Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De lotgevallen van Huckleberry Finn (1946)

Informatie terzijde

Titelpagina van De lotgevallen van Huckleberry Finn
Afbeelding van De lotgevallen van Huckleberry FinnToon afbeelding van titelpagina van De lotgevallen van Huckleberry Finn

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.68 MB)

Scans (9.62 MB)

ebook (3.58 MB)

XML (0.42 MB)

tekstbestand






Illustrator

Rein van Looy

Vertaler

Elise M. Cameron



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman
vertaling: Amerikaans-Engels / Nederlands


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De lotgevallen van Huckleberry Finn

(1946)–Mark Twain–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 124]
[p. 124]

Hoofdstuk XXVI.

Ik kwam veilig beneden aan. De deur van de mooie kamer stond open, maar er was niemand anders dan het stoffelijk overschot van Peter. Ik liep er haastig voorbij naar de voordeur, maar die bleek gesloten te zijn en de sleutel was nergens te zien. Toen hoorde ik achter me iemand de trap afkomen. Ik liep gauw de mooie kamer in en keek rond naar een plaats waar ik de tas zou kunnen verbergen en de enige die ik kon ontdekken was de lijkkist. Het deksel was een eind teruggeschoven en ik stopte de tas gauw er onder, ongeveer daar waar de handen op de borst waren gekruist. Ik rilde ervan, ze waren zo akelig koud. Toen kon ik me nog net achter de deur verstoppen.

Degene die binnen kwam was Mary Jane. Ze knielde bij de kist neer en bracht haar zakdoek naar de ogen. Haar rug was naar me toegekeerd en ik sloop zonder dat ze er iets van merkte, voorzichtig de kamer uit.

Toen ik de volgende morgen beneden kwam, was de deur van de mooie kamer gesloten. Ik bestudeerde de gezichten van alle mensen die ik zag, om er achter te komen of er ook iets bijzonders was gebeurd, maar ik kon er niets op ontdekken.

Op het middaguur verscheen de begrafenisondernemer met zijn hulp. De kist werd in het midden van de kamer op twee stoelen gezet en al de overige stoelen in rijen geplaatst. Het deksel op de kist lag nog net zo, maar ik kon er natuurlijk niet onder kijken met al die mensen om me heen.

En foen werd de lijkdienst gehouden, erg ontroerend, maar vreselijk lang en vermoeiend. En de koning moest natuurlijk ook weer wat zeggen, maar eindelijk was het toch over. De begrafenisondernemer ging nu met z'n schroevendraaier op de kist toe. Ik kreeg het er warm van en hield hem scherp in het oog. Maar er gebeurde niets bijzonders, hij legde het deksel goed en schroefde het er vlug en stevig op. Daar zat ik nu! Ik wist niet of het geld in de kist was of niet. Stel je voor dat iemand het er eens stilletjes had uitgehaald? En als ik aan Mary Jane schreef en ze liet de kist opgraven en het zat er niet in, wat zou ze dan van me denken? Ik kon er wel voor

[pagina 125]
[p. 125]

in de gevangenis komen. Ik had het goed bedoeld, maar ik wou dat ik me er maar niet mee had bemoeid, het was nu alles zo ingewikkeld geworden.

Toen we na de begrafenis weer thuis kwamen bleef ik ieders gezicht maar bestuderen, ik kon het niet laten. Het hielp me niets, er was niets op te lezen.

De koning bracht 's avonds overal bezoeken en trachtte zich bemind te maken. Hij liet doorschemeren dat ze hem in Engeland niet konden missen en dat hij dus de zaken hier zo spoedig mogelijk moest afhandelen. Het speet hem zo, hij zou graag langer zijn gebleven. Het speet de anderen ook, maar ze begrepen dat het niet anders kon. En natuurlijk zouden hij en William de meisjes mee naar huis nemen, zei hij, en dat deed iedereen veel plezier, omdat de meisjes dan bij hun eigen familie goed geborgen waren. En de meisjes waren zo blij, ze vergaten helemaal dat ze wel eens verdriet in hun leven hadden gehad, en zeiden hem dat hij maar zo gauw mogelijk alles moest verkopen, zij waren gereed om te vertrekken. De arme dingen waren zo vrolijk en gelukkig, dat het m'n hart pijn deed als ik er aan dacht hoe ze belogen en bedrogen werden. Maar ik zag geen enkele mogelijkheid om er verandering in te brengen.

En U kunt me geloven of niet, maar de koning had het klaargespeeld dat er twee dagen na de begrafenis al een publieke verkoping zou plaatsvinden, en iedereen die dat wilde kon de dingen uit de hand kopen.

De dag na de begrafenis ondervonden de meisjes hun eerste teleurstelling. Er kwamen een paar slavenhandelaars in het dorp en de koning verkocht de negers aan hen, de twee zonen naar Memphis, de rivier op, en de moeder helemaal naar Orleans, de rivier af. Ik dacht dat het hart van de arme meisjes en van de negers zou breken van verdriet, ze huilden dat ik het niet meer kon aanzien. De meisjes hadden zelfs niet aan de mogelijkheid gedacht, dat de familie gescheiden zou worden of dat ze zelfs maar buiten het dorp zouden worden verkocht. Als ik niet had geweten dat de koop niet geldig was, zou ik me, geloof ik, niet langer hebben kunnen inhouden en er alles hebben uitgeflapt.

Het bracht ook een grote opschudding in het dorp teweeg, en verschillende mensen zeiden dat het een schandaal was om de moeder en de kinderen te scheiden. Het deed de bedriegers geen goed, maar die ouwe gek ging z'n gang maar, wat de hertog ook zei, en geloof maar dat die zich allesbehalve op z'n gemak voelde.

[pagina 126]
[p. 126]

De volgende dag zou de verkoping plaats vinden. 's Morgens kwamen de koning en de hertog mijn zolderkamertje binnen en maakten me wakker. Ik zag dat er iets niet in orde was.

‘Ben jij eergisteravond in mijn kamer geweest?’, vroeg de koning.

‘Nee, Uwe Majesteit’ - zo noemde ik hem altijd als we onder ons waren.

‘En ben je er gisteravond soms geweest?’

‘Nee, Uwe majesteit.’

‘Op je erewoord? Nou - geen gelieg hoor!’

‘Op m'n erewoord, Uwe majesteit, ik zeg de waarheid. Ik ben niet in de buurt van uw kamer geweest sedert juffrouw Mary Jane haar U liet zien.’

‘Heb je er iemand anders zien binnengaan?’, vroeg de hertog.

‘Nee, Uwe hoogheid, ik kan het me niet herinneren.’

‘Denk eens na.’

Ik dacht een poosje na en toen zag ik mijn kans.

‘Alleen de negers heb ik er een paar keer zien binnengaan’, zei ik.

Ze schrokken allebei en keken elkaar aan alsof ze dat niet hadden verwacht, en toen keken ze weer alsof ze het wèl hadden verwacht.

Toen vroeg de hertog: ‘Wat, allemaal?’

‘Nee - tenminste niet allemaal tegelijk. Of dat wil zeggen, één keer maar.’

‘Zo, en wanneer was dat dan?’

‘Op de dag van de begrafenis. 's Morgens. Niet zo vroeg, omdat ik me had verslapen. Ik ging juist de ladder af en toen zag ik ze.’

‘Vooruit, vertel verder, wat deden ze?’

‘Ze deden niets. Ze liepen op hun tenen en ik begreep wel dat ze in de kamer van Uwe majesteit waren geweest om die te doen, en dat U zeker nog sliep en dat ze bang waren om U wakker te maken.’

‘Goeie genade, dat is me wat!’, zei de koning.

Ze zagen er allebei nogal beteuterd uit. Toen barstte de hertog in een honend gelach uit en zei: ‘Dat slaat alles met stukken hoe die negers hun rol hebben gespeeld. Laat iemand mij nog eens vertellen dat ze geen aanleg voor het toneel hebben. Dat verdriet omdat ze hier weg moesten, daar zou iedereen ingelopen zijn! Zeg eens, waar zijn de centen die je voor ze gekregen hebt?’

[pagina 127]
[p. 127]

‘Die kan ik zo van de bank halen. Waar dacht je dan dat die waren?’

‘Nou, dat is dan tenminste in orde.’

‘Is er iets mis?’, vroeg ik, zo'n beetje verlegen.

De koning draaide zich om en bulderde me toe: ‘Niets wat jou aangaat. Jij houdt je mond en bemoeit je met je eigen zaken, àls je die hebt. En vergeet dat niet, hoor je me!’ En tegen de hertog zei hij: ‘We moeten het maar slikken en onze mond houden, er zit niets anders op’.

‘Als je naar mijn raad had willen luisteren, zouden de negers nog hier zijn, maar wij niet’, hoorde ik de hertog nog zeggen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken