Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De lotgevallen van Huckleberry Finn (1946)

Informatie terzijde

Titelpagina van De lotgevallen van Huckleberry Finn
Afbeelding van De lotgevallen van Huckleberry FinnToon afbeelding van titelpagina van De lotgevallen van Huckleberry Finn

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.68 MB)

Scans (9.62 MB)

ebook (3.58 MB)

XML (0.42 MB)

tekstbestand






Illustrator

Rein van Looy

Vertaler

Elise M. Cameron



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman
vertaling: Amerikaans-Engels / Nederlands


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De lotgevallen van Huckleberry Finn

(1946)–Mark Twain–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 65]
[p. 65]

Hoofdstuk XIV.

Toen we wakker werden keken we de spullen na, die de boeven van het wrak hadden gestolen. Het waren schoenen, kleren en alle mogelijke dingen. Er was ook een partijtje boeken, een verrekijker en drie kistjes sigaren bij. We waren nog nooit van ons leven zo rijk geweest.

We lagen de hele middag heerlijk in het bos te luieren. Ik las Jim uit de boeken voor, over koningen, hertogen en graven en hoe prachtig ze gekleed gingen en hoe voornaam ze waren en elkaar met majesteit, hoogheid en edelachtbare heer aanspraken, inplaats van gewoonweg ‘meneer’. Jim's ogen puilden uit van verbazing.

‘Ik heb nooit geweten dat er zoveel van hullie zijn. Ik heb haast alleen maar gehoord van die ouwe koning Sallimon en de koningin op de speelkaarten. Wat verdient zo'n koning?’

‘Verdienen? Die krijgt wel duizend dollar per maand, als ie wil. Die kan net zoveel krijgen als ie zelf wil. Alles hoort van hem.’

‘Is dat effe fijn! En wat doen ze, Huck?’

‘Ze doen niets. Wat praat je toch stom. Ze zitten daar gewoon maar.’

‘Nee - echt waar?’

‘Natuurlijk is dat waar. Behalve als het oorlog is, dan trekken ze ten strijde. Maar anders luieren ze maar rond. En als ze zich erg vervelen, bemoeien ze zich met het parlement en iedereen die niet precies doet wat ze willen, hakken ze het hoofd af. Maar meestal hangen ze bij de harem rond.’

‘Rond watte?’

‘Harem.’

‘Wat is de harem?’

‘Waar z'n vrouwen wonen. Heb je nooit van een harem gehoord? Salomon had er één, die had wel bijna een millioen vrouwen.’

‘O, ja, dat is zo. Ik vergeet dat. Ik denk die vrouwen vreselijk kibbelen. Toch ze zeggen, dat er nooit geen wijzer man heeft geleefd dan die Sallimon. Ik geloof dat niet erg. Waarom haalt een wijs man zich dat op z'n hals?’

[pagina 66]
[p. 66]

‘Nou, maar hij was toch de wijste man, dat heeft de weduwe me zelf gezegd.’

‘Kan me niet schelen wat de weduwe zegt, hij was niet een wijs man. Weet jij van dat kind dat hij in twee stukken wou hakken?’

‘Ja, de weduwe heeft me er alles van verteld.’

‘Nou dan, is dat niet vreselijk dom? Luister nou. Die boomstomp daar is de éne vrouw, jij de ander. Ik is Sallimon en dit hier dollarbiljet is het kind. Wat doe ik? Vraag ik rond in de buurt en zoek ik uit van wie die dollarbiljet hoort en geef 't hem, zoals ieder met een beetje verstand? Nee - ik scheur die biljet doormidden en geef één helft aan jou en die ander aan de andere vrouw. Dat gaat Sallimon met dat kind doen. Nou vraag ik jou: Wat heb je aan een half biljet en wat heb je aan een half kind?’

‘Maar Jim, je begrijpt 't niet. Je ziet niet waar het om gaat.’

‘Wat! Ik niet? Ga door! Ik geloof, ik kan wel zien waar verstand in zit of niet. Het ging over een heel kind en niet over een half kind.’

‘Maar ik zeg je toch dat je de kern niet raakt.’

‘Die kern kan stikken. Ik weet wat ik weel. 't Komt door de opvoeding. Neem een man die één of twee kinderen heeft. Gaat die kinderen verspillen? Nee, hij weet wat ze waard zijn. Maar neem een man die misschien wel vijf millioen kinderen om zich heen heeft, da's wat anders. Hij hakt even gauw een kind doormidden als een kat. D'r zijn genoeg. Een kind meer of minder maakt geen verschil niet voor Sallimon, daar zit 't 'm in.’

Zo'n neger had ik nog niet meegemaakt. Wat ie eenmaal in z'n hoofd had, kreeg je er niet meer uit. Ik liet het er maar bij en vertelde hem van andere koningen. Van Lodewijk de Zestiende, die ze, lang geleden, in Frankrijk hadden onthoofd en van z'n kleine jongen, de Dolfijn, die ze in de gevangenis hadden opgesloten, en sommigen zeiden dat hij daar gestorven was.

‘Arm klein ventje.’

‘Maar sommigen zeggen dat hij naar Amerika is gevlucht.’

‘Dat is goed. Maar hij zal het erg eenzaam hebben. D'r zijn geen koningen hier, hè Huck?’

‘Nee.’

‘Kan hij niet een baantje krijgen. Wat gaat ie doen?’

‘Ik weet niet. Sommigen gaan bij de politie en anderen leren de mensen hoe ze Frans moeten spreken.’

‘Nou, Huck, praten Franse mensen niet net als wij praten?’

[pagina 67]
[p. 67]

‘Nee, Jim. Je zou geen woord verstaan van wat ze zeggen. Geen enkel woord.’

‘Nou breekt mijn klomp! Hoe komt dat?’

‘Ik weet niet, zo is 't nu eenmaal. Ik heb er iets van in een boek gelezen. Als er eens iemand tegen je zei - pallee-foe-francee - wat zou je dan denken?’

‘Ik zou niks denken, ik zou hem op z'n kop slaan. Als ie niet blank was. Ik zou van geeneen neger verdragen dat ie dàt tegen me zei.’

‘Onzin, hij zegt niets lelijks tegen je. Hij vraagt je alleen maar of je Frans kan spreken.’

‘Nou, waarom zegt ie dat dan niet?’

‘Dat zègt ie toch. Dat is de manier waarop een Fransman het zegt.’

‘Nou, 't is een erg gekke manier en ik wil er niks meer van horen. 't Is gekkepraat.’

‘Luister nou eens, Jim. Spreekt een kat net als wij?’

‘Nee, een kat niet.’

‘En een koe?’

‘Nee, een koe ook niet.’

‘Praat een kat net als een koe, of een koe als een kat?’

‘Nee, dàt niet.’

‘Dat is toch doodgewoon dat ze allebei verschillend praten, hè?’

‘'Tuurlijk.’

‘En is het ook niet gewoon, dat een kat en een koe anders praten dan wij?’

‘O, ja. Zeker.’

‘Nou, waarom is het dan niet gewoon dat een Fransman anders praat dan wij? Vertel me dat eens?’

‘Is een kat een mens, Huck?’

‘Nee.’

‘Nou, dan zou 't gek voor een kat wezen om als een mens te praten. Is een koe een mens? Of is een koe een kat?’

‘Nee, natuurlijk niet. Niks van dat alles.’

‘Nou, dan hebben ze niet nodig dat de één praat als de ander. Is een Fransman een mens?’

‘Ja.’

‘Nou dan! Waarom praat ie verdikke dan niet als een mens? Jij vertel mij dat eens.’

Ik zag wel in dat het niets gaf om nog verder woorden te verspillen. Je kan met een neger niet redeneren. Dus liet ik 't er maar bij.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken