te beklimmen.

Zoo kwam hij in het achtergedeelte van den hof, en hier bemerkte hij tot zijne niet geringe blijdschap dat er eene bres in den muur was die met mutsaarden was toegelegd.

Haastig begon hij de mutsaards weg te trekken en weldra kroop hij op handen en voeten over de verschansing heen.

Koenraad stond buiten den hof in het vrije veld.

- Hierheen, heer Koenraad, klonk eensklaps eene stem vlak naast hem!

Koenraad was niet bijgeloovig, maar toch liep hem eene huivering over het lijf, toen hij zich in 't stilste van den nacht, op deze plaats en in dergelijke omstandigheden, zoo plotselings bij zijn naam hoorde noemen.

- Wie zijt gij en wat verlangt ge van mij? vroeg hij na een oogenblik vruchteloos gepoogd te hebben de duisternis te doorpeilen.

- Iemand die u dankbaarheid verschuldigd is en u redden wil, doch maak nu spoed want ik hoor rumoer in de afspanning.

Inderdaad, eene onbeschrijfelijke verwarring heerschte op dit oogenblik in het Wapen van Brussel.

- Hierheen, heer Koenraad, hierheen!

Koenraad hield zich overtuigd dat de stem hem niet vreemd was.

Zonder aarzelen volgde hij den vreemde die hem de hand had gegrepen en hem met koortsige haast voorttrok in de richting van het Zonieënwoud.



illustratie

[pagina 809]
[p. 809]


illustratie
Laat eens zien (blz. 813)



Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken