Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Anna-Marie (1922)

Informatie terzijde

Titelpagina van Anna-Marie
Afbeelding van Anna-MarieToon afbeelding van titelpagina van Anna-Marie

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.60 MB)

ebook (3.86 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Anna-Marie

(1922)–Felix Timmermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 179]
[p. 179]

De daad.

Een uur nadien liep het nieuws als een schandaal door de stad dat Anna-Marie in het water gesprongen was. En door den stillen vrede van het stadje, dat zijn daken en witte geveltoppen nog in wat gouden zon sopte, klonk de rinkelende bel van de bediening. Over de ronde, steenen brug, weerspiegeld in het water, ging de koster met zijn bel, gevolgd van den pastoordeken, die onder de guldene plooien van zijn koorhemd het Heilige Sacrament droeg....

Onder de schemering der doorzakkende groene bedgordijnen, aan den boord met zilver bestikt, lag ze heet in koorts. Het zwartharig hoofd, rozig doorzoefd, zakte neer in de witte kussens, hare bleeke lippen stonden wat open en toonden de bovenste tanden. De groote oogschelen waren toe onder den boog der zwarte wenkbrauwen, en de kleine handen lagen boven het gewatteerd zijden deksel van zalmroze zijde; ze lagen slap over haar rank lichaam, ze waren kleiner en dunner dan anders, bleek, bijna wit, scherp de blauwe aderen teekenend. Donker met een warm lichtje er in glansde de groote robijn aan den ring van heure linkerhand.

In een zilveren schaal op het nachttafeltje stond een gele peer en lag een trossel blauwe druiven.

Door hare hersenen joegen de gedachten, als zwermen razende vliegen in rukkende winden. De feiten, de gebeurtenissen vielen als sprokkige assche uiteen als z' er maar even aan raakte, 't eene verwarde in 't andere. Maar als een zilveren bal, waarrond de schimmen zot krioelden, stond hare daad vast en helder in haar hoofd. Doch een ding wist ze niet, begreep ze niet, hoe ze het ook uit hare herinneringen wilde naar voren rukken en dat was: Had ze zich in 't water laten vallen of was het gebeurd zonder haar wil, een ongeluk? Dat wilde ze oplossen. Ze zag duidelijk hoe het gekomen, maar wist niet hoe het geëindigd was. En lijk iemand die iets vergeten is en weet niet waar, met zijn verbeelding terug den weg ziet en bewandelt om de plaats te ontdekken

[pagina 180]
[p. 180]

waar het ding verloren is, zoo ook zocht zij. Ze zag nog heel duidelijk dat ze in de kerk zat en ze gebeden had voór 't mysterieuse paneel van O.L. Vrouw van zeven weeën en het haar daar ingegeven werd dat ze sterven mocht; nadien had zij in diezelfde kerk een Domicaan hooren preeken. Er was veel volk, maar 't scheen haar dat hij voor haar alleen preekte. Zijn gelaat herinnerde ze zich niet, ze zag zelfs zijn hoofd niet, niets dan zijn vloeiige zwarte en witte kleeren, maar duidelijk zag ze zijne hand met den langen, wijzenden vinger. 't Was of de woorden uit den vinger kwamen. Hij preekte dat de joden, om vergiffenis te bekomen alle jaren bijeen kwamen vóór een geitebok, en zij hunne zonden daar een voor een hard op riepen en die op het dier wierpen, dat nadien belast en beladen met hunne zonden de woestijn wierd ingejaagd. Zoo deed ook Onze Heer Jezus, die vrijwillig de zondebok wierd en op zich al het kwaad der wereld laadde.

En zij, mystiek van aanleg als ze was, vond daarin een gouden troost en sloot die woorden in haar hart. Zoo was ze uit de kerk gegaan. De straten waren verlaten in de schuine zon die binnenkwam in open venters, beschijnend vredige dingen tegen de muren en rustige menschen aan het avondeten.

Op een huis van de Lindendijk zat heel hoog nog een schaliedekker te werken.

‘Als men van zoo hoog valt is men dood,’ dacht ze. Ze ging voort nevens 't water, heel dicht, dat ze, als ze zich wat voorover bukte, haar aangezicht zag. Ze vroeg zich af waarom ze nevens 't water ging, de laatste dagen. Ze bleef staan en zag rond, er waren nergens menschen, de luiken der stille huizen waren toe, en de schaliedekker zat te hoog om iets te zien dacht ze. Ze bukte zich wat voorover. Als ze daar nu eens insprong, dan zou seffens het water boven haar toe gaan en kalm terug de dingen weerspiegelen, de huizen en de boomen, en dan zou al hare ellende en zielepijn weg zijn en zou de groote vrede over haar komen. Ze vond het water iets geheimzinnigs, iets dat aantrok, waar men in lag zonder men het zelf wist, iets machtig lijk de liefde. Het lag daar plat en stil en blinkend, zachtjes, bijna on-

[pagina 181]
[p. 181]

merkbaar door zijn eigen voortgestuwd, het was niets en toch kon het den loop van een leven opnemen, en het verloop van verschillende levens veranderen. Als ze daar nu eens in lag, vroeg ze zich af, dan zou er ook vrede over veel menschen komen en zou het levenswiel van iemand terug naar den goeden kant draaien, en in haar ziele zou het stil zijn. ‘Ach wat moet het schoon zijn in een ziel waar stilte is.’ En alleen met in dit water te liggen verkreeg ze dat. ‘Ach waarom leven de menschen? Elk wacht naar iets en 't komt nooit.’ Hierin lag alles in dit water. Waarom er dan niet ingelegen? 't Was een zonde! zij zette één voet achteruit, maar bleef even dicht bij 't water. Als zij er nu eens inviel zonder haar wil, met wat te veel voorover te zien (ze zette de voet weerom) dan was het geen kwaad, en kon de ziel gerustekes voort slapen. Ach, waarom viel ze nu niet? Waarom stiet er nu niemand tegen 't lijf? Ze zag toen haar gelaat, er lag een glimlach op haren mond, haar gelaat kwam dichterbij. Was zij dat wel, die lachte? Riep de schaliedekker nu niet! ‘Pas op!’? en was ze toen al niet aan 't vallen? of had ze zich toen vrijwillig in 't water geworpen?

Dat laatste wist ze niet, en telkens opnieuw herbegon ze met haren geest te zoeken van in de kerk tot aan het water, ze zag alles klaar als geschilderd: het gouden paneel, den pater, zijn bevenden vinger, de vensters die vrede toonden, de schaliedekker heel hoog, het water, ze wist wat ze gedacht had en gevoeld, maar dat eene punt, juist dat wat ze weten moest om rust te hebben, wist ze niet.

En de koorts steeg, zij gloeide als een oven, en kwam niet meer bij kennis voor die rond haar waren. De doktoor trok zijn linkermondhoek in rimpels en schuddebolde. ‘De longen zijn kapot.’

 

Pirroen en Livinus waakten over anderen nacht bij het bed van Anna-Marie, Corenhemel kwam haar een keer of twee bezoeken, doch zij lag telkens in ijlkoorts en bittertreurig ging hij weg.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken