Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De pastoor uit de bloeyenden wijngaerdt (ca. 1930-1940)

Informatie terzijde

Titelpagina van De pastoor uit de bloeyenden wijngaerdt
Afbeelding van De pastoor uit de bloeyenden wijngaerdtToon afbeelding van titelpagina van De pastoor uit de bloeyenden wijngaerdt

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.42 MB)

Scans (7.86 MB)

ebook (3.78 MB)

XML (0.23 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De pastoor uit de bloeyenden wijngaerdt

(ca. 1930-1940)–Felix Timmermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 5]
[p. 5]

II.

Het is nu Zaterdag voor Paschen. En om elf uren stampen de klokken van uit den gelen toren hunne blijdschap in de lucht. Daarmee is de moeilijke vasten uit! Paschen wordt al zichtbaar, lijk een bloemige hof vol zon, door de spleet van een deur.

Sophie de meid bakt het eerste vleesch sedert veertig dagen. Het riekt in de propere pastorij om het water over uw hart te doen loopen, maar daar zit de pastoor niets mee in! Het woord Paschen is pas aan de lucht geschilderd of hij schiet, met een brandende keers in de hand, den koelen kelder in.

Van heel de vasten heeft de pastoor niet gesmoord, of geen bezoek gebracht aan zijn geliefkoosden wijnkelder.

Want al zien zijn tanden bruin en zwart van 't smoren, toch is het ontberen van de smakelijke pijp hem minder erg, dan 't precieus bezoek aan zijn edele wijnen te moeten missen. Het is niet om daar van die uitgezochte wijnen te snoepen en te slabberen. Het is om in hunne aanwezigheid en rijkdom te staan en van hunne mystieke beteekenis te genieten, zooals een geleerde voor de nochtans geslotene, maar reeds gelezene boeken zijner bibliotheek kan

[pagina 6]
[p. 6]

staan denken en voelen. Want voor den pastoor is de wijn 't symbool van Jezus' bloed.

Hij glimlacht ontroerd bij het weerzien van die donkre, slapende trezoren.

Hij wandelt onhoorbaar over den molligen vloer, die dik bedekt is met een tapijt van zagemeel, opdat de flesschen bij 't vallen niet zouden breken.

De kelder is een stuk onderaardsche gang, het overschot nog van een oud klooster; met een gewelf waar eikenblad in gebeiteld is; ten einde van de gang valt er door een keldermond een kalm licht binnen, nog geen twee meters ver, en de rest staat in den donkeren. De kaars in den pastoor zijn zachtbevende hand verlicht links en rechts de bestofte gatten der flesschen, die soort bij soort gerangschikt zijn, in steenen bakken boven elkaar, lijk de graven in de catacomben.

Boven elken bak staat de naam van den wijn, en in een schrijfboekske, dat de pastoor in zijn andere hand houdt, kan hij zien hoevele er daar liggen, van waar ze komen en hoe hun wereldsche naam is. Want toen de wijnen in tonnekens uit Frankrijk, Duitschland, Portugaal, Turkijen en Italië zijn gekomen, hebben ze bij het ter flessche trekken, wat hij zelf doet, lijk kloosterlingen hunnen doopnaam afgelegd, en hebben ze van den pastoor een anderen naam gekregen, vol christelijke symboliek, en hemelsche gedachten en gevoelens op wippend.

Neen, hij kan niet met lust wijn drinken, als

[pagina 7]
[p. 7]

die wijn zich gemeen-weg noemt, Pommerol, Vandanges, Nuits, Chateau, Porto, Vermouth, Moezel. Hij geeft hun zelf een naam, naar gelang den smaak, den geur, de kleur, de aandoening en deels 't land van herkomst. En zoo liggen daar dan die zwarte, doffe flesschen in de stille geheimzinnigheid van den kelder als kostelijke tooverboeken en slapende krachten met een mystieken titel. Ze dragen namen als:

‘Zijbeekske van de Jordaan’. 't Is een wit wijntje, teeder dooramberd, met een nederigen geur als van lentevioletten.

‘Ader van Christus’, donker robijnig naast 't zwart af, zacht als fluweel, en waarvan de smaak traag, als wierook in de kerk, aan 't gehemelte blijft hangen.

‘Glimlach van Onze-Lieve-Vrouw’, een hel, gulden sap, glanzend en klaar als een zon; een wijn die u frisch maakt en opwekkend als muziek van hooge orgelnoten.

‘Dauw uit de Hemelsche Voorhoven’, geel en ernstig glorend, als de gele steen, die de prelaten op hun witten handschoen dragen, uitwasemend een tuil van wondere bloemengeuren, sterk genoeg om door den reuk alleen vol zaligheid te loopen.

‘Regenboog van 't Belofte Land’, een fonkelend, rood vocht, door 't verouderen, door de veel jaren flesch, rozig van kleur verschoten; als de flesch opengaat is het of men karren fruit riekt, welk fruit kan men niet zeggen, alle fruit, echt en ingebeeld bijeen; die wijn is

[pagina 8]
[p. 8]

edel van smaak en weegt zwaar in 't bloed; hij maakt u zacht, met een tikje heimwee naar iets ver, waar de ziel naar verlangt.

‘Spiegel der Engelen’. Het klare persel van witte Rhijndruiven, met een schuwe schittering er in van jong weidegroen, waar de wind over loopt; frisch is zijn aanraking; als men er zijn tong eens tegen titst, ritst de koele fijnheid er van, al tot in het dorstig hart. Wie hem riekt denkt aan Aprilsche dagen.

‘Paaschfonteijn’, een wijn om niet mee te lachen; purper is hij, de kleur die de zon achterlaat op een vriesdag in November; koninklijk als amethysten die karbonkelen in den nacht; daar is iets plechtigs aan zijn zachten, niet te bepalen geur, en zijn stil doordringenden smaak, die als een zee van goedheid in u neerzinkt, en zijn gewaarwording is zalvend van nature.

‘Geestdrift van Assisiën’, heet die herfstbruingouden wijn uit Italië, wiens zoete aandoening u van geneuchte de oogen sluit, en heilzaam op zieke harten werkt, lijk koele olie op heete wonden.

‘Overschot van Canaän’, een plesant donker sap waar een rood lichtje parelend in lacht, die aandoet alsof hij bezield is met de vreugd en de liederen van het wijnoogstend volk in de wijngaarden.

‘Vloeiend Paradijsken’, een edeldom van vocht, dat u ineens van de heiligheid der druif overtuigt, zoo van geur die beter is dan balsem,

[pagina 9]
[p. 9]

zoo van smaak die als een wijding door uw lichaam wandelt en de zenuwen met fijne muziek omstreelt, zoo van kleur die is als een kardinaal in de zon; Egyptisch mysterieus, een mystieke vlambloem; en wie er eens van geproefd heeft moet een Koning David zijn om den lof van zijn hoedanigheid in woorden uit te drukken.

Dan zijn daar nog: ‘Ladder naar God’, ‘Lieftalligheid der Gelukzaligen’, ‘'t Vierde geschenk der drie Koningen’, ‘Rivier der Geloovige zielen’, enz. enz.

Allen even uitgezocht en kostelijk, oud van dagen, en vernobeld en verguld door 't liggen. Waarlijk de pastoor is aangedaan. Hij ziet toe vol ontroering, blij omdat dit alles 't zijne mag zijn, en hij het met zijn verbeelding, en zijn werk er aan, nog dierbaarder en schooner heeft gemaakt.

Eindelijk komt hij los; hij neemt voorzichtig hier of ginder een flesch af, houdt ze voor het kaarslicht dat duister in de flesch vonkelt en robijnt of guldent. Hij prevelt devotielijk den naam van den wijn, denkt na over zijnen smaak, geur en gewaarwording, fantazeert en verbeeldt, denkt den hemel in, waar engelenmuziek regenbogen cirkelt; en voldaan als iemand, die nog eens een schoon boek met verzen heeft doorbladerd, legt hij de flesch weer precieus in hare donkere rust. En hij gaat voort van bak tot bak de wijnen naar het licht te houden, te prevelen en te droomen.

[pagina 10]
[p. 10]

De ronde meid roept om te komen eten, doch de pastoor antwoordt maar ‘ja’ en gaat voort de wijnsarcophagen te bezichtigen.

De meid roept nog eens en nog eens, en komt ten einde, uitdagend met zijn opgeladen telloor den kelder in: ‘Hier zie’, zegt ze kwaad ‘als ge dan boven niet wilt eten, eet dan hier! Gaat het weer beginnen met dit gesleur van flesschen, en gespoel en geplas mijnen gang vuil te maken. 't Is zonde van zoo'n duur kalfsvleesch laten koud te worden!’

De pastoor neemt kalm de telloor aan: ‘Dat is heel braaf Sophie, maar nu hebt ge nog een mes vergeten! Wacht ik zal er zelf wel een halen’. Hij trekt met zijn telloor naar boven, zet zich aan de ronde tafel, eet, en de meid steekt kwaad en blazend haren meloenkop door de deur, kwaad omdat de pastoor niet kwaad is.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken