Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Anna-Marie (1922)

Informatie terzijde

Titelpagina van Anna-Marie
Afbeelding van Anna-MarieToon afbeelding van titelpagina van Anna-Marie

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.60 MB)

ebook (3.86 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Anna-Marie

(1922)–Felix Timmermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 149]
[p. 149]

De wraak van Césarinne.

Pirroen en Césarinne zaten zwijgend over elkaar, elk op een stoel, in het hofken, waarover de meloengulden schemering innig te kwijnen hong.

Het was een klein hofken, drie voorschoten groot maar, omringd met een doornenhaag, die in de Lente haren goeden geur tot aan de voordeur zond.

Er kromde in een hoek een appelaarken dat nooit gedragen had; er onder, op een scheeven pieterstaal stond een pleisteren postuurken: een meisje met een vogelnestje in haar handen. In 't midden van 't hofken, heuvelde, omgeven van een hand-smal palm-weggesken, een mot graniums, en hier voor tegen het konijnenkot dat naar hooi en drogen klaver rook bloeide een handsvolleken violetten. En dat was al.

Dat was het hofken van Jonkvrouwe Césarinne van Sint Jan, zij die eens ‘den Eenhoren’ bezat, die nu geslonken was tot een pleisteren postuurken en een weggesken dat men op één voet moest rondhinkelen.

En toch was 't haar een aangenaam plezier geworden.

In den winter zat het kinderpostuurken zorgvuldig onder strooimauw. In de eerste lentedagen als 't nieuw gras uitpiept, scheerde zij zelf de haag en plantte zij met eigen handen de bloemen. 's Morgens, onder den eenen, tegen den avond zag ze hunnen groei na, en ze vertroetelde ze met het onkruid er omme weg te doen, de beestjes er af te houden, en ze steeds een zacht beddeken te laten houden. Als 't wat te lang droog was, begoot zij ze na zonsondergang met een frisch watergeutje. Ze reef het weggesken op, kamde den mullen grond daarnevens open, en zoo had het hofken altijd een verzorgd uitzicht als het coiffuur van een rijke dame.

Als de bloemen bloeiden, zette z' er al eens een in een vaasje of in een glas water ter eere van een heiligenbeeld, en waren de bloemen uitgebloeid, dan ving ze het zaad op

[pagina 150]
[p. 150]

en hong het weg in een katoenen beurzeken dat heel den winter nevens de schouw bleef hangen.

Dit hofken was een troost geworden in haar leven, een klein verzet dat hare getaande glorie wat beperelde...

Het dak van het konijnenkotje was ingezakt, als was er een keer iemand zwaar komen opvallen; donderblaren groeiden op de pannen, met dik mos bedekt, als overtrokken met diep-groen fluweel.

Binnen in een bak zaten de witte konijnen met hun roode oogen; nu het stil was hoorde men hen knabbelen aan hun savooienblaren.

Achter de doornenhaag rees de hof van 't gasthuis zacht omhoog, de vespers waren uit en de nonnekens wandelden nog eens langs de propere wegen, alvorens gaan te slapen.

Pirroen, die zoetjes zijn lange pijp smoorde, en Césarinne, die kousen aan 't stoppen was, zagen de witte nonnekens onder de breede kastanjelaars wandelen.

Er was een zuivere vrede, het warm goud der nijgende zon zat dik op de roode dakpannen en de witte gevels der huizen ginder, hier en daar op een boom, en heel ver, vol glorie op den dikken, bleeken kerktoren.

Er klonk van ievers kinderplezier en van dichtbij rozenkransgeprevel.

Pirroen hong met zijn stoel achterover tegen de gewitte planken van 't konijnenkot, uit zijn pijp stegen kleine rookrondekens en twee muggen bleven boven zijn kortgesneden haren gonzen. Hij had er al naar geslagen zonder ze kunnen weg te krijgen. Nu en dan zag hij eens naar Césarinne met haar grijs katoenen kleed en de grijzende krullen, die van onder hare witte huif uithongen.

Pirroen vond het uur zoo vreemd, een zoet voorgevoelen klopte in zijn bloed. Hij moest zich tegenhouden te glimlachen.

Opeens zagen z' in elkanders oogen.

‘Weet ge wat ik denken ben?’ vroeg Césarinne.

‘Hoe zou ik dat weten,’ zei Pirroen.

‘Ik zou willen in een klooster gaan.’

[pagina 151]
[p. 151]

Pirroen kwam er van recht zitten van 't verschieten. ‘Hebt g' het zoo niet goed?’

‘Wat zal er later van mij worden?’ vroeg ze ernstig, geslepen.

‘Dan ben ik er nog!’ zei Pirroen.

‘Gij kunt sterven.’

‘Dat weet ik. Iedereen moet sterven. Gij ook.’ En hij dacht: waarom zegt ze nu niet dat ze met mij zal trouwen.

Na een stilte zei hij: ‘Ik zal voor u zorgen.’

‘Aalmoezen wil ik niet.’

‘Anders,’ zei Pirroen ongeduldig.

‘Hoe dan?’ vroeg ze hem ten uiterste brengend.

‘Weet ge dat dan niet?’ vorschte hij uit met kleine oogen.

‘Hoe zou ik dat weten?’

‘Dat is waar,’ besloot Pirroen.

Het zweet kwam uit zijn voorhoofd, 't bleef er hangen lijk regenlekken op een roos. Het bloed golfde tot in zijn haar; hare handen trilden en zagen nog bleeker dan anders.

Het was weer stil, het goud verkwijnde op den verren toren, een groote vogel vloog door de lucht.

En beiden dachten hetzelfde: ‘Bijna, bijna!’

Pirroen was verwonderd, de gedachten rolden lijk donders in zijn hersens. Waarom sprak ze nu niet: ‘Laat ons trouwen?’ Was er iets zoo simpel? Of moest hij het nog eens vragen? maar hij had het haar vroeger al gevraagd! zij moest toch weten dat hij hier enkel voor haar kwam. Waarom het dus nog eens vragen? 't Was heelemaal onnoodig, 't zou zot zijn. Hij kost den draad niet over bijten.

Hij zou nog eens probeeren haar uit den koppigen hoek te lokken. Hij klopte zijn pijp uit.

‘Weet ge 't nog dat ik u vroeger eens gevraagd heb om te trouwen?’ vroeg hij bevend. Hij vloekte in zijn eigen omdat hij zoo aangedaan was.

‘Ja Pirroen,’ zei ze kalm.

‘Weet ge dat nog heel goed?’

‘Heel goed.’

‘En wat hebt ge toen gezegd?’

‘Dat weet ge toch wel, Pirroen.’

[pagina 152]
[p. 152]

‘Ja, dat weet ik... en hebt gij daar nooit spijt over gehad?’

‘Waarom vraagt ge dat?’ vroeg ze scherp, gekrenkt.

‘Daarom,’ zei hij. ‘Maar nu weet ik nog niets. Hebt ge daar nooit spijt over gehad?’

Zijn voorhoofd was nu heelemaal als bestikt met dikke zweetperels.

‘Dat is een geheim van mijn hart, Pirroen.’

Weer was het stil en bezijds, waar de zon was weggegaan, boven 't blauw-gekalkte kerkske van 't gasthuis, nevens 't groene, roosdoorzoelde goud van den hemel, blonk de diamanten weelde der groeiende Venussterre.

‘Als ik dat nu nog eens moest vragen, Césarinne, wat zoudt ge dan zeggen?’ vroeg hij gewichtig, hier hong nu alles van af, en medeen losten de zweetdropels zich en begonnen in zig-zag over zijn rood gezicht te loopen.

Hij stond recht en zag haar angstig en verlangend aan. En, goed op elk woord drukkend, zei ze: ‘Ik zou daar maar iets kunnen op antwoorden als het mij werkelijk gevraagd wierd,’ met een zachten glimlach op den dunnen mond bleef ze hem in 't kinneken van zijn oogen aanstaren.

Het kan niet anders of zij zal ‘ja’ zeggen, dacht hij, ‘anders zou ze mij zoo niet bezien.’

't Was of zijn hart in zijn keel kwam; hij kon aan zijn harde koppigheid niet weerstaan, de liefde kneedde ze zacht lijk honing, en ineens juichte het er uit, zeker zijnde van zijn stuk: ‘Ewel ik vraag het u!’ Hij ging naar haar toe, de armen open, gereed om haar te omhelzen.

Ze bezag hem, knipte eens de zwarte oogen toe en zei dan heel bedaard alsof het een boterham gold, terwijl haar hart krinzelde en stampte van triomf: ‘Neen Pirroen, nogmaals moet ik u afwijzen, hoe arm ik ook ben. Aan mijn stand verzaak ik nimmer, als vriend schat ik u hoog, maar trouwen doe ik niet.’

Het bloed liep naar zijn schoenen, hij wierd waarlijk bleek; slechts het netje van roode aderkens op de bollen der kaaksbeenderen behield zijn blos, maar verders was hij bleek als deeg; zijn dikke handen trilden, zijn groene

[pagina 153]
[p. 153]

oogen vonkten. Zijn purpelen frak spande op zijn buikske en de vierkante kin drukte zich hard op de borst. Zijn asem snoof geweldig. Hij stond daar als een stier stootensgereed.

De roode Pirroen, die nu bleek was, de Pirroen, die altijd zijn eigen meester was, daar nu in een gebaar, als van iemand die zich zelf niet meer beheerschte, dat maakte Césarinne bang. Ze meende al om hulp te roepen, toen het er bij hem uitbarstte, terwijl het wit van zijn oogen vol rood liep: ‘Wat? gij hebt mij die woorden uit den mond getrokken, alleen om te kunnen weigeren. Sl... (hij meende slang te zeggen, maar zei het niet). Twintig jaar heb ik gewacht. Heel mijn leven hangt aan u, lijk het haar aan uw hoofd. Ge doet het mij vragen! En ge zegt neen, neen! Neen hebt ge gezegd! Ewel? zie mij hier staan. 'k Heb er twintig jaar naar gewacht, 'k heb een tweede keer gevraagd en nog zegt ge neen! Ewel zie mij hier staan, ik vraag het u een derden keer; een keer min of meer; 't komt er niet op aan. Antwoord niet! Ik wil uw antwoord nu niet. Ik wacht tot overmorgen, tot overmorgen zeven uren klokslag, en als ge mij dan het jawoord niet in mijn handen brengen komt, dan... dat wil ik niet slikken! dat zal ik niet slikken!’ en zonder meer schoot hij naar binnen, greep zijn hoed en stok, en liep de gang in; maar ineens draaide hij zich om, liep terug naar achter en riep van uit de keukendeur: ‘'t Is om klokslag zeven uren 's avonds! 's avonds! vergeet het niet!’

En toen liep hij naar buiten, hard de deuren achter zich toekletsend.

Thuis ging hij recht naar boven, deed de deur op slot en lei zich in zijn bed te smoren en te denken.

Dien avond ging hij niet naar den Dolfijn.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken