Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De lotgevallen van Huckleberry Finn (1946)

Informatie terzijde

Titelpagina van De lotgevallen van Huckleberry Finn
Afbeelding van De lotgevallen van Huckleberry FinnToon afbeelding van titelpagina van De lotgevallen van Huckleberry Finn

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.68 MB)

Scans (9.62 MB)

ebook (3.58 MB)

XML (0.42 MB)

tekstbestand






Illustrator

Rein van Looy

Vertaler

Elise M. Cameron



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman
vertaling: Amerikaans-Engels / Nederlands


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De lotgevallen van Huckleberry Finn

(1946)–Mark Twain–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 179]
[p. 179]

Hoofdstuk XXXVII.

Om die pennen te maken was erg moeilijk en ook de zaag viel niet mee. Jim dacht dat het inschrift dat hij in de muur moest krassen het moeilijkst van alles was. Maar dat moest gebeuren, Tom zei dat het niet anders kon. Er was geen geval bekend, dat een staatsgevangene niet een inschrift en z'n wapen in de muur had gekrast.

‘Kijk naar Lady Jane Grey’, zei hij, ‘kijk naar Gilford Dudley, kijk naar de ouwe Northumberland! Láát het wat moeite kosten, Huck, het is niet te vermijden. Jim moet z'n inschrift krassen en z'n wapen. Ze doen het allemaal.’

‘Maar jongeheer Tom’, zei Jim, ‘ik heb geen wapen, ik heb niet eens een mes.’

‘O, je begrijpt het niet, Jim, dat is een heel ander soort wapen.’

‘Ja maar’, zei ik, ‘Jim heeft toch gelijk als hij zegt dat hij geen wapen heeft, want dat hééft ie niet.’

‘Dacht je dat ik dat niet wist’, zei Tom, ‘maar ik wed dat hij er één zal hebben voor hij hier vandaan gaat - hij moet vluchten zoals het behoort en daar zal ik voor zorgen.’

En terwijl Jim en ik bezig waren pennen te vijlen, dacht Tom na over een ontwerp voor een familiewapen voor Jim. Eindelijk zei hij dat hij dacht het juiste te hebben gevonden.

‘Op het wapenschild een balk, of in de rechterbasis. Een purperen saltire in de fesse, met een liggende hond voor devies en een gebroken ketting voor slavernij. Een chevron vert als hoofdmotief in het midden en drie gekartelde lijnen op een azuren veld. Als crest, boven het schild een weggelopen neger met een bundel over z'n schouder op een bar sinister. En een paar gules ter ondersteuning, dat zijn jij en ik. Motto: Maggiore fretta, minore atto. Dat betekent - hoe meer haast, hoe minder spoed.

‘Hoe krijg je het bij mekaar’, zei ik. ‘Maar wat betekent dat andere allemaal?’

‘We hebben geen tijd om ons daarmee op te houden’, zei hij. ‘We moeten hard aan het werk.’

‘Goed’, zei ik, ‘maar wat betekenen sommige dingen? Wat is een fesse?’

[pagina 180]
[p. 180]

‘O, wat kan het je schelen, dat hoef je niet te weten. Ik zal Jim wel wijzen hoe hij het moet maken, als we zover zijn.’

‘Wees niet zo flauw, Tom. Vertel ons tenminste wat een “bar sinister” is.’

‘O, dat weet ik niet. Maar hij moet het hebben. De hele adel heeft het in z'n wapen.’

Zo was Tom nu eenmaal, als hij geen zin had om je iets uit te leggen, dan deed hij het niet. Je kon proberen wat je wou, het gaf toch niets.

Nadat hij klaar was met dat familiewapen, begon hij met de rest van dat deel van het werk: een droevige inscriptie, die Jim in de muur moest krassen. Hij ontwierp er een heleboel en schreef ze op een stuk papier en toen las hij ze voor:

1.Hier werd het hart van een gevangene gebroken.
2.Hier kwijnde een arme gevangene weg, verlaten door de wereld en zijn vrienden.
3.Hier brak een eenzaam hart, een vermoeide geest vond eindelijk rust, na zevenendertig jaren van eenzame opsluiting.
4.Hier, dakloos en zonder vrienden, na zevenendertig jaren van bitter lijden, ging een edele vreemdeling te gronde, natuurlijke zoon van Lodewijk de Veertiende.

Tom's stem trilde terwijl hij dit voorlas, het werd hem haast te veel. Hij kon maar geen besluit nemen welke ervan Jim op de muur moest krassen, ze waren allemaal zo mooi. Eindelijk vond hij een uitweg - Jim moest ze allemaal maar doen. Jim zei dat het hem minstens een jaar zou kosten om al die onzin in de blokken te krassen met een spijker en hij kon bovendien ook niet schrijven. Maar Tom zei dat hij ze voor hem zou schetsen en dan had Jim niets anders te doen dan de lijnen te volgen. Daarna bedacht hij weer wat nieuws.

‘Nu ik er aan denk, kan het eigenlijk niet in hout gebeuren, ze hebben geen houten muren in een kerker, die inschriften moeten in steen worden gegrift. We zullen een rots hierheen halen.’

Jim zei dat een rots nog erger was, het zou zo vreselijk lang duren om dat alles in een rots uit te houwen, daar zou hij nooit mee klaar komen. Maar Tom zei dat ik hem ermee mocht helpen. Toen keek hij eens hoe we met de pennen vorderden. Het was een moeilijk werk en je zag haast niet dat we er mee opschoten.

‘Ik weet er wat op’, zei Tom. ‘Met die rots kunnen we

[pagina 181]
[p. 181]

twee vliegen in één klap slaan. Er ligt een grote molensteen ginds bij de molen. Die halen we, daar kunnen we de dingen in krassen en tegelijkertijd de zaag en de pennen op vijlen.’

Het was geen kwaad idee, maar die molensteen zou niet meevallen; we dachten het echter wel klaar te spelen. Het was nog geen twaalf uur, dus gingen we maar dadelijk op weg naar de molen en lieten Jim aan zijn werk. We begonnen de molensteen voort te rollen, het was ontzettend zwaar werk. Soms konden we niet verhinderen dat hij omviel en onze tenen bijna verpletterde. We kregen hem halfweg en toen konden we niet meer. Het enige wat we konden doen was om Jim te halen. Jim lichtte z'n bed op, schoof de ketting van de poot en wond die om z'n hals. Toen kropen we door het gat en liepen naar de plek waar we waren blijven steken. Jim en ik wierpen ons met alle macht op het werk en toen ging het als gesmeerd en Tom liep er naast en gaf aanwijzingen. Ik heb nooit een jongen gezien die dat zo goed kon, hij wist altijd precies hoe alles gedaan moest worden.

Ons gat was flink groot, maar toch nog niet groot genoeg dat de molensteen er door kon. Maar Jim nam een schop en toen was het gauw in orde. Tom kraste oppervlakkig de dingen op de steen, die Jim er in moest beitelen en daarna toog Jim aan het werk, met een spijker voor beitel en een ijzeren staaf, die we tussen de rommel hadden gevonden, voor hamer. Tom zei dat hij er mee moest doorgaan tot z'n kaars was opgebrand. Dan kon hij naar bed gaan en dan moest hij de steen onder z'n strozak verstoppen en er op slapen. Toen hielpen we om de ketting weer aan de beddepoot te bevestigen en waren nu zo ver om ook te gaan slapen. Maar Tom had nog iets te zeggen.

‘Heb je hier spinnen, Jim?’

‘Nee, gelukkig niet, jongeneer Tom.’

‘Goed, dan zullen we je er wat bezorgen.’

‘Maar liefie, ik heb ze niet nodig. Ik ben bang voor hen. Ik heb haast nog liever ratelslangen om me heen.’

Tom dacht een paar minuten na en zei: ‘Dat is een goed idee. En ik denk dat men het wel kan doen. Ja, het is een schitterend idee. Waar zou je haar kunnen houden?’

‘Wat houden, jongeheer Tom?’

‘Nou, een ratelslang.’

‘Lieve hemeltje, jongeneer Tom! Jé, als er een ratelslang hier in kwam, ik zou vast met mijn hoofd door die muur lopen, da's vast!’

‘Kom nou, Jim. Je zou er aan gewend raken. Na een poosje

[pagina 182]
[p. 182]

zou je niet bang meer zijn. Je zou haar kunnen temmen.’

‘Temmen!’

‘Ja, makkelijk genoeg. Ieder dier is dankbaar voor vriendelijkheid en liefkozingen en ze zouden er niet aan dènken iemand iets te doen die ze liefkoost. Dat kan je in ieder boek lezen. Probeer het eens - dat is alles wat ik vraag, probeer het alleen maar eens een dag of twee of drie. Ik wed dat je haar al gauw zo ver krijgt, dat ze van je gaat houden en bij je slaapt en je geen ogenblik verlaat en toestaat dat je haar om je nek windt en haar kop in je mond steekt.’

‘O, assieblief, jongeneer Tom - praat niet zo griezelig! Ik kan er niet tegen! Hij laat me z'n kop in m'n mond steken - as een gunst, nietwaar? Nou, hij kan aardig lang wachten voor dat ik hem vraag. En ik verlang er niks naar dat ie bij mij slaapt.’

‘Jim, doe niet zo mal. Een gevangene moet nu eenmaal het één of andere stomme dier als lieveling hebben. En als niemand het nog met een ratelslang heeft geprobeerd, des te meer roem is er voor jou mee te behalen.’

‘Ja, maar jongeneer Tom, ik verlàng niet zulk roem. Eén hap en Jim's kin is weg en waar is de roem? Nee, meneer, daar hou ik niks van.’

‘Verdikkeme, kan je het niet proberen? Ik vraag je alleen toch maar om het te proberen - als het niet lukt, dan hoef je er niet mee door te gaan.’

‘Als de slang mij bijt terwijl ik hem probeer, dan is het te laat. Jongeneer Tom, ik wil haast alles doen als 't niet onredelijk is, maar as jij en Huck hier een ratelslang brengt die ik moet temmen, dan loop ik weg, da's vast.’

‘Goed, dan maar niet, als je zo koppig bent. We kunnen wel wat ringslangen voor je vangen en als je dan een paar belletjes aan hun staart vastmaakt, kunnen we net doen alsof het ratelslangen zijn.’

‘Dat gaat dan nog, maar ik mag een boon wezen, as ik het er niet net zo goed zonder kon doen. Ik heb nooit geweten dat het zo'n last zou zijn om een gevangene te wezen.’

‘Ja, als het tenminste gedaan wordt zoals het behoort. Heb je hier ratten?’

‘Nee, ik heb er geen gezien.’

‘We zullen zorgen dat je er een paar krijgt.’

‘Maar jongeneer Tom, ik wil geen ratten. Dat zijn zulk vervelende beesten. Zij lopen altoos over je heen en bijten in jouw tenen als je probeert te slapen. Nee, meneer, geef mij

[pagina 183]
[p. 183]

ringslangen, als dat nu eenmaal moet, maar geef mij geen ratten, ik hou niet van ze.’

‘Maar Jim, je hóórt ze te hebben, maak daar nu geen drukte over. Een gevangene is nooit zonder ratten. En ze temmen ze en liefkozen ze en leren ze kunstjes en ze worden op het laatst erg mak en gezellig. Maar je moet muziek voor ze maken. Heb je iets om muziek mee te maken?’

‘Niks anders dan een ouwe kam en een mondharp, maar ik denk dat ze daar niet erg van houden.’

‘Ja, dat doen ze wel. Het kan ze niet schelen wat voor muziek het is. Een mondharp is goed voor een rat. Alle dieren houden van muziek en in een gevangenis zijn ze er gek op. Vooral op treurige muziek en andere muziek kan je toch niet uit een mondharp halen. Het interesseert ze, ze kamen naar je kijken om te zien wat er met je aan de hand is. Je moet 's nachts op je bed gaan zitten, voor je gaat slapen en 's morgens heel vroeg, en op je mondharp spelen. Speel ‘De Laatste Roos’, daar pak je een rat mee, zo zeker als wat. En als je een poosje doorspeelt dan zal je merken dat al de ratten, slangen, spinnen en andere dieren, zich ongerust over je beginnen te maken en naar je komen kijken. En je zal zien dat ze het allemaal even fijn vinden.’

‘Ja, maar of Jim het ook zo fijn vindt? Ik zie niet waarom dat allemaal nodig is. Maar ik zal het doen als het moet. En 't is maar beter om de dieren hun zin te geven, denk ik zo.’

Tom dacht eens goed na of hij misschien nog iets had vergeten en zei: ‘O ja, nog iets. Zou je hier misschien een bloem kunnen opkweken?’

‘Ik weet niet. Misschien wel, jongeneer Tom, maar 't is nogal donker hier en ik heb niks aan bloemen en 't is nog maar meer last.’

‘Nou, probeer het in ieder geval. Er zijn gevangenen geweest die het hebben klaargespeeld.’

‘Eén van die grote kattestaarten zou hier misschien wel groeien, maar het is de moeite niet waard.’

‘Denk dat maar niet. We zullen een kleine voor je halen en die plant je daar in die hoek en kweekt haar op. En dan moet je niet kattestaart zeggen, maar Pitshiola - dat is de juiste naam voor een gevangenisbloem. En je moet haar met je tranen besproeien:’

‘Maar ik heb hier genoeg water, jongeneer Tom.’

‘Water heb je niet nodig, je moet haar met je tranen besproeien. Zo wordt het altijd gedaan.’

[pagina 184]
[p. 184]

‘Nou, jongeneer Tom, ik wed dat ik het evengoed kan doen met water als die andere man met tranen.’

‘Daar gaat het niet om. Het hoort met tranen gedaan te worden.’

‘Dan gaat ze onder m'n handen dood, vast en zeker, want ik huil haast nooit.’

Tom was verslagen. Maar even later vond hij er wat op, Jim moest zich dan maar met een ui behelpen, hij zou er stilletjes één in z'n koffiepot laten vallen. Jim zei dat hij net zo lief tabak in z'n koffie wou hebben, en hij begon zó te mopperen over alles, over het vele werk en over die plant en het musiceren voor de ratten en het liefkozen van de slangen en spinnen. En bij al dàt werk moest hij bovendien nog pennen maken en inschriften en dagboeken schrijven en wat al niet. Een gevangene zijn was het vervelendste, lastigste en moeizaamste werk dat hij ooit had ondernomen. Tom werd boos op hem en zei, dat maar zelden iemand zulke kansen had gekregen om roem voor zich te verwerven en dat ze gewoonweg aan hem waren verspild; hij moest zich schamen om zó iets niet meer te waarderen. Toen zei Jim dat het hem speet en dat hij zich voortaan beter zou gedragen, en Tom en ik maakten eindelijk dat we naar bed kwamen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken