Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Anna-Marie (1922)

Informatie terzijde

Titelpagina van Anna-Marie
Afbeelding van Anna-MarieToon afbeelding van titelpagina van Anna-Marie

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.60 MB)

ebook (3.86 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Anna-Marie

(1922)–Felix Timmermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 13]
[p. 13]

Nieuws van Livinus.

Pirroen was juist in den hof, onder 't stille gulden, roestend loof der boomen een pijp aan 't smoren, terwijl hij den blauw glanzenden pauw, die nevens hem op een arduinen, bemoste vaas zat, eten gaf, als de meid Kato een brief bracht.

't Was een brief uit Parijs, een brief van Livinus, eigenlijk een papieren zak, waarop geschreven was:

 

Beste Dolfijn Pirroen!

 

Het is al lang geleden dat ik u nog geschreven heb, doch er is iets groots gebeurd in mijn leven, dat mijne toekomst aan een heelen anderen kant legt dan ik eerst had gemeend.

Nu weet ik dat ons lot sterker is dan onze wil. (‘Hij liegt,’ knorde Pirroen).

Ik heb een meisje geschaakt! O vriend, hare schoonheid is als een wonder dat uw hart van schamelheid ineen doet krimpen. Ik zoek naar een goed woord om u hare schoonheid, hare bekoorlijkheid, frischte en reinheid voor oogen te stellen, en ik vind niets dan ‘dageraad’. Ja Pirroen, zij is een dageraad, zoo heerlijk, zoo glorieus! Ach kon ik nu vertellen lijk Corenhemel, nu ik zulke stof heb om over te vertellen, ik zou u naar hier kunnen doen dansen om dit wonder van vrouwelijke bevalligheid te komen bezien.

Doch ik kan beter schilderen dan vertellen, en wil u dan verder niet moe maken, daar al wat ik over haar zeg, haar eigenlijk meer afbreuk geeft dan lof. Men kan ze slechts bewonderen. Laat mij dus liever vertellen hoe ik deze begenadiging die mijn leven verlicht, ben gunstig geworden.

Hoe wonder alles toch geschikt is in het leven!

Ge kent mijn ellende, mijnen honger! en hoe ik klokhuizen van peren en appelen uit de goot opraapte als een kostelijk voedsel, en in de pissijnen naar een stompertje sigaar zocht, om mij toch ook eens in een rookwolkje te kunnen omhullen.

[pagina 14]
[p. 14]

Maar nu was het te erg geworden! Ik verdiende niets meer, maar niets, noch met mijn viool, noch met gevels te schilderen. De wanhoop had mij vast, ik zag geen gaatje meer in mijn leven! Zoo ellendig zonder iets geworden te zijn kon ik niet naar ons stadje weerkomen, liever dood! Gedachten van zelfmoord spookten door mijn hersens, alleen de gedachtenisse aan mijn goed moederke weerhield mij. En toen vond ik een sol, en inplaats van er een broodje voor te koopen, stak ik hem in een offerblok voor 't beeld van O.L. Vrouw om een goeden dood te sterven.

Want weet ge wat het is, zoo zonder eten, met natte kleeren in een duisteren, vochtigen kelder te leven zonder toekomst, zonder steun, misprezen en verstooten?

Ik zal 't u later allemaal vertellen!

En toen heb ik haar gezien die mijn arm hart nieuwe oogen en verschen asem heeft gegeven!

Hoe wonder het toch is vergaan!

Ik zag haar voor 't eerst in een schaduw op een neergelaten store. Ik zag haar profiel schoon en zuiver als een camee, niets anders, en aanstonds was ik verliefd op haar.

Mijn arm, ongelukkig zieltje, waarin het verdriet regende, wierd plots met zoet geluk verlicht!

Dien nacht heb ik geen oog geslapen! Er was iets nieuws in mijn leven gekomen er was weer iets waarnaar mijn hart zich oprichtte. Wist ge eens het ondoorgrondelijk geluk, wanneer men alles heeft opgegeven, weer een nieuw straaltje levenshoop te zien. Alleen om dit te beleven zou men eens willen ongelukkig zijn!

Den anderen dag ben ik met mijn viool, die in lang mij geen troost meer was, in de stille straat waar zij woonde onder dit venster gaan spelen.

In haar venster, waarvoor bloedrood, als een verliefd hart, geraniums bloeiden, verscheen zij in een wit kleedje in al hare jeugdige, heerlijke schoonheid. O Pirroen! hier moet ik een regel overslagen, want het is niet mogelijk, wat ik toen voelde, te beschrijven. Peins het maar.

 

Mijn viool was mijn hart geworden. Ik speelde op mijn

[pagina 15]
[p. 15]

hart, en mijn liefde, mijne bewondering zongen en weenden in den overheerlijken zang van Mozart!

Verstond ze mij, begreep ze mij, mij armen doolaard? Later wist ik van ja, toen wist ik het niet; maar ze wierp mij een geldstuk en trok zich dan beschaamd weg.

En omdat ik haar niet verstond, was ik verontwaardigd, en met een ruk trok ik mijn zilveren gespen van mijn schoenen, het eenigste wat ik nog van mijn moederken had, en wierp ze met het geldstuk het open venster in! Ik wilde in haar oogen geen bedelaar zijn!

's Avonds wierp ik een briefje, ach een vuil papierken, maar met schoone woordekens op, voor de bloeiende geraniums, dat zij, begenadigde der liefde, 's morgens bij het bloemen begieten vond.

Den anderen dag als ik weer voor haar venster speelde, wierp ze mij haastig een roos, een witte roos, die ze van haar jurkje trok! En o Simon, met die bloem wierp ze mij haar hart.

En wijl ik, geloof ik, een fakkel van geluk was, kwam haar vader, een ernstig gladgeschoren gezicht met staalgrijze oogen, dreigend aan het venster, stiet haar ruw weg en wierp verontwaardigd zijn houten snuifdoos naar mijn kop. Ach Simon, pas had de liefde ons in geluk vereenigd, of het verdriet greep het reeds met zijn geweldige klauwen aan.

Maar toch beminden wij elkaar, wij zagen ons, wij kwamen bijeen, onze liefde was een zon! Doch weder vernam het haar vader, een onweder van een man, hij is klerk op een orgelfabriek, en hij sloot haar op, als een vogeltje. Ze mocht geen voet meer van haar kamer af of ze moest eerst zweren alles met mij af te breken. Nog voor geen honderd vaders, Simon, deed zij het.

Een oude meid, die bij hen kwam kuischen, bracht mij steeds nieuws van hare liefde, en ook brood, want ik zoog soms op mijn vingers om mijn honger te stillen. Ik kan het niet meer houden! Weten dat zij, mijn Grain d'Or, gevangen zat, leed en er misschien stilaan van dood ging, dat deed mij soms zelf het eten laten staan dat hare milde hand mij brengen liet.

Neen, ik kon het niet meer houden, en 'k heb haar van

[pagina 16]
[p. 16]

haar kamer afgehaald, op een nacht dat het water goot en men geen hand voor d'oogen zag.

En nu woont zij met mij in den kelder.

Doch nu is mijn leven veranderd, mijn toekomst is verschoven in een andere richting.

Aan kunst valt niet meer te denken, in elk geval in een heelen tijd toch niet. Ik moet nu zorgen dat dit arme kind van ellende en ontbering niet vergaat. Want haar vader heeft haar vervloekt, hare kleederen verbrand en hare juweelen weggegooid. Hoe zij hem ook geschreven heeft om alles onder ons gedrieën weer goed te maken, niets is gelukt; dat hij een steenen hart had vermoedde ik reeds van toen ik hem dien keer aan 't venster zag.

Dus lijdt zij nu, zij vermagert als een rietje, zij heeft honger, is slecht gekleed, en we hebben niets, Simon, niets, maar zoo heelemaal niets!

En nu moet gij ons helpen, Simon! Voor mij zelf heb ik u nooit iets gevraagd, ik zou liever doodgevallen zijn dan dit te doen, doch nu vraag ik u wat, voor haar, voor haar alleen! Simon, gij die een goed hart hebt, zult dit arm vogeltje toch niet laten sterven? of zoudt ge willen dat zij terug naar haar vader ging en mij verloochende, en ik er van stierf; want dat zou ik! Zoudt gij dat willen? Zoudt gij een nieuwe Romeo en Julia op uw geweten nemen? Als oude, trouwe vriend zijt gij de lichttoren die ons uit deze ellende redden moet!

Ik wacht Simon, ik wacht en kus uw handen van dankbaarheid!

‘Wat,’ riep Pirroen! ‘ik een lichttoren! 't Kan zijn, maar 'k geef geen licht, nog geen gram! En mijn tien frank geeft hij ook terug! Dat schrijf ik op mijnen boek! Wat peinst die snotneus van met mijn tien frank keezemeezen te vangen, in plaats van te schilderen!’

Pirroen was verdrietig kwaad om het talent en de toekomst, die hij in Livinus verzinken zag. Hij vloekte zelfs, en de pauw vloog met een rauwen kreet verschrikt naar 't sop van een donkere denneboom, die in 't midden van 't innijgend grasperk stond.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken