Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ik zag Cecilia komen (1938)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ik zag Cecilia komen
Afbeelding van Ik zag Cecilia komenToon afbeelding van titelpagina van Ik zag Cecilia komen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.38 MB)

ebook (2.84 MB)

XML (0.08 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ik zag Cecilia komen

(1938)–Felix Timmermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 29]
[p. 29]

IX

Als een dief sluip ik met de bloemen weg.

Is het geen geniepige reden om Cecilia weer te zien?

Is het niet oneerlijk tegenover Roelinde?

- Neen, zegt mijn mond, en naar mijn hart wil ik niet luisteren. Mijn hart ligt overhoop. Ik kan er niet meer aan uit.

Een ding weet ik, ik ga mij overtuigen, ik ga mijn liefde redden.

Ik ben opgejaagd en toch ga ik langzaam.

Omdat ik nog eens diep en krachtig van den heerlijken droom wil genieten, alvorens hij als een zeepbel kapot gestoken wordt.

Er is slechts een korte nacht voorbijgegaan en 't is alsof ik reeds jaren met deze kwelling rondloop.

[pagina 30]
[p. 30]

De natuur, in tegenstelling, is tergend rustig nu.

Hommelen klinken voorbij. De zon zoemt op de mulle zandwegen. Het licht hangt snaren en kristallen aan de dennenaalden.

In 't midden van het karspoor zit een haas in profiel. Ik zie zijn klaar oog. Met rustige schokjes verdwijnt hij in het bosch.

‘Ach! kon ik versmelten in die heldere rust!’ is de eene zucht. ‘Mocht die kwelling eeuwig duren,’ is de andere zucht.

Het huis zit verborgen achter oude, kromme dennen. De stokroos bloeit er wit en roze en met donkere kleuren van wijn. Het huis komt als naar mij toe.

Bezijds staan bijenkorven als een orgel te gonzen. De deur staat open. Er is niemand binnen. Een stukje zon snijdt over den rooden vloer.

Er liggen eenige boeken op een tafeltje en op een oude kast met schuiven.

De slinger van de hangklok flitst telkens in een zonnepijltje op. Er fonkelen geraniums op de vensterplanken.

Ik klop op de open deur en ga een eindje binnen.

[pagina 31]
[p. 31]

Ik hoest gemaakt. Mijn hart botst. Ik zou willen wegloopen. Ik wensch dat er niemand komt, maar ik blijf willoos staan.

De kelderdeur staat open, zware holleblokken komen de trap op.

Cecilia stijgt voorzichtig met een volle teil melk uit den donkere in het licht. Ze blijft verbaasd in 't zwarte deurgat staan.

- Ik breng u de bloemen... die gij gisteren verloren hebt... Mijne stem hapert.

Hare handen beven, de teil beeft, melk klast op den vloer.

Hulpeloos ziet ze mij aan. Ik zet de teil op een stoel.

Ze lacht verlegen: - Ik verschoot... Ik was aan 't werk... vader had die bloemen voor u meegegeven.

Ze doet haren werkvoorschoot af, de mansklompen uit en staat op hare witte kousen.

We weten niet wat zeggen en we durven elkander niet bezien.

- Ge woont hier rustig... zucht ik.

- We zijn het gewoon.

Dan weer een stilte als op een ziekenbezoek.

- Zijn dit de boeken van uw vader?

[pagina 32]
[p. 32]

Zij knikt.

- Leest gij die ook?

- Neen... maar soms leest hij er mij wat uit voor... 's avonds.

Het is een bevrijding over iets te kunnen spreken.

- Dit lied van God zal wel heel schoon worden... uw vader heeft er mij nu en dan wat uit voorgezegd... werkt hij er reeds lang aan?

- Ja... al veel jaren.

- Ik zal blij zijn het heelemaal te kunnen lezen.

- Het geraakt nooit af... hij verbetert er gedurig aan.

En we durven elkander niet bezien, en bij haar is de angst zoo groot als bij mij.

- Het zal zeker een groot boek worden?

- Och neen... wilt ge het eens zien?

Zij gaat op hare kousen naar de oude kast, waarvan ze de bovenste schuif opentrekt.

Zij staat op hare teenen en zoekt met gebogen hoofd in de schuif.

God hoe schoon is zij!

De zon trekt een gouden lijntje rond haar profiel en trilt in hare vele blonde haren.

[pagina 33]
[p. 33]

Ze is smal en reel in dit helder zomerkleedje. Een bloemenstengel.

- Dit is alles, zegt ze. Ze toont me een vijftal dunne schrijfboeken.

- Slechts eens doorbladeren. En ik leg twee schrijfboeken open op de kast.

Zij staat rechts van mij tegen het venster. En terwijl ik doe of ik in het eene boek lees, bladert zij in het andere.

Het zijn lange gedichten, zeer zuiver neergeschreven, veel met rooden inkt verbeterd.

- Vindt g'het schoon?

- Jawel... jawel...

- Men moet ze eigenlijk luidop kunnen lezen, dan zijn ze veel schooner, zegt mijn vader.

Het is als een uitnoodiging, die ik vlug afweer.

- Met die verbeteringen kan ik er niet aan uit.

- Wil ik er eens een paar voorlezen? vraagt ze mij zonder op te zien.

En van mijn boek leest ze, van de juist openliggende bladzijde, langzaam en eenvoudig, terwijl haar vinger de regels volgt.

‘Uw lied doorgonst de oneindige ruimte.

[pagina 34]
[p. 34]

De snaren van uw harp zijn van ster tot ster gespannen.

De melkweg is de zilveren strijkboog in uw handen.

Uw zang doorzindert alle wezens en dingen en alles neemt er kleur en vorm naar aan: de sneeuwvlok haar kristallen figuren, de visch zijn juist getelde schubben. De dauwdrop glanst ervan, de Alpen zijn er van opgericht.

Wij hooren het in het afvallen van appelen in den herfstnacht, in den lach der kinderen; wij beluisteren het in elkanders oogen...’

Hare stem beeft, haar vinger beeft, hare stem wordt stiller. Een groot licht spat open in mijn hart.

Wankel leest zij voort. ‘Wij gelooven soms dat het onze ziel is die zingt, doch als Gij daar niet waart zou er geen klank uitkomen...’

Ze zwijgt, met de vinger op het schrijfboek, ze buigt het hoofd.

Ze is onweerstaanbaar schoon, zij is muziek.

Als gesmolten prevel ik naar haar voorhoofd: ‘Wij beluisteren het in elkanders oogen.’

[pagina 35]
[p. 35]

Allerhande verwarde beelden en aandoeningen, herinneringen, woorden en verlangens, Roelinde, mijn ouders, processies, ziekbedden doorflitsen plots mijn geest en mijn gevoel. Maar het zijn als wolken rond een toren.

Cecilia glanst door mijn wezen als de zon door een kerkraam.

Zij staat voor mij met hangende armen. De zon ritselt goud in heur haar, geraniums fonkelen rond haar gezicht. Zij hoort den roep van mijne ziel.

Zij heft de oogen op, zacht, eenvoudig bezien ze mij. Maar het is de morgen en het is de nacht. Het is de eeuwigheid. Voor dit is er nooit iets geweest. De zaligheid breekt open over mijn leven... ik hef mijn handen op... ik kus haar voorhoofd. Hare handen raken mijn kloppende slapen, ze heft zich op de teenen, we zoenen elkander lang en stil... Dat mag den dood kosten. Het is machtig als de dood.

Zij wendt zich even af, ziet mij gelukkig aan, zucht, en schudt eens stil het hoofd, alsof zij niet gelooft, dat zoo iets waar kan zijn.

Ze keert zich schuins naar het venster, het

[pagina 36]
[p. 36]

hoofd gebogen naar de bloemen. Hare vingeren betoetsen de bloemen.

Ik ben zeker dat zij weent. Zij weent van geluk.

Het minste woord zou een kwetsuur in deze schoonheid zijn.

Zij plukt een geranium af, die ze als een lichtje vasthoudt. Ik neem de bloem uit hare vingeren en leg ze in mijn linker handpalm.

Haar arm valt neer, ze buigt dieper het hoofd.

Ik tast aarzelend, schuw naar hare hand. Zij drukt de mijne.

- Dag Cecilia, fluister ik.

Ik neem den stokrozentak van de tafel en ga stil weg.

Op den dorpel zie ik om. Zij staat daar nog in dezelfde houding, met de oogen en de handen in de bloemen.

Buiten zie ik nog eenige keeren naar het huis.

Zij komt niet in de deur...

Warme boschlucht, zonnige stilte. De noen-eenzaamheid der heilige Kempen.

Ik zou kunnen knielen, de lucht kussen als den zoom van uw kleed, mijn God!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken