Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ik zag Cecilia komen (1938)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ik zag Cecilia komen
Afbeelding van Ik zag Cecilia komenToon afbeelding van titelpagina van Ik zag Cecilia komen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.38 MB)

ebook (2.84 MB)

XML (0.08 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ik zag Cecilia komen

(1938)–Felix Timmermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 85]
[p. 85]

XXI

Lang is de reis, hol is mijn hart. Ik heb stomme wenschen: dat de trein op een anderen botst, en ze mij als een bloedende vod er onder uit halen.

De weg door het veld is lang... ik rust dikwijls uit aan een gracht of op een omgevelden boom. Mijn gedachten draaien lijk een botermolen, winden me op en maken me opstandig. Als 't waar is dat Cecilia geneest, dan zal ik mijn woord nog zeggen. Dan is mijn lot nog niet geworpen! En dit staat vast: zoolang ze ziek is wacht ik om een ander leven aan te gaan. Ik zal toekomenden donderdag aan Roelinde wel 't een en ander weten te verzinnen om mijn huwelijk uit te stellen. Ik ben blij, bijna fier dat ik een beslissing heb genomen. Zij is als een staf, die mijn moeheid ondersteunt.

[pagina 86]
[p. 86]

De befaamde dokter woont bezijds het dorp in een grijs huis, dat haast heelemaal met klimop is overwassen. Er staan een paar boerenspeelwagens aan de deur.

Binnen in de ongezellige schemerige kamer zitten er een tiental menschen te wachten.

De eene zit naar den anderen te zien, soms fluisteren kennissen wat tegen elkander. Het zijn allen menschen, die door den koelen vinger van den dood zijn aangewezen. Tegenover mij zit een vijftigjarig man, een schipper ziet het er uit, met de ooren ver van het hoofd, hijgend en angstig alsof hij elk oogenblik bloed moet gaan opgeven. Een moeder heeft een grooten jongen bij zich, die op haar schoot in slaap is gevallen, meer dood dan levend. Een mejuffrouw, die met reukwerk en rood op de wangen de ziekte probeert te verbergen, leest in een boekje. Eén miserie. De eenige hoop nog: de borstsiroop.

Telkens komt de vrouw van den dokter de deur van een andere kamer open doen en zegt dan een nummer. Want ieder krijgt een nummer van het dienstmeisje als hij in huis komt. Er komt nog een oude heer bij, die zich in een glanzend rijtuig met baronwapen, laat

[pagina 87]
[p. 87]

aanvoeren. Na twee uur wachten is het mijne beurt.

De dokter, een zware man met blauwen bril en zwarten baard, overtuigt me, hoe zijn drank het bloed vernieuwt en een weldadigen invloed op de borst en longen uitoefent. Een eenvoudige zaak. Hij staat zelf verbaasd dat alle dokters deze remedie niet gebruiken.

Nu ben ik er zeker van, Cecilia zal genezen, zoo zeker als de dunne manesikkel tot een ronde schijf zal groeien. Mijne hoop staat recht en blinkt.

Doch als het weer avond wordt en ik in 't dorp in de herberg zit waar ik den nacht zal doorbrengen, zakt mijn moed weer in. Er is daar juist in de gelagzaal een herhaling van een dorpsfanfare. Het is een warme avond met een dunnen regen. De vensters staan open en het onbekwaam geschal der kopers slaat tegen de kerk echoënd terug. Ik denk aan den jachthoren, die op mijn kamer hangt. In mijn verbeelding hoor ik hem het langgerekte hallali blazen, den dood van het damhert, den dood van Cecilia. Ik word zoo triestig, zoo ineengezonken. ‘Heer blijf bij ons, de avond nadert.’ Het woord van de-boerin ‘getee-

[pagina 88]
[p. 88]

kend door den engel’ knaagt als een muis in mijnen geest.

Ik durf niet in slaap vallen, uit vrees weer zoo iets van dien plas te droomen. Ik heb het zoo warm, zoo beklemd en moet het bed uit en ga aan het open venster staan. Het dorp is als onder water gezonken, zoo rustig en zoo stil onder een donker bruinen nacht. In de verte naar 't zuiden veegt er soms een vaag bliksemlicht. Een boom ritselt even in zijn droom.

Ik droom dat ik in linten verward ben... En dan weer vroeg de baan op. De herbergier voert mij naar het klein treinhaltje. Een frissche schoone morgen. Al het late groen en kruid is overgulpt van dauw, de spinnewebben tusschen de struiken hangen daar als briljanten raadselen. De koele appelen staan dik op de boomen der groote boomgaarden. De dahlia's stijgen hevig kleurend in de kleine tuintjes en de zwaluwen zullen nog wat blijven, zoo schoon is de tijd. Dit licht en die verwen verhoogen mijn moed. Die remedie zal Cecilia genezen. Het treintje kan niet rap genoeg rijden.

In den namiddag juicht mijn hart den abdij-

[pagina 89]
[p. 89]

toren in de blauwe verte toe. Ik ga regelrecht naar den schoolmeester. Fier lijk een ridder draag ik de flesch, die ik voorzichtig in papier en handdoek heb gewikkeld. De zakkende zon giet schuinsche pijlen door de mastebosschen zoo dat men de hand voor de oogen moet houden. Ik ben de drager van hare genezing, Cecilia zal leven.

Ik zou bijna kunnen zingen als ik zoo haastig en zoo moe niet was.

Ik zal haar seffens zien, en haar uitleggen hoe ze dezen drank nemen moet. Op mijn toekomst met al hare verplichtingen wil ik niet denken, eerst Cecilia genezen!

Ginder schemert het huis, rozig achter de kromme zwarte stammen van de dennenboomen.

De jonge boer, die op dien regendag zijn liefdedeuntje floot, komt met een kruiwagen stalmest over den weg. Hij fluit hetzelfde deuntje, maar als hij mij ziet, zwijgt hij als op kwaad betrapt. Hij beziet mij met groote oogen en knikt bedeesd goeden dag.

Wat is er aan dien jongen? Ik zie om, hij ziet ook om. Hij aarzelt om voort te rijden. Hij ziet naar den grond, dan weer naar mij...

[pagina 90]
[p. 90]

- Ge weet het zeker al, mijnheer?

- Wat?

- Wel, Cecilia, de dochter van den meester, is dezen nacht gestorven... Zie maar, het kruis staat voor de deur... ik ga er dezen nacht waken...

- Neen, dat weet ik niet...

Hij rijdt een binnenweg in, en eens uit mijn gezicht herbegint hij zijn liefdedeuntje te fluiten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken