Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Anna-Marie (1922)

Informatie terzijde

Titelpagina van Anna-Marie
Afbeelding van Anna-MarieToon afbeelding van titelpagina van Anna-Marie

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.60 MB)

ebook (3.86 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Anna-Marie

(1922)–Felix Timmermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 100]
[p. 100]

Een zielestrijd.

Op de kloosterheide, waar de donkre dennenbosschen ruischten, waar naar zilveren verten het purper bloeiend heidekruid deinde, was Livinus met Grain d'Or gaan wandelen.

Het moest ergens 's nachts ver in 't zuiden gedonderd hebben, want een frissche wind, stootte hooge, hagelwitte wolken door den turksch-blauwen hemelschedel, en de zon duikelde en tuimelde in de zachtheid der mollige wolken. Zon en schaduw joegen achter elkander over de purperen vlakte, gaven haar soms robijnen glanzen, bisschopkleuren, en de dennenboschen ruischten in den wind.

Livinus had den korfhoed van Grain d'Or met zijn groene binders aan zijn arm hangen, en lei zijn anderen arm over hare schouders. Haar breed uiteen-waaiend geel kleed met roode drietroppeltjes, stond soms tegen haar beenen gedrukt, haar sjaal blaasde achteruit, en hare krullen sloegen overendweer op hare gezonde kaken. De witte tanden blonken bloot in haren hellen lach en haar oogen bezagen hem vol verlangen en schitterend geluk.

‘Weet ge lieve,’ zei ze, ‘dat ik overal aan de huizen naar de gordijnen zie? En nergens vind ik er die mij genoeg bekoren. Wij zullen witte, gazen gordijnen nemen, met een geplisseerden tullen boord, en ze wat wegbinden met een roze zijden strik. En bloemen, roode, vurige bloemen, bloemen die lachen, moeten in koperen potten achter de vensters staan, dat iedereen kan zien dat er in ons huiseken gelukkige menschen wonen. En binnen moet het blank zijn met veel zon, een hel kleurig papiertje en lichte kassen. En als wij eten, bloemen op tafel, dan smaakt het eens zoo goed. O lieve, wat zullen wij toch gelukkig zijn!’

Zij sloeg haren arm rond zijnen hals, trok zijn hoofd naar het hare en gaf hem een kus die klonk gelijk een bel.

En hij nam haar op, dat hare voetjes van den grond hingen,

[pagina 101]
[p. 101]

kraakte haar bijna, en kuste haar met toegenepen oogen, als sneed hem een pijn door het hoofd.

‘Grain d'Or, Grain d'Or,’ zuchtte hij slechts.

Ze gingen verder, liepen heuveltje op en heuveltje af. In het eenzame dennebosch viel zij hem weer om den hals en herbegon hem van her te zoenen. ‘Kom,’ zei hij, hare handen loswringend, ‘laat ons verder gaan!’ Ach dierf hij het maar zeggen wat voor een doorn er in zijn hart stak.

Zij kwamen aan de open vlakte, waarover de wind en de zonne joelde, en tusschen het purperen heidekruid de glinstering van kleine vennen stond, met veel vogels er boven.

‘Bloemen! bloemen!’ juichte ze, ik ga ze plukken voor U!’ Zij liep weg en hij lei zich moe neer, met den rug tegen den geschelpten stam van een denneboom. En terwijl zij ginder neergehurkt zat in haar geel kleedje in al dit machtige purper, vroeg hij zich waarom het niet beter was haar te zeggen wat hem benauwde; misschien zou hij door 't vertellen verlicht en verhelderd worden?

Ach alles sijpelde weg uit hem wat hij eens voor Grain d'Or gevoelde. 't Was als een vuurken dat uitdoofde, maar hij zag haar nog te gaarne om er een natte vod over te leggen; hij wilde die vermindering tegen houden, afdammen en weer aanblazen, door haar te zoenen en te minnen, door rein aan haar te denken en ze boven Anna-Marie te willen plaatsen. Nooit, lijk in deze dagen, wierd Grain d'Or zoo gekoosd en geliefd, ze wist niet waar ze was van geluk, maar zag niet hoe soms zijn oogen droef voor zich uitzagen, terwijl hij haar vast omprangde.

Juichend kwam zij weerom geloopen met een bussel heidekruid en citroengeel jenevergewas. Ze lei de bloemen op zijn knieën en zette zich hijgend nevens hem met haar hoofdeken op zijn schouders.

Nu eens was de hemel van den eenen horizon naar den anderen zuiver blauw en lag heel de omtrek in de klaterende zon, later liepen er weer nieuwe, witte wolken door de lucht en speelde licht en schaduw over de deinende heide. Een ooievaar liet zich met den wind meedrijven.

Ineens zei ze: ‘Lieve, ziet ge mij danig gaarne?’

[pagina 102]
[p. 102]

‘En waarom deze vraag zoo opeens.’

‘Ziet ge mij danig gaarne? Zoudt ge alles voor mij willen doen?’

Hij wierd wat achterdochtig, maar zei uit nieuwsgierigheid toch: ‘Ja.’

‘Ewel,’ zei ze met haren wijsvinger schuddend, ‘beloof mij dan geen steek meer aan 't portret van Anna-Marie te werken.’

‘Waarom?’ hij wierd er wit van.

‘Daarom.’

‘Dat is geen reden kind. Dat gaat niet,’ zei hij al te beslist, en daar verschoot ze van.

‘Hoe, dat gaat niet!’ vroeg ze ineens zich opwindend, ‘het moet! Als g' het niet doet... is 't een teeken dat ge mij niet gaarne ziet....’

‘Maar waarom dan?’

‘Omdat ik het u vraag,’ en ineens snel smeekend en gebiedend, ‘ik kan het niet uitstaan, neen ik kan het niet uitstaan dat zij voor u zit te poseeren, dat gij haar uren bestaart, en met al uw groot gevoelen haar portret bestreelt; omdat zij te schoon is... O Livinus, als ik daaraan denk dan is 't alsof het rap donker wordt! Och lieve, doe het niet meer, zoek een uitvlucht, maar doe het niet meer. Och doe het niet meer....’

‘Het gaat niet, lief kindje, dat verstaat ge nu toch wel... of gaat ge nu jaloersch worden...’ Daarmee trok zij haar hoofd van zijn schouders weg, gespte de handen over de opgetrokken knieën en staarde koppig zwijgend, bijtend op de onderste lip, naar den zilveren horizon.

Hij zag haar zoo aan, en dacht bitter-treurig: ‘Dat is nu diegene die ik heb geschaakt... waarom durf ik nu niets zeggen... alles zou nog kunnen goed komen... Maar zij zou heel het stadje overhoop zetten...’

En toen zag hij twee traantjes over haar kaken rijzen, en plots schoot z' in een huilen uit.

Hij kon het niet aanzien, 't lastige, hinderend medelijden welde te sterk naar boven, en ineens greep hij haar vast, en al wist hij zoo zeker dat hij asem had, dat het niet zou

[pagina 103]
[p. 103]

uitvoeren, toch zei hij bevend: ‘kom maar weer bij mij, ik zal 't portret laten staan... ik zal wel een uitvlucht vinden... Kom, ik bemin u zoo boven alles!’ En hij trok haar tot zich en zoende haar...

Hij loog, maar hij wilde niet liegen, hij wou de leugen versmachten in zijn kussen, de stem verdooven die van heel diep in hem opklonk en hem weglokte van Grain d'Or; hij wilde de nieuwe ontroeringen en aandoeningen verdrinken en versmoren, uit stom medelijden voor dit kind dat hij niet meer beminnen kon, en hij trok haar dichter tegen zich aan en zoende, zoende haar om haar te stikken....

 

Denzelfden dag tegen den avond zat hij met zijn hoofd in zijn handen, beschaamd en kwaad om zijn halfheid en zijn lafheid. Ineens stond hij op: ‘Verdomd,’ zei, hij ‘trouwen of niet trouwen, maar er moet een einde aan komen; 't is eender hoe!’ Er moest een beslissing komen. Hij voelde dat er met hem weer iets grootsch was aan 't gebeuren; als hij nog een jaar moest wachten met trouwen, zou er geen kruimel liefde voor Grain d'Or meer over schieten. Doch besluiten kon hij niet, maar hij schreef den eersten brief naar haar vader.

Hij smeekte van toe te geven, dat hij niet eerder had durven schrijven, en dat zijne dochter ziek was van verdriet.

Eenmaal getrouwd zouden zij samen gelukkig zijn, hij zou naam hebben en geld en de vader zou bij hen zijn oude dagen komen uitvieren in den vrede van een kleine stad, in 't aangename bijzijn zijner eenige dochter.

Livinus vroeg dan ook vergiffenis voor het schaken van Grain d'Or, maar 't was de groote liefde, die er hem toe had gedwongen. Hij zocht in een boek naar hooge woorden en als de brief af was voelde Livinus zelf dat het een schoone brief was. Maar 't was een huicheling van 't begin tot 't einde, doch hij vond zijn daad zelfs edel en opofferend. Hij deed het toch maar om ongelukken te vermijden. 's Avonds nog bracht Livinus den brief naar den postillon.

Van 't antwoord van dien brief hong alles af. 't Was een Godsgericht. En terwijl hij wenschte dat de huwelijkspapieren

[pagina 104]
[p. 104]

rap zouden komen, rap, heel rap, had hij er schrik voor, daar hij dan trouwen moest. Hij hoopte dat de toestemming zou geweigerd worden; dan was het zijn schuld niet wat er verder gebeurde en kon hij alles op haar vader schuiven.

Ach indien Grain d'Or hem maar wat minder beminde, hij zou het haar gauw moe maken, doch hij was alles voor haar en zij was tot alles in staat en zou niets of niemand ontzien. Dat was zijn schrik. 's Avonds dronk hij zich van besluiteloosheid en geestelijke ellende zoo zat, dat de Dolfijnen hem al zingend op een kruiwagen naar huis voerden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken