Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De lotgevallen van Huckleberry Finn (1946)

Informatie terzijde

Titelpagina van De lotgevallen van Huckleberry Finn
Afbeelding van De lotgevallen van Huckleberry FinnToon afbeelding van titelpagina van De lotgevallen van Huckleberry Finn

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.68 MB)

Scans (9.62 MB)

ebook (3.58 MB)

XML (0.42 MB)

tekstbestand






Illustrator

Rein van Looy

Vertaler

Elise M. Cameron



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman
vertaling: Amerikaans-Engels / Nederlands


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De lotgevallen van Huckleberry Finn

(1946)–Mark Twain–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 46]
[p. 46]

Hoofdstuk X.

Na het ontbijt begon ik over de dode man en verdiepte me in gissingen, waarom hij vermoord zou zijn, maar Jim had niet veel zin om er over te praten. Hij zei dat het ongeluk zou brengen en dat hij bovendien weleens bij ons zou kunnen komen spoken. Een man die niet begraven was, zou eerder uit spoken gaan dan één die veilig onder de grond lag. Dat scheen heel aannemelijk, dus zei ik maar niets meer, ik kon het echter niet laten om er over na te denken wie de man had neergeschoten en waarom het gebeurd was.

We doorzochten de kleren die we hadden meegebracht en vonden acht dollar in zilver, die in de voering van een oude overjas waren genaaid. Jim dacht, dat de mensen uit het huis die jas hadden gestolen, want indien ze geweten hadden dat er geld in zat, zouden ze hem nooit hebben achtergelaten. Ik zei dat ik dacht dat ze die man ook hadden vermoord, maar Jim wilde daar niet over praten.

‘Nou’, zei ik, ‘je denkt nu wel dat het ongeluk zal brengen, maar dat zei je ook toen ik eergisteren die slangenhuid mee naar het hol bracht. Nou, daar heb je dan het ongeluk! Al die dingen en nog acht dollar bovendien! Ik wou dat we iedere dag zo'n ongelukje hadden, Jim.’

‘Wacht maar af, liefie, wacht maar af. Wees jij maar niet bang, 't zal heus wel komen, dat zeg ik jou.’

En het kwam ook werkelijk. Op Dinsdag voerden we dat gesprek. Nou, Vrijdag na het eten lag ik op het gras op de richel en toen was m'n tabak op. Ik ging het hol in om wat te halen en zag daar een ratelslang. Ik sloeg haar dood en legde haar, heel natuurgetrouw, opgerold op Jims deken neer, want ik dacht dat het erg grappig zou zijn om Jim te zien als hij haar daar vond. Nou, 's avonds was ik alles over die slang vergeten en toen Jim op z'n deken ging liggen werd hij gebeten door het mannetje van de slang.

Hij sprong gillend de hoogte in en het eerste wat ik zag toen ik licht maakte, was het kanalje, al klaar om nog eens te bijten. In een ogenblik had ik hem met een stok doodgeslagen en Jim greep naar vaders whiskykruik en begon zich vol te gieten.

[pagina 47]
[p. 47]

Hij was blootvoets en de slang had hem in z'n hiel gebeten. En dat kwam allemaal omdat ik er niet aan had gedacht, dat waar je een dooie slang achterlaat, het mannetje haar altijd komt zoeken en zich om haar heen rolt. Jim zei me dat ik de slangenkop moest afhakken en weggooien en dan de huid afstropen en er een stukje van roosteren. Ik deed het en Jim at het op en zei, dat het hem zou helpen om te genezen. Hij liet me er ook de ratel afhalen en om z'n pols binden. Dat zou ook helpen, zei hij. Toen gooide ik de beide slangen stilletjes weg, want ik wou niet dat Jim te weten zou komen dat het allemaal mijn schuld was.

Jim nam telkens weer een slok uit de kruik en zo nu en dan scheen hij een beetje gek te worden en sprong in 't rond en gilde. Zijn voet werd aardig dik en z'n been ook, maar langzamerhand werd hij stomdronken en toen dacht ik dat het wel in orde was. Maar ik zou liever door een slang worden gebeten dan vader's whisky drinken.

Jim was er vier dagen en nachten mooi mee, toen verdween de zwelling weer helemaal. Ik nam me voor nooit meer een slangenhuid met de handen aan te raken, nu ik had gezien wat voor gevolgen het met zich meebracht.

En zo gingen de dagen voorbij. De rivier zakte en stroomde weer in haar bedding. Ik begon ons leven eentonig te vinden en verlangde erg naar wat afleiding. Ik zei dat ik wel eens de rivier kon oversteken en proberen er achter te komen wat er zoal gebeurde. Jim vond het denkbeeld niet gek, maar hij zei dat ik na donker moest gaan en goed uitkijken. Toen dacht hij er nog eens over na en vroeg of ik me niet als meisje zou kunnen verkleden met die ouwe kleren die we hadden gevonden. Dat was ook een goed denkbeeld. Ik rolde m'n broekspijpen tot boven de knieën op, trok één van de katoenen jurken aan en Jim sjorde de rok op en maakte die van achteren met wat vishaken vast. Ik zette de zonnehoed op, strikte hem onder de kin vast en nu was het even gemakkelijk om mijn gezicht te zien als door een kachelpijp te kijken. Jim zei dat niemand me zou herkennen, overdag misschien zelfs niet. Ik oefende me er de hele dag in om aan die kleren gewend te raken en tenslotte kon ik me er vrij gemakkelijk in bewegen, alleen, zei Jim, dat ik niet als een meisje liep en ik moest ook afleren om mijn jurk op te lichten om bij mijn broekzak te komen.

Even na donker voer ik in de kano naar de oever van Illinois. Iets voorbij de aanlegplaats van de veerboot stak ik over en de stroom bracht me aan het eind van het dorp. Ik

[pagina 48]
[p. 48]

legde aan en liep langs de oever. In een kleine blokhut, die lang had leeg gestaan, brandde licht en ik vroeg me af wie daar wel zou wonen. Ik sloop naderbij en keek door het venster. Een vrouw van een jaar of veertig zat bij het licht van een kaars te breien. Ik kende haar niet, ze was hier vreemd, er was geen gezicht in het dorp dat ik niet zou herkennen. Dit was een echt gelukje, want ik begon bang te worden dat andere mensen mijn stem zouden herkennen. Maar als deze vrouw, al was het maar twee dagen, in zo'n kleine plaats had gewoond, zou ze me alles kunnen vertellen wat ik wilde weten. Dus klopte ik aan de deur en prentte mezelf goed in dat ik niet moest vergeten dat ik een meisje was.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken