Halfbloed
(1879)–Hendrik de Veer–
[pagina 216]
| |
volgde het leven zijn weg. 't Was vredig. 't Dreigde zelfs nu en dan eentonig te worden. Emma had reeds meer dan een half jaar in de geregelde bezoeken van Eduard haar eenige, maar ook haar liefste afleiding gevonden. Zij twijfelde niet of zij was zoo gelukkig als zij maar verlangen kon. Al dreigde de gewoonte met haar heilloozen invloed, in haar hart rees geen oogenblik twijfel aan de oprechtheid en eerlijkheid van zijne liefde. Keek zij niet nog immer met eerbied tegen hem op? Was hij niet het toonbeeld van een man van kracht en zelfbeheersching? En was 't wel iets meer dan een voorbijgaand medelijden en de bewaring eener vrome herinnering als zij nu en dan aan Albert dacht? O, zij verheugde zich steeds in de gunstige berichten, welke meneer Wolters haren vader omtrent haren speelmakker en broeder deed toekomen, doch daarbij bleef 't, en daarbij moest 't immers ook blijven? Een vergelijking van den jongen driftkop en Eduard zou niet meer of minder dan een rechtvaardiging van den hartstocht geweest zijn... en hoe kon zij daaraan ook maar denken! En toch mocht zij nu en dan zich zelve niet ontveinzen, dat het opzien tot de volmaaktheid, waarvan Eduard de vertegenwoordiger was, ook zijn bezwaren heeft; dat het al te rustige en kalme voortvlieten van den levensstroom ook wel eens pijnlijk kan worden. Eduard maakte er immers blijkbaar al minder en minder werk van om haar in zijn eigenaardige richting mee te voeren. Als zij niet door een onbeperkt vertrouwen op hem was beheerscht, zou zij nu en dan de gedachte niet hebben kunnen smoren, dat hij haar verwaarloosde. Doch wat voor haar niet onopgemerkt kon blijven was, dat haar vader in de jongste weken soms stil en afgetrokken was, dat hij haar vermeed, dat hij onrustig scheen, wanneer Eduard verwacht werd en vaak neerslachtig als deze vertrokken was. Zij waagde het niet de reden van 't een en ander te vragen. Zij trachtte zich op te dringen, dat zij 't zich verbeeldde. Ze werd daarin gesterkt door den glimlach van haar vader als zij soms zijn voorhoofd kuste en de rimpels poogde weg te strijken. ‘'t Is vergeefsche moeite, lieve’, klonk 't dan. ‘Ik word oud. Gij kunt met al uw liefde en zorg daaraan niets veranderen’ en hij deed zich geweld aan en was voor de rest van den dag weer zoo opgewekt en vroolijk als ooit te voren. 't Was dus duidelijk dat zij zich vergist had. | |
[pagina 217]
| |
Doch 't kwam eindelijk zoo ver dat zij de volle overtuiging kreeg zich niet vergist te hebben. Eduard verscheen op zekeren zondag en sloot zich, nadat hij haar ter nauwernood goeden dag gezegd en gekust had, met haar vader in diens bijzondere kamer op en de heeren bleven wel drie uur bijeen zonder zich om haar vermoedens of haar onrust te bekommeren. Emma hield 't nu niet langer uit. Zoodra Eduard vertrokken was bestormde zij haren vader met vragen. Er was iets wat hem hinderde. Zij voelde zich ongelukkig door het gemis van vertrouwen, dat ten onrechte den naam van sparende en verschoonende liefde droeg. Haar vader mocht niet zoo geheimzinnig en zoo treurig en somber tevens zijn. Hij had nog nooit geheimen voor haar gehad en 't allerminst met Eduard mocht hij dingen verhandelen waarvan zij niets weten mocht. Zij wou hooren wat er omging, waarom haar goede vader op ditzelfde oogenblik zoo ernstig en strak voor zich keek. Of had zij zijn vertrouwen verbeurd? Van Duren Senior was tegen dien toon niet bestand. Hij poogde te vluchten in het hoekje waar wij onze zwakke liefde bewaren, maar 't baatte hem niet. Hij zei dus: ‘Och, lieve meid, 't betreft handelszaken, en zooals gij weet moet men zich daarbij voorbereid houden op mooi weer en regenvlagen. 't Gaat in den handel niet anders; van daag voorspoed en morgen tegenspoed. Gelukkig volgt overmorgen de voorspoed van zelf weer.’ ‘Maar u is immers niet meer in den handel? Ik ben daar recht blij om, want 't is toch niet altijd zeker dat overmorgen met zijn voorspoed werkelijk zal aanbreken. 't Kan wel eens heel lang aanhouden met stormen en regenen.’ Haar vader antwoordde niet dadelijk. Doch toen zij er nog iets wilde bijvoegen, zei hij: ‘Gij hebt gelijk, lieve, ik ben niet meer in den handel. Doch gij begrijpt dat men uit oude relaties allicht....’ ‘Ik meen meer dan eens uit uw eigen mond gehoord te hebben, dat u alle oude handelsrelaties afgebroken hebt, dat u uit alle zaken u teruggetrokken hebt. Heb ik dat dan verkeerd verstaan of begrepen?’ ‘Neen, gij hebt 't goed begrepen. Ik heb mij werkelijk uit alle zaken teruggetrokken. Maar begrijpt gij ook niet hoe 't gebeuren kan dat de oude geest van den handel ons weer te machtig | |
[pagina 218]
| |
wordt, dat wij een mooie kans om geld, veel geld te verdienen niet kunnen laten glippen? Dan is 't een zegen als men relaties en kennissen heeft, als men de onderscheiden firma's van nabij kent en weet wie men vertrouwen kan. Dan kan 't wel is waar door onvoorziene omstandigheden toch nog tegenloopen en kunnen de mooiste berekeningen falen, maar men heeft zich ten minste niets te verwijten.’ ‘Maar, vader, ik meende, dat er voor iemand die geld genoeg heeft, geen reden bestaat om nieuwe winsten na te jagen. Wij bijvoorbeeld...’ ‘Ge hebt gelijk, kind. Voor ons is 't niet noodig onze inkomsten te vermeerderen en daarvoor een deel van ons kapitaal te wagen, maar men kan desniettegenstaande in omstandigheden komen, die’ ‘Zeg mij, bid ik u,’ viel Emma hem in de rede, ‘in hoever is Eduard er in gemoeid en is hij de oorzaak dat u opnieuw...?’ ‘O, Eduard is doodonschuldig aan het geval. Ik zelf had meer doorzicht en beleid aan den dag moeten leggen.’ ‘Maar heeft u dan wezenlijk geld, misschien wel veel geld verloren? Nu, ik zal mij daarover gemakkelijk troosten. Wij kunnen ons wel wat bekrimpen. Doch antwoord bid ik u duidelijker op mijne vraag omtrent Eduard.’ ‘Eduard heeft er part noch deel aan. Hij zelf of liever zijn mama heeft er een klap van mee gekregen. Gelukkig is 't een oud en solied huis, dat van zoo'n beetje niet zal omvallen. Maar voor mij is 't geen onverschillig bedrag.’ ‘Maar ik vroeg in hoever Eduard de oorzaak is dat gij uw geld, gelijk ik nu begrijp het geval te zijn dat gij uw geld in de eene of andere onderneming gestoken hebt, die mislukt is.’ ‘Mislukt? Dat heb ik niet gezegd. Eduard, die mij 't eerst er attent op gemaakt heeft, is juist vandaag hier gekomen om mij haarlijn uit te leggen hoe 't heele geval niets is dan een quaestie van tijd. Als wij het kunnen uitzingen, dan komt alles onfeilbaar terecht. 't Moet terecht komen. 't Kan niet anders.’ Emma keek haren vader onrustig aan. Zij vermoedde dat 't met dat stellig terecht komen niet zóo in orde was als hij 't deed voorkomen. Doch ze durfde niet zeggen wat zij dacht; ze begreep dat haar vader haar hare onervarenheid op het gebied van den handel zou tegen werpen en dan was ze machteloos. Zij vroeg daarom: | |
[pagina 219]
| |
‘Is Eduard en zijn firma ook in diezelfde onderneming betrokken, en zijt u zeker dat alles solide is, dat 't alleen aan de tijdsomstandigheden te wijten is indien 't anders uitkwam dan u vermoed hadt?’ ‘Natuurlijk ben ik daar zeker van. Als een firma als die van van Horst het een of ander op touw zet, dan kunnen lieden als ik gerust meegaan, zou ik denken.’ Dat was waar. Emma boog het hoofd voor dit argument. Ze was een koopmansdochter en in den eerbied voor de aanzienlijke firma's grootgebracht. ‘En meent Eduard ook, dat alles wel weer terecht zal komen?’ ‘Wel zeker. 't Is maar de vraag of wij 't kunnen uitzingen, en dat is voor de van Horsten geen vraag. Ik voor mij vind 't alleen maar onpleizierig, dat ik om zoo te zeggen met den grooten stroom meega.’ ‘Maar wanneer alles terecht komt, dan kunt u ook wel wat vroolijker en opgewekter kijken,’ zei Emma vriendelijk en glimlachend, nogmaals een poging doende om de rimpels van zijn voorhoofd te strijken. ‘Ik vind u niets aardig en niets mooi met dat onvergenoegde gezicht.’ ‘Gij hebt gelijk, kind. Er is geen enkele reden om treurig te kijken. Eduard sprak in denzelfden geest als gij.’ ‘Maar dan moet hij ook nooit weer zoo onbeleefd zijn om zich uren lang met u alleen op te sluiten en mij te laten gissen en raden tot ik de slagen van mijn hart kan tellen. Ik zal hem dat zeggen als hij weer buiten komt. Hij zou u heelemaal van streek maken met zijn lange conferenties.’ 't Bleef er ditmaal bij. Van Duren Senior vermande zich door de verzekering, dat hij vroeger ook zoo kalm was geweest als Eduard en dat dit een eigenschap was, die in geen koopman mocht gemist worden, maar de eenzaamheid en rust maakten hem ongeschikt voor die soort van zaken. 't Was intusschen een zegen dat hij in Eduard zoo'n goeden raadsman had. Emma berustte nu, doch toen zij over het een en ander nadacht, kwam de twijfel bij haar op of 't wel de eigenschap van een goeden raadsman was, haar bejaarden vader, die zich naar buiten had begeven om het woelige handelsleven te ontvluchten, weer te verwikkelen in de kansen van winst en verlies waaraan de handel ons blootstelt. Zij geloofde gaarne, dat bij zijn raadgevingen de wensch om haar vader van het een of ander | |
[pagina 220]
| |
geldelijk voordeel te doen genieten had voorgezeten, maar zij kon dit toch niet zoo dadelijk rijmen met de hooggeroemde bezadigdheid van haren galant. Voor 't eerst rees twijfel aan die eigenschap bij haar op. Zij besloot bij zijn eerstvolgend bezoek hem opheldering te vragen. Eduard nam 't niet vriendelijk op, toen Emma hem in overeenstemming met dit plan aansprak. Voor 't eerst toonde hij zich knorrig en wrevelig. ‘Ik meende recht te hebben op meer vertrouwen dan ik van u schijn te genieten. Mij dunkt, 't moet u genoeg zijn, dat ik in de zaak in quaestie voordeel zie. Ik meen dat 't geen misdaad is uwen vader geld te laten verdienen.’ Emma schrikte. Ze wist ternauwernood of het misnoegen of vrees voor hem was, die haar een oogenblik met stomheid sloeg. Doch zich vermannend, antwoordde zij: ‘Ik meen van papa verstaan te hebben dat hij geld verloren had, dat er alleen maar een kans op voordeel, en volstrekt geen zekerheid overblijft.’ ‘Gekheid. Dat zijn zaken waarvan gij geen begrip hebt. Uw vader zou beter gedaan hebben, u over de quaestie in 't geheel niet te spreken. Mij dunkt, dat het genoeg is als ik hem borg sta voor den goeden afloop, en dat heb ik gedaan.’ Emma zweeg, ofschoon volstrekt niet overtuigd. Als een vlijmende pijl schoot haar de gedachte door den geest, dat wanneer haar vader zijn vermogen verloren had, het gunst en genade zou wezen indien de rijke Eduard van Horst, de chef van het groote huis, zijn woord aan haar gestand deed; dat zelfs in het tegenovergestelde geval, als haar vader een belangrijke winst behaalde, Eduard een overwicht op haar zou krijgen, dat in alle opzichten hinderlijk zou kunnen zijn voor haar gevoel van eigenwaarde. Zij besloot haren vader over te halen aan de zaak zoo spoedig mogelijk een einde te maken, al was 't dan met verlies. Doch toen zij dit deed, bleek dat Eduard zich niet ontzien had zijn ongenoegen ook aan zijn aanstaanden schoonvader te laten gevoelen. Hij had vrij onbewimpeld te kennen gegeven dat hij dit gelijkstelde met ontrouw en verraad. Emma had er niets mee te maken. Ze was eenvrouw. Zaken gingen de vrouwen niet aan. ‘En wat hebt u geantwoord?’ vroeg Emma terwijl ze zich op de lippen beet. ‘Ik geloof, lieve kind, dat hij gelijk heeft,’ was het mistroostige antwoord. ‘Ik geloof, dat hij gelijk heeft.’ | |
[pagina 221]
| |
‘Maar uw gezicht heeft u verraden. U kijkt vandaag ook weer alles behalve vroolijk. Eiken morgen als de post uit Amsterdam komt, zie ik u de wenkbrauwen fronsen.’ ‘Verbeelding, kind, niets dan verbeelding. 't Gaat alles heel goed. Nog alleen maar een beetje tijd en geduld, en ik zal dubbel zoo hard lachen als ik zuur gekeken heb.’ ‘En staat Eduard er net zoo mee?’ ‘Ik moest u daarop niet eens antwoorden. Maar om er voor goed een eind aan te maken wil ik u eens en voor altijd zeggen, dat. Eduard vrij wat meer schade, zou lijden dan ik, indien het onverhoopt mis mocht loopen. Hij zit er voor groote sommen in, en al kan hij 't beter velen, zou zijn verlies dus veel grooter zijn. Maar 't is niets. Alles komt terecht. Vraag nu niet verder.’ Emma beloofde het. Zij zou niets vragen. Zij zou vertrouwen en afwachten. Zij wist hoe solide Eduard was, en haar vader was veel te goed dan dat 't hem zou mogen tegenloopen. Doch hij moest haar beloven, dat 't dan ook uit zou wezen. Hij mocht niets meer aan dien leelijken handel doen. Vader en dochter teekenden van weerszij dit verdrag. Doch wat baatte het Emma? Zij kon de vrees voor erger, die haar telkens bekroop, maar niet van zich zetten, want de toenemende gedruktheid van haar vader sprong dag aan dag meer in het oog. Daarbij kwam, dat Eduard haar met evenzeer toenemende onverschilligheid bejegende; dat hij 't hinderlijk vond, wanneer zij hem uitvorschend en smeekend aankeek. Hij achtte zich daardoor beleedigd. Hij hield er niet van op de vingers gekeken te worden. Emma van haar kant wederom begon langzamerhand die stemming van haren galant uit een ander oogpunt te beschouwen. Zij keek nog wel tegen hem op, maar de twijfel aan zijn bekwaamheid werd losgemaakt van de aanbidding van zijn fierheid. Die fierheid scheen niet uitsluitend uit elementen van goeden huize samengesteld te zijn. 't Scheen dat er een beetje alledaagsche pedanterie en wat eigenzinnigheid onder gemengd was. Ook kon zij niet ontveinzen dat 't haar hinderde, dat hij minder, en zonder dat hem dit persoonlijk eenige opoffering kostte, uitkeek naar de gelegenheid om met haar alleen te wezen. Hij praatte bijvoorkeur met haar vader over zaken, en niet daarvoor toch kwam hij naar buiten. Daarbij was er nog een omstandigheid, die haar geloof in zijn | |
[pagina 222]
| |
onfeilbaarheid op een zware proef stelde. Sedert een poos had Eduard kennis aangeknoopt met Willem van den Bosch. 't Kwam er niet op aan hoe en door welke aanleiding, maar dit hinderde haar. Willem van den Bosch zou wel is waar, nu hij zelf op het punt van trouwen stond, niet over het verleden en hun kinderachtige vrijage praten. Daaromtrent kon ze gerust zijn. Maar Eduard mocht 't eens in zijn hoofd krijgen den jongen bij haar vader in huis te halen, en hoe zou zij zich moeten houden tegenover iemand, dien zij feitelijk, hoe zij 't ook wendde en draaide, niet mooi behandeld had? En toch vermeerderde de kans daarop met den dag. Eduard was weldra zoo intiem met den buurman, dat hij uren lang met hem den weg op en neer liep in een diep gesprek gewikkeld. Willem van den Bosch was daar blijkbaar heel trotsch op. Hij stapte als een pauw naast den grooten amsterdamschen koopman voort. ‘Die heertjes hebben zaken samen,’ zei Kee op zekeren dag, toen zij bezig was het een en ander in de kamer op te ruimen en bemerkte, dat Emma hen met aandacht en niet zonder verbazing nastaarde. ‘Ik denk, dat die pochhans van hier naast, nu hij rijk is en spoedig nog rijker zal worden, zich te groot voor Nichtevecht begint te voelen. Hij wil zeker compagnon worden.’ ‘Ik wist niet, dat ze zoo intiem waren, wel dat ze mekaar zagen nu en dan. Wist jij er iets meer van, Kee?’ ‘Ik? Wel neen, juffrouw. Wat zou ik er van weten? Ik bemoei mij met niets dan met mijn keuken. Maar kan ik 't helpen als de lui over de schutting praatjes houden, om zoo te zeggen vlak aan mijn oor? Kan ik 't helpen dat ik dan het een en ander hoor?’ ‘Wel neen, Kee. Maar heb jij dan iets belangrijks gehoord?’ ‘Belangrijk en belangrijk zijn twee. Ik heb wat gehoord en ik heb niets gehoord, maar ik weet wel, zooals ik al zei, dat er wat van zaken inkomt.... Maar de juffrouw moet wezenlijk niet denken, dat ik geluisterd heb.’ ‘Ik meen, dat jij dat zelf voor je geweten moet verantwoorden. 't Is mijn zaak niet. Als die heeren samen wat te verhandelen hebben, kunnen wij 't hun gerust overlaten.’ Kee bromde iets wat naar een toestemming geleek. Zij had 't nu eenmaal noch op den eenen noch op den anderen van de beide heeren, en deed als de meesten onzer in zoo'n geval. Zij | |
[pagina 223]
| |
meende dat deze combinatie, van welken aard ook, nooit anders dan nadeelig kon zijn voor derden. Doch de een was de galant van haar juffrouw, en ze lei dus haar hand op den mond. Emma evenwel was meer dan ze zich bekennen wilde verschrikt door de korte mededeelingen van de oude getrouwe. Welke andere zaak kon Eduard met Willem van den Bosch bepraten jan die waarin hij haar vader verwikkeld had! Wat beteekende dat? Was 't minst genomen niet vreemd en geheimzinnig? Toen Emma nog dien eigen dag haar verbazing te kennen gaf, dat hij hun buren beter scheen te kennen dan haar vader en zij, weidde Eduard breed uit over de goede eigenschappen van zijn vriend. 't Was een jonge man met een helder hoofd en een scherp verstand. Hij had met genoegen gehoord dat hij plan had zich op den handel te gaan toeleggen om zijn kapitaal en dat wat zijn vrouw zou aanbrengen op die wijze productief te maken ook voor anderen. Hij had 't zijn plicht geacht hem in dat voornemen te stijven, hem eenige wenken te geven en de behulpzame hand te bieden. 't Was met ingenomenheid aangenomen. Van Duren senior keek zijn aanstaanden schoonzoon met eenige bekommering aan. De vraag zweefde hem op de lippen of hier sprake kon zijn van dezelfde fraaie onderneming waarbij hij ook betrokken was; doch hij zweeg. Eduard was oud en wijs genoeg om te weten hoe ver hij gaan mocht. Ook zou hij zich geschaamd hebben te laten merken, dat de tijd, die elken dag rijzing in de waarde van de bedoelde onderneming beloofde, hem persoonlijk wel wat lang viel. De toestand werd met den dag hachelijker en 't begon hem moeilijk te vallen steeds nieuwe fondsen aan te brengen om de zaak aan den gang te houden. Doch Eduard hield vol, dat elke nieuw gestorte gulden vertienvoudigd zou terugkeeren, en schreef 't aan de ongewoonte toe, dat zijn aanstaande schoonpapa eenigen twijfel aan den dag legde. Alles ging goed, al scheen het precies verkeerd te gaan. Emma merkte zeer goed op, dat de toon, dien Eduard tegenover haar vader aansloeg, evenzeer van afnemend ontzag getuigde als die waarop hij haar eigen bezwaren beantwoordde. Nog nimmer hadden zijn deftigheid en de verzekerdheid van het onomstootelijke zijner eigen adviezen haar zoo getroffen. Ze hinderden haar bepaaldelijk. 't Deed bij haar onwillekeurig de vraag | |
[pagina 224]
| |
opkomen hoe dat gaan zou wanneer ze getrouwd waren. Wat ze ook verdragen kon, gebrek aan eerbied of liefde voor haar vader zou haar dood-ongelukkig maken. Intusschen vermeerderde de vertrouwelijkheid tusschen Eduard en Willem van den Bosch met de week. Willem reisde nu en dan naar Amsterdam, waar hij, zooals hij aan iedereen vertelde, zaken had. Hij had zijn geld in een van de soliedste ondernemingen gestoken op raad van zijn vriend van Horst, die beter dan iemand in de gelegenheid was om hem die vreemd was aan die soort van dingen, goeden raad te geven. Er was geen 't minste gevaar voor mislukking. 't Was zoo zeker als de Nederlandsche Bank, dat ze over een poos een kolossfde winst zouden maken. Nu moest er natuurlijk eerst nog geld bij. En was 't niet reeds een groot voordeel met iemand van dat kaliber, den chef van zoo'n handelshuis, in betrekking te staan? Voor zijn vader was dit feit alleen meer dan genoeg om zijn dorpelijken angst voor groote ondernemingen te overwinnen. Als zijn zoon een aanzienlijk koopman mocht worden, zou hij bereid wezen zijn idealen omtrent het burgemeesterschap op te offeren. Ze waren in elk geval rijk genoeg om 't eens te probeeren. ‘Ik weet niet,’ zei Kee intusschen bij zich zelve, terwijl zij weer op haar plaatsje aan het werk was en over hem begon te denken, omdat zij zijn stem hoorde aan den anderen kant van de schutting, ‘maar als ik niet bang was mij te bezondigen, zou ik zeggen dat ze aan mekaar gewaagd zijn. De een is een huichelaar en de ander een gek. Als die twee op een goeden voet staan, dan wordt 't voor alle eerlijke lui hoog tijd om zich te bergen. Er is iets in, wat mij niet bevalt, al ben ik nu anders juist geen mensch om kwaad te denken van mijn evennaaste.’ |
|