Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Halfbloed (1879)

Informatie terzijde

Titelpagina van Halfbloed
Afbeelding van HalfbloedToon afbeelding van titelpagina van Halfbloed

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.75 MB)

ebook (3.04 MB)

XML (0.77 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Halfbloed

(1879)–Hendrik de Veer–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 255]
[p. 255]

XXVI. Behouden.

De groote boot was gelukkiger geweest dan de kleine. De stuurman, ofschoon blijkbaar geen weerkundige, had niet gebluft ten aanzien van zijn zeemanschap. Toen hij het geheimzinnig gefluister op de toppen der bergen vernam, had hij begrepen wat hun te wachten stond en tijdig het zeil ingehaald. Daarna had hij met forsche riemslagen het zwaarder gebouwde vaartuig buiten den greep van de Rhone gebracht en de stormvlagen afgewacht. In den beginne hadden de angst en de schrik de kleine bemanning geheel overmeesterd en verbijsterd, doch toen allen zeker waren, dat er geen oogenblikkelijk gevaar bestond, indien ze zich, zooals de stuurman vermaande, maar stevig aan de boorden van de boot vasthielden, vloog aller bezorgdheid over de onstuimige wateren naar Albert en Louise toe. Wat was er misschien van deze geworden? ‘Indien de jongeheer bijtijds het zeil gestreken heeft,’ zei de stuurman, ‘dan is er geen twijfel aan of ze zijn er evenals wij goed afgekomen. De wind heeft weinig vat op zoo'n notendop. En hij heeft 't meer bij de hand gehad.’

Doch dit gaf geen zekerheid. De geheele familie verkeerde in de doodelijkste ongerustheid. Ze hielden niet op met jammeren en klagen, eer meneer Wolters tegen een dubbele belooning den stuurman had verzocht naar de plaats te roeien waar de storm het kleiner bootje waarschijnlijk overvallen had. 't Zou hoogstens een half uur vorderen. ‘Ik heb er niets tegen,’ was het antwoord, ‘maar in elk geval dienen wij hier in de luwte te wachten tot de wind geheel bedaard is. Als wij 't straks met de Rhone te kwaad krijgen, zou ik u allen opnieuw aan gevaar blootstellen.’

Hij was hiervan niet af te brengen. 't Was bovendien zoo donker geworden, dat men geen enkel voorwerp onderscheiden kon. 't Eenige middel om zekerheid van de beide anderen te krijgen was dat men hen riep, en hoe was dat mogelijk zoolang de wind over de wateren gierde.

Meneer Wolters voegde dus zijne pogingen tot geruststelling bij

[pagina 256]
[p. 256]

die van den stuurman, ofschoon hij zich zelf in de eerste plaats moest overreden. Ze hadden allen gezien hoe vlug en handig Albert de boot had laten manoeuvreeren. Op het IJ en vooral op den Amstel moest men ook een ervaren zeiler zijn, om aan de rukwinden het hoofd te bieden. Hoogstwaarschijnlijk zou 't geschied zijn zooals de stuurman vermoedde en kon het geheele gezelschap over een paar uur hartelijk zitten lachen over het doorgestane gevaar.

‘Och pa, lach er in geen geval om,’ viel nu Emy hartstochtelijk in. ‘Ook al loopt 't goed af zal ik mij zelve mijn leven lang niet vergeven, dat ik Louise alleen in de kleine boot heb laten gaan. O God, dat ik in haar plaats gegaan was; dat wij op den anderen stuurman gewacht hadden! 't Was onvoorzichtig, onverantwoordelijk van ons.’

Mevrouw stemde hiermee in, en de jongens, die brandden van ongeduld om op weg te gaan, bezwoeren den stuurman, dat de wind nu werkelijk al meer dan genoeg was gaan liggen, dat 't zoo goed als bladstil was.

Eindelijk, daar lei de stuurman de riemen uit en kon men den ontdekkingstocht met kloppende harten beginnen. 't Was een recht treurige onderneming. Geen ander geluid dan van het nog onstuimige water deed zich hooren. Al tuurden ze hun oogen uit, zoo vermochten ze toch niet door de dikke duisternis heen te dringen. Daar gebood meneer Wolters stilte. Allen luisterden met ingehouden adem. Was dat niet een noodkreet, een angstig gekerm als van een die den laatsten strijd strijdt? Neen, 't was niets dan het klotsen van de golven tegen den boeg of het klagend weerkaatsen van den wegstervenden storm tegen de rotswanden heel in de verte.

Een paar maal verbeeldde de stuurman zelf zich dat hij iets ongewoons vernam. 't Was of een andere boot heel langzaam de hunne naderde. Toen hij dit vermoeden te kennen gaf, hieven allen tegelijkertijd een luid geschreeuw aan, doch alleen de echo gaf antwoord en overtuigde hen dat ze zich opnieuw bedrogen hadden.

In 't eind waren ze ver genoeg teruggeroeid om zeker te zijn dat de plek, waar de storm Albert overvallen was, niet ver af kon wezen. Helaas! 't was weer te vergeefs dat zij zijn naam en dien van Louise riepen...

Daar schoof een voorwerp... was het een boot, een roeiriem

[pagina 257]
[p. 257]

of een ander deel van het tuig?... hen voorbij en werd instinctmatig door den stuurman gegrepen. Hij herkende 't als een stuk van het zeil zijner kleine boot, doch hij liet het ongemerkt weer los en behield de ontzettende gedachte, die hem door het brein schoot, voor zich. Op voorstel van meneer Wolters roeide hij op de lichten van Montreux aan, die hij in de verte zag blinken. ‘Ze zijn zeker reeds lang thuis,’ zei hij met een gerustheid, die hij zelf niet meer voedde. ‘Ze zullen rechtsomkeert gemaakt hebben en zitten waarschijnlijk op hun beurt in doodsangst over u.’

't Wemelde aan de kade te Montreux van menschen, die kennissen en vrienden met angst hadden opgewacht en dankbaar en vroolijk huiswaarts trokken, nadat deze welbehouden aan wal waren gestapt. Doch waar de familie Wolters vroeg en onderzocht, nergens had men iets van den jongen Hollander, dien velen zich heel goed herinnerden, of diens dame vernomen. Ze waren zeker nog onderweg. 't Leed geen twijfel of men zou hen spoedig zien terugkeeren.

De eigenaar van de beide booten, voor wien nu geen twijfel overbleef of er had iets ongewoons plaats gehad, bevestigde dit vermoeden, doch gaf tevens een andere richting aan de bezorgdheid der familie Wolters. 't Was meer dan waarschijnlijk dat Albert den koers kwijt geraakt was en verder in een der andere dorpen geland. Indien al de anderen rustig naar huis gingen, nam hij gaarne op zich met een stuk of wat kloeke mannen den oever te volgen en onderweg zoo noodig te informeeren. Er was nog volstrekt geen reden om zich ongerust te maken. 't Gebeurde dikwijls dat vreemdelingen, die zich alleen op het meer waagden, uren ver aangeland waren. Hij zou er dadelijk op uitgaan.

‘Maar dan ga ik mee,’ zei mevrouw beslist. ‘Ik zou 't thuis besterven van angst. Laat Emy en de jongens naar huis gaan, Wolters. Ik ga met u.’

't Was verwonderlijk hoe groot op dit oogenblik het kleine vrouwtje was. Geen tegenwerpingen baatten en meneer Wolters, die haar kende, billijkte haar verlangen. Hij begreep dat een onrustig zoeken voor haar de voorkeur verdiende boven een angstig en werkeloos wachten. ‘Ga mee, lieve,’ zei hij kortaf. ‘Laat Emy en de jongens ook meegaan. Als gijlieden niet verder kunt, zullen wij onderweg wel gelegenheid vinden om te rusten.’

[pagina 258]
[p. 258]

Er werden nu de noodige mannen met flambouwen aangenomen om den somberen stoet voor te lichten. Bovendien werd bevel gegeven, dat een gemakkelijk rijtuig hen zoo spoedig mogelijk op den voet zou volgen om de familie naar huis terug te brengen als de verlorenen gevonden waren.

Meneer Wolters onderscheidde zich hierbij door een kalmte, die de anderen tot navolging dwong. Hij beheerschte hen door zijn voorbeeld, ofschoon zijn hart niet geruster was dan 't hunne.

Meer dan een uur ver liepen zij den oever langs, telkens verschrikt wanneer het licht der flambouwen schril over het donkere water streek, dat nog steeds onrustig tegen de steenen glooiing aansloeg of een paar voet opgedreven werd op het zand.

Daar stond eensklaps de voorste van de fakkeldragers stil en gaf den anderen een teeken. Terwijl hij zijn fakkel hoog boven zijn hoofd hief, viel het licht op een donkere massa, wier aanblik alle harten deed stilstaan van ontzetting. Toen hij nader drong en zich over die donkere massa heen boog, verried een gil uit den stoet, die hem op den voet volgde, dat hij zich niet vergist had. Haastig drong meneer Wolters hem op zij, terwijl hij zijn vrouw en Emy met den arm tegenhield. Hij had het kleed van Louise herkend. De verlorenen waren gevonden.

Gevonden! Doch waren het niet hunne lijken, die daar aan zijn voeten lagen? Albert hield Louise in zijn armen geklemd. Haar hoofd rustte op zijn borst, doch geen teeken van leven verdreef de vreeselijke gedachten, die haar vaders hart bestormden. Doch op hetzelfde oogenblik hadden zijn vrouw en Emy zich naast de drenkelingen neergebogen en hen met een inspanning, die boven hare krachten scheen, met hare armen omvat. Al de energie van de vrouw werd te hulp geroepen, en evenal in alles levensomstandigheden waarbij 't op handelen aankomt, niet te vergeefs. De hartstochtelijkheid zweeg voor de noodzakelijkheid, en de hoop, die nog even gloorde, verjoeg voor een oogenblik den schrik. Indien er mogelijkheid bestond om hen te behouden, dan moest geen seconde verloren gaan.

Wat traden die ruwe mannen eerbiedig achterwaarts en lieten aan de beide vrouwen de eerste rol in dit kleine drama over! Zelfs de man en vader, die in alle andere gevallen zijn meerderheid besefte en met volle recht gelden liet, hield den adem in om uit haar mond zijn vonnis te hooren. Was het

[pagina 259]
[p. 259]

een vonnis des doods, hij zou 't immers niet zelf durven uitspreken?

God zij geprezen, het was geen vonnis des doods. Toen de moeder zich met al de teederheid der liefde en al den angst der wanhoop over haar kind heenboog, voelde zij flauw het kloppen van haar hart. Als een dankzegging aan God en een laatste poging van haar zelfbewustheid, verzekerde zij op een toon, die geen twijfel overliet, dat haar kind leefde. Daarop zonk ze uitgeput in de armen van haren man en liet ze de zorg voor de drenkelingen aan de anderen over.

Ook omtrent Albert bestond weldra geen vrees meer. 't Was blijkbaar dat de ontzettende krachtsinspanning hem voor eene wijle van zijn bezinning beroofd had. Waarin die krachtsinspanning bestaan had, behoefde niemand te vragen.

Intusschen hield het rijtuig, dat hen achterop moest komen, op de plaats van het onheil stil. De dokter van Montreux, die van het ongeval, dat men duchtte, onderricht was, had zich gehaast van die gelegenheid gebruik te maken. Hij bewees nog op de plek zelve de eerste zorgen om de verdoofde levensgeesten weer op te wekken en smaakte de voldoening, dat zijn beide patiënten de oogen weldra opsloegen, om zich na een oogenblik van verbijstering in de armen hunner vrienden te werpen. Daar in de eerste plaats noodig was dat zij van droge kleeren voorzien werden en rust hielden, werd in de naastbijzijnde woning hulp gezocht en bereidvaardig verleend. Reeds een uur later kon de dokter zijn hoop uitspreken, dat de onmiddellijke gevelgen voor geen van beiden van ernstigen aard zouden zijn, en nog dien eigen nacht liet hij hen onder zijn geleide naar Montreux terugvoeren, waarheen Emy reeds vertrokken was om alles voor hun ontvangst gereed te maken.

De blijdschap van Albert, toen hij hoorde dat Louise behouden was, kende geen grenzen. Van de dankbetuigingen waarmee men hem overlaadde aanvaardde hij geen enkele. Veeleer beschuldigde hij zich zelf van onvoorzichtigheid, zich gewaagd te hebben op een terrein waarop hij niet genoeg bekend was. Indien hij niet wonderbaarlijk gesterkt was of de minste wijziging in de omstandigheden hem belet had Louise te redden, zou hij zich zelven aangeklaagd hebben als haar moordenaar. Was die lof over zijn moedig gedrag, waarbij de kloeke Zwitsers de verzekering voegden, dat slechts weinigen onder

[pagina 260]
[p. 260]

hen de kracht zouden hebben om zwemmende met een drenkeling dien afstand af te leggen, niet pijnlijk naast de overtuiging, dat hij uit ijdelheid had willen toonen, hoe een Hollandsche jongen op alle wateren een geboren zeeman is? Doch Goddank, alles had zich ten beste gekeerd. Als ze hem nu maar niet zoo prezen en meneer Wolters ophield hem te verzekeren, dat hij meer aan hem verplicht was, dan hij ooit vergelden kon.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken