Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De tragedie der werkwoordsvormen (1956)

Informatie terzijde

Titelpagina van De tragedie der werkwoordsvormen
Afbeelding van De tragedie der werkwoordsvormenToon afbeelding van titelpagina van De tragedie der werkwoordsvormen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.11 MB)

XML (1.25 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

proefschrift
non-fictie/pedagogiek
taalkunde/algemeen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De tragedie der werkwoordsvormen

(1956)–Isaac van der Velde–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Een taalhistorische en taaldidactische studie


Vorige Volgende
[pagina 212]
[p. 212]

XV. De beheersing

§ 1. Het hoofdonderzoek

a. Het materiaal

Het hoofdonderzoek richtte zich op 400 leerlingen, telkens 100 van het V.G.L.O., N.O., U.L.O. en V.H.M.O., allen leerlingen van de 1e klasseGa naar voetnoot1). Het werd ingesteld in het eerste kwartaal van het nieuwe schooljaar. Gebruikt werd het volgende dictee, dat 30 werkwoordsvormen bevatGa naar voetnoot2):

 

1.De gemeenteraad besloot het wandelpark te vergroten.
2.Aanzienlijke bedragen besteedde men aan deze uitbreiding.
[pagina 213]
[p. 213]
3.De afwatering werd verbeterd, men slechtte enkele wallen en dempte enige sloten.
4.Een tuinarchitect stelde een plan op voor de beplanting.
5.Wie er nu wandelt, herkent het oorspronkelijke park niet meer.
6.De gewonde soldaten werden naar het hospitaal gebracht.
7.Zij bloedden hevig uit hun wonden.
8.De doktoren trachtten onmiddellijk, de wonden te hechten.
9.Voor velen echter baatte de hulp niet meer.
10.Hun dood vergrootte weer het aantal slachtoffers van de oorlog.
11.Iedere morgen zendt de winkelier zijn loopjongen uit om boodschappen op te halen.
12.De jongen schelt bij alle klanten aan en noteert de orders.
13.Alle vragen naar de prijs beantwoordt hij nauwkeurig; anders berokkent hij zijn baas schade.
14.Zijn baas aarzelt niet, hem soms met moeilijke opdrachten te belasten.
15.Hij vergiste zich echter nimmer.
16.Geweven goederen zijn vaak sterker dan gebreide.
17.De ontvluchte gevangene hield men spoedig weer aan.
18.Vermijdt je broer wel steeds slecht gezelschap?
19.Waarom versmaad je deze kleine geschenken?
20.De gesmede brugleuningen vormden een sieraad voor de gracht.

 

Bovenstaand dictee hadden we reeds eerder bij onze dagelijkse arbeid op enkele andere scholen gebruikt voor soortgelijke doeleinden en het had zijn geschiktheid als maatstaf meerdere malen bewezenGa naar voetnoot1). Te moeilijk is het zeker niet voor leerlingen van 1e klassen van scholen voor V.G.L.O., N.O., U.L.O. en V.H.M.O., al deze leerlingen hebben immers een jarenlange geconcentreerde training op dit gebied achter de rug. De docenten der onderzochte klassen achtten het zonder uitzondering acceptabel, zowel, om beide uitersten te noemen, de hoofden en onderwijzers der V.G.L.O.-klassen en -scholen als de directrice en rectoren der scholen voor V.H.M.O. Zij oordeelden unaniem: ‘Ze moeten het kunnen maken’.

[pagina 214]
[p. 214]

b. De proefpersonen

De 100 leerlingen van het V.G.L.O. zijn afkomstig van 2 V.G.L.O.-scholen met gemengde schoolbevolking en van 3 V.G.L.O.-klassen, 2 met meisjesleerlingen, 1 met jongensleerlingen.

Van de 100 leerlingen van het N.O. waren de 50 jongens afkomstig van twee Technische Scholen; de 50 meisjes van een Huishoudschool en een Nijverheidsschool.

De 100 U.L.O.-leerlingen zijn genomen van vier gemengde U.L.O.-scholen.

De 100 V.H.M.O.-leerlingen van één klasse van een Middelbare Meisjesschool, van twee gemengde klassen van een Lyceum en van twee gemengde klassen van een Gymnasium.

Op één V.G.L.O.-school na zijn alle scholen die in dit gedeelte van het onderzoek naar de beheersing zijn betrokken, streekscholen in de meest volstrekte zin. Deze ene school is een grotestads-V.G.L.O.-school. Zij moge dan naar de letter geen streekschool zijn, zij is evenzeer een composita als de andere, doordat zij haar leerlingen betrekt van een groot aantal lagere scholen uit de eigen stedelijke omgeving.

Zowel bij het hoofdonderzoek als later bij de na-onderzoekingen is er zorg voor gedragen, dat de p.p. voldoende representatief geacht kunnen worden voor de schoolbevolking in haar geheel. Zij zijn het naar aantal en sekse, gelijk boven bleek, zij zijn het ook locaal, sociaal, intellectueel.

De p.p. zijn afkomstig uit een aantal zuivere plattelandsgemeenten, uit ‘dorps’ gemeenten met een meer stedelijk karakter, uit een onzer grote steden.

Sociaal weerspiegelt zich in hun samenstelling de gehele scala die er ligt tussen het eenvoudigste type landarbeiderskind enerzijds; kinderen van groot-industriëlen en groot-handelaren, hoge staatsfunctionarissen, hooggeleerden aan onze universiteiten anderzijds.

En verstandelijk omvatten zij alle graden van intellectuele begaafdheid tussen de zwakste V.G.L.O.-leerling en de meest-belovende jonge discipel van het V.H.M.O., d.w.z. de I.Q.'s tussen 80 en 140, zelfs daarboven.

De hergroepering na het verlaten der L.S. wordt in hoofdzaak bewerkstelligd door een tweetal factoren: de sociaal-economische status van het gezin en de intellectuele begaafdheid der leerlingen, die, gelijk bekend,

[pagina 215]
[p. 215]

veelal, doch niet steeds samenvallen. Het verschijnsel der verticale sociale mobiliteit spreekt ten dezen duidelijke taalGa naar voetnoot1). Daarnaast spelen, evenzeer bekend, sociaal-psychologische verschijnselen hun rol; een welbewust streven omhoog bij economisch-zwakkeren, een grijpen naar de levensomstandigheden van het naastliggende hoger milieu, dat zich o.a. uit in de schoolkeuze voor de kinderen uit het gezin; familietrots, familietraditie, die zich verzetten tegen een schoolkeuze voor zwakbegaafden uit sterkere economische of cultureel-hogerstaande kringen, die niet conform het maatschappelijk of cultureel aanzien is.

Maar in hoofdzaak blijven de beide eerstgenoemde, ongetwijfeld verwante, factoren gelden. Dit feit toont zich duidelijk in de resultaten.

De beste V.G.L.O.-leerlingen mogen superieur zijn aan de zwakste leerlingen van het V.H.M.O., het aantal zwakke V.G.L.O.-leerlingen, behorende tot de economisch-zwakkere groep, overtreft verre het aantal zwakke leerlingen van het V.H.M.O. (zie Tabel 7).

c. Het tijdstip waarop het onderzoek plaats vond

Een derde punt van overweging vormde de keuze van het tijdstip, waarop het onderzoek diende plaats te vinden.

Twee momenten kwamen voor een keuze in aanmerking:

a. Het eind van het VIe leerjaar, de maanden Mei en Juni;

b. Het begin van het Ie leerjaar vallende binnen het Voortgezet Onderwijs, de maanden September en October.

Er pleitten sterke motieven voor b. In Hoofdstuk XIII schreven we: ‘Leerlingen der lagere school mag men nog niet de eis van beheersing, ook niet in de eerste beperkte zin, stellen; zij verkeren immers nog in de scholingsphase. Beheersing, in beperkte èn in uitgebreide zin, mag men wel vragen van hen die de training der lagere school tot het einde toe hebben gevolgd en, blijkens hun overgang naar een der vormen van het voortgezet onderwijs, de lagere school “met goed gevolg” hebben doorlopen’Ga naar voetnoot2).

Er is nog een tweede argument, van meer endogene aard. Zouden we

[pagina 216]
[p. 216]

400 leerlingen gekozen hebben uit VIe klassen van lagere scholen, dan zouden we het experiment hebben moeten instellen op 15-20 scholen. Een redelijk groot aantal en toch o.i. niet voldoende. Het aantal onderwijzers, dat dan via hun leerlingen bij het onderzoek betrokken was geweest, zou te gering geweest zijn. Men kan zich geen algemeen beeld vormen uit de resultaten van de arbeid van 15-20 onderwijzers. De spreiding zou te gering zijn, de kans op ‘toevallige coïncidenties’Ga naar voetnoot1) te groot. Men zou het risico lopen van een te grote uniformiteit zowel naar de algemeen didactische als naar de specifiek taaldidactische instelling bij de onderwijzers. Buitendien zou er een te geringe verscheidenheid onder de gebruikte methodes kunnen zijn. O.i. zou het onderzoek in dit geval zeker niet voldoende representatief zijn geweest.

Deze bezwaren worden ondervangen als men het onderzoek laat plaats vinden in het begin van het 1e leerjaar der verschillende scholen voor Voortgezet Onderwijs. Onderzocht zijn, gelijk gebleken is, 18 klassen, alle, locaal gezien, van een uiterst heterogene samenstelling. Er zijn klassen bij, die leerlingen bevatten van 10-20 scholen. In totaal valt onder de onderzochte 400 leerlingen niet alleen een groot gedeelte der scholen van de eigen inspectie, doch ook nog een aantal scholen van een der naastbijliggende inspecties. Het aantal der indirect bij het onderzoek betrokken onderwijzers kan zeker op 100 worden gesteld. Er is dus een duidelijk aantoonbare geringere locale gebondenheid en zeker dezelfde sociale en intellectuele spreiding onder de leerlingen, terwijl de persoonlijke instelling van de onderwijzer minder domineert. Het staat thans vrijwel vast, dat alle bestaande algemeen-didactische en specifiek-taaldidactische disposities onder hen worden aangetroffen.

Het algemene beeld wordt daardoor veel betrouwbaarder en de representativiteit vergroot. In dit laatste nu ligt het hoofdargument voor de gevallen keuze.

 

Later dan September-October kon het onderzoek ook weer niet worden ingesteld. Bij langer uitstel begint de invloed van de nieuwe docent op het aanvankelijk nog onsamenhangende conglomeraat dat het nieuwe leerjaar vormt, te werken. De lagere-school-kennis wordt herzien, gecorrigeerd en aangevuld. Het onderzoek diende dus plaats te vinden voor de nieuwe klasse tot een nieuwe leergemeenschap was omgevormd.

[pagina 217]
[p. 217]

d. De werkwijze

Begonnen werd met een inleidend praatje in de trant van hoofdstuk XIV: De herkenning.

De nadruk werd gelegd op de opdracht: Niet de hele zin die gedicteerd wordt, opschrijven. Het gaat alleen om de werkwoorden en niet eens om alle werkwoorden. De werkwoorden die opgeschreven moeten worden, zullen telkens afzonderlijk worden genoemd. Luister goed naar de zin, neem die goed in je op, denk goed na, luister daarna naar het werkwoord dat genoemd wordt en schrijf dat op.

Begonnen werd met voor de kantlijn de nrs 1-30 te plaatsen. Daarna werd het eerste fragment in zijn geheel voorgelezen en kort toegelicht. Het werkwoord slechten bleek veelal onbekend te zijn en moest worden verklaard. Vervolgens werd de eerste zin gelezen en volgde het commando:

‘Schrijf achter 1. vergroten’. Daarna de tweede zin met het commando: ‘Achter 2. besteedde’, enz.

Na het eerste fragment kwamen het tweede en het derde aan de orde, die op gelijke wijze werden behandeld. De 5 laatste zinnen werden telkens afzonderlijk voorgelezen.

Aan het slot werd gelegenheid gegeven tot correctie. Veel betekenis had deze vrijheid niet; de leerlingen herinnerden zich het zinsverband niet meer. Toch was het mogelijk fouten als wandeld, zent, gebreidde te corrigeren, die in ieder geval fout zijn. Er is hier en daar inderdaad in deze vormen gecorrigeerd, doch sporadisch.

e. De resultaten

De tabellen 1 t/m 4 geven de resultaten per schooltype, in de volgorde V.G.L.O. - N.O. - U.L.O. - V.H.M.O. De resultaten der afzonderlijke schooltypen zijn telkens in de totaalkolom samengevat.

Onderaan is van iedere school tevens vermeld:

1.Het totaal aantal gedicteerde vormen; voor de 21 l.l. van school M dus 21 × 30 = 630 enz.;
2.het totaal aantal fouten met het berekende foutenpercentage;
3.het gemiddeld aantal fouten per l.l.;
4.de ‘uitersten’, het kleinste en het hoogste aantal gemaakte fouten in de onderzochte klassen afzonderlijk.

Dezelfde gegevens zijn berekend voor de totaalkolom.

[pagina 218]
[p. 218]

Tabel 1

I. V.G.L.O. school M
21 l.l.
N
16 l.l.
O
25 l.l.
P
14 l.l.
Q
24 l.l.
totaal
100 l.l.
werk-
woorden
w.w.
fouten
w.w.
fouten
w.w.
fouten
w.w.
fouten
w.w.
fouten
w.w.
fouten
1. vergroten 17 15 16 7 7 62
2. besteedde 15 14 17 7 16 69
3. verbeterd 2 - 3 1 7 13
4. slechtte 8 15 14 5 12 54
5. dempte 10 3 7 1 8 29
6. stelde op 3 - 1 - 1 5
7. wandelt 12 13 11 5 7 48
8. herkent 10 12 12 7 5 46
9. gewonde 17 9 20 2 17 65
10. bloedden 11 14 19 9 20 73
11. trachtten 11 13 12 6 12 54
12. hechten 5 - 11 5 10 31
13. baatte 10 14 16 4 10 54
14. vergrootte 9 15 20 4 13 61
15. zendt uit 7 10 4 4 8 33
16. schelt aan 11 12 15 7 11 56
17. noteert 9 12 11 7 7 46
18. beantwoordt 9 10 12 7 10 48
19. berokkent 16 16 22 8 11 73
20. aarzelt 9 15 12 6 11 53
21. belasten 7 3 13 4 10 37
22. vergiste 8 2 11 4 7 32
23. geweven 1 - 1 1 1 4
24. gebreide 16 7 15 4 10 52
25. ontvluchte 18 7 17 7 17 66
26. hield aan 2 - 1 - 1 4
27. vermijdt 5 10 10 6 8 39
28. versmaad 2 4 9 3 9 27
29. gesmede 16 8 15 5 14 58
30. vormden 4 10 14 5 14 47
aantal vormen 21 × 30 = 630 16 × 30 = 480 25 × 30 = 750 14 × 30 = 420 24 × 30 = 720 100 × 30 = 3000
aantal fouten 280 = 44,4% 263 = 54,8% 361 = 48,1% 141 = 33,6% 294 = 40,8% 1339 = 44,6%
gemidd. per l.l. 13,3 16,4 14,4 10 12,3 13,4
uitersten 3-19 9-22 5-22 2-18 0-21 0-22

[pagina 219]
[p. 219]

Tabel 2

II. N.O. school R
25 l.l. j.
S
25 l.l. j.
T
24 l.l. m.
U
26 l.l. m.
totaal 100 l.l.
werkwoorden w.w.
fouten
w.w.
fouten
w.w.
fouten
w.w.
fouten
w.w.
fouten
1. vergroten 7 8 12 15 42
2. besteedde 18 8 11 19 56
3. verbeterd 3 1 1 6 11
4. slechtte 11 9 10 11 41
5. dempte 5 4 7 10 26
6. stelde op - 2 - 5 7
7. wandelt 9 5 12 8 34
8. herkent 9 9 13 11 42
9. gewonde 15 16 15 21 67
10. bloedden 16 10 19 20 65
11. trachtten 12 6 13 14 45
12. hechten 7 8 5 19 39
13. baatte 13 12 9 17 51
14. vergrootte 14 8 7 17 46
15. zendt uit 11 6 9 6 32
16. schelt aan 13 9 15 17 54
17. noteert 15 9 15 16 55
18. beantwoordt 14 13 10 12 49
19. berokkent 14 9 19 18 60
20. aarzelt 7 5 13 14 39
21. belasten 7 10 10 14 41
22. vergiste 10 8 10 8 36
23. geweven - 2 1 - 3
24. gebreide 9 11 10 9 39
25. ontvluchte 15 15 19 16 65
26. hield aan 3 2 2 3 10
27. vermijdt 10 9 15 10 44
28. versmaad 14 5 7 6 32
29. gesmede 20 13 16 13 62
30. vormden 6 7 10 17 40
aantal vormen 25 × 30 = 750 25 × 30 = 750 24 × 30 = 720 26 × 30 = 780 100 × 30 = 3000
aantal fouten 307 = 40,9% 239 = 31,8% 315 = 43,8% 372 = 47,7% 1233 = 41,1%
gemidd. per l.l. 12,3 9,6 13,1 14,3 12,3
uitersten 0-21 1-19 0-20 4-23 0-23

[pagina 220]
[p. 220]

Tabel 3

III. U.L.O.
school
V
26 l.l.
W
30 l.l.
X
35 l.l.
Y
9 l.l.
totaal
100 l.l.
werk-
woorden
w.w.
fouten
w.w.
fouten
w.w.
fouten
w.w.
fouten
w.w.
fouten
1. vergroten 13 15 12 3 43
2. besteedde 6 13 16 2 37
3. verbeterd 3 3 2 3 11
4. slechtte 12 12 9 4 37
5. dempte 4 6 4 - 14
6. stelde op 2 2 3 1 8
7. wandelt 7 12 11 - 30
8. herkent 9 10 10 3 32
9. gewonde 4 11 14 3 32
10. bloedden 16 13 16 3 48
11. trachtten 14 10 12 2 38
12. hechten 5 5 8 1 19
13. baatte 5 9 10 2 26
14. vergrootte 10 11 10 6 37
15. zendt uit 2 3 7 1 13
16. schelt aan 7 9 2 1 19
17. noteert 6 9 7 2 24
18. beantwoordt 6 11 14 3 34
19. berokkent 11 16 16 2 45
20. aarzelt 5 8 9 1 23
21. belasten 6 4 5 1 16
22. vergiste 9 8 13 4 34
23. geweven - 2 1 1 4
24. gebreide 1 7 14 5 27
25. ontvluchte 9 15 18 3 45
26. hield aan 2 1 2 1 6
27. vermijdt 3 7 10 2 22
28. Versmaad 4 2 8 4 18
29. gesmede 8 15 17 3 43
30. vormden 12 5 5 3 25
aantal vormen 26 × 30 = 780 30 × 30 = 900 35 × 30 = 1050 9 × 30 = 270 100 × 30 = 3000
aantal fouten 201 = 25,8% 254 = 28,2% 285 = 27,1% 70 = 25,9% 810 = 27%
gemidd. per l.l. 7,7 8,5 8,1 7,8 8,1
uitersten 0-20 1-19 0-17 0-16 0-20

[pagina 221]
[p. 221]

Tabel 4

IV. V.H.M.O.
school
Z
24 l.l.
AA
24 l.l.
BB
18 l.l.
CC
17 l.l.
DD
17 l.l.
totaal
100 l.l.
werk-
woorden
w.w.
fouten
w.w.
fouten
w.w.
fouten
w.w.
fouten
w.w.
fouten
w.w.
fouten
1. vergroten 4 2 - 1 4 11
2. besteedde - 3 - 2 2 7
3. verbeterd 4 - - - 2 6
4. slechtte 2 2 - 2 3 9
5. dempte - 1 - 1 2 4
6. stelde op 1 - - - 1 2
7. wandelt 1 - 2 - 4 7
8. herkent 1 2 - - 2 5
9. gewonde 1 2 4 2 2 11
10. bloedden 3 3 1 2 6 15
11. trachtten 1 1 2 3 2 9
12. hechten 2 3 2 3 1 11
13. baatte - 3 2 1 - 6
14. vergrootte 3 5 2 4 5 19
15. zendt uit - 1 1 - 1 3
16. schelt aan - 1 1 3 2 7
17. noteert - 1 - 1 2 4
18. beantwoordt 1 2 1 - 1 5
19. berokkent 1 2 1 2 4 10
20. aarzelt - - 1 - 2 3
21. belasten 3 3 1 2 3 12
22. vergiste 3 2 2 5 1 13
23. geweven 2 - 1 - 1 4
24. gebreide 2 1 2 - 3 8
25. ontvluchte 4 2 1 5 3 15
26. hield aan - - - 2 - 2
27. vermijdt - 1 1 - 3 5
28. versmaad 5 5 1 - 1 12
29. gesmede 5 4 6 3 3 21
30. vormden 4 5 1 1 1 12
aantal vormen 24 × 30 = 720 24 × 30 = 720 18 × 30 = 540 17 × 30 = 510 17 × 30 = 510 100 × 30 = 300
aantal fouten 53 = 7,4% 57 = 7,9% 36 = 6,7% 45 = 8,8% 67 = 13,1% 258 = 8,6%
gemidd. per l.l. 2,2 2,4 2 2,6 3,9 2,6
uitersten 0-7 0-8 0-7 0-9 0-13 0-13

[pagina 222]
[p. 222]

Als fouten zijn uitsluitend beschouwd zuivere werkwoordsfouten, b.v. slechte, wandeld, gewondde e.d. Niet andere spellingfouten, vormen als slegtte, (te) hegten, vermeidt e.d. Deze laatste zijn dus niet in de berekeningen opgenomen.

 

Een opmerkelijk feit is de grote constantie van de uitkomsten der 4 U.L.O.-klassen. Er is slechts een zeer geringe variatie; de uitkomsten liggen tussen 7,7 fout gemiddeld en 8,5 fout gemiddeld.

Geen enkele der 9 onderzochte V.G.L.O.- en N.O.-klassen bereikt het gemiddelde der U.L.O.-klassen, 8,1; slechts een jongensnijverheidsschool benadert het: school S met 9,6 fout gemiddeld. Maar deze school werkt met sterk-geselecteerd leerlingenmateriaal.

We vullen de totaalstaten aan met een tweetal detailstaten; de eerste geeft een samenvatting van de uitkomsten van Tabel 1, 2, 3, 4, de tweede een vergelijking van de resultaten N.O.-jongens-N.O.-meisjes.

Tabel 5

V.G.L.O. N.O. U.L.O. V.H.M.O.
aantal fouten 1339 1233 810 258
foutenpercentage 44,6% 41,1% 27% 8,6%
gemiddeld per l.l. 13,4% 12,3% 8,1% 2,6%
uitersten 0-22 0-23 0-20 0-13

Tabel 6

N.O.
jongens meisjes
aantal fouten 546 687
foutenpercentage 36,4% 45,8%
gemiddeld per l.l. 10,9% 13,7%
uitersten 0-21 0-23

Bij Tabel 5 maken we slechts een enkele opmerking. Ze spreekt te duidelijk voor zich zelf. We willen, naar lagere-school-usance, trachten de uitkomsten vast te leggen in een waarderingscijfer. De ‘norm’? We nemen een vrij algemeen acceptabel geachte, traditionele lagere-school-

[pagina 223]
[p. 223]

‘norm’ over, die van: voor 2 fout 1 punt af, ofschoon we tal van onderwijzers kennen, die ‘hardvochtiger’ zouden oordelen.

Dan vallen de volgende waarderingscijfers:

V.G.L.O. 3,3  
N.O. 3,85  
U.L.O. 5,95  
V.H.M.O. 8,7, d.w.z. in de gebruikelijke

school-terminologie:

V.G.L.O. en N.O. liggen beneden onvoldoende (4); U.L.O. bereikt het voldoende (6) nog niet geheel; V.H.M.O. benadert het zeer goed (9).

En wat Tabel 6 betreft: de jongens zijn duidelijk beter dan de meisjes: gedeeltelijk geselecteerde tegenover volledig ongeselecteerde leerlingen.

De trieste distantie tussen de 4 groepen blijkt misschien nog duidelijker dan uit Tabel 5 uit Tabel 7, die de foutenspreiding per leerling aangeeft.

De hierboven omschreven ‘norm’ hanterende, 8 fout nog voldoende, komen we:

voor het V.G.L.O. op 19 voldoenden van 100 l.l.;
voor het N.O. op 23 voldoenden van 100 l.l.;
voor het U.L.O. op 59 voldoenden van 100 l.l.;
voor het V.H.M.O. op 97 voldoenden van 100 l.l.Ga naar voetnoot1)

Bij onze verdere analyse van het materiaal gaan we uit van Tabel 8, waarin de totaal-kolommen van de tabellen 1, 2, 3, 4 zijn bijeengebracht en samengevat. Zij geeft dus een overzicht van het aantal fouten per werkwoord per schooltype, en van het totaal aantal fouten per werkwoord. We kunnen echter niet bij deze cijfers blijven staan. We zullen moeten zoeken naar de typen van werkwoordsvormen, die als de belangrijkste foutenbronnen moeten worden beschouwd.

[pagina 224]
[p. 224]

Tabel 7

aantal fouten V.G.L.O. N.O. U.L.O. V.H.M.O.
0 1 2 5 25        
1 - 2 4 25        
2 1 3 8 12        
3 3 1 8 6        
4 1 2 6 10 Volgens de norm:      
5 1 4 6 6 8 ft nog vol-
doende.
     
6 3 - 6 6 Aantal vol-
doenden
     
7 3 4 9 5 VGLO NO ULO VHMO
8 6 5 7 2 19 23 59 97
9 1 3 3 1        
10 4 4 6 -        
11 5 4 2 -        
12 6 10 4 1        
13 9 11 2 1        
14 7 10 7          
15 10 7 6          
16 12 6 6          
17 10 7 3          
18 6 4 -          
19 5 5 1          
20 2 3 1          
21 2 2            
22 2 -            
23   1            
24                
25                
26                
27                
28                
29                
30                
  100 l.l. 100 l.l. 100 l.l. 100 l.l.        
  1339 ft 1233 ft 810 ft 258 ft        

[pagina 225]
[p. 225]

Samenvatting: Tabel 8

werkwoorden V.G.L.O. N.O. U.L.O. V.H.M.O. totaal
1. vergroten 62 42 43 11 158
2. besteedde 69 56 37 7 169
3. verbeterd 13 11 11 6 41
4. slechtte 54 41 37 9 141
5. dempte 29 26 14 4 73
6. stelde op 5 7 8 2 22
7. wandelt 48 34 30 7 119
8. herkent 46 42 32 5 125
9. gewonde 65 67 32 11 175
10. bloedden 73 65 48 15 201
11. trachtten 54 45 38 9 146
12. hechten 31 39 19 11 100
13. baatte 54 51 26 6 137
14. vergrootte 61 46 37 19 163
15. zendt uit 33 32 13 3 81
16. schelt aan 56 54 19 7 136
17. noteert 46 55 24 4 129
18. beantwoordt 48 49 34 5 136
19. berokkent 73 60 45 10 188
20. aarzelt 53 39 23 3 118
21. belasten 37 41 16 12 106
22. vergiste 32 36 34 13 115
23. geweven 4 3 4 4 15
24. gebreide 52 39 27 8 126
25. ontvluchte 66 65 45 15 191
26. hield aan 4 10 6 2 22
27. vermijdt 39 44 22 5 110
28. versmaad 27 32 18 12 89
29. gesmede 58 62 43 21 184
30. vormden 47 40 25 12 124
aantal fouten 1339 1233 810 258 3640
  = 44,6% = 41,1% = 27% = 8,6% = 33,3%
gemidd. per l.l. 13,4 ft 12,3 ft 8,1 ft 2,6 ft 9,1 ft

Vooraf dient dus te gaan een grammaticale analyse. Er blijken, naar wijs, tijd en binnen deze beide naar specifieke spellingkenmerken gerekend, tien categorieën te kunnen worden onderscheiden, die numeriek niet even sterk zijn vertegenwoordigd, dit gedeeltelijk overeenkomstig de mate waarin zij normaal worden gebruikt.

De 1e categorie heeft betrekking op de infinitief; de categorieën 2 t/m 10

[pagina 226]
[p. 226]

op vormen van de indicatief. Conjunctief- en imperatiefvormen zijn niet opgenomen.

De categorieën 2 t/m 4 hebben betrekking op vormen van de tegenwoordige tijd; de categorieën 5 t/m 7 op vormen van de verleden tijd; categorie 8 op deelwoorden; de categorieën 9 en 10 op de ‘deelwoorden als bijvoeglijk naamwoord gebruikt’.

Tabel 9 geeft het overzicht.

Tabel 9

categorie aard der categorie nrs der w.w. de w.w. zelf aantal vormen
1 infinitief 1-12-21 vergroten - hechten - belasten 3
2 t.t. ‘op t’ 7-8-16-17-19-20 wandelt - herkent - schelt aan - noteert - berokkent - aarzelt 6
3 t.t. ‘op dt’ 15-18-27 zendt uit - beantwoordt - vermijdt 3
4 t.t. ‘op d’ 28 versmaad 1
5 v.t. 5-6-22-26-30 dempte - stelde op - vergiste - hield aan - vormden 5
6 v.t. ‘met dd’ 2-10 besteedde - bloedden 2
7 v.t. ‘met tt’ 4-11-13-14 slechtte - trachtten - baatte - vergrootte 4
8 dw., zwak 3 verbeterd 1
9 sterk dw. als bn.w. gebruikt 23 geweven 1
10 zwak dw. als bn.w. gebruikt 9-24-25-29 gewonde - gebreide - ontvluchte - gesmede 4
        -----
      totaal 30

[pagina 227]
[p. 227]

In welke van bovenstaande categorieën worden nu, blijkens de gegevens van Tabel 8, de meeste fouten gemaakt, welke categorieën zijn de meest geprononceerde foutenbronnen? Welke vormen worden binnen de afzonderlijke schooltypen het slechtst ‘beheerst’?

Een ‘categoriaal’ overzicht per schooltype geeft Tabel 10.

Tabel 10

cate-
gorie
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
100 l.l inf. t.t. (t) t.t (dt) t.t. (d) v.t. v.t. (dd) v.t. (tt) dw. (z) st. dw. als bnw. zw. dw. als bnw. totaal 30 vor-
men
  3 v. 6 v. 3 v. 1 v. 5 v. 2 v. 4 v. 1 v. 1 v. 4 v.  
VGLO 130 322 120 27 117 142 223 13 4 241 1339 ft
NO 122 284 125 32 119 121 183 11 3 233 1233 ft
ULO 78 173 69 18 87 85 138 11 4 147 810 ft
VHMO 34 36 13 12 33 22 43 6 4 55 258 ft

Deze tabel leidt het antwoord in, maar geeft nog geen antwoord op de gestelde vraag. De getallen in de horizontale rijen zijn niet vergelijkbaar, omdat zij uit ongelijke grootheden zijn ontstaan. De 130 fouten (V.G.L.O. categorie 1) zijn ontstaan uit 3 vormen; de 322 (idem categorie 2) uit 6. We dienen dus eerst de gemiddelden per ‘eenheid’, per enkele vorm te berekenen. Bij deze berekening verwaarlozen we de breuk ½ en kleiner; breuken groter dan ½ worden naar boven afgerond.

We komen dan tot het resultaat, neergelegd in Tabel 11.

Tabel 11

cate-
gorie
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
VGLO 43 54 40 27 23 71 56 13 4 60
NO 41 47 42 32 24 60 46 11 3 58
ULO 26 29 23 18 17 42 34 11 4 37
VHMO 11 6 4 12 7 11 11 6 4 14

[pagina 228]
[p. 228]

Nu kunnen conclusies worden getrokken. Tabel 12 geeft voor ieder der schooltypen de werkwoordscategorieën naar het afnemend aantal fouten.

Tabel 12

VGLO NO ULO VHMO
categorie: 6 6 6 10
  10 10 10 4
  7 2 7 1-6-7
  2 7 2 ·
  1 3 1 ·
  3 1 3 5
  4 4 4 2-8
  5 5 5 ·
  8 8 8 3-9
  9 9 9 ·

Ter verduidelijking de categorieën nog eens naar haar grammaticaalorthographische betekenis, thans in volgorde van moeilijkheid:

 

6.v.t. ‘met dd’.
10.zwakke dw. als bnw. gebruikt.
7.v.t. ‘met tt’.
2.t.t. ‘op t’
1.infinitief
3.t.t. ‘op dt’.
4.t.t. ‘op d’.
5.v.t.
8.dw. zwak.
9.sterk dw. als bnw. gebruikt.

 

Direct valt in Tabel 12 op de grote uniformiteit in de kolommen V.G.L.O. - N.O. - U.L.O.

Behoudens enkele kleine verschuivingen voor wat de categorieën 2 en 7 en de categorieën 1 en 3 betreft, is er volstrekte identiciteit in de categorieën 6-10-4-5-8-9. De leerlingen van deze drie schooltypen ervaren dus dezelfde moeilijkheden als moeilijkheid. Dit pleit toch wel sterk voor een eigen, immanente moeilijkheidsgraad van deze werkwoordscategorieën.

[pagina 229]
[p. 229]

Kolom V.H.M.O. wijkt geheel af van de drie andere. Er is feitelijk slechts overeenstemming in de plaats van categorie 10, de ‘deelwoorden als bijv. nw. gebruikt’. Deze categorie geldt ook voor de leerlingen van het V.H.M.O. als moeilijk. De afwijkende positie van de kolom V.H.M.O. zal wel vn. moeten worden verklaard uit de uiterst geringe spreiding in de aantallen fouten. Deze liggen:

voor het V.H.M.O. tussen 4 en 14;
daarentegen:  
voor het V.G.L.O. tussen 4 en 71;
voor het N.O. tussen 3 en 60;
voor het U.L.O. tussen 4 en 42 (zie Tabel 11).

§ 2. De na-onderzoekingen

Het doel van het na-onderzoek is eveneens in hoofdstuk XIII aangegeven. Men leeft en arbeidt in de L.S. in de optimistische overtuiging, dat de regelmatige continue scholing die de leerlingen normaliter 4 jaar lang, van klasse III tot en met klasse VI, ervaren, langzamerhand moet leiden tot een redelijke beheersing der werkwoordsvormen en dat de prestaties naar de hogere leerjaren toe kwalitatieve stijging vertonen. Is deze optimistische overtuiging wel voldoende gefundeerd?

Om deze vraag te beantwoorden achtten we het gewenst de beheersing der werkwoordelijke vormen in klasse III te vergelijken met die in klasse VI. Hoe verhouden de resultaten zich bij de aanvang en bij het einde der scholingsperiode?

Voor we tot vergelijking konden overgaan, dienden we eerst enig inzicht te verkrijgen in de mate waarin leerlingen der IIIe klasse de werkwoordsvormen ‘beheersen’. Normale ervaringsgegevens stonden niet tot onze beschikking, speciale werkwoord-dictees kennen onze IIIe klassen - gelukkig - nog niet. We waren dus genoodzaakt zelf een geschikt dictee samen te stellen, een dictee dat aan 100 leerlingen van IIIe klassen werd opgegeven. Na bestudering der verkregen resultaten werd, met dit voor-dictee als basis, het eigenlijke vergelijkingsdictee samengesteld, het dictee dus bestemd voor ‘gemeenschappelijk gebruik’.

Dit laatste dictee werd eerst opgegeven aan 100 leerlingen van andere IIIe klassen en vervolgens aan 100 leerlingen van VIe klassen. De ver-

[pagina 230]
[p. 230]

gelijking van de aldus verkregen resultaten zou antwoord kunnen geven op de hierboven gestelde vraag.

We bespreken nu allereerst:

Het werkwoorddictee uitsluitend bestemd voor de IIIe klasse.

a. Het materiaal

Dit dictee luidde als volgt:

 

1.Marietje staat om half acht op. Ze wast zich, trekt haar kleren aan, eet haar boterham op en gaat naar school.
2.De kinderen deden in school flink hun best. Ze lazen, schreven en zongen, zo goed ze konden.
3.Jan tolt. Hij zwaait zijn zweep en raakt de tol precies. De tol vliegt over het plein. Jan holt er vlug naar toe.
4.Juf vertelde een mooi verhaal. Het ging over drie beren die in een klein huisje woonden. Het kleine beertje luisterde niet altijd naar zijn moeder. Moeder bromde dan op hem, maar daar stoorde het beertje zich niet aan.
5.Piet was op een hek geklommen. Hij is er af gevallen en heeft zijn arm gebroken. Dokter is gekomen en heeft de arm verbonden.
6.De kinderen hebben een schoolreisje gemaakt. Ze zijn naar Schiphol geweest. Ze hebben er veel plezier gehad. Het geld hebben ze zelf gespaard en ieder heeft zijn eigen reis betaald.

 

Bij de samenstelling hebben we ons laten leiden door drieërlei didactische overweging. De eerste richt zich op de spellingdidactiek in het algemeen; de beide andere meer in het bijzonder op de didactiek der werkwoordsvormen:

 

1.Voor de spellingdidactiek der lagere school, speciaal voor die der lagere klassen, is de verhouding tussen woordbeeld en woordklank in gedicteerde woorden een factor van grote betekenis.
2.Het onderwijs in het zuiver schrijven der werkwoordsvormen richt zich op de vormen van de tegenwoordige tijd, van de verleden tijd, op het (verleden) deelwoord en op de infinitief.
3.De onderscheiding: sterke en zwakke werkwoorden wordt, terecht of ten onrechte, wij menen ten onrechte, op deze kwestie komen we later uitvoeriger terug, van groot belang geacht.
[pagina 231]
[p. 231]

Ad 1. We raken hier het grondprobleem der spellingdidactiek op de lagere school. Het gaat nl. om de vraag, of het woordbèèld of de woordklànk de basis moet vormen voor de spellingdidactiek, m.a.w. of het spellingonderwijs visueel of auditief gebaseerd dient te zijn. In een vroegere, reeds eerder genoemde studieGa naar voetnoot1), hebben we op grond van methodologische, taalkundige, didactische en psychologische bezwaren tegen een auditieve grondslag en op grond van de uitkomsten van een experimenteel onderzoek, gekozen voor de visuele grondslag.

Het aantal woorden, waarbij overeenstemming tussen woordbeeld en woordklank ontbreekt, ook in rijpere kindertaal, is zo groot, dat een andere dan de auditieve weg gekozen mòèt worden. Het luisteren met de bedoeling via het klankbeeld te komen tot constructie van het schriftbeeld, dient dan ook als methode te worden opgegeven. De conclusie waarmee we deze studie besloten, menen we nog steeds te mogen handhaven, zij het minder stringent voor de aanvangsklassen:

‘Hoezeer het Algemeen Beschaafd aanvaardbaar is als grondslag voor een spelling-regeling, in zijn gesproken vorm menen we het niet te kunnen aanvaarden voor het spellingonderwijs, noch als uitgangspunt in het eerste leerjaar, noch als middel tot schriftbeeldconstructie in de hogere.

Wenselijk lijkt het ons van den beginne af voor de spelling der woorden met vaste woordvorm de nadruk te leggen op visuele instudering’.

 

‘Zij het minder stringent voor de aanvangsklassen’. Voor het spellingonderwijs in de lagere klassen ligt het probleem nl. enigszins anders, hier kan men tot op zekere hoogte een dubbele basis, zowel de auditieve als de visuele aanvaarden, omdat in een groot aantal der voor de spellingdidactiek dezer klassen aanvaardbare woorden een volledige of vrijwel volledige overeenstemming tussen woordbeeld en woordklank te constateren valt. Er bestaat in deze klassen een andere procentuele verhouding tussen de z.g. klankgetrouwe of klankovereenkomstige woorden en de niet-klankgetrouwe als in de hogere klassenGa naar voetnoot2). Het aantal ‘afwijkingen’ is geringer doordat het aantal spellingmoeilijkheden geringer is. De woorden, die in taal- en leesboeken worden gebruikt, hebben een veel

[pagina 232]
[p. 232]

minder gecompliceerde vorm, en daarom kan men in een betrekkelijk groot aantal gevallen, uitgaande van het klankbeeld, het schriftbeeld construeren - mits: de kinderen ‘zuiver’ spreken.

Bij de keuze der werkwoorden voor het dictee, uitsluitend voor de IIIe klasse bestemd, is met dit feit dan ook rekening gehouden. De werkwoorden zijn zo gekozen dat het aantal afwijkingen van het klankbeeld percentsgewijs vrij gering is en dat de afwijkingen zelf binnen het gebied van het normale spellingonderwijs van de drie laagste leerjaren liggen.

Op blz. 54 t/m 56 van ‘Luisteren of Zien’ hebben we een, naar wij menen, volledig overzicht gegeven van de gevallen, waarin geen zuivere overeenstemming bestaat tussen klank- en schriftbeeld. Uitgaande van deze criteria bestaat er volledige overeenstemming in 18 woorden, dus in 60%, t.w. in: staat - wast - trekt - eet - gaat - zongen - konden - tolt - raakt - holt - vertelde - woonden - luisterde - bromde - stoorde - verbonden - gemaakt - geweest, als men althans woorden als: zongen - konden - woonden - verbonden meetelt, waarin het Hollands-Frankisch apocope van de n heeft; geen volledige overeenstemming in 12 van de 30 werkwoordsvormen, dus in 40%. Deze 12 werkwoorden behoren tot twee verschillende categorieën:

a. In 7 gevallen is er discrepantie tussen teken en klank, t.w. bij:



illustratie

zwaait - i klinkt als j;
vliegt - g klinkt als ch;
geklommen } - de dubbele medeklinker klinkt na een korte vocaal als enkele;
gevallen } - de dubbele medeklinker klinkt na een korte vocaal als enkele;
gehad } - de slot-d is stemloos, klinkt als t.
gespaard } - de slot-d is stemloos, klinkt als t.
betaald } - de slot-d is stemloos, klinkt als t.

b. 5 behoren tot die gevallen, waar eenzelfde klank door meer dan een schrijfwijze kan worden weergegeven, waar ‘luisteren’ dus geen uitweg kan bieden, doch hoogstens voert tot een niet logisch te beredeneren keuze:

deden

lazen

schreven

gebroken

gekomen.

De a, e, o op het einde van de lettergreep klinken als aa, ee, oo.

[pagina 233]
[p. 233]

Men zal ons toestemmen dat deze 12 woorden voor kinderen van een IIIe klasse geen onoverkomelijke moeilijkheden bieden. Werkwoordelijke vormen met dt in de tegenwoordige tijd, dd en tt in de verleden tijd, zijn opzettelijk vermeden, omdat de schrijfwijze van deze niet-klankgetrouwe woorden eerst in hogere leerjaren kan worden aangeleerd. Evenmin treft men infinitieven aan, ofschoon het vergelijkingsdictee ons later leerde, dat zij zonder enig bezwaar hadden kunnen worden opgenomen. We hebben geen fouten willen uitlokken, zulks overeenkomstig onze vaste gedragslijn gedurende het gehele experiment. Toch is ons doel: Inzicht te verkrijgen in de mate waarin kinderen van een IIIe klasse de werkwoordsvormen ‘beheersen’, niet in gevaar gebracht, omdat de combinatie van dit dictee met het gemeenschappelijke dictee voor III en VI voldoende materiaal geleverd heeft voor een betrouwbaar oordeel.

Ad 2. In het dictee komen voor:
10 vormen van de tegenwoordige tijd, alinea 1 en 3;
10 vormen van de verleden tijd, alinea 2 en 4;
10 deelwoorden, alinea 5 en 6.

Ad 3. De spellingdidactiek der lagere school acht - we herhalen: ten onrechte - de onderscheiding sterke-zwakke werkwoorden van grote betekenis. Overeenkomstig dit inzicht hebben we in het dictee gezorgd voor een ongeveer gelijk aantal van beide. We hebben, in ons streven naar aanpassing aan traditionele leervormen en traditionele terminologie, dus afgezien van historisch-grammaticale bijzonderheden die deze indeling doorkruisen, dus van het feit dat de in het dictee voorkomende werkwoorden zijn, doen, gaan en staan athematische werkwoorden zijn, dat doen buitendien reduplicerend is, dat kunnen behoort tot de praeterito-praesentia, dat wassen gemengd is, met zijn zwak praeteritum en sterk participium perf.

Alinea 1, 2 en 5 bevatten op een enkele uitzondering na sterke, alinea 3, 4 en 6 op enkele uitzonderingen na zwakke werkwoorden.

b. De proefpersonen

De 100 leerlingen aan wie het dictee in klasse III is opgegeven, waren afkomstig van 3 gemengde scholen.

[pagina 234]
[p. 234]

c. De werkwijze

De werkwijze is dezelfde geweest als bij het hoofdonderzoek.

d. De resultaten

De volledige resultaten van het eerste gedeelte van het na-onderzoek, waarbij dus uitsluitend leerlingen van klasse III waren betrokken, zijn neergelegd in Tabel 13. Zoals men ziet, zijn de fouten voor iedere school telkens over twee kolommen verdeeld, een verdeling die noodzakelijk werd doordat de fouten, al zijn ze alle in werkwoorden gemaakt, werkwoordelijk gezien, tot twee verschillende categorieën behoren.

We menen goed te doen te onderscheiden:

a. Spellingfouten inherent aan het werkwoordelijk gebruik;

b. ‘andere’ spellingfouten.

 

Ad a. ‘Inherent aan het werkwoordelijk gebruik’ rekenen we, met enige restricties, uitsluitend de fouten, gemaakt in de nrs:

11.tolt
12.zwaait
15.holt
28.gehad
29.gespaard
30.betaald,

voorzover zij dan nog een werkwoordelijk karakter dragen, dus niet: swaait, betald.

 

Onze restricties betreffen:

 

1.de weglating van de slot-n in meervoudsvormen: deden, lazen, schreven, zongen, konden, woonden;
2.idem in sterke deelwoorden: geklommen, gevallen, gebroken, gekomen, verbonden;
3.de toevoeging van een slot-n in enkelvoudsvormen: vertelde, luisterde, bromde, stoorde.

 

Het schrijven van de slot-n is een voortdurende bron van moeilijkheden voor Hollands-Frankische kinderen, maar deze moeilijkheid beperkt zich niet tot meervoudige werkwoordsvormen of sterke deelwoorden. Zij komt evenzeer voor bij het schrijven van voorzetsels (bij-

[pagina 235]
[p. 235]

Tabel 13

III klasse school EE 35 l.l. FF 34 l.l.
eigenl. w.w.
fouten
andere spell.
fouten
eigenl. w.w.
fouten
andere spell.
fouten
1. staat - - - -
2. wast - - - -
3. trekt aan - 1 - 2
4. eet op - 1 - -
5. gaat - - - -
6. deden - 3 - 1
7. lazen - 7 - 2
8. schreven - 9 - 14
9. zongen - 1 - 4
10. konden - - - 1
· 11. tolt 15 - 2 -
· 12. zwaait 7 3 3 1
13. raakt - 3 - 1
14. vliegt - 1 - 2
· 15. holt 16 1 11 -
16. vertelde - 5 - 5
17. woonden - 4 - 5
18. luisterde - 8 - 8
19. bromde - 7 - 4
20. stoorde - 16 - 15
21. geklommen - 18 - 12
22. gevallen - 11 - 7
23. gebroken - - - 1
24. gekomen - - - -
25. verbonden - 1 - 2
26. gemaakt - 2 - 2
27. geweest - 2 - 1
· 28. gehad - - 3 -
· 29. gespaard 8 4 17 -
· 30. betaald 9 1 19 2
aantal vormenGa naar voetnoot1) · 35×6=210 35×24=840 · 34×6=204 34×24=816
aantal fouten 55=26,2% 109=13% 55=27,-% 92=11,3%
gemidd. per l.l. 4,7   4,3  
         
III klasse school GG 31 l.l. totaal 100 l.l.
eigenl. w.w. fouten andere spell. fouten eigenl. w.w. fouten andere spell. fouten
1. staat - - - -
2. wast - - - -
3. trekt aan - 1 - 4
4. eet op - - - 1
5. gaat - - - -
6. deden - 5 - 9
7. lazen - 5 - 14
8. schreven - 6 - 29
9. zongen - 1 - 6
10. konden - - - 1
· 11. tolt 3 - 20 -
· 12. zwaait 6 3 16 7
13. raakt - 1 - 5
14. vliegt 1 2 1 5
· 15. holt 8 2 35 3
16. vertelde - 7 - 17
17. woonden - 9 - 18
18. luisterde - 7 - 23
19. bromde - 3 - 14
20. stoorde - 10 - 41
21. geklommen - 7 - 37
22. gevallen - 4 - 22
23. gebroken - 5 - 6
24. gekomen - 1 - 1
25. verbonden - 1 - 4
26. gemaakt - 4 - 8
27. geweest - 1 - 4
· 28. gehad 6 - 9 -
· 29. gespaard 22 - 47 4
· 30. betaald 22 2 50 5
aantal vormenGa naar voetnoot1) · 31×6=186 31×24=744 · 100×6=600 100×24=2400
aantal fouten 68=36,5% 87=11,7% 178=29,7% 288=12%
gemidd. per l.l. 5,-   4,66  
      3000 vormen: 466 ft = 15,5%  

[pagina 236]
[p. 236]

woorden) als binnen, buiten; bij stoffelijke bnw.: gouden e.d. en bij meervouden van substantieven.

De betrouwbaarheid van het onderzoek is door deze liberaliteit niet in gevaar gebracht. De opmerking kan gemaakt worden dat het zuiver schrijven van de slot-d in gehad, gespaard en betaald niet is een exclusief werkwoordelijke aangelegenheid. De kinderen worden reeds in de Ie klasse met dit orthographisch probleem geconfronteerd: paard, lint, e.d. Het betreft hier echter deelwoorden, waarvan de juiste schrijfwijze in de hogere klassen bepaald wordt via verwante vormen uit het werkwoordelijk systeem: gespaard, wegens spaarde enz. Daarom leek het ons geoorloofd, ze in de zuiver werkwoordelijke groep op te nemen.

Ad b. Tot de ‘andere’ spellingfouten rekenen we gevallen als:
staart voor staat,
deeden voor deden,
laazen voor lazen, een vorm die veel kinderen niet kenden,
schreeven, schrefen, schreffen voor schreven,
swaait voor zwaait,
vliecht, fliegt voor vliegt,
fertelde, vetelde voor vertelde,
wonde voor woonde,
lijsterde voor luisterde,
storde, ztorde, sdoorde voor stoorde, dat eveneens vrij onbekend bleek
te zijn,
geklomen voor geklommen,
gevalen voor gevallen,
geboken, gebroeken voor gebroken,
gemakt voor gemaakt,
gewest voor geweest,
betald voor betaald, enz.
Evenmin woorden die klaarblijkelijk verkeerd zijn verstaan:
schreeuwen voor schreven,
laarzen voor lazen.

Onze verdere beschouwingen zijn uitsluitend gericht op de zes werkwoordelijke vormen: tolt, zwaait, holt; gehad, gespaard, betaald.

Er doet zich, kwantitatief gezien, een merkwaardig verschijnsel voor,

[pagina 237]
[p. 237]

dat voor het gehele probleem van grote betekenis blijkt te zijn en dat door vergelijking van onderstaande tabelletjes duidelijk naar voren komt:

Tabel 14

Aantallen fouten
School EE FF GG
tolt 15 2 3
zwaait 7 3 6
holt 16 11 8
  38 16 17

Tabel 15

Aantallen fouten
School EE FF GG
gehad - 3 6
gespaard 8 17 22
betaald 9 19 22
  17 39 50

School EE vertoont een ander ‘gedrag’ dan de scholen FF en GG. School EE maakt bij de drie t.t.-vormen verreweg het meeste, bij de drie dw. verreweg het geringste aantal fouten. De verklaring van dit feit ligt in het sterke accent dat de betrokken onderwijzeres legt op de z.g. verlengingsregel: paard met d, men zegt paarden; lint met t, men zegt linten. De leerlingen hebben deze nadrukkelijke training niet slechts ondergaan, ze passen het geleerde zeer nauwgezet toe. Vandaar herhaaldelijk (bij het onderzoek naar de motivering komen we er op terug):

told - men zegt tolde;
zwaaid - men zegt zwaaide;
hold - men zegt holde.

[pagina 238]
[p. 238]

Maar ook:

gehad - deze vorm schrijven vrijwel alle leerlingen van alle scholen goed;
gespaard - men zegt gespaarde;
betaald - men zegt betaalde.

Op school EE overheerst het logische moment, zoals dat in de toepassing van de verlengingsregel tot uiting komt. Vandaar veel fouten in de t.t.; weinig in de dw.

Op de scholen FF en GG bleek de situatie juist andersom. De verlengingsregel was wel genoemd, maar slechts occasioneel; van constante training was geen sprake geweest. Op deze scholen overheerst het phonetische moment. Vandaar weinig fouten in de t.t.; veel in de dw.

Een eigenaardige consequentie: Als in plaats van het dw. betaald de t.t. betaalt was gedicteerd, zou het gros der fouten op school EE hebben gelegen:

 

betaald - men zegt betaalde.

 

Een consequentie, die een waarschuwing betekent!

 

Het onderzoek naar de motivering.

 

Er is uitsluitend gevraagd naar motivering met betrekking tot de zes genoemde werkwoorden, zowel naar een verklaring van goed als van onjuist geschreven vormen. De onderwijzer(es) noteerde vraag en antwoord.

We zijn enigszins aarzelend tot dit motiveringsonderzoek overgegaan. A priori stond vast, dat een aantal van deze jonge kinderen niet tot motivering in staat zou zijn. Maar we mochten toch de mogelijkheid niet negeren, dat dit onderzoek van enig belang zou kunnen zijn voor het motiveringsonderzoek, dat we hadden toegepast bij de herkenning en in hoofdstuk XVI zouden gaan toepassen n.a.v. de resultaten van het hoofdonderzoek, hiervoor beschreven.

Inderdaad bleek een groot gedeelte der leerlingen niet tot een acceptabele motivering in staat, noch bij goed, noch bij onjuist geschreven vormen. Van de 42 antwoorden hebben we er 31 in tabel 16 kunnen onderbrengen:

[pagina 239]
[p. 239]

Tabel 16

‘Weet het niet’ ‘Heb geraden’ Via verlengingsregel: v.t., meervoud, andere verbogen vorm
tolt 2 2 -
zwaait 2 1 -
holt 2 1 -
gehad - - 1
gespaard 1 - 1
betaald - - 1
       
told 1 - 5
zwaaid 1 - 3
hold 1 - 3
gehadt - - -
gespaart 1 - -
betaalt - - 2
  11 4 16

Slechts 16 antwoorden zijn dus acceptabele motiveringen, afgezien van de vraag of de motivering al dan niet juist is. Blijkens het beroep op de verlengingsregel betrof het hier vooral leerlingen van school EE. Verder is 11 maal geantwoord: ‘Ik weet het niet’; is er 4 keer geraden: ‘Ik heb het geraden’, of ‘Zo maar’.

We boekten met dit onderzoek toch inderdaad enige winst. Het is duidelijk geworden dat de verlengingsregel voor een aantal kinderen de enige - maar welk een riskante! - steun is bij het zuiver schrijven van slot-d of slot-t. Ze moge van nut zijn voor een aantal woorden met onveranderlijke woordvorm: paard, lint, ook voor dw. als gespaard, ze is een bron van misvattingen, zodra zij toegepast wordt op woorden met veranderlijke woordvorm, i.c. de werkwoorden: tolt, zwaait, holt; betaalt - betaald. In zoverre heeft dit onderzoek dus verhelderend - en tevens waarschuwend - gewerkt.

Het heeft nog een ander feit aan het licht gebracht. De onmacht tot motiveren, tot rekenschap geven van, is vermoedelijk een verschijnsel van algemene aard, kenmerkend voor een groot aantal leerlingen onzer lagere scholen gedurende de gehele lagere-school-leertijd. En vermoedelijk van deze niet alleen.

[pagina 240]
[p. 240]

Een uitermate verontrustend teken, dat we in dit geschrift slechts kunnen signaleren, niet behandelen.

 

Ten slotte enkele van de antwoorden die niet te rubriceren waren:

Waarom holt met een t? Omdat je bijna nooit holde zegt.
Waarom holt met een t? Omdat je het met twee lettergrepen schrijft.
Waarom schrijf je gehadt? Moet niet alleen met een d.
Waarom schrijf je zwaait met een t? Anders staat er zwaaide. Enz.

Het werkwoorddictee bestemd voor de IIIe en VIe klasse beide.

a. Het materiaal

Een kort dictee, waaruit slechts de 10 schuingedrukte werkwoordsvormen werden gedicteerd. Met dit dictee beoogden we dus te onderzoeken of er, als resultaat van de continue scholing tussen het IIIe en het VIe leerjaar, kwantitatieve verbetering te constateren valt en, door foutenanalyse en foutencomparatie, waarin dan deze vooruitgang zou bestaan. Dit dictee moest wel een hogere moeilijkheidsgraad bezitten dan het vorige; men kan nu eenmaal niet in een VIe klasse een dictee opgeven dat gebaseerd is op een spellingkennis van drie leerjaren lager. Het luidde als volgt:

Vader wandelt met Piet in de tuin.
Piet kent al een heleboel bloemen.
Die heeft Vader hem geleerd.
Piet heeft de namen goed onthouden.
Laatst zaten ze in de tuin op Moeder te wachten.
Ze zaten gezellig met elkaar te praten.
Vader vroeg Piet de namen van de bloemen.
Piet vergiste zich maar een enkele keer.
Vader heeft alle fouten verbeterd.
Ze hebben heerlijk in de tuin gewerkt.
Maar: Piet scheurde zijn broek aan een tak.
Met een dichtgespelde broek ging hij weer naar binnen.
[pagina 241]
[p. 241]

Uitgaande van het drietal overwegingen, volgens welke het dictee voor klasse III was samengesteld, valt het volgende op te merken:

 

Ad 1. Er is nu evenwicht tussen klankovereenkomstige en nietklankovereenkomstige vormen. Overwicht van de laatste categorie zou hebben betekend, dat we meer spellingcomplicaties hadden moeten invlechten dan tegenover de jongste leerlingen verantwoord zou zijn geweest. Zij zouden dan tegenover het VIe leerjaar te zeer in het nadeel zijn geplaatst. Om deze reden zijn dan ook die categorieën werkwoordsvormen, welke in een IIIe leerjaar vrijwel automatisch tot fouten leiden, vermeden, de reeds besproken vormen met dt, dd, tt.

Volledige overeenstemming tussen schriftbeeld en klankbeeld bestaat dus in 5 gevallen, nl. in: wandelt - kent - wachten - vergiste - gewerkt, wachten, waarin het Hollands-Frankisch weer apocope van de n heeft, meegeteld.

De 5 niet-klankovereenkomstige behoren weer tot twee verschillende categorieën:

a. In 3 gevallen is er discrepantie tussen teken en klank:



illustratie

geleerd } de slot-d is stemloos, klinkt als t.
verbeterd } de slot-d is stemloos, klinkt als t.
dichtgespelde - de g is na de stemloze cht door assimilatie stemloos geworden, klinkt als ch.

b. De 2 andere behoren tot die gevallen, waarin een zelfde klank door meer dan een schrijfwijze kan worden weergegeven:

onthouden - de ou-klank kan ook door au worden weergegeven.
praten - de a op het einde van de open lettergreep klinkt als aa.

Ad 2. Zoals men ziet zijn er thans behalve vormen van de tegenwoordige tijd, vormen van de verleden tijd en deelwoorden ook een tweetal infinitieven opgenomen: wachten en praten, zelfs, naar de terminologie der lagere school, een ‘deelwoord als bijvoeglijk naamwoord gebruikt’, nl. dichtgespelde.

 

Ad 3. De verhouding sterke-zwakke werkwoorden is ten ongunste der sterke, als spellingdidactisch eenvoudigste categorie, gewijzigd; de verhouding is thans 1 : 9.

[pagina 242]
[p. 242]

b. De proefpersonen

Het gemeenschappelijk dictee is voorgelegd aan:

100 leerlingen van IIIe klassen van 3 (andere) gemengde scholen;

100 leerlingen van VIe klassen van 3 gemengde scholen en 1 meisjesschool.

Ook deze leerlingen voldeden aan de eisen van representativiteit, die voor het hoofdonderzoek hebben gegolden.

c. De werkwijze

De werkwijze is weer dezelfde geweest als bij de vroegere dictees.

d. De resultaten

De resultaten vindt men in de tabellen 17 en 18. We hebben ons ook hier beperkt tot de fouten die inherent zijn aan het werkwoordelijk gebruik.

De uitkomsten zijn in meer dan een opzicht merkwaardig.

100 leerlingen van de IIIe klasse maken 227 fouten; 100 van de VIe klasse, met 3 jaar permanente intensieve training meer, 140, d.w.z. nog

Tabel 17

III klasse. School HH 38 l.l. I.I. 27 l.l. J.J. 35 l.l. Totaal 100 l.l.
1. wandelt 16 13 18 47
2. kent 15 12 9 36
3. geleerd 17 17 8 42
4. onthouden 8 1 4 13
5. wachten 4 - 5 9
6. praten 1 - 1 2
7. vergiste 5 3 1 9
8. verbeterd 25 24 8 57
9. gewerkt 4 2 1 7
10. dichtgespelde 2 3 - 5
aantal vormen 38 × 10=380 27 × 10=270 35 × 10=350 100 × 10=1000
aantal fouten 97 = 25,5% 75 = 27,8% 55 = 15,7% 227 = 22,7%
gemidd. per l.l. 2,5 2,8 1,6 2,3
uitersten 1-5 0-5 0-5 0-5

[pagina 243]
[p. 243]

Tabel 18

VI klasse. School KK 26 l.l. LL 12 l.l. MM 29 l.l. NN 33 l.l. Totaal 100 l.l.
1. wandelt 8 3 7 17 35
2. kent 3 2 2 3 10
3. geleerd - - 1 - 1
4. onthouden 2 2 - 1 5
5. wachten 3 5 8 6 22
6. praten 3 3 9 - 15
7. vergiste 5 4 4 5 18
8. verbeterd 4 1 3 3 11
9. gewerkt - - - 1 1
10. dicht-
gespelde
5 9 4 4 22
aantal vormen 26 × 10=260 12 × 10=120 29 × 10=290 33 × 10=330 100 × 10=1000
aantal fouten 33 = 12,7% 29 = 24,2% 38 = 13,1% 40 = 12,1% 140 = 14%
gemidd. per l.l. 1,3 2,4 1,3 1,2 1,4
uitersten 1-5 1-6 0-6 1-5 0-6

geen fout per leerling minder. Een zeer schamele winst voor drie jaar onverdroten inspanning. Maar al is de voorsprong van VI dan gering, men zou toch mogen verwachten, dat de IIIe klasse over de gehele linie bij de VIe achterbleef: jonge amateurs tegenover getrainde professionals.

Edoch: De VIe klasse heeft slechts bij 6 van de 10 werkwoordsvormen een voorsprong, bij de andere 4 boekt zij een achterstand.

Tabel 19

Aantal fouten per w.w.
III VI
1. wandelt 47 35
2. kent 36 10
3. geleerd 42 1
4. onthouden 13 5
5. wachten 9 22
6. praten 2 15
7. vergiste 9 18
8. verbeterd 57 11
9. gewerkt 7 1
10. dichtgespelde 5 22

[pagina 244]
[p. 244]

De voorsprong van VI ligt bij:

1. wandelt (47-35), 2. kent (36-10), 3. geleerd (42-1), 4. onthouden (13-5), 8. verbeterd (57-11), 9. gewerkt (7-1), derhalve bij de twee vormen van de t.t. en de vier deelwoorden.

De achterstand bij:

5. wachten (9-22), 6. praten (2-15), 7. vergiste (9-18), 10. dichtgespelde (5-22), dus bij de beide infinitieven, een verleden tijdsvorm en een ‘dw. als bnw. gebruikt’.

De achterstand ligt dus v.n. bij die vormen, die juist in het VIe leerjaar regelmatig aan de orde komen: infinitief en ‘dw. als bnw. gebruikt’. Deze gevallen worden voor de lagere klassen als ‘te moeilijk’ beschouwd!

De spreiding der fouten naar de aantallen per leerling levert een evenzeer verrassende kijk op de klasse-verhoudingen:

Tabel 20
Spreiding der fouten naar de aantallen per leerling

III VI totalen
HH II JJ KK LL MM NN III VI
0 1 1 6 6 - 6 9 8 21
1 9 1 13 14 5 13 12 23 44
2 9 10 10 2 1 8 10 29 21
3 9 7 3 2 4 1 1 19 8
4 7 7 2 1 1 - - 16 2
5 3 1 1 1 - - 1 5 2
6         1 1   - 2
7                  
8                  
9                  
10                  
  38 l.l. 27 l.l. 35 l.l. 26 l.l. 12 l.l. 29 l.l. 33 l.l. 100 l.l. 100 l.l.
  97 ft 75 ft 55 ft 33 ft 29 ft 38 ft 40 ft 227 ft 140 ft

Tabel 20 toont aan, dat:

8 leerlingen III, die met 0 fouten, dezelfde resultaten behalen als 21 leerlingen VI, doch betere resultaten dan 79 leerlingen VI;

[pagina 245]
[p. 245]

31 leerlingen III, die met 0 en 1 fout, dezelfde resultaten als 65 leerlingen VI, doch betere resultaten dan 35 leerlingen VI;

60 leerlingen III, die met 0, 1 en 2 fout, dezelfde resultaten als 86 leerlingen VI, doch betere resultaten dan 14 leerlingen VI.

Er rijst toch een wel zeer gerechtvaardigde twijfel aan de doeltreffendheid van de gangbare werkwoordsdidactiek!

Vergelijking van bepaalde resultaten van het vooronderzoek in III met bepaalde resultaten van het hoofdonderzoek (V.G.L.O. enz.) versterkt deze twijfel in niet geringe mate.

Deze resultaten hebben betrekking op de vormen van de t.t., voorzover zij bestaan uit een ‘stam’, niet eindigend op d, met de t van bepaalde persoonsuitgangen (categorie 2 blz. 226 Tabel 9).

Het vooronderzoek in III kent, gelijk we zagen, drie t.t. van dit type:

tolt, zwaait, holt.

Het hoofdonderzoek kent er zes:

wandelt, herkent, schelt aan, noteert, berokkent, aarzelt.

De 100 leerlingen van de IIIe klasse maken in de 100 × 3 = 300 vormen 20 + 16 + 35 = 71 fouten, d.i. 23,7% van het totaal.

De leerlingen van het V.G.L.O. in de 100 × 6 = 600 vormen 48 + 46 + 56 + 46 + 73 + 53 = 322 fouten, d.i. 53,7%.

De leerlingen van het N.O. in de 600 vormen 34 + 42 + 54 + 55 + + 60 + 39 = 284 fouten, d.i. 47,3%.

Die van het U.L.O. 30 + 32 + 19 + 24 + 45 + 23 = 173 fouten, d.i. 28,8%.

Die van het V.H.M.O. 7 + 5 + 7 + 4 + 10 + 3 = 36 fouten, d.i. 6%.

Hieruit volgt, dat de leerlingen der IIIe klasse in spellingzuiverheid wat dit type werkwoordsvorm betreft, onmiddellijk volgen op het V.H.M.O. en dat zij U.L.O., N.O. en V.G.L.O. achter zich laten, beide laatste categorieën zelfs vèr achter zich laten:

V.H.M.O. 6%
IIIe klasse 23,7%
U.L.O. 28,8%
N.O. 47,3%
V.G.L.O. 53,7%

[pagina 246]
[p. 246]

§ 3. Conclusies

Hoofdstuk XV, dat we met deze conclusies besluiten, stelt een onderzoek in naar de beheersing der werkwoordsvormen ‘in beperkte zin’, d.w.z. naar de bewoordingen van hoofdstuk XIII:

‘Een kind beheerst de spelling der werkwoordsvormen, als het, uitgaande van de taalkundige situatie waarin ze worden aangetroffen en handelende overeenkomstig de gangbare spellingconventie, tot het specifiek conventionele woordbeeld komt’.

Het onderzoek naar de beheersing ‘in uitgebreide zin’, dat naar motivering, ‘verklaring’ der gekozen schrijfwijze, volgt in hoofdstuk XVI.

Daarnaast is in hoofdstuk XV een tweede doel gesteld: Is het gangbare oordeel, ‘dat de resultaten naar het VIe leerjaar toe kwalitatief beter worden, om in het hoogste leerjaar tot het hoogst bereikbare maximum te stijgen’, juist? Is er sprake van ‘een regelmatige, continue verbetering, normaal resultaat van een regelmatige, continue scholing?’

We kunnen nu beide doelstellingen toetsen aan de verkregen resultaten.

 

Ad 1. Tabel 7 geeft o.i. het duidelijkste antwoord. De leerlingen van het V.G.L.O. maken gemiddeld 13,39 fout in 30 w.w.; die van het N.O. 12,33; die van het U.L.O. 8,1; die van het V.H.M.O. 2,58, telkens in klasse I bij het begin van het schooljaar. De leerlingen van het V.G.L.O. en N.O. beheersen als groep de spelling der werkwoordsvormen zeker niet; die van het U.L.O. als groep matig; van werkelijke beheersing is alleen sprake bij de groep V.H.M.O.

Individueel beschouwd: Naar de ‘norm’ ‘8 fout nog voldoende’, leveren ‘voldoende’ werk:

Bij het V.G.L.O. 19 l.l.  
  N.O. 23 l.l.  
  U.L.O. 59 l.l.  
  V.H.M.O. 97 l.l.  
  In totaal 198 l.l. ‘voldoende’

D.w.z. Naar een niet te strenge norm gerekend, leeftijd, scholingsduur, samenstelling van het testdictee in aanmerking genomen, levert ongeveer de helft der onderzochte leerlingen voldoende werk, precies 49,5% 24,25% voor het V.H.M.O., 25,25% voor V.G.L.O., N.O., U.L.O. samen.

De resultaten bij het V.G.L.O. en N.O. mogen we uitermate teleur-

[pagina 247]
[p. 247]

stellend noemen: 42 van de 200 leerlingen behalen een voldoend waarderingscijfer; de resultaten van het U.L.O., een groep die toch enigermate op intellectuele begaafdheid is geselecteerd, stellen ook teleur: 41 van de 100 leerlingen maken 9 tot 20 fouten.

Alles met elkaar een mistroostig beeld.

 

Ad 2. De kwestie van de continue vooruitgang. We hebben tegenover elkaar gesteld:

leerlingen van de IIIe klasse, gespeend van alle werkwoordstheorie; en:

leerlingen, die 3 à 4 jaar lang een permanente training hebben ondergaan.

De onderzoekingen hebben aangetoond, dat:

a. leerlingen van het VIe leerjaar bij die van het IIIe leerjaar achterblijven in het zuiver schrijven van infinitieven:

  aantal fouten
  VI III
wachten 22 9
praten 15 2
  ----- -----
  37 11;

en in het zuiver schrijven van het ‘dw. als bnw. gebruikt’:

  aantal fouten  
  VI III  
dichtgespelde 22 5; en

b. leerlingen van het 1e leerjaar van scholen voor Voortgezet Onderwijs, behalve die van het V.H.M.O., bij leerlingen van het IIIe leerjaar der L.S. achterblijven in het zuiver schrijven van tegenwoordige tijdsvormen als tolt, zwaait, holt; wandelt, herkent, schelt aan, noteert, berokkent, aarzelt, vormen dus van de categorie werkwoorden met een ‘stam’, die niet op d eindigt:

IIIe klasse L.S. 23,7% fout
Ie klasse U.L.O. 28,8% fout
    N.O. 47,3% fout
    V.G.L.O. 53,7% fout.

Leert de lagere school in haar werkwoordsdidactiek fouten màken? Het is een tragische veronderstelling. Weerspreken de feiten haar?

voetnoot1)
Zie ook Hoofdstuk XIII: Doel en organisatie van het onderzoek, blz. 133.
voetnoot2)
Het dictee wordt algemeen als contrôlemiddel op het zuiver schrijven aanvaard. Langeveld doet het zeer positief: Hij acht het dictee in het huidige taalonderwijs en in de huidige school ‘beslist noodzakelijk’ en als middel ‘onmisbaar’. (Taal en Denken, blz. 148). Hij schreef dit in 1934, maar het huidige van toen is nog geen verleden van nu geworden. Nieuwenhuis, schrijvende voor het L.O., aanvaardt het als opneem-oefening èn als ‘onderzoekingsmiddel’. (Het Nederlandsch in Indië, blz. 187). Merkwaardig is dat het Rapport van de Commissie ter bestudering van de middelen tot verbetering van het onderwijs in het Nederlands aan scholen voor Middelbaar en Voorbereidend Hoger Onderwijs, het zg. Rapport 1941: Het onderwijs in de Nederlandse Taal en Letterkunde op de Middelbare School de functie van het dictee niet bespreekt; vermoedelijk valt het impliciet onder de oefeningen ter bevordering van het zuiver schrijven (blz. 64).
Het Engelse Handbook of Suggestions for Teachers (1937) noemt het een ‘convenient method of testing spellings that have already been committed to memory, although it is of no value in the direct teaching of spelling’ (p. 384). The Primary School (eveneens 1937) ziet, als Nieuwenhuis, de betekenis vooral als opneemoefening, over de waarde voor het zuiver schrijven oordeelt het boek wat pessimistisch: ‘While dictation may incidentally be a means of testing spelling, it cannot in itself be a means of teaching spelling’. (p. 160).
Ook in Frankrijk wordt het gewaardeerd. Het Memento pédagogique (1939), dat een overzicht geeft van de officiële stukken die betrekking hebben op het onderwijs, geeft in de ‘Instructions de 1938’ onder: Enseignement de l'orthographe: ‘Au cours supérieur, on fera une large place encore à la dictée de contrôle’ (p. 123).
Latere opvattingen over de verschillende soorten dictees vindt men in: Het taalonderwijs in de hogere klassen (Naar een nieuwe didactiek 4a-4b2 1955) door P.A. Eggermont, P.F. van Overbeeke en I. van der Velde, 4 b, blz. 91 e.v. In een modern moedertaalonderwijs dat meer ruimte laat aan persoonlijke expressie verliest het dictee aan waarde en krijgt het slechts secundaire betekenis, ook t.a.v. het zuiver schrijven.
voetnoot1)
Kliphuis en Van der Velde: Het aanleren van de juiste schrijfwijze der werkwoordsvormen, Paed. Studiën 1947, blz. 168-169.

voetnoot1)
Van Heek: Stijging en daling op de maatschappelijke ladder. Een onderzoek naar de verticale sociale mobiliteit. Leiden 1945.

voetnoot2)
Het op blz. 212 genoemde Rapport stelt het tijdstip van beheersing der werkwoordelijke vormen eerst op het einde van de eerste klasse van scholen voor V.H.M.O. (blz. 64). Een wat sombere uitspraak. Onze resultaten laten voor de V.H.M.O.-leerlingen optimistischer verwachtingen toe. Zie aan het slot van dit Hs. blz. 246.
voetnoot1)
Heymans: Inleiding tot de speciale psychologie I, Haarlem 1929, blz. 13.

voetnoot1)
Men zou kunnen opmerken dat deze puntenberekening weinig gefundeerd is. Zij heeft echter het voordeel, dat zij een vergelijking op traditionele basis mogelijk maakt.
Voor het buitenland zijn weinig gegevens bekend. Het Memento pédagogique vermeldt (blz. 121): ‘Dans une circonscription d'inspection primaire, on a, en 1936, fait une statistique des diverses fautes d'orthographe commises au certificat d'études: 55 p. 100 de ces fautes portent sur les formes du verbe (abstraction faite des fautes d'accord du participe passé). On ne saurait donc trop insister au cours supérieur première année, comme pendant toute la scolarité, sur les exercices de conjugaison’. We zijn geneigd op te merken: In alles: tout comme chez nous! Men zie echter de resultaten der onderzoekingen van Th. Simon en Mlle Pellet, Deel III, blz. 395-396.

voetnoot1)
Van der Velde: Luisteren of Zien. Auditieve of visuele grondslag van het spellingonderwijs. Didactische Monographieën III. Groningen 1934.
voetnoot2)
Zie over deze kwestie: Karstädt: Methodische Strömungen der Gegenwart o.a. blz. 236 en Diels in Paed. St. 1934, blz. 160. Karstädt spreekt van ‘laut-treu’.

voetnoot1)
Uitsluitend de nrs 11, 12, 15, 28, 29, 30.
voetnoot1)
Uitsluitend de nrs 11, 12, 15, 28, 29, 30.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken