Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Anna-Marie (1922)

Informatie terzijde

Titelpagina van Anna-Marie
Afbeelding van Anna-MarieToon afbeelding van titelpagina van Anna-Marie

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.60 MB)

ebook (3.86 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Anna-Marie

(1922)–Felix Timmermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 38]
[p. 38]

Bij Césarinne.

Terwijl ze naar Césarinne van Sint-Jan reden, zei Pirroen, die onderweg dat heelemaal verzwegen had: ‘Zij is mijn lief!’ en hij vertelde haar zijn geschiedenis. Hij zag dat ze bij Césarinne zouden aankomen, alvorens hij aan Anna-Marie zijn wedervaren had medegedeeld. En hij stak zijn kop door 't raampje: ‘Koetsier! heel langzaam rijden, lijk achter een begrafenis met muziek!’ De koetsier deed dit en Pirroen vertelde verder. En hij sprak haar ook van ‘den Eenhoren’, dat die aan Césarinne had behoord, nu aan Anna-Marie, en later misschien aan Pirroen als hij met Césarinne trouwde.

Die eigenaardige historie wist Anna-Marie en daarom had ze dikwijls verlangd Pirroen te zien, den wonderen man met zijn koppige liefde.

‘'t Spreekt van zelf,’ zei Pirroen, ‘dat ze u maar scheel zal bezien, omdat haar geboortehuis nu van u is. Hoe zoudt gij zelf zijn als u dat allemaal overkwam? Dat is tusschen haar en u, en mij en haar een bareeltje. Zij weet hoe 't allemaal in elkander steekt. Gij blijft hier een jaar en 'k zou willen dat ge zoete vriendinnen waart, en ik zou willen dat ik dit jaar met haar trouwde, dat moet! En daarom zoudt gij voor mij iets moeten doen. Zij is zot van ‘den Eenhoren’, waar haar jeugd passeerde, en zij zou er alleen om trouwen geloof ik soms. Nu hij in uw handen is, is dat minder verlokkelijk, maar verkoop hem aan mij terug! 'k Geef u twee keeren, vier keeren meer dan de koopsom, die uw vader aan mij gegeven heeft. Ge kunt er een heel jaar inwonen. Doet g' het niet, dan moet gij hem toch weergeven voor de enkele som als ik trouw, en dat doe ik dit jaar, dit jaar nog, verstaat ge!....

Ewel als ge weet wat liefde is, maak dan van uw hart een veerken en verkoop mij ‘den Eenhoren’ in dees voituur nog! Later teekenen wij 't! Ik zou haar daar seffens nog

[pagina 39]
[p. 39]

mee willen bekoren! En doe mij dan het plezier aan daar nu over te spreken. Wilt ge?....’

Pirroen had nog nooit zoolang gesproken. Hij bezag haar met zijn katoogen, begeerig naar haar mond, als naar een donkere grot waaruit groot licht moest opstijgen.

‘Het is mij een geluk dat voor u te kunnen doen!.... maar voor de enkele koopsom,’ zei Anna-Marie, ‘uwe liefde met haar heeft mij ginder altijd zoo weemoedig gemaakt,’ zuchtte ze.

‘Ge zijt nen dobbelen engel!’ juichte Pirroen, ‘en als ik mij niet tegen hield, ik zou u.... ik zou u, ik weet niet wat doen....,’ en daarmee pakte hij haar hand en kuste die drie keeren.

‘Rapper!’ riep Pirroen tot den koetsier. ‘Galop alsof het brandde!’

Maar toen waren ze aan het huizeken van Césarinne gekomen.

Pirroen en Anna-Marie gingen het hooge trappeken op, terwijl de voedster in het rijtuig zitten bleef.

Pirroen belde en Césarinne deed open. Zij rilde op haar beenen, haar knieën sloegen tegeneen van 't verschieten.

‘Wel, dat is Mejuffrouw Anna-Marie en die hield er aan om u eens te komen zien,’ zei Pirroen.

‘Daar had ge mij kunnen van verwittigen, mijnheer Pirroen,’ zei ze koel, ‘dan had ik voorbereid geweest om Mejuffrouw goed te ontvangen.’

Ze was kwaad op allebei, maar wilde 't niet toonen. 't Was als een straal ijskoud water op haar boezem. ‘Ik groet u Mejuffrouw 't is mij een eer.... kom binnen,’ zei ze superieur-vriendelijk. Zij deed een deur open en stak een keers aan, die een properen kamerken verlichtte, met roode steenen vloer en een strooien mat waarop een ronde tafel stond; er hongen eenige tellooren aan den muur en een schilderijtje, ‘den Eenhoren’ verbeeldende. Op de schouw stonden nevens een crucifix twee Mariabeelden.

‘En gij komt hier een jaar wonen?’ vroeg Césarinne uit de hoogte, als ze zich nedergezet hadden.

‘Omdat ik wel moet,’ glimlachte Anna-Marie, bedeesd

[pagina 40]
[p. 40]

en vriendelijk, ‘'t is een groote verandering in mijn leven..’

‘Misschien wel, bij al deze kleine menschen,’ zei Césarinne de handen in haar schoot gevouwen.

Er was een lange pijnlijke stilte, Pirroen bezag Anna-Marie en wachtte ongeduldig naar wat zij zeggen zou over ‘den Eenhoren.’ Het duurde te lang naar zijn goesting, en hij zei ineens: ‘Gelukkig heeft zij “den Eenhoren”.’

't Was of Césarinne een steek kreeg. Wat? Dat in 't bijzijn van Anna-Marie!

Zij stond recht, Césarinne, deed of ze haar zakdoek liet vallen, en bukte zich om hare verontwaardiging te verbergen.

Maar toen zei Anna-Marie schuw: ‘Daar doe ik afstand van. Ge kunt hem terug hebben, mijnheer Pirroen. Hij komt mij niet toe. Mijn vader had nooit die grap mogen doen....’

‘Ik neem hem!’ juichte Pirroen, naar Césarinne loerend als wou hij zeggen: ‘Neem hem nu ook uit mijn handen....’

Césarinne zat stil, voor zich uitstarend; Pirroen wendde zich tot Anna-Marie: ‘Ge kunt er nog zoolang gebruik van maken tot.... dat hangt van anderen af.’

‘Wat is 't? Wat is 't?’ vroeg hij ineens tot Césarinne, die haar ellebogen op tafel had gelegd en in haar handen weende.

Zij antwoordde niet. Pirroen pinkte tot Anna-Marie als wou hij zeggen: ‘'t Is in zijnen haak, 't pakt.’

‘Och 't is niets,’ zei Césarinne goed-vriendelijk tot Anna-Marie, ‘dat overkomt mij zoo al eens,’ hare tranen wegvagend: ‘'k Ben de laatste dagen niet wel.’

‘Den doktoor! den doktoor!’ riep Pirroen direkt ingenomen.

‘Zoo erg is 't niet. Kom zwijgen wij er over.’ En zie, zij nam Anna-Marie haar hand en vroeg teederlijk: ‘En vertel mij nu eens, is Italië toch zoo schoon?’

En Anna-Marie vertelde....

Met de woorden van Anna-Marie was Césarinne's wrok ineens weggewaaid. Nu ‘den Eenhoren’ niet meer aan de Van Egmonts behoorde, was Anna-Marie haar een goede vriendin, en viel nu ook de wrok tegenover Pirroen. Maar haar wraak: van het hem opnieuw doen te vragen zou ze

[pagina 41]
[p. 41]

toch niet laten vallen, nu niet meer om Anna-Marie, maar om zijn koppige, stilzwijgendheid. Césarinne glansde. En Pirroen hulde zich krochend van geneuchte in zijn pijpesmoor, lijk Jupiter in zijn wolk.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken