Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De lotgevallen van Huckleberry Finn (1946)

Informatie terzijde

Titelpagina van De lotgevallen van Huckleberry Finn
Afbeelding van De lotgevallen van Huckleberry FinnToon afbeelding van titelpagina van De lotgevallen van Huckleberry Finn

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.68 MB)

Scans (9.62 MB)

ebook (3.58 MB)

XML (0.42 MB)

tekstbestand






Illustrator

Rein van Looy

Vertaler

Elise M. Cameron



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman
vertaling: Amerikaans-Engels / Nederlands


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De lotgevallen van Huckleberry Finn

(1946)–Mark Twain–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 119]
[p. 119]

Hoofdstuk XXV.

Toen we eindelijk alleen waren, vroeg de koning aan Mary Jane of ze slaapgelegenheid had voor ons. Er was één logeerkamer, daar kon oom William slapen, haar eigen kamer, die wat groter was, kon oom Harvey krijgen en op zolder bevond zich nog een kamertje met een strozak op een brits. De koning zei dat daar zijn bediende heel goed kon slapen - waar hij mij mee bedoelde.

Mary Jane liet ons de kamers zien, die eenvoudig, maar gezellig waren. Ze zei dat ze haar japonnen en andere dingen uit de kamer zou weghalen, maar oom Harvey zei, dat het helemaal niet nodig was en dat ze hem niet hinderden. De japonnen hingen achter een gordijn tegen de muur. De kamer van de hertog was nogal klein, maar behagelijk genoeg en mijn hokje ook.

Die avond werd er een uitgebreid maal opgediend, waar vele dorpelingen aanzaten. Ik moest achter de stoelen van de koning en de hertog staan en ze bedienen, de negers zorgden voor de andere gasten. Mary Jane zat aan het hoofd van de tafel met Susan naast zich. Na afloop van de maaltijd deden de hazenlip en ik ons in de keuken te goed aan de resten er van. De hazenlip vroeg me honderd uit over Engeland en ik wist soms niet hoe ik me er uit moest redden.

Ze vroeg me bijvoorbeeld: ‘Heb je de koning wel eens gezien?’

‘Wie? Willem de Vierde? Geloof maar dat ik die gezien heb, hij gaat naar onze kerk.’

‘Wat? Iedere Zondag?’

‘Ja, zeker. Zijn bank is recht tegenover de onze.’

‘Ik dacht dat hij in Londen woonde.’

‘Nou, dat doet hij ook, waar zou hij anders wonen?’

‘Maar ik dacht dat jullie in Sheffield woonden?’

Ik zag dat ik er ingelopen was. Ik moest me verslikken om iets te kunnen bedenken dat me er weer zou uitredden.

‘Ik bedoel dat hij naar onze kerk gaat als hij in Sheffield is. Dat is 's zomers, als hij de zeebaden komt gebruiken.’

‘Wat een onzin. Sheffield ligt niet aan zee.’

‘Nou, wie zei dat dan?’

[pagina 120]
[p. 120]

‘Jij zei het.’

‘Dat is niet waar.’

‘Dat is wel waar.’

‘Niet waar.’

‘Wel waar.’

‘Hoe kom je erbij dat ik zoiets heb gezegd?’

‘En wat heb je dan wel gezegd?’

‘lk zei dat hij de zeebàden kwam gebruiken. Dat zei ik.’

‘Juist! En hoe kan hij zeebaden nemen als er geen zee is?’

‘Kijk eens’, zei ik, ‘heb je wel eens van wijwater gehoord?’

‘Ja.’

‘Nou, je hoeft toch niet helemaal naar de Jordaan als je dat nodig hebt.’

‘Nee, dat is zo.’

‘Nou, en Willem de Vierde hoeft ook niet naar de zee te gaan om een zeebad te nemen.’

‘Hoe krijgt hij het dan?’

‘Net zoals de mensen hier wijwater krijgen, in vaatjes. In het paleis in Sheffield zijn grote fornuizen, want hij wil hete baden hebben. Daar aan de zee zijn ze er niet op ingericht, zoveel water krijgen ze niet warm.’

‘O, nou begrijp ik het. Had dat nou maar dadelijk gezegd.’

 

Ik begreep dat ik me eruit had gered en voelde me weer helemaal op m'n gemak. Toen begon ze weer.

‘Ga jij ook naar de kerk?’

‘Ja, altijd.’

‘Waar zit je dan?’

‘In onze bank, natuurlijk.’

‘In wie z'n bank?’

‘In onze - van je oom Harvey.’

‘Van hem? Wat moet hij dan met een bank?’

‘D'r in zitten. Wat dacht jij dan?’

‘Nou, ik dacht dat hij op de preekstoel zou staan.’

Die beroerde vent! Ik was helemaal vergeten dat hij hier voor een predikant doorging. Ik moest weer wat bedenken om me er uit te redden en verslikte me dus opnieuw.

Toen zei ik: ‘Wat dacht je nou eigenlijk? Geloof je dat er maar één predikant in zo'n kerk is?’

‘En wat zouden ze dan met meer moeten doen?’

‘Wat! Om voor een koning te preken? Zo'n dom kind als jij heb ik nog nooit meegemaakt. Er zijn er niet minder dan zeventien.’

‘Zeventien! Hemeltje lief! Zo lang zou ik niet kunnen blij-

[pagina 121]
[p. 121]

ven zitten, al was m'n zaligheid er mee gemoeid. Dat moet minstens een week duren.’

‘Onzin, ze preken toch niet allemaal op dezelfde dag - alleen maar één tegelijk.’

‘En wat doen die anderen dan?’

‘O, niet veel. Ze gaan met het kerkzakje rond en zo het één en ander. Maar gewoonlijk doen ze niets.’

‘Waar zijn ze dan voor?’

‘Om er een voorname stijl aan te geven. Zeg, weet jij eigenlijk nergens iets vanaf?’

‘Van zulke malligheid wil ik niet eens wat weten. Hoe behandelen ze het personeel in Engeland? Zijn ze er beter voor dan wij voor onze negers?’

‘Nee, die zijn daar minder dan niks. Die worden erger behandeld dan een hond.’

‘Krijgen ze geen vrije dagen, net als hier? Met Kerstmis en Nieuwjaar en de vierde Juli?’

‘Wat een vraag! Je kan wel zien dat je nooit in Engeland bent geweest. Nee hoor, het hele jaar door krijgen ze geen uurtje vrij. Ze gaan nooit naar een circus of een theater, nergens mogen ze heen.’

‘Ook niet naar de kerk?’

‘Nee, ook niet naar de kerk.’

‘Maar jij gaat toch naar de kerk?’

Verdikkeme, daar zat ik weer in de soep. Nu had ik weer vergeten dat ik de bediende van de ouwe man was. Ik trachtte haar toen wijs te maken dat een bediende boven het overige personeel stond en dat die zelfs verplicht was om naar de kerk te gaan en bij de familie te zitten, of hij wilde of niet. Dat was daar nu eenmaal de gewoonte. Ze scheen echter niet erg overtuigd, want ze zei: ‘Heus waar? Heb je me niet zitten voorliegen?’

‘Heus waar’, zei ik.

‘Niet een klein beetje?’

‘Ook geen klein beetje. Het was allemaal waar.’

‘Leg je hand dan eens op dit boek en zeg het dan nog eens!’

Ik zag dat het alleen maar een woordenboek was, dus legde ik er m'n hand op en herhaalde m'n woorden. Ze keek niet meer zo ongelovig en zei: ‘Ik zal dan maar aannemen dat de helft waar is.’

Het was tijd voor me om naar bed te gaan. Daar lag ik eens over alles na te denken en hoe meer ik nadacht hoe ontevredener ik over mezelf was, om de rol die ik in deze komedie speelde. Wat moest ik doen? Zou ik naar den dokter

[pagina 122]
[p. 122]

toegaan en die twee bedriegers ontmaskeren? Nee, dat ging niet. Hij zou wel eens kunnen zeggen wie het hem had verteld en dan stond me van den koning en den hertog wat te wachten! Zou ik Mary Jane in vertrouwen nemen? Nee, ik dorst het niet te doen. Hij zou zeker iets in de uitdrukking van haar gezicht kunnen lezen en dan zouden ze er zo gauw mogelijk met het geld vandoor gaan. Nee, er was maar één mogelijkheid, ik moest het geld stelen en wel zó dat ze mìj niet zouden verdenken. Er was hier nog meer voor ze te halen, ze zouden zeker niet eerder verdwijnen voor ze alles wat ze te pakken konden krijgen in hun bezit hadden. Ik had dus nog tijd genoeg om een kans af te wachten. Ik zou het kunnen stelen en ergens verstoppen en later aan Mary Jane schrijven waar het verstopt was. Maar het zou toch nog beter zijn als ik het vannacht kon doen, want men kon nooit weten wat de dokter nog van plan was.

Ik besloot dus de kamers te gaan onderzoeken. Boven in de gang was het donker, maar ik vond de kamer van den hertog en tastte er op het gevoel rond. Toen bedacht ik me echter dat het niet zeer waarschijnlijk was, dat de koning het geld aan iemand anders in bewaring zou geven, daarom ging ik naar zijn kamer en begon daar alles af te tasten. Maar ik merkte al spoedig dat ik niets kon doen zonder een kaars en ik dorst er natuurlijk geen aan te steken. Ik dacht er over om dan maar te trachten hun gesprekken af te luisteren om op zo'n manier misschien iets te ontdekken en op hetzelfde ogenblik hoorde ik voetstappen naderen. Ik wilde onder het bed verdwijnen, maar dat stond niet op de plaats waar ik dacht dat het was. Toen raakte ik het gordijn aan waarachter Mary Jane's kleren hingen en ik verstopte me tussen de jurken en stond doodstil.

Ze kwamen binnen, sloten de deur en het eerste wat de hertog deed, was onder het bed kijken. Ik was blij dat ik het bed niet had kunnen vinden en toch schijnt het altijd zo'n goede plek om je te verstoppen. Ze gingen zitten en de koning zei: ‘Nou, wat is er? Maar zeg het een beetje vlug, want het is beter dat we er beneden bij zijn, dan dat we ze een kans geven om over ons te praten’.

‘Ja, zie je, ik voel me niet gerust. Die dokter zit me dwars. Ik wil weten wat je plannen zijn. Ik zou je een raad willen geven en een goede,’

‘En die is, hertog?’

‘Dat we hier vannacht nog verdwijnen met wat we hebben.’

Ik voelde me erg teleurgesteld toen ik dat hoorde, maar de

[pagina 123]
[p. 123]

koning stootte er uit: ‘Wat! En geen verkoping houden? Maar kalmpjes weggaan als een paar idioten, en acht of negenduizend dollar in de steek laten!’

De hertog mopperde, zei dat de tas met goud genoeg was en dat hij die arme wezen niet van alles wilde beroven.

‘Wat praat je toch!’, zei de koning. ‘We beroven ze van niets anders dan van dit geld. De mensen die kopen, vliegen er in, want zodra het uitkomt dat wij de eigenaars niet zijn, is de koop ongeldig en de goederen gaan terug. Die wezen krijgen hun huis weer en dat is genoeg, ze zijn jong en sterk en kunnen hun kostje wel ophalen.’

De hertog liet zich overhalen, maar toen ze alweer naar beneden wilden gaan, zei hij: ‘Ik vind niet dat we dat geld goed hebben verstopt.’

Dat vrolijkte me op. Ik dacht al dat ik zelfs geen aanduiding zou krijgen waar het was.

‘Waarom niet?’, vroeg de koning.

‘Omdat Mary Jane van nu af in de rouw is en ze de kleren hier zal laten opruimen en je weet hoe negers zijn, als ze ergens geld zien dan lenen ze er wat van.’

‘Jij bent weer bij je verstand, hertog’, zei de koning en toen kwam hij geen drie voet van me af achter het gordijn voelen. Ik drukte me vlak tegen de muur aan en hield me doodstil en ik vroeg me af wat die kerels zouden doen als ze me daar vonden. Maar de koning had de tas al gauw te pakken en vermoedde zelfs niet dat ik in de buurt was. Ze verborgen de tas in de strooien matras die onder het veren bed lag, een neger zou het daar nooit vinden, omdat hij alleen het veren bed maar opmaakt en de strooien matras misschien één of twee keer per jaar omdraait.

Maar ik was nu op de hoogte. In minder dan geen tijd had ik de buit te pakken, nog voor zij halfweg de trappen af waren. Ik kroop terug naar mijn zolderkamertje en verstopte het daar tot ik de gelegenheid zou krijgen het heter te doen. Ik ging liggen met m'n kleren aan, maar ik had niet kunnen slapen al zou ik dat hebben gewild, zo opgewonden was ik. Eindelijk hoorde ik de koning en de hertog naar boven gaan, en toen ik verder geen geluid meer in huis hoorde, ging ik voorzichtig de ladder af.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken