Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Roze Kate (1893)

Informatie terzijde

Titelpagina van Roze Kate
Afbeelding van Roze KateToon afbeelding van titelpagina van Roze Kate

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (11.09 MB)

Scans (58.40 MB)

ebook (11.44 MB)

XML (1.66 MB)

tekstbestand






Genre

drama

Subgenre

tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Roze Kate

(1893)–Nestor de Tière–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 815]
[p. 815]

Zestigste hoofdstuk
In den ‘Blinden Hond’

Wat Heinke Bult met den luitenant van policie verhandeld had, moest zeer gewichtig zijn.

Althans, deze laatste was andermaal met koortsige gejaagdheid uit zijn bureel getreden.

- Vijftien beproefde mannen, zei hij, zullen mij vergezellen. Wij gaan heden avond de aanvoerders der Boschridders aanhouden.

Het moet tot lof der politiedienaars gezegd worden, allen zonder uitzondering boden zich aan om den gevaarlijken tocht mede te maken.

De luitenant verdeelde hen in groepen, en elk dezer kreeg zijne bevelen.

Weldra was men in de reeds gansch eenzame straten op weg.

Alles was stil.

Alles scheen kalm en rustig.

Hier en daar hing boven en lieve Vrouwenbeeld eene kleine

[pagina 816]
[p. 816]

lantaarn, wier zwak licht onvoldoende was om toe te laten iets duidelijk te onderscheiden.

In de grootste stilte togen de groepen vooruit.

Op een tiental stappen afstand van de beruchte herberg hield Berkel zijne mansschappen staan.

- Er is een hof achter de herberg fluisterde hij, daar zal Lokman met drie makkers post vatten.

- Goed, luitenant, antwoordde de bedoelde gerechtsdienaar.

- Is er een uitweg aan dien hof? vroeg hij toen zich de manschappen gereed maakten om vooruit te gaan.

- Ja, eenen uitweg die echter zeer gemakkelijk af te snijden is.

- Wie kent het huis?

- De Blinde Hond? vroeg de reusachtige dienaar der wet, die wij in de hoofdwacht reeds hoorden het woord nemen.

- Natuurlijk.

- Die ken ik als mijn zak, zei de reus, 't is een echt dievenhol.

- Dan zult gij voorop gaan, zei de luitenant.

- Perfekt! antwoordde de reus, en hij stelde zich voor de anderen.

- Gij, zei de luitenant tot de overige manschappen, omsingelt het huis en laat niemand ontsnappen.

Bij de deur bleef de luitenant staan.

Hij trok pe ‘reus’ een weinig op zijde en fluisterden hem in 't oor:

- Er is ernstig gevaar Goliath, - zoo werd de dienaar wegens zijne buitengewone lichaamskracht genoemd - dat de kerels u te lijf zullen springen, wees derhalve op uwe hoede en verdedig u zoo 't noodig is. Vergeet echter niet dat ik er groot belang intel de belhamels levend in handen te krijgen.

- Levend? vroeg Goliath, is er dan zooveel gelegen aan dat galgenaas?

- Ze moeten ons van dienst zijn voor 't doorgronden van de zaak der moedermoord te Auderghem, waarvoor bij de rechtbank van Brussel in beroep zal worden gegaan.

- De zaak van Everard Dirix dus? riep de reus, reken op mij!

- Wel gesproken.

- Moeten wij de deur inloopen?

- Dat zal niet noodig zijn, ik ken eene wijze waarop wij er binnenkomen zonder gerucht te maken.

[pagina 817]
[p. 817]

- Laat ons dan maar seffens gaan.

- Ik moet u nog iets zeggen ‘Goliath’.

- Ik luister, luitenant.

- De spitsboeven verwachten ons.

- Wat belieft? vroeg Goliath die zijn hoofdman gapend aanstaarde.

- De spitsboeven verwachten ons, herhaalde de luitenant.

- Dat vind ik heel vriendelijk van hunnen 't wege, zei Goliath, maar mag men vragen met welk inzicht?

- Om mij te vermoorden, zei de luitenant heel kalm.

- Zoo! zei Goliath, en gij zijt daarvan zeker!

- Heel zeker.

- Nu, goed dan, wij zullen zien hoe de schurken het zullen aanleggen om u te lijf te komen.

- Ge weet nu alles, Goliath, nu moeten we spoed maken want ik hoor rumoer daarbinnen en de kerels mogen niets vermoeden.

- Ik ben gereed.

De luitenant ging naar de voordeur der herberg, lichtte den klopper op en liet deze drie opvolgende malen op de deur vallen.

Onmiddellijk daarna werd deze van binnen geopend.

- Ledig! zei de luitenant binnentredend.

- Ja, maar 't is hier achter te doen, zei Goliath naar de deur in een achtergrond der zaal tredend.

- Is er geen anderen uitweg dan die van den hof en deze? vroeg de luitenant aan den waard.

- Neen, antwoordde deze, meer dood dan levend bij 't zicht der gewapende mannen die in de gelagkamer drongen.

- Antwoord oprecht kerel, zei Goliath, wij hebben geen tijd te verliezen, en 't zou u rouwen de mannen van de justitie te willen misleiden.

- God en de H. Maagd bewaren mij daarvoor, zei de waard, er is geen andere uitweg dan u bekend is.

- Waar is het gezelschap? vroeg de luitenant verder.

- Gezelschap? Welk gezelschap bedoelt de heer luitenant?

- Geen domme vragen kerel, zei Goliath zich nogmaals in 't gesprek mengend, onze aanvoerder vraagt u waar de schurken zitten of moeten wij uw huis 't onderste boven gooien om hen te zoeken.

- Bedoelt gij misschien de drie of vier gewone kalanten, die

[pagina 818]
[p. 818]

elken avond hier hun partijtje smousjas komen spelen, maar dat zijn geen schurken. 't Zijn eerlijke lieden, deftige ingezetenen die daar achter in de bijzondere kamer zitten.

- Ik zei u reeds man, maak geen malligheid en verkoop geen onzin, zei Goliath. Gij weet wie wij zijn en wat wij zoeken. Anwoord dus met openhartigheid zoo gij de strengheid der wet ontgaan wilt

Dat woord ‘wet’ scheen den man spraakzamer te maken.

- Ze zijn daar achter, in een bijzonder vertrek, zei hij, terwijl hij naar de deur in den achtergrond der zaal wees.

- In de ‘speelkamer’? vroeg Goliath.

- Neen, daarachter.

- In het kleine kamerken dus dat op den hof uitgeeft, hernam Goliath, die inderdaad het huis in al zijne bijzonderheden scheen te kennen.

De baas knikte bevestigend.

- Ze verwachten ons zeker? vroeg de luitenant.

- God beware! u verwachten! riep de waard op den toon der grootste verbazing.

- Hij weet niets af van hun beraamd plan, zei de luitenant.

- Misschien, zei Goliath.

- Hebben zij geene voorzorgen genomen voor 't geval van overrompeling?

- Dat wel, zei de baas.

- Welnu, wij ook, zei Goliath.

- Gij hebt sterke schouders, zei de luitenant, die zullen van pas komen.

- Voorwaarts! luitenant.

- Ik weet met welke kleppers wij hier te doen hebben. Hun vragen om de deur te openen ware nutteloos, onvoorzichtig zelfs.

- Dat is mijn gedacht, zei Goliath.

- Schele Jan moet hier zijn. en De Platte insgelijks.

- 't Zijn inderdaad geen katten om zonder handschoenen aan te vatten, maar wij zijn ook niet van gisteren.

- De Plekker zal er ook waarschijnlijk zijn, hernam de luitenant.

- O, die krekelige haring reken ik bij den kleinen garnaal, zei Goliath, die pakken wij op den hoop toe.

- 't Ware onverstandig geene rekening van hem te houden, zei de luitenant. 't is een listig gluiperig kereltje, pas op voor nem, ik waarschuw u.

[pagina 819]
[p. 819]

De baas zette groote oogen te vernemen, dat de kalanten van zijn achterkamertje zoo goed door de mannen der wet gekend schenen.

- Nietwaar, zoo wendde zich de luitenant Berkel tot hem, dat ze allen hier zijn?

- Maar, stotterde de waard die van zijne verslagenheid nog niet gansch hersteld was..... ik meen wel van ja.

- Die kerels zijn er van zeer gevaarlijke soort. Zij hebben mijne dood beraamd en zijn daarvoor rijkelijk betaald. Liever dan in onze handen te vallen, zoo ging de luitenant voort, zullen zij zich woedend verweren en ons door list, geweld en moord zoeken te ontsnappen. Derhalve moeten wij de deur openloopen, als eene bom in de kamer vallen en ons van heel de bende meester maken. Dat is wat van u verwacht wordt mannen. Wie dus benauwd is voor zijn vel, die trede terug nu het nog tijd is.

Natuurlijk gaf geen der vijf mannen die in de gelagkamer stonden gevolg aan die uitnoodiging.

- 't Is begrepen luitenant, zei Goliath.

- Laat ons thans geen tijd meer verliezen, doet allen uwe schoenen uit, want wij mogen geen gerucht maken.

De mannen gehoorzaamden.

- Hewel, baas, hebt gij niet gehoord zei Goliath, de luitenant heeft bevel gegeven uwe schoenen uit te doen.

- Ik ook? bibberde de waard.

- Gij ook, zei de luitenant gij zult onze leidsman zijn.

- God in den hemel wilt gij mij doen vermoorden! kermde de baas.

- Och kom, zoo'n goede kalanten als de vogels die daar ginder in 't achterkamertje zitten, zouden immers geen haartje krenken op het hoofd van eenen baas die hun zoo dikwijls borgde, kom nu maar spoedig voort.

- 't Is mijne dood, zuchtte de waard nog, maar het hielp niet, hij moest toch mede.

De luitenant zelf had nu ook zijne schoeisels afgelegd.

- Breng ons nu spoedig naar het vertrek waar de kerels zitten, zei de luitenant tot den waard.

- Dat zou ik mischien met meer zekerheid doen dan hij, fluisterde Goliath zijn aanvoerder toe.

- Laat gaan, antwoordde deze, ik heb mijn plan.

De waard ging voor en de zes mannen volgden hem.

[pagina 820]
[p. 820]

Zij slopen als schaduwen in de achterzaal die even als de voorkamer gansch ledig was.

Eene lamp hing boven den toog en wierp rood smokend licht door het vertrek.

De waard ging het vertrek door en opende op de linkerhand eene deur.

De mannen hielden den adem in om het minste gerucht te vermijden.

Men doorliep alzoo een tamelijk langen, doch smallen gang, hoog gewelfd en met ruwe roode tichelsteenen bevloerd.

Wat voorzorgen de mannen ook namen, toch hoorde men op de ruwe vloersteenen het sdoffend gerucht hunner voetstappen.

Nu bleek het duidelijk hoe noodig de voorzorg was die de luitenant genomen had toen hij bevolen had de schoenen uit te trekken.

In het midden ongeveer van den gang bleef de luitenant staan.

- Pst, fluisterde hij, niet verroeren.

De waard beefde als een riet.

Allen stonden onbeweeglijk en luisterden met ingehouden adem.

Aan 't einde van den gang was het vertrek waarin de moordenaars vereenigd waren.

Doch, met wat spanning allen ook het oor leenden, geen het minste gerucht trof het oor der gerechtdienaars.

Alles was stil.

Geheimzinig, onheilspellend stil.

Eene volslagene duisternis heerschte in den gang en allen hadden de gewaarwording van een nakend doodsgevaar.

- Niets te hooren, luitenant, fluisterde Goliath met gesmoorde stem.

- Niets, antwoordde de aangesprokene op gelijken toon.

- Slecht teeken, bromde Goliath verder.

- Inderdaad.

- Zouden de schurken meer weten dan gij vermoedt? vroeg de reus na eene kleine pooze.

- Ik vrees het.

- Wat zou er dan eigenlijk aan de hand zijn?

- Zij hebben misschien onze mannen in den hof bemerkt, zei de luitenant.

- Dat geloof ik niet, zei Goliath, onze mannen zijn geslepen en zullen hunne aanwezigheid door niets verraden hebben.

- Inderdaad zeer aardig, antwoordde Goliath.

[pagina 821]
[p. 821]

- Ga naar den hof gij, Ivo, en zeg aan de kameraden dat zij op hunne hoede vezen en scherp toekijken.

- Goed, luitenant, antwoordde Ivo die inwendig er niet kwaad om was met die boodschap uit dien onheilspellenden gang te geraken.

In de vrije lucht scheen hem het gevaar dat dreigde, doch dat hij daarom niet vreesde, toch veel dragelijker toe.

- Moet ik hun anders niets berichten? vroeg hij fluisterend.

- Zoodra zij hooren dat de deur in den gang wordt opengeloopen, moeten zij zich met alle geweld naar de vensters aan de hofzijde werpen on langs deze in het vertrek dringen.

- Begrepen, zei de man, en hij verwijderde zich.

- Langs beide zijde te gelijk aangetast, fluisterde de luitenant Goliath in het oor, zullen zij onvermijdelijk in onze handen vallen.

- Zeker, meende ‘Goliath’.

- En wij zullen hun alzoo beletten, een, of misschien verscheidenen onzer te vermoorden.

- Begrepen, zei de reus.

- Zachtjes vooruit, bevool de luitenant toen, doch geen het minste gerucht alvorens bij de deur te zijn.

Met de grootste voorzichtigheid traden de mannen vooruit.

Een oogenblik later stonden zij allen voor de deur geschaard

De luitenant duwde de baas een weinig terzijde.

- Hier blijven! fluisterde hij hem toe,

Daarna greep hij Goliath bij de mouw van zijn kleed en trok hem zachtjes naar het midden der deur.

- Opgepast.

- Ik ben gereed, zei Goliath met gesmoorde stem.

- Nog niet, zei de luitenant, een oogenblik nog.

Met ingehouden adem wachtten allen tot het beslissende oogenblik komen zou.

- Zijt gij allen gereed? vroeg de luitenant.

- Ja, luitenant, antwoordden verscheidene gesmoorde stem.

Toen gaf de luitenant het teeken.

‘Goliath’ deed een stap achteruit.

Toen weerklonk in den gang een slag als een donderknal.

Op hetzelfde oogenblik vloog de deur uit hare hengsels.

De luitenant en zijne mannen stormden terzelfdertijd het vertrek binnen.

[pagina 822]
[p. 822]

Door het venster langs de hofzijde drongen drie mannen in de kamer.

- Halt! bulderde de luitenant.

De manschappen keken elkander met verstomming aan.

Van de spitsboeven was geen spoor te ontdekken.

- Doemnis, ze zijn ontsnapt, riep Goliath.

- Verraad, zei de luitenant, of zou dat Heinke Bult mij erin hebben laten loopen?

De waard was inmiddels ook in het vertrek gekomen.

Hij scheen evenzeer verslagen als de luitenant, en de overige gerechtsdienaars.

- Ge zeidet dat ze hier waren kerel, riep de luitenant.

De baas knikte bevestigend met het hoofd, spreken kon hij niet zoo zeer verbouwereerd was hij.

- Hier is een andere verborgen uitgang riep Goliath, die gij ons verzwegen hebt.

- Neen, zei de baas eindelijk zijne spraak hernemend, er is geen anderen uitweg dan langs den gang of door den hof.

- Daar is hekserij mede gemoeid, of ik heb er het mijne niet meer van, bromde de luitenant. Hoe konden de spitsboeven weten dat ik verwittigd was van hunne inzichten?

- Ik zweer u dat ze in mijn huis niet zijn, stotterde de baas.

- Men zou zeggen dat hij benauwd is ons een onderzoek te zien doen, fluisterde Goliath den luitenant in 't oor, dat zou mij aansporen maar dadelijk te beginnen.........

Ik wil mij eerst verzekeren of onze manschappen die het huis omsingelen, niets verdachts bemerkt hebben, zei de luitenant. daarna zullen wij maatregels nemen.

En gij, zoo wendde hij zich tot den waard, wee u zoo gij ons om den tuin leidt en de boeven aan de handen van het gerecht zoekt te onttrekken, door ons hunne schuilplaats te verzwijgen!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken