Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De lotgevallen van Huckleberry Finn (1946)

Informatie terzijde

Titelpagina van De lotgevallen van Huckleberry Finn
Afbeelding van De lotgevallen van Huckleberry FinnToon afbeelding van titelpagina van De lotgevallen van Huckleberry Finn

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.68 MB)

Scans (9.62 MB)

ebook (3.58 MB)

XML (0.42 MB)

tekstbestand






Illustrator

Rein van Looy

Vertaler

Elise M. Cameron



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman
vertaling: Amerikaans-Engels / Nederlands


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De lotgevallen van Huckleberry Finn

(1946)–Mark Twain–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 190]
[p. 190]

Hoofdstuk XXXIX.

We voelden ons erg voldaan over ons werk en na het ontbijt gingen we met de kano naar de overkant van de rivier om te gaan vissen en we namen flink wat te eten mee en we hadden erg veel pret. We keken eens of het vlot er nog lag en dat was in orde. We kwamen laat thuis voor het avondeten en iedereen was vreselijk opgewonden en we moesten direct na het avondeten naar bed. En niemand wou ons zeggen wat er aan de hand was er we kregen geen woord te horen over die brief, maar dat was niet nodig, want daar wisten we zeker net zo veel van af als de anderen. Zodra we halfweg onze kamer waren, keerden we weer om en slopen de keldertrap af. We zochten een flinke voorraad eten bij elkaar, namen die mee naar onze kamer en gingen naar bed. Om ongeveer half twaalf stonden we weer op en Tom trok de gestolen japon van tante Sally aan en wou met het eten beginnen, maar zei: ‘Waar is de boter?’

‘Ik heb een kluit op een stuk maïsbrood gelegd’, zei ik.

‘Nou, dan heb je het laten liggen - hier is het niet.’

‘We kunnen er ook wel zonder’, zei ik.

‘We kunnen er ook wel mèt’, zei hij. ‘Glip even naar de kelder en haal het. En kom me dan langs de bliksemafleider achterna. Ik ga nu vast het stro in Jim's kleren stoppen. Zodra je er bent, ga ik blaten en dan is het tijd om te vertrekken.’

Dus hij verdween uit het raam en ik naar de kelder. De kluit boter, zo groot als een vuist, lag nog op dezelfde plaats waar ik hem had achtergelaten. Ik greep het stuk maïsbrood waar het op lag, blies m'n kaars uit en sloop voorzichtig naar boven. De keldertrap op ging het goed, maar in de gang kwam tante Sally juist aan. Ik stopte de kluit boter gauw in m'n hoed en klapte die op m'n hoofd en het volgende ogenblik zag ze me en zei: ‘Jij bent in de kelder geweest’.

‘Ja, tante.’

‘Wat heb je daar gedaan?’

‘Niks.’

‘Niks!’

‘Nee, tante.’

‘Wat bezielt je dan om daar midden in de nacht heen te gaan?’

[pagina 191]
[p. 191]

‘Ik weet het niet.’

‘Je wéét het niet? Geef een fatsoenlijk antwoord, Tom, ik wil weten wat je daar gedaan hebt.’

‘Ik heb niks gedaan, tante Sally, heus niet.’

Ik dacht dat ze me nu wel zou laten gaan en onder gewone omstandigheden had ze dat ook wel gedaan, maar er gebeurden nu zoveel vreemde dingen, dat ze over alles wat niet helemaal in de haak was, nog opgewondener raakte. Ze zei daarom, erg beslist: ‘Ga in de woonkamer, jij, en wacht tot ik bij je kom. Je hebt het één of ander uitgehaald en geloof maar dat ik er achter zal komen.’

Ik ging de woonkamer binnen, maar lieve help, wat was het daar vol. Vijftien boeren waren er minstens en allemaal met een geweer gewapend. Ik voelde me draaierig worden en ging gauw in een stoel zitten. Ze liepen onrustig rond en praatten zachtjes met elkaar en probeerden er uit te zien of ze erg op hun gemak waren. Maar ik wist dat het niet zo was, omdat ze aldoor hun hoeden afnamen en op hun hoofden krabden en ze weer opzetten en dan weer eens gingen zitten en aan hun knopen draaiden. Ik voelde me zelf niets op m'n gemak, maar de hoed hield ik op m'n hoofd.

Ik hoopte maar dat tante Sally terug zou komen om met me af te rekenen en dat ze me dan zou laten gaan, om Tom te vertellen in wat voor wespennest we ons hadden gestoken en dat we er nu mee moesten ophouden en er onmiddellijk met Jim vandoor moesten gaan voor die kerels een kans kregen om op ons af te gaan.

Eindelijk kwam ze en deed me allerlei vragen, maar ik kon er m'n aandacht zelfs niet bij houden, omdat de mannen nu zo zenuwachtig waren dat ze verschil van mening kregen. Sommigen wilden in hinderlaag gaan liggen om de desperado's te vangen en anderen zeiden dat het nog maar een paar minuten voor middernacht was en het beter was om te wachten op het blaten. En tante bleef maar door vragen en ik had het zó benauwd en kreeg het zó warm, dat de boter op m'n hoofd begon te smelten en langs m'n nek naar beneden druppelde. En toen één van hen zei: ‘Ik ben er voor om nu dadelijk naar de hut te gaan en ze daar op te wachten als ze komen’, kreeg ik het zo te kwaad, dat er een straaltje boter langs m'n voorhoofd kwam sijpelen. Tante Sally zag het en ze werd zo wit als een doek en zei: ‘Om 's hemels wil, wat is er met dat kind! Zo zeker als wat heeft hij hersenkoorts en z'n hersens komen er al uit!’

En iedereen kwam aanlopen om te kijken en ze griste de

[pagina 192]
[p. 192]

hoed van m'n hoofd en toen kwam het stuk brood te voorschijn met wat er nog van de boter over was en ze greep me beet en knuffelde me en zei: ‘O, wat heb je me aan het schrikken gemaakt! En wat ben ik blij dat het anders niets is. Ik dacht al dat we je kwijt waren, zo zouden je hersens er ook hebben uitgezien. Waarom heb je me niet gezegd wat je in de kelder had uitgevoerd, het had me niets kunnen schelen. En nu naar bed. En laat me je niet zien voor morgenochtend!’

Een ogenblik later was ik boven en het volgende ogenblik gleed ik langs de bliksemafleider naar beneden en maakte dat ik naar het schuurtje kwam. Ik kon haast geen woord uitbrengen van zenuwachtigheid, maar ik vertelde Tom, zo goed mogelijk, dat we geen minuut te verliezen hadden - het huis was vol mannen met geweren.

Z'n ogen schitterden en hij zei: ‘Nee, is 't werkelijk waar? Is het niet fijn? Als we het nog eens konden overdoen, Huck, wed ik dat ik er wel tweehonderd bij elkaar kreeg. Als we het maar konden uitstellen tot...’

‘Vooruit! Vooruit nou!’, zei ik. ‘Waar is Jim?’

‘Vlak bij je elboog, als je je arm uitstrekt raak je hem aan. Hij is aangekleed en alles is klaar. Laten we behoedzaam naar buiten gaan en dan zal ik blaten.’

Maar toen hoorden we het geluid van mannen die naar de deur toekwamen en even later werd er aan het hangslot gemorreld en toen hoorde ik een man zeggen: ‘Ik heb je wel gezegd dat we te vroeg waren, ze zijn er nog niet, de deur is op slot. Hier, laat ik een paar van jullie in de hut opsluiten en zorg dat je ze goed raakt als ze komen, de rest van ons moet zich hier en daar verdekt opstellen en goed luisteren of we ze horen komen.’

En daar kwamen ze al naar binnen. Ze zagen ons niet in het donker en trapten bijna op ons, toen we maakten dat we onder het bed kwamen. Maar dat lukte boven verwachting en toen kropen we zachtjes en vlug door het gat - Jim eerst, dan ik, en Tom het laatst, dat was volgens Tom's bevel. Nu waren we in het schuurtje en we hoorden de mannen vlakbij lopen. We kropen voorzichtig naar de deur en Tom gluurde door een spleet, maar hij kon niets zien, het was pikdonker. Hij fluisterde ons toe dat hij zou luisteren of de voetstappen verder gingen en als hij ons kneep dan moest Jim eerst naar buiten glippen en hij zou het laatst gaan. Hij ging met z'n oor voor de spleet zitten, en luisterde, en luisterde, en luisterde nòg eens, maar je hoorde daar omheen aldoor maar voetstappen. Maar op het laatst kneep hij ons toch en we glipten naar

[pagina 193]
[p. 193]

buiten. Gebukt, als Indianen achter elkaar, slopen we naar het hek. We maakten niet het minste geluid, haalden nauwelijks adem. Jim en ik kwamen goed over het hek, maar Toms broek bleef haken aan een grote splinter en toen hoorde hij voetstappen in de buurt en moest hij zich lostrekken en toen knapte de splinter af en maakte een geluid en toen riep iemand: ‘Wie is daar? Antwoord, of ik schiet!’

Maar we antwoordden niet, we namen alleen maar de benen, zo hard we konden. Toen hoorden we ‘bang, bang, bang!’ en de kogels vlogen ons om de oren. We hoorden ze roepen: ‘Hier zijn ze! Ze gaan naar de rivier! Achter ze aan, jongens! Maak de honden los!’

En daar kwamen ze, in volle ren. We konden ze horen omdat ze schoenen droegen en schreeuwden, maar wij droegen geen schoenen en schreeuwden ook niet. We waren op het pad naar de molen en toen ze vlak achter ons waren, doken we in de struiken en lieten ze voorbij gaan. Toen liepen we achter hen aan. Ze hadden alle honden opgesloten om de bandieten niet af te schrikken, maar ondertussen had iemand ze losgelaten, en daar kwamen ze aan en maakten lawaai genoeg alsof het er een millioen waren. Maar het waren onze eigen honden, dus we wachtten tot ze ons hadden ingehaald, en toen ze zagen dat wij het waren en dat er bij ons niets te beleven viel, lieten ze ons schieten en holden verder, naar waar ze rumoer en schieten hoorden. En toen gingen wij er weer achter aan tot we bijna bij de molen waren. Daar sloegen we ons door het struikgewas heen tot waar mijn kano lag. In een ogenblik waren we er in en maakten dat we naar het midden van de rivier kwamen zonder dat we meer geluid maakten dan nodig was. Toen peddelden we op ons gemak naar het eiland waar het vlot lag. Langs de oever hoorde je het geluid van schreeuwen en blaffen op en neer gaan, tot het zwakker werd en eindelijk helemaal wegstierf.

Toen we op het vlot stapten, zei ik: ‘Nou, ouwe Jim, nou ben je weer vrij en ik wed dat je nooit meer een slaaf zal worden.’

‘Het is machtig mooi gedaan, Huck. Het is prachtig bedacht en prachtig gedaan en niemand zou beter de boel zo door mekaar hebben gegooid.’

Niemand kon verheugder zijn dan wij waren, maar Tom's geluk kende geen grenzen, omdat hij een kogel in z'n dijbeen had gekregen.

Toen ik en Jim dàt hoorden voelden we ons niet meer zo opgewekt. Het deed hem flink pijn en het bloedde, daarom

[pagina 194]
[p. 194]

legden we hem in de wigwam en scheurden één van de hemden van den hertog in stukken om Tom's been mee te verbinden, maar hij zei: ‘Geef mij die vodden, ik kan het zelf wel doen. Wacht nou niet langer, lummel nou niet meer rond. Aan het roer. Zet de zeilen bij! Jongens, wat hebben we dat fijn gedaan, hè? Als wij dat zaakje met die Lodewijk maar eens hadden mogen opknappen! Maar vooruit nou! Aan de riemen!’

Maar ik en Jim beraadslaagden samen - en dachten na. En na een poosje zei ik: ‘Zeg het maar, Jim’.

En hij zei: ‘Nou dan, Huck, ik bekijk dat zo. Als het hèm was, dat was bevrijd en één van de jongens was geschoten, zou hij zeggen: ‘Vooruit, redt mij, bekommer jou niet om een dokter voor die daar?’ Zou jongeneer Tom Sawyer zoiets doen? Zou hij dat zeggen? Wed maar van nee. Nou, dan, gaat Jim dat zeggen? Nee, meneer - ik doe geen stap verder zonder een dokter, al duurt het veertig jaar!’

Ik wist dat hij van binnen helemaal blank was en ik dacht wel dat hij zou zeggen wat hij zei - dat was dus in orde en ik vertelde Tom dat ik een dokter ging halen. Hij ging er vreselijk over te keer, maar ik en Jim hielden voet bij stuk. Toen wou hij naar buiten kruipen en het vlot zelf losmaken, maar we lieten het niet toe. Toen zei hij ons wat hij van ons dacht, maar het hielp hem allemaal niets.

En toen hij zag dat ik de kano gereed maakte zei hij: ‘Nou, dan, als je met alle geweld wil gaan, dan zal ik je zeggen wat je moet doen als je in het dorp komt. Doe de deur op slot en bind en blinddoek de dokter. Laat hem zweren dat hij zal zwijgen en stop een beurs met goud in z'n hand. Breng hem langs allerlei omwegen in het donker naar de kano, vaar eerst tussen de eilanden rond, voor je hem hier brengt, fouilleer hem en neem hem z'n krijt af en geef het hem niet terug voor je hem naar het dorp hebt gebracht, want anders zal hij herkenningstekens op het vlot maken opdat hij het weer kan vinden. Zo wordt het altijd gedaan.’

Ik zei dat ik het zou doen en ging op weg. Jim zou zich in de bossen verbergen als hij de dokter zag komen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken