Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De lotgevallen van Huckleberry Finn (1946)

Informatie terzijde

Titelpagina van De lotgevallen van Huckleberry Finn
Afbeelding van De lotgevallen van Huckleberry FinnToon afbeelding van titelpagina van De lotgevallen van Huckleberry Finn

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.68 MB)

Scans (9.62 MB)

ebook (3.58 MB)

XML (0.42 MB)

tekstbestand






Illustrator

Rein van Looy

Vertaler

Elise M. Cameron



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman
vertaling: Amerikaans-Engels / Nederlands


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De lotgevallen van Huckleberry Finn

(1946)–Mark Twain–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 128]
[p. 128]

Hoofdstuk XXVII.

Het was langzamerhand tijd om op te staan. Toen ik de ladder afkwam, zag ik dat de deur van de meisjeskamer open stond. Mary Jane zat bij haar oude koffer, ze had gepakt om klaar te zijn voor haar reis naar Engeland. Maar nu zat ze, met een opgevouwen kledingstuk nog in de hand te huilen. Ik had erg veel medelijden met haar, dat zou iedereen hebben gehad. Ik ging naar binnen en vroeg haar wat eraan scheelde.

Het was om de negers, net zoals ik al had gedacht. Ze zei dat die heerlijke reis naar Engeland nu voor haar was bedorven; ze dacht niet dat ze daar ooit gelukkig zou kunnen zijn, met de gedachte eraan dat de moeder en haar kinderen elkaar nooit meer terug zouden zien. En ze barstte opnieuw in tranen uit.

‘Maar dat zullen ze wel’, zei ik. ‘Binnen twee weken - ik weet het zeker.’

Lieve help, het was er uit voor ik het wist! En voor ik nog begreep wat er gebeurde, had ze de armen om mijn nek geslagen en vroeg ze me om dat nog eens en nog eens te zeggen.

Ik zat er lelijk in, ik wist niet wat ik nu moest zeggen. Ik vroeg of ik even mocht nadenken en ze wachtte heel geduldig op wat ik verder zou zeggen. Als je in een moeilijk parket zit, is het nooit veilig om de waarheid te zeggen, ik had het tenminste nooit geprobeerd, maar in dit geval leek de waarheid me haast nog veiliger dan een leugen. In ieder geval zou ik het dit keer maar eens proberen.

‘Juffrouw Mary Jane’, vroeg ik, ‘zou U een paar dagen, ergens buiten het dorp, kunnen gaan logeren?’

‘Ja - bij de Lothrops. Waarom?’

‘Dat komt er nu niet op aan. Maar als ik U vertel hoe ik weet dat de negers elkaar weer terug zullen zien - en U ervan overtuig dat ik het weet - wilt U dan voor vier dagen naar de Lothrops gaan?’

‘Vier dagen! Ik wil er wel een jaar heen gaan, als 't moet.’

‘Dan is het goed’, zei ik. ‘Uw woord is me voldoende, daar vertrouw ik meer op dan dat een ander op de bijbel zou zweren.’ Ze glimlachte en werd rood en toen zei ik: ‘Als U er niets op tegen hebt, dan doe ik de deur op slot’.

[pagina 129]
[p. 129]

Toen ik het had gedaan ging ik zitten en zei: ‘Houdt U nu kalm. Ik ga U de waarheid vertellen en die zal U niet meevallen, maar het kan nu eenmaal niet anders. Die ooms van U zijn uw ooms niet, het zijn een paar bedriegers. Zo, nou hebben we het ergste gehad, de rest zult U nu wel kunnen aanhoren.’

Het gaf haar natuurlijk een erge schok om dat te horen, maar ik had het ergste nu gezegd en vertelde haar verder ieder ding dat er gebeurd was. Haar ogen schoten vlammen en toen ik mijn verhaal eindigde bij het ogenblik waarop ze haar vermeende oom bij de voordeur om de hals was gevlogen, gloeide haar gezicht als een zonsondergang en ze zei: ‘Dat beest! Kom, laten we geen minuut verliezen - geen seconde! We zullen ze teren en veren en in de rivier gooien’.

‘Natuurlijk’, zei ik, ‘maar bedoelt U dat het moet gebeuren vóór dat U naar de Lothrops gaat, of...’

‘O’, zei ze, ‘ik dacht er niet aan!’ en ging weer zitten. ‘Let er maar niet op wat ik zeg, ik was zo overstuur. Ga verder, ik zal me goed houden. Zeg me maar wat ik moet doen en wàt het ook is, ik zal het doen.’

‘Nou’, zei ik, ‘het is een gevaarlijk stel, die twee bedriegers en ik kan ze nu eenmaal voorlopig niet kwijtraken, of ik wil of niet - ik vertel U liever niet waarom. Als U vertelt wat U weet, dan zou het dorp me wel uit hun klauwen redden, maar dan zou iemand anders daardoor in grote moeilijkheden geraken. Nou, dat kunnen we niet doen, hè? Natuurlijk niet. Dus kunnen we ze niet aan de kaak stellen.’

Toen ik dat zei kreeg ik plotseling een goed denkbeeld, waardoor ik en Jim misschien verlost konden worden van die oplichters en ze hier inde gevangenis krijgen. Maar daar ik met het vlot dan niet meer overdag zou kunnen varen, kon mijn plan pas 's avonds laat worden uitgevoerd.

‘Juffrouw Mary Jane’, zei ik, ‘ik zal U zeggen wat we zullen doen en dan hoeft U ook niet zo lang bij de Lothrops te blijven. Hoe ver is het daarheen?’

‘Niet helemaal vier mijlen, recht het land in.’

‘Dat is goed. Blijft U daar nu tot negen uur of halftien vanavond en laat U dan naar huis brengen. Zegt U maar dat U iets belangrijks had vergeten, Als U hier voor elf uur bent, zet U dan een kaars in dit venster. Kom ik tegen die tijd niet opdagen, dan betekent het dat ik veilig en wel vertrokken ben. Dan kunt U alles vertellen en die schurken laten gevangen nemen.’

‘Goed’, zei ze, ‘ik zal het doen.’

[pagina 130]
[p. 130]

‘En als het me niet lukt om weg te komen en ik word ook gepakt dan moet U zeggen dat ik U alles al had verteld en me bijstaan.’

‘Daar kan je op rekenen, ik zal je bijstaan. Ze moesten eens proberen een haar van je hoofd te krenken.’

‘Als ik weg kom, dan zal ik natuurlijk niet kunnen getuigen dat die schurken uw ooms niet zijn, en dat zou ik tòch niet kunnen, al was ik ook hier. Ik kan natuurlijk zweren dat het oplichters en nietsnutten zijn en dat is altijd iets. Maar er zijn anderen die dat beter kunnen bewijzen en die men eerder zal geloven dan mij. Ik zal U zeggen hoe U die mensen kunt vinden. Geeft U me een stuk papier en een potlood. Daar - ‘De giraf van den koning, Bricksville’. Berg het op en verliest U het niet. Als de politie iets wil te weten komen van die twee, laten ze dan naar Bricksville gaan en zeggen, dat ze de mannen hebben die daar toneel hebben gespeeld. En als U om een paar getuigen vraagt, hebt U dat hele plaatsje hier vóór U het weet. En nog kokend van woede ook.’

Ik meende dat we nu alles goed hadden overlegd. ‘Laat de verkoping gewoon doorgaan’, zei ik dus. ‘Niemand hoeft toch diezelfde dag nog te betalen, omdat het op zo korte termijn gaat en ze gaan vast niet weg voor ze dat geld te pakken hebben. En de negers krijgt U ook terug, want die koop geldt natuurlijk ook niet.’

‘Zo’, zei ze, ‘dan ga ik nu ontbijten en daarna direct naar de Lothrops.’

‘Nee, dat moet U niet doen, dat zou helemaal verkeerd zijn. U moet vóór het ontbijt weggaan.’

‘Waarom?’

‘Waarom denkt U dat ik U hier weg wil hebben, juffrouw Mary?’

‘Daar heb ik eigenlijk nog niet over nagedacht. Waarom dan wel?’

‘Nou, omdat U niet iemand bent met zo'n stalen gezicht. Op uw gezicht is alles te lezen. Denkt U dat U het zou klaarspelen om uw ooms nu te ontmoeten en U een morgenzoen te laten geven, en niet...’

‘O, hou op, hou op! Ja, ik ga zo gauw mogelijk weg en ik ben blij toe. Maar dan moet ik m'n zusters met hen alleen laten.’

‘O, trekt U zich dat maar niet aan, die moeten het nog maar een poosje uithouden. Het zou er verdacht uitzien als U allemaal wegging. U moet uw zusters óók niet meer zien en niemand anders uit het dorp. Als een buurman U zou vragen

[pagina 131]
[p. 131]

hoe uw ooms het vanmorgen maken, zou de uitdrukking van uw gezicht misschien iets verraden. Nee, gaat U maar meteen weg, ik zal het met iedereen wel klaarspelen. Ik zal juffrouw Susan zeggen dat ze de groeten van U aan uw ooms moet overbrengen en dat U voor de verandering eens naar vrienden bent gegaan en dat U vanavond of morgen vroeg terug bent.’

‘Dat ik naar vrienden ga, kunnen ze zeggen, maar ik wil niet dat ze de groeten van me doen.’

‘Goed, dan doen we dat niet’, zei ik kalmerend. Ik zou haar maar in dat geloof laten, wat niet weet, wat niet deert. ‘Maar dan is er nog iets - die tas met geld.’

‘Ja, die hebben ze te pakken en ik schaam me als ik er aan denk hoe dat gebeurd is.’

‘Nee, maar nu vergist U zich. Die hebben ze niet.’

‘Niet? Wie heeft haar dan?’

‘Ik wou dat ik het wist, maar ik weet het niet. Ik had haar van hen gestolen om haar aan U te geven en ik weet ook waar ik haar heb verstopt, maar ik weet niet of zij daar nog is. Het spijt me erg, heus! Ik heb gedaan wat ik kon, eerlijk waar. Ik werd bijna gesnapt en toen moest ik hem op de eerste de beste plaats verstoppen en die was niet erg goed.’

‘O, je moet jezelf niet zo beschuldigen, ik wil het niet hebben. Je kon er toch niets aan doen. Waar heb je haar verstopt?’

Ik zweeg wel een minuut, ik kon het gewoonweg niet over m'n lippen krijgen om het haar te vertellen, het moest zo akelig voor haar zijn. Eindelijk zei ik: ‘Ik zou het U liever niet vertellen, juffrouw Mary Jane, als U het niet erg vindt. Maar ik zal het voor U op een stukje papier schrijven en dan kan U het onderweg lezen als U wilt. Vindt U dat goed?’

‘O, ja.’

Dus schreef ik: ‘In de lijkkist. Daar lag het al toen U daar 's nachts zo huilde. Ik stond achter de deur en ik had zo'n medelijden met U’.

M'n ogen werden weer een beetje vochtig toen ik er aan dacht hoe alleen ze daar had gestaan, met die harteloze schurken onder haar eigen dak, om haar te bedriegen en te beroven. Toen ik haar het opgevouwen papier overhandigde zag ik dat haar ogen ook vochtig waren. Ze greep mijn hand stevig beet en zei: ‘Dag, m'n jongen, ik zal precies doen wat je me gezegd hebt en als ik je niet meer terug zie, dan zal ik je toch nooit vergeten. Ik zal heel vaak aan je denken en ik zal voor je bidden ook’ - en toen was ze verdwenen.

Voor me bidden! Ik wed dat als ze me beter kende, ze die

[pagina 132]
[p. 132]

taak wel wat zwaar zou hebben gevonden. Maar ik geloof dat ze het toch gedaan zou hebben - zo was ze nu eenmaal.

Niemand had Mary Jane zien vertrekken. Ik zocht Susan en de hazenlip op en vroeg ze: ‘Hoe heten die mensen aan de andere kant van de rivier, waar jullie soms allemaal naar toe gaan?’

‘Er zijn er zo veel, maar we gaan het meest naar de Proctors.’

‘Dat is de naam’, zei ik, ‘ik had het bijna vergeten. Juffrouw Mary Jane heeft me gevraagd om U te zeggen dat ze er in een vreselijke haast is heengegaan - er is iemand ziek.’

‘Wie is er ziek?’

‘Ik weet het niet precies meer, ik geloof dat het...’

‘Lieve help, ik hoop niet dat het Hanna is?’

‘Het spijt me’, zei ik, ‘maar die was het juist wel.’

‘Hoe is het mogelijk! Ze was verleden week nog zo goed. Is het erg met haar?’

‘Erg is nog te weinig gezegd. Ze hebben de hele nacht bij haar gewaakt en ze denken dat ze het niet lang meer zal maken.’

‘Het is haast niet te geloven. Wat mankeert haar?’

Ik kon zo gauw niets bedenken en zei maar het eerste dat in m'n hoofd opkwam en dat was: ‘De bof’.

‘De bof! Daar hoef je toch niet bij te waken?’

‘O, nee! Maar met dit soort bof dan toch wel. Het is een nieuw soort, zei juffrouw Mary Jane.’

‘Wat bedoel je met een nieuw soort?’

‘Omdat het samengaat met andere ziektes.’

‘Wat voor ziektes?’

‘Nou, de mazelen en kinkhoest en belroos en tering en geelzucht en hersenkoorts en ik weet al niet wat.’

‘En dat noem je de bof?’

‘Ja, omdat het de bof is. Daar begint het mee.’

‘Wat een onzin. Een mens zou z'n teen kunnen stoten en daarna vergif innemen en dan in een put vallen en z'n nek breken. Als er dan iemand langs komt om te vragen waaraan hij is gestorven en hij krijgt ten antwoord: ‘Nou, hij heeft z'n teen gestoten’. Zou je dat gek vinden of niet? En dit geval is minstens even gek. Is het besmettelijk?’

‘Besmettelijk? Hoe kunt U het vragen. Dit soort van bof verspreidt zich als vuur, als je niet oppast.’

‘Ik vind het verschrikkelijk’, zei de hazenlip. ‘Ik ga het aan oom Harvey en...’

[pagina 133]
[p. 133]

‘O, ja, dat moet je doen’, zei ik. ‘Ik zou vooral geen tijd verliezen om te gaan.’

‘Heb je er soms wat op tegen?’

‘Luister eens even, misschien zijn jullie het dan wel met me eens. Je ooms moeten toch zo gauw mogelijk naar Engeland, nietwaar? En denken jullie dat ze het over zich zouden kunnen verkrijgen om jullie achter te laten en de reis alleen te laten maken? Je weet heel goed dat ze zullen wachten. En jullie oom Harvey is een predikant, nietwaar? En zou een predikant de scheepvaartmaatschappij bedriegen en Mary Jane aan boord laten gaan? Nee, je weet dat hij dat niet zou doen. Wat zal hij dan wèl doen? Hij zal zeggen dat de kerk het dan zolang maar zonder hem moet stellen, en dat zijn nicht voor gaat, die aan het gevaar is blootgesteld die verschrikkelijke pluribus-unum bof te krijgen en dat het zijn plicht is hier drie maanden te blijven om af te wachten of ze het ook zal krijgen. Maar wat geeft dat, als jullie denken dat het beter is om je oom Harvey te vertellen...’

‘Ben je gek! Hier maar te zitten wachten terwijl we het in Engeland zo fijn zouden kunnen hebben!’

‘Ja, maar in ieder geval zou je de buren op de hoogte kunnen brengen.’

‘Moet je hem horen! Zoiets stoms heb ik nog nooit gezien. Begrijp je niet dat ze hun mond niet zouden houden? Het enige is dat we het aan niemand vertellen.’

‘Ja, misschien heb je wel gelijk.’

‘Maar we moeten oom Harvey natuurlijk wel vertellen dat ze voor een poosje is weggegaan, anders zou hij zich ongerust maken.’

‘Ja, juffrouw Mary Jane vroeg me of U dat zou willen doen. Ze zei dat U oom Harvey en oom William een zoen van haar moest geven en zeggen, dat ze aan de overkant van de rivier is bij die rijke mensen - hoe heten die nou ook weer?’

‘Je bedoelt zeker de Apthorps, nietwaar?’

‘Ja, die zijn het, ik kan maar geen namen onthouden. En dan moest U zeggen dat ze erheen is gegaan om ze te overreden dit huis te kopen omdat oom Peter dat zo graag zou hebben gehad. En ze blijft net zo lang tot ze beloven het te zullen doen en als ze niet te moe is komt ze vanavond nog thuis en anders zeker morgen vroeg. Ze zei dat jullie niets over de Proctors moesten zeggen, alleen over de Apthorps - en dat is de zuivere waarheid omdat ze er werkelijk heengaat om over het huis te spreken, dat heeft ze me zelf gezegd.’

[pagina 134]
[p. 134]

‘Goed’, zeiden ze en gingen naar hun ooms om ze de boodschap en de kussen over te brengen.

Alles was nu goed voor elkaar. De meisjes zouden hun mond houden omdat ze graag zo gauw mogelijk naar Engeland wilden en de koning en de hertog zouden het prettiger vinden dat Mary Jane aan het werk was gegaan vóór de verkoping, dan dat ze in de buurt van dokter Robinson was gebleven. Ik voelde me erg tevreden, ik vond dat ik het netjes had opgeknapt - Tom Sawyer had het niet beter kunnen doen.

De verkoping vond 's middags in de open lucht plaats. Alles werd verkocht, behalve een beetje oude rommel die op de achterplaats lag. En dat moest van den koning met alle geweld ook nog weg - ik heb nog nooit zo'n inhalige, oude hyena gezien. Nou, terwijl ze er mee bezig waren, legde er een stoomboot aan en een paar minuten later naderde er een joelende en lachende mensenmenigte. Dichtbij gekomen riepen ze: ‘Hier heb je nog een paar erfgenamen van Peter Wilks! Kiest nu, mensen, kiest! Wie wed er op het éne paar en wie op het andere!’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken