Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
CL geestlyke gezangen (1766)

Informatie terzijde

Titelpagina van CL geestlyke gezangen
Afbeelding van CL geestlyke gezangenToon afbeelding van titelpagina van CL geestlyke gezangen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (82.62 MB)

Scans (60.07 MB)

XML (0.43 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

liederen/liedjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

CL geestlyke gezangen

(1766)–Abdias Velingius–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

VII. Van de toeëigeninge des Heils.

A. Van de Goddelyke Roepinge.

LXXI Lied.

 
1 Trek, o trek my met de handen U-
 
wer groote vriendlykheid! Laat Uw liefd'
 
o Jesus branden! Help myn bange ziel,
 
die schreit! Wilt Gy my niet tot U leiden,
 
Ach! dan moet ik eeuwig scheiden!
 
2 Groote Herder, red myn leven: Zoek,
 


illustratie

[pagina 453]
[p. 453]
 
ai zoek Uw dwalend schaap! Waar zal ik
 
my heen begeven? Wek my uit den zon-
 
de slaap. Goede Meester doe my komen:
 
Tot U zonder zondig schroomen.
 
3 Eeven als de wreedste dieren Brullen,
 
by den duistren nacht Gaat de satan rond
 
my tieren, Als een leeuw die roof verwagt:
 
Heer! hy wil Uw kind verslinden; Mocht
 
ik door 't geloov hem binden!
 
4 Oude draak en zielemoorder, 'k Vrees
 


illustratie

[pagina 454]
[p. 454]
 
niet tooverkunstenaar: Schaam u, wreede
 
rustverstoorder: Jesus troost my in 't gevaar.
 
Ik moet komen op zyn wenken, Hy wil
 
my zich zelven schenken.
 
5 Trek my met Uw liefde banden, Trek
 
my door Uw kracht, o God! 'k Voel
 
myn Ziel verlangend branden: Haast U
 
toch, Heer Sebaoth! 'k Hoop op U in all'
 
myn' nooden, Al zogt Gy my zelfs te
 
dooden.
 


illustratie

[pagina 455]
[p. 455]
 
6 Moet een Moeders hart verbreken,
 
Door haar zuiglings bittre smart, Gy zult
 
U aan my niet wreeken, Gy hebt meer
 
dan Moeders hart. Trek my uit der boo-
 
zen hoopen, 'k Wil o Jesus tot U loopen.
 


illustratie

Nodiging door Gods Woord.
LXXII Lied.
Voize Psalm XLII.

 
1 God, wiens schepter kroon en woning
 
Is vol glans en majesteit, G' hebt Uw Zoon,
 


illustratie

[pagina 456]
[p. 456]
 
tot een betooning Uwer liefd, een feest
 
bereid. Myn verplichting kent geen paal,
 
Wyl Gy tot dit liefdemaal, Uit de heg-
 
gen, van de straaten, My hebt willen roe-
 
pen laten.
 
2 Heer, wie ben ik, en daar tegen Wie
 
zyt Gy, zoo groot van pracht? Ik een
 
wormpjen steeds verlegen, Gy een Koning,
 
groot van magt. Ik ben stoff en assch en
 
flyk, Gy de Heer van 't Hemelryk: Ik snell
 


illustratie

[pagina 457]
[p. 457]
 
heen, met rasse schreden, Gy blyft tot in
 
eeuwigheden.
 
3 Ik ben onrein, gansch verdorven, Gy
 
zyt enk'le Heiligheid: Ik verduistert en
 
verstorven, Gy een Licht dat glanssen
 
spreit: Ik een schamel beedelkind,
 
Lam en kreupel, doof en blind: Gy het
 
hoogstvolzalig Wezen, Gansch volkomen,
 
nooit volprezen.
 
4 Nochtans laat Gy, Heer! my vragen
 


illustratie

[pagina 458]
[p. 458]
 
Tot dit heerlyk Bruiloftsmaal. O Genadig wel-
 
behagen! Ik zal, in des Hemels Zaal, Sa-
 
men met dat Godlyk Lam, Dat myn ziel
 
voor Bruigom nam, Met het Choor der
 
heilig' Eng'len, Myne vreugde toonen
 
menglen.
 
5 Wie nu dorst heeft, kan zich laaven,
 
Uit die bron van zaligheid. Die nu hon-
 
gert, vindt hier gaaven, Spys voor zyne
 
ziel bereid. Zoete maaltyd, zalig'oord
 


illustratie

[pagina 459]
[p. 459]
 
Daar Gy, Heer, Uw hart en woord Wil
 
den Bruiloftsgasten geven, Tot een voed-
 
zel voor hun leven.
 
6 O Gy Groote God en Koning, Die daar
 
roept: kom herwaards aan, 'k Ben onwaar-
 
dig de betooning Uwer trouw', aan my
 
gedaan. Ach! hoe kan ik immermeer
 
Voor Uw groote gunst zoo zeer, Als ik
 
wil en moet, U loven! Ach! dit gaat myn
 
kracht te booven!
 


illustratie

[pagina 460]
[p. 460]
 
7 Wil my tot Uw maaltyd trekken: Hef
 
myn Geest uit stof en slyk. Laat die stem
 
myn ziele wekken, Die nu roept zoo min-
 
nelyk: Kom o mensch! ai haast U, koom
 
Tot die levensbron en stroom: Neem het
 
brood, dat U het leven Kan voor Uwe
 
zielen geven.
 
8 Laat toch in myn ooren dalen Heer!
 
Uw stem, die 't harte roert: Die tot Uwe
 
vreugde zalen O Jeruzalem! my voert.
 


illustratie

[pagina 461]
[p. 461]
 
Laat my, door genaê bevryd, Door den
 
doop U toegewyd, Met de zwynen niet
 
meer leven, Noch my tot den draf begeven.
 
9 Nooit trek my het aardsch gewemel,
 
Dat als zwarte damp verdryft, Van die
 
maaltyd in den Hemel, Die in eeuwighe
 
den blyft. Maak, o Jesus my gereed: Laat
 
een zuiver Bruiloftskleed My op aarde reets
 
verçieren, Tot ik 't eeuwig feest zal vieren.
 


illustratie

[pagina 462]
[p. 462]

B. Van de Verlichtinge en waare wysheid.

LXXIII Lied.
Voize Lied XXXI, of LXXVI.

 
1 O Jesus Heer der Heeren, O God
 
van Eeuwigheid, Een Zondaar wil zich
 
keeren Tot U, maak hem bereid. Gy,
 
waarheid weg en leven, Gy moet hem
 
krachten geven, Die anders niets vermag.
 
2 Gy, in den tyd geboren, Rein, schoon
 
eens menschen Zoon, Van Eeuwigheid
 


illustratie

[pagina 463]
[p. 463]
 
verkoren, Ten schild en hoogsten loon:
 
Ter zaligheid der geenen, Die U van har-
 
ten meenen En lieven, boven al.
 
3 Ach leider! 'k ben gevallen, Door
 
Adam, in den dood, Die heerscht noch
 
over allen, Door blindheid angst en nood.
 
De wysheid is verloren: De Zondaar word
 
geboren In duister onverstand.
 
4 Helaas! U niet te kennen Als 't eeuwig
 
zalig Goed, Noch zich aan U te wennen,
 


illustratie

[pagina 464]
[p. 464]
 
Zoo als het wezen moet: Als 't licht en
 
recht des Heeren Geschikt om ons te lee-
 
ren 't Genadig Erfbestel.
 
5 Gy, die my zyt geworden Tot wysheid,
 
van den Heer, Wil my met kracht omgor-
 
den, Dat my geen smaadheid deer': Wil
 
door Uw licht my voeren Daar op my staat
 
te loeren De wolf in 't schapevagt.
 


illustratie



illustratie

[pagina 465]
[p. 465]

Bidlied om Hemelsche Verlichtinge.
LXXIV Lied.
Voize Psalm XXXVIII.

 
1 Heer Gy zyt myn Zon, wier straalen
 
In my dalen: Gy verlicht my door Uw
 
gloed: Niets dan smert en duisterniste
 
Heeft 't gewisse, Als 't Uw gunst ontbee-
 
ren moet.
 
2 Laat Uw glans de donkre vlaagen Hee-
 
nen jagen: Ja verdryf den duistren nacht.
 


illustratie

[pagina 466]
[p. 466]
 
Laat my licht en liefde vonken Zyn ge-
 
schonken, Dan myn hart blygeestig lacht.
 
3 Zon, wier altyd heldre luister Nooit in
 
't duister Schuilde, schenk my steeds Uw
 
gloed: Doe Uw lieve, minne straalen Op my
 
dalen, Dat 'k U kennen kan en moet.
 
4 Doe Gy zelfs myn ingewanden Heer ont-
 
branden Door oprechte hemelmin! Laat
 
Uw kracht myn ziele wekken En my trek-
 
ken, Dat ik dankbaar U bezin.
 


illustratie

[pagina 467]
[p. 467]
 
5 Wil der reine levens sappen, Eigenschap-
 
pen Storten in myn ziele nêer: 'k Zal dan
 
naar uw welbehagen My gedragen En u
 
lieven, Hemelheer.
 
6 Denk niet meer aan myne zonden; Maak
 
m' ontbonden Van die drift die in my woedt:
 
Laat uw eindeloos erbarmen My omar-
 
men, Om des Heilands dierbaar bloed:
 
7 Dat ik van de rechte paalen Nooit moog
 
dwalen. Leef en werk, o Heer! in my.
 


illustratie

[pagina 468]
[p. 468]
 
Niets zy by my hier op aarde Groot van
 
waarde, Dan dat ik U eigen zy!
 


illustratie

Gebed om waare wysheid, als een vrucht en uitwerkzel der verlichtinge.
LXXV Lied.
Voize, Psalm CXL.

 
1 Zelfstandig woord van God gezonden,
 
Gelyk een straal van 't Godlyk licht, Zoo
 
vaak men raadloos wordt bevonden, Geeft
 
gy den blinden ziels gezicht.
 
2 Ik zink voor uwe voeten needer: 't Ver-
 


illustratie

[pagina 469]
[p. 469]
 
nuft is niet dan duisterniss': Ik word geslin-
 
gert heen en weder, En blyv noch eeven
 
ongewis.
 
3 Ik durf naar eigen raad niet luistren;
 
De list van 't vleesch is my bekend, Dat
 
zich door valsheid laat verduistren, En zich
 
aan ydlen schyn gewent.
 
4 Gy zyt de bron van alle waarheid, Tot
 
wysheid ons van God gebragt; En in Uw
 
leer is niets dan klaarheid, Uw Geest ver-
 


illustratie

[pagina 470]
[p. 470]
 
dryft den valen nacht.
 
5 Myn Leeraar, my van God geschonken,
 
Geef my een hart, dat, wel bedacht,
 
Steeds moog' in leerzaamheid ontfonken,
 
En op Uw lessen geven acht.
 
6 In 't geen Gy my wilt openbaren Stel daar
 
my altoos in gerust, Leer my ook vroo-
 
lyk samen paaren Standvastigheid, gedult
 
en lust.
 
7 Maak my een werktuig Uwer Eere,
 


illustratie

[pagina 471]
[p. 471]
 
Waar toe, zoo, waar het U behaagt: Op
 
dat het alles tot U keere Wat in my door
 
U vruchten draagt.
 
8 Nooit doe my s' menschen vonnis schrik-
 
ken, Wyl niemand Uw besluiten zag: Gy
 
zult toch eindlyk alles schikken, 't Verho-
 
len brengen aan den dag.
 


illustratie



illustratie

[pagina 472]
[p. 472]

C. Van de Wedergeboorte en Vernieuwinge.

Gebed om Wasdom in de kennisse en de liefde Gods, gelyk ook om de doodinge van den ouden en opwekkinge van den nieuwen mensch.
LXXVI Lied.
Voize Lied XXXI.

 
1 O hulp voor onze zonden! O Jesus
 
Godes Zoon, Naar 't Godlyk Woord ge
 
zonden Uit 's Hemels hoogen Troon! O
 
Morgenstar, wier luister, Maakt andre
 
starren duister, Uw glans is wonder groot.
 


illustratie

[pagina 473]
[p. 473]
 
2 Gy zyt, als mensch geboren In deezen
 
laatsten tyd. Uw Moeder bleef, als vooren,
 
Een Maagd van blaam bevryd; Gy hebt den
 
dood verstooten Den Hemel ons ontsloten
 
En 't leven weergebragt.
 
3 Laat ons in kennis groejen, U lieven
 
meer en meer, En in 't geloove bloejen,
 
Godsdienstig U ter eer: Uw Gunst zy ons
 
geschonken: Wil onze ziel ontfonken,
 
Dat zy naar U verlang.
 


illustratie

[pagina 474]
[p. 474]
 
4 O Schepper aller dingen! O Vaderlyke
 
kracht! Gy kunt het alles dwingen, 't Geen
 
Gy hebt voorgebragt. Heer wil ons tot U
 
wenden En Uwen Geest ons zenden, Dat
 
wy U kleeven aan.
 
5 Doe 't zondig vleesch toch sterven, Wek
 
leven in ons Heer! Laat d'oude mensch
 
verderven, Zoo leeft de nieuwe weêr.
 
Laat ons toch hier beneden, Met mond
 
en hart, gebeden Opzendennaar Uw Troon.
 


illustratie

[pagina 475]
[p. 475]

Gebed om Vernieuwinge.
LXXVII Lied.
Voize Lied XXXI.

 
1 O God, Gy Zon vol klaarheid,
 
Waarachtig levenslicht! Laat leven licht en
 
waarheid Myn schaamrood aangezicht Door
 
Uwe Gunst verblyden, En my van angst
 
bevryden: Ai treed niet in 't gericht!
 
2 Vergeef my myne zonden, En werp
 
die verre heen: Uw gramschap zy verslon-
 


illustratie

[pagina 476]
[p. 476]
 
den Door Uw barmhartigheên. Ach laat
 
Uw vreedegaven Myn arme ziele laaven!
 
O Heer hoor myn' gebeên.
 
3 Wil uit myn hart verdryven Het aange-
 
boren kwaad; Laat ik het onderschryven
 
Dat ik zal met der daad My in Uw dienst
 
begeven, En U ter eere leven, Wyl Gy
 
my gadeslaat.
 
4 Ai wil Uw werk verrichten En zetten
 
in my voort: Wil myn verstand verlichten
 


illustratie

[pagina 477]
[p. 477]
 
Door middel van Uw woord. Wil my ge-
 
loove geven, Dat ik U aan moog kleven,
 
Spyt Satans menschen moord.
 
5 Drenk my uit Uwe stroomen. Doodt
 
zonden in my Heer! Myn lusten wil be-
 
toomen, Op dat ik meer en meer Der wae-
 
reld af moog sterven, En naar het vleesch
 
verderven, Maar leven U ter eer.
 
6 Uw liefd' aan my geschonken, Kweek
 
in myn boezem aan. Wil my te meer ont-
 


illustratie

[pagina 478]
[p. 478]
 
vonken, Om daar in vast te staan. Om,
 
naar uw welbehagen, Standvastig my te
 
dragen Op 's levens rechte baan.
 
7 O Heer! wil my versterken; My kracht
 
en moed verleen, Dit zyn genade werken,
 
Die schenkt uw Geest alleen. Want myne
 
wufte zinnen, Myn laaten en beginnen Zyn
 
vol weerspannigheen.
 
8 Dus bronaar van Genade! Getrouwe
 
Hemelheer! Bevryd myn ziel van schade;
 


illustratie

[pagina 479]
[p. 479]
 
Vernieuw my meer en meer: Laat my,
 
naar uwe wetten, Gestaag myn gangen zet-
 
ten! Help my uw Naam ter eer.
 


illustratie

D Van het geloove.

Gebed om het Geloove, hoope, liefde, bestendigheid, en zegenpraal in aanvegtingen.
LXXVIII Lied.

 
1 U, Zalig God! U roep ik aan; Ver-
 
hoor myn angstig klagen: Zyt met myn
 
smert o Heer! begaan: Laat my toch niet
 
vertzagen. Heel door 't Geloov myn ziele
 


illustratie

[pagina 480]
[p. 480]
 
pyn, Wil my door 't zelve geven U te le-
 
ven, Den naasten nut te zyn, En voor uw
 
woord te beeven.
 
2 'K begeer noch meer, o magtig God!
 
Gy kunt het aan my geven, Dat ik niet
 
weder zy ten spot: Doe my in hoope le-
 
ven; Dat ik, wanneer ik heen zal gaan,
 
Moog op Uw Gunst betrouwen, En niet
 
bouwen Op all' myn goede daân: 'T zou
 
m' anders eeuwig rouwen.
 


illustratie

[pagina 481]
[p. 481]
 
3 Geef dat ik, uit myns harte grond, Myn
 
haatren moog vergeven: Vergeef my ook
 
ter deezer stond, Schenk my 't vernieuwde
 
leven. Uw Woord zy spyze voor myn
 
Geest, Om hem daar meê te voeden, En
 
te hoeden, Als ramp my maakt bevreesd,
 
Laat die niet lange woeden.
 
4 Dat vrees, noch vreugd my van U scheid',
 
Hoe 's waerelds rad moog keeren: Geef
 
my, o Heer! standvastigheid, Gy kunt het
 


illustratie

[pagina 482]
[p. 482]
 
al regeeren. Gy Geeft het hoogste goed
 
om niet: Want niemand kan 't verwerven,
 
Noch beërven, Dan dien 't uw goedheid
 
bied, Die ons bevrydt van sterven.
 
5 Ik worstel, Heer, en wederstreev, Laat
 
my toch niet versmachten, Wyl 'k slegts
 
aan Uw genade kleef: Van u zyn all' myn
 
krachten. Word' ik bestreden, ai bewaar,
 
En red m' uit 's vyands kaaken, Gy kunt
 
maken Dat ik raak uit gevaar; Nooit
 


illustratie

[pagina 483]
[p. 483]
 
zult G' Uw trouw verzaaken.
 


illustratie

Het verlangen des Geloovs naar Christus.
LXXIX Lied.
Voize, Psalm C.

 
1 Myn hoogst en onbegryplyk Goed,
 
Waar aan ik kleef met myn gemoed, Ik
 
dorst naar U, o levens bron! Ach dat ik
 
u bereiken kon!
 
2 Ik ben een hert dat zonder kracht, Van
 
dorst en hitte ligt versmacht: Dit hert zyt
 


illustratie

[pagina 484]
[p. 484]
 
Gy een koele drank! O Jesus, laaf my, ik
 
ben krank.
 
3 Ik roep u, Heer! in stilheid aan: Wil
 
toch myn zuchten gadeslaan, Verhoor my,
 
o genade vloed! Verfrisch myn dor en
 
doods gemoed.
 
4 My mangelt Heer! een frissche dronk,
 
Ach dat uw Goedheid my dien schonk: Een
 
sterke dorst my naar Uw dryft, Ach was
 
ik met U ingelyft,
 


illustratie

[pagina 485]
[p. 485]
 
5 Waar zyt Gy, dien 'k ten Bruigom nam?
 
Waar weidt Gy toch, o Godlyk Lam?
 
Zeg my, aan welke bron Gy rust? Laat
 
my by U, 'k heb drinkens lust.
 
6 Ik ben zo zwak; ik kan niet meer: Ik schry,
 
ik dorst, ik roep, o Heer! Verkoel my ras
 
met heilzaam vocht: Wy zyn toch aan el-
 
kaer verknocht.
 


illustratie



illustratie

[pagina 486]
[p. 486]

De naar Jesus dorstende.
LXXX Lied.
Voize Psalm CXLIII.

 
1 Myn Ziel bezwykt schier van ver-
 
langen: Gy weet wat smerten dat haar pran-
 
gen: Gy kent den lust van myn gemoed.
 
Doe my Uw liefd' en trouw ontfangen: Ik
 
dorst naar U en naar Uw goed.
 
2 'k Zal naar geen aardsche schatten trachten:
 
Gy zyt myn schat, vry waarder 't achten,
 


illustratie

[pagina 487]
[p. 487]
 
Dan 't goud dat 't magtig Ophir geeft.
 
Myn hoop kan veilig heil verwagten,
 
Wanneer myn ziel aan Jesus kleeft.
 
3 Weg diamanten met uw straalen: Hier
 
kan uw luister niet by haalen: 'k Bouw
 
op een kostelyker steen! Een hoeksteen,
 
sterker dan metalen, Myn Rots is Jesus,
 
Hy alleen!
 
4 'k Wil hamans glorie niet begeeren;
 
Een worm kan die wel ras verteeren: Weg
 


illustratie

[pagina 488]
[p. 488]
 
met dien droom weg met dien schyn!
 
'k Zal door uw goedheid niets ontbeeren:
 
Gy zult myn roem o Jesus zyn.
 
5 Gy wellust kunt my niet vermaken;
 
't Is beter nooit tot u te naken: Gy zyt
 
de lust van 't domme vee: Ik moet in Je-
 
sus liefde blaken, Daar is alleen myn zie-
 
le vreê
 
6 Gelyk desaardryks dorre streeken, Zoo
 
is voorwaar myn hart bezweken, Door
 


illustratie

[pagina 489]
[p. 489]
 
dorst naar U, o ziele drank! Ik sterf byna,
 
laat niet ontbreeken Uw Hulp, ik ben
 
ter dood toe krank.
 


illustratie

De Verbondsverplichting en volle overgifte aan Jesus:
Of Het aan Jesus gegeven Ja woord.
LXXXI Lied.

 
1 Verlicht my Heer myn Licht! Myn
 
toestand is verborgen, Voor myn bezwaard
 
gezicht, Ik merk het echter ras, Ik ben niet
 


illustratie

[pagina 490]
[p. 490]
 
die ik was; Doch 'k voel, dat myn gemoed
 
Noch beeter weezen moet.
 
2 Ik was wel eer gerust, En leefde zonder
 
zorgen; Doch nu ben ik bewust Van zon-
 
den schuld en last, En zit dus raadloos vast:
 
't Geen vreugde gaf aan 't hart, Baard my
 
thans bittre smart.
 
3 Geen tydelyk gemis Doet my angstvallig
 
klagen: Geen dierbre hartvriend is (Myns
 
vetens) my ontrukt; 'K word door geen
 


illustratie

[pagina 491]
[p. 491]
 
mensch verdrukt: Myn vleesch geniet zyn
 
rust, Gezondheid, vreed', en lust.
 
4 Het is een ziele strydt En pyn, die ik
 
moet dragen, Die merg en been door-
 
snydt: Dit 's d'oorzaak van myn leed, Dat
 
ik niet zeker weet, Ofik wel Christus kenn',
 
En waarlyk in Hem ben.
 
5 Zy zyn juist in der daad Geen Christ-
 
nen, die dus heeten: Het Christendom
 
bestaat, (Dit ben ik wel bewust) Daar in,
 


illustratie

[pagina 492]
[p. 492]
 
dat m' eigen lust, Oprecht verlochend heeft,
 
En niet zich zelven leeft.
 
6 Hy is met ydlen schyn En zelvsbedrog
 
bezeten, Die 't denkt een blyk te zyn,
 
Dat men geloovig zy, Als m' is van gruw'-
 
len vry, Daar zelfs een heiden 't kwaad
 
Uit vrees voor schande haat.
 
7 Hy neemt recht Christus aan, Die zon-
 
der vast te hangen Aan eige Kracht, dien
 
waan Van 't vleesch verwerpt, zyn raad,
 


illustratie

[pagina 493]
[p. 493]
 
Goed, Eer, ja 't al verlaat En zegt, Gy Je-
 
sus zyt Myn licht, dat my verblyd.
 
8 Dus spreekt het waar geloof: Dit zal 't
 
altyd verlangen: O Jesus my ontroof Den
 
vyand, zyt myn Schild, En voerd my, zoo
 
Gy wilt: Ik hoor aan u geheel: Blyf Gy
 
myn heil en deel!
 
9 Die dit niet hartlyk zoekt, Gelooft ook
 
niet waarachtig; Hy blyft by God ver-
 
vloekt; Zyn hoop rust slegts op zand, En
 


illustratie

[pagina 494]
[p. 494]
 
houdt op 't laatst geen stand: 't Geloov
 
heeft nergens grond, Dan in 't Genâ-
 
verbond.
 
10 Dit, vrees ik, mangelt my: Myn drift
 
is niet zoo krachtig, Dat die gansch tot U
 
zy: Ik ben noch niet geheel Een Christen,
 
wyl 'k te veel De waereld dien' en meer
 
Myn lust zoek, dan Uw Eer.
 
11 Myn Ziel! ai staak Uw klacht. Ik
 
moet het immers wagen, Wyl 'k eer geen
 


illustratie

[pagina 495]
[p. 495]
 
rust verwagt. Verwerp gansch d'aardsche
 
weeld En wat het vleesch ook streelt:
 
Neem Christus Jesus aan, Dan is de zaak gedaan.
 
12 O Aardworm! zoekt G' U niet Dien
 
Koning op te dragen, Die al het heil ge-
 
biedt? Hy 's algenoegzaam ryk, Ja alles te
 
gelyk: Meer dan Uw hart ooit dacht,
 
Heeft Hy in Zyne magt.
 
13 Als alles zal vergaan, Dat aard en lucht
 
doet blyven, Dan zal Hy vast bestaan. Zyn
 


illustratie

[pagina 496]
[p. 496]
 
Wezen sterft niet af: De Godheid kent
 
geen graf: Dien God in gunste kent, Diens
 
welstand heeft geen end'!
 
14 Maar die het vreêverdrag Hier weigerd
 
t' onderschryven, Blyft eeuwig in geklach,
 
Ver van den Hemeltroon, Omringd met
 
straf' en hoon: Of schoon hy, in dat wee,
 
Vergiet een traanen Zee.
 
15 O wenschlyk Heilverbond, 't Geen 't
 
ja woord ons doet geven! Zeg nu, myn
 


illustratie

[pagina 497]
[p. 497]
 
hart en mond, Ja Jesus! ja myn Heer!
 
Ik geef U 't al, myn eer, Myn Geest myn
 
lyf myn bloed, Myn wensch, myn huis,
 
myn goed!
 
16 Doe, wat Gy wilt met my, Als ik,
 
myn gansche leven, Uw Naam ter Eere zy
 
Een vat ter Heerlykheid, In Uwe Gunst
 
bereid, Geheiligt meer en meer: Dan is
 
het wel, o Heer!
 


illustratie

[pagina 498]
[p. 498]

E. Van de Vereeniginge en Geestelyken Ondertrouw der Geloovige Zielen met Christus.

LXXXII Lied.

 
Wat pronkt die morgenstar met
 
glans, Vol heil, aan 's Hemels hoogen
 
trans, Uit Jesse voortgekomen! Gy Davids
 
Zoon, uit Jacobs stam, Dien ik ten Heer
 
en Bruigom nam, Gy hebt myn hart ge-
 
nomen. Hoe goed, Hoe zoet, Schoon
 
en heerlyk, Hoe begeerlyk, Hoog verhe-
 


illustratie

[pagina 499]
[p. 499]
 
ven, Zyn de gaven U gegeven!
 
2 O! myn onschatbre Zielekroon! Gods
 
en Marias Wonderzoon! O Hoog gebore
 
Koning! Met vreugde zing ik U ter eer:
 
Uw Heilig Woord, Uw reine leer, Is meer,
 
dan melk en honig: Des zal Ik all' Uw
 
Genaden En Uw daden Vrolyk pryzen,
 
En Uw werk in my bewyzen.
 
3 Heer! stort zeer diep in myn gemoed
 
Uw Goddelyken liefdegloed. Wil my ge-
 


illustratie

[pagina 500]
[p. 500]
 
nade schenken, Dat ik standvastig in U blyv';
 
Dat my geen onheil van U dryv, Noch
 
myne Ziel moog krenken. Laat Heer Noch
 
meer Vreugde bloejen, Liefde groejen:
 
Laat ons beiden Zelfs de felle dood niet
 
scheiden.
 
4 Van God komt my een vreugde licht,
 
Als Gy my met Uw Aangezicht Genadig
 
aan wilt blikken. O Jesus! o myn beste
 
Goed! Uw Woord, Uw Geest, Uw vleesch
 


illustratie

[pagina 501]
[p. 501]
 
en bloed Myn Ziel geheel verkwikken.
 
Maak my Heer bly: Help my armen uit
 
erbarmen: Help genadig: Op Uw woord
 
koom ik gestadig.
 
5 God Vader, Die my hulp bereid, Gy
 
woudt my, reeds van eeuwigheid, In U-
 
wen Zoon beminnen: Uw Zoon is zelv
 
myn Bruidegom, Ik ben Zyn Bruid, Zyn
 
Eigendom, Geen smert ontrust myn zin-
 
nen; Wyl Hy Aan my 't Hemels leven
 


illustratie

[pagina 502]
[p. 502]
 
Eens zal geven: O! daar booven Zal myn
 
hart Hem eeuwig loven.
 
6 Zingt zingt met eerbied onzen Heer,
 
Doet 't snaaren spel, ter Zyner Eer, Met
 
gulle vreugde hooren: Prys Jesus op een
 
blyden toon, Myn Bruidegom, zoo won-
 
der schoon; Dit zal Hem wis bekoren. Ja
 
zingt, En springt; Wilt Uw reijen Vrolyk
 
leiên: Dankt den Koning, Die den He-
 
mel heeft ter woning.
 


illustratie

[pagina 503]
[p. 503]
 
7 Wat of myn hart zoo juichen doet? Het
 
is, om dat myn grootste Goed Geen aan-
 
vang kent, noch paalen: Hy zal my, Zynen
 
Naam tot prys, Opneemen in het paradys:
 
Des mag ik zegenpralen. Ach ja Kom
 
dra Kroon zoo heerlyk, Onwaardeerlyk,
 
Met verlangen Wagt ik, om U ras t' ont-
 
fangen.
 


illustratie

[pagina 504]
[p. 504]

F. Van de Rechtvaardigmakinge des Zondaars door het geloove, en van den oorsprong, kracht en vruchten des waaren geloovs.

LXXXIII Lied.

 
1 Genadig wilde Gy, o Heer! Ons 't
 
heilgoed mededeelen, Wyl eigen werken
 
nimmermeer De schade konden heelen:
 
'T Geloov neemt Jesus Christus aan: Die
 
heeft voor onze schuld voldaan: Hy is de
 
Borg geworden.
 
2 Door ons was, 't geen Gods wet gebood,
 


illustratie

[pagina 505]
[p. 505]
 
Geheel en al verbroken: Wy raakten dus
 
in grooten nood: Gods Gramschap was ont-
 
stoken. Gekluisterd was door 't vleesch de
 
Geest, Schoon God dien vordert aller-
 
meest: Wy waren gansch verloren!
 
3 Men streelde zich met ydlen waan, Als
 
waar Gods wet gegeven, Om dat wy kon-
 
den, welberâan, Volkomen daar naar le-
 
ven. Daar z' ons slegts tot een spiegel strekt,
 


illustratie

[pagina 506]
[p. 506]
 
Die ons den eigen aard ondekt, In 't zon-
 
dig vleesch verborgen.
 
4 Het was niet mooglyk om dit kwaad
 
Door eigen kracht te laten; Al zocht men
 
dikwerf daar toe raad: De schuld groeid'
 
uittermaten, En nam een Oorzaak aan
 
't gebod; Dus was voor eeuwig wis myn
 
lot De dood, wyl 'k zonden diende.
 
5 De wet moest echter zyn vervuld, Of 't
 


illustratie

[pagina 507]
[p. 507]
 
heil werd nooit verworven: Gods Zoon
 
is dus voor all' de schuld, Van al zyn volk
 
gestorven. En heeft vervuld den Eisch der
 
wet, En 's Vaders gramschap neergezet,
 
Die 't gansche menschdom dreigde.
 
6 En wyl de wet dus is voldaan Door Hem,
 
die haar kon houden, Zoo is ook 't onge-
 
veinst bestaan, Van die ooit recht betrouw-
 
den. Z' erkennen, dat die Borg en Heer
 


illustratie

[pagina 508]
[p. 508]
 
Hun door zyn dood, gaf 't leven weêr,
 
Dat Hy voor Hun betaalde.
 
7 Geen zondig twyflen blyft my by: Uw
 
woord kan niet bedriegen: Gy wilt, dat
 
'er geen wanhoop zy; Dit kunt Gy nim-
 
mer liegen. Dus spreekt Gy, al die word
 
gedoopt, En door 't geloove tot my loopt,
 
Zal eeuwig zalig worden.
 
8 Rechtvaardig is voor God alleen, Dien
 


illustratie

[pagina 509]
[p. 509]
 
dit geloov mag sterken: En 't schiet dan
 
schynzel om zich heen, Als 't vruchtbaar
 
is in werken. 'T Geloov is wel aan God
 
gewyd, Doch, zoo G' uit God geboren
 
zyt, Moet G' ook Uw naasten lieven.
 
9 De schuld word door de wet ondekt
 
En slaat 't gewisse neder; Daar 't Euangelie
 
troost verwekt, En sterkt den zondaar we-
 
der. Het spreekt, loop Gy naar Jesus heen!
 


illustratie

[pagina 510]
[p. 510]
 
De wet stelt niemands ziel te vreen, Met
 
al haar doen en werken.
 
10 Het werk dat voor den Heer bestaat,
 
Spruit uit oprecht gelooven. Doch hy ge-
 
loovt niet met der daad, Die 't werk
 
zoekt weg te rooven. 'T Geloov rechtvaar-
 
digt wel alleen; Doch uit de werken blykt
 
met een Dat wy oprecht gelooven.
 
11 'T Geloov omhelst des Heilands bloed,
 


illustratie

[pagina 511]
[p. 511]
 
Verdiensten, kruis en sterven, Waar door
 
de zonden zyn geboet: Wy kunnen niets
 
verwerven; Want schoon de ziel iets deugd-
 
zaams deed, Die heiligheid is, als een kleed,
 
Met vlekken gansch bezoedelt.
 
12 Maar heeft men, door 't geloov, van
 
God Gerechtigheid verkregen, Men moet
 
dan goed doen, naar 't gebod, En gaan op
 
rechte wegen; Wyl hy, die 't kwaad met
 


illustratie

[pagina 512]
[p. 512]
 
lust bedryft, In 't waar geloove geensints
 
blyft, Maar 't met der daad verlochent.
 
13 Die deel verkreeg aan Gods Genaâ,
 
Moet Hem steets voor zich stellen, Hem
 
bidden: Heer! ai by my sta! En zynen Roem
 
vertellen. Dat men in 's Heeren vreeze
 
leev', En 's vleesches lusten wederstreev',
 
Dat is de weg ten leven.
 
14 Doch die gerust daar heenen gaat, En
 


illustratie

[pagina 513]
[p. 513]
 
naar zyn lusten handelt, Ja doet, al wat
 
zyn vleesch hem raad, En dus in zonden
 
wandelt, Den Heer niet bid, dat Hy hem
 
leer, En door Zyn Woord en Geest re-
 
geer, Die loopt den weg ter helle.
 
15 Doch die geloovt, bewaart met vreez'
 
Het pand aan hem gegeven, De Waereld
 
schuuwt hy, dood zyn vleesch, En tracht
 
naar 't Eeuwig leven: Hy dus 't geloov
 


illustratie

[pagina 514]
[p. 514]
 
door deugt bewyst, Zyn naasten lieft, den
 
Schepper pryst, Wat hem ook moog ge-
 
beuren.
 
16 De Hoop verbeid den rechten tyd,
 
Dat zy zal zegepraalen, En worden, naar
 
Gods Woord, verblyd: Zy zet den Heer
 
geen paalen: Hy weet, wanneer het nut-
 
tigst zy; Hy is geheel van valsheid vry:
 
Wy kunnen 't Hem vertrouwen.
 


illustratie

[pagina 515]
[p. 515]
 
17 En schynt het eens, als wild' Hy niet,
 
't Moet U geen schrik verwekken; De-
 
wyl Hy vaak zyn bystand bied, Schoon
 
Hy 't niet wil ondekken: En daar Zyn
 
Woord verzeekring geeft, Moet Gy hoe-
 
wel Uw hart weerstreeft, Nooit zyn met
 
schrik bevangen.
 
18 Uw Naam zy overal gevreesd, Uw
 
Goedheid zy geprezen, God Vader, Zoon
 


illustratie

[pagina 516]
[p. 516]
 
en Heilge Geest, Wil ons genadig wezen:
 
Bewaar het werk, in ons bereid, Tot
 
roem van Uwe Majesteit: Uw Naam zy
 
steets geheiligt!
 
19 Uw Ryk toch koom, Uw wil geschied!
 
Om hoog en hier beneden: Uw Hand
 
ons daaglyks brood ons bied': Vergeef
 
dat wy misdeden, Gelyk wy doen den
 
schuldenaar: Leid ons niet in verzoeking,
 


illustratie

[pagina 517]
[p. 517]
 
maar Red van den Satan, amen!
 


illustratie

Christus onze Gerechtigheid.
LXXXIV Lied,
Voize Lied LXXXIII

 
1 Wie kan voor U, o Heer bestaan?
 
Wy zyn geheel verloren, Zoo gy wilt in
 
't gerichte gaan Met ons, in schuld gebo-
 
ren; Op duizend' kan geen mensch een
 
woord, Ten blyk van onschuld, brengen
 


illustratie

[pagina 518]
[p. 518]
 
voort. Het is, gy zyt vloekschuldig.
 
2 Het onderhouden uwer wet Gaat boven
 
onze krachten: Zy is nochtans ons inge-
 
zet: Haar moeten wy betrachten: Die niet
 
volmaakt in alles blyft, Die is vervloekt,
 
want Moses schryft: Doet dat, zoo zult
 
gy leven.
 
3 Nu hebben wy het werkverbond In A-
 
dam overtreden. Uw Recht wordt noch,
 


illustratie

[pagina 519]
[p. 519]
 
met hart en mond, Door ons gestaâg be-
 
streden. Wy blyven aldusin den dood, Kan
 
niet een Borg, in deezen nood, Een God-
 
lyk middel vinden.
 
4 Waarachtige Gerechtigheid Is jammerlyk
 
te vooren Van 't eerste paar, te snood mis-
 
leid Door 's duivels list, verloren. O Je-
 
sus! neem ons gunstig aan: Gy zyt een
 
God, Die by kunt staan, En daarom
 


illustratie

[pagina 520]
[p. 520]
 
mensch geworden!
 
5 Gy zyt Heer! die gerechtigheid, Die
 
ons by God kan baaten: Uw gunst en hulp
 
is hun bereid, Die zich op U verlaten.
 
Myn ziel neemt U geloovig aan: Ai! laat
 
my nimmer raadloos staan, Wen my 't ge-
 
weten pynigt.
 


illustratie



illustratie

[pagina 521]
[p. 521]

LXXXV Lied.

 
1 Waar zal ik heenen gaan? Ik voel
 
my gansch belaan Met schrikkelyke Zon-
 
den. Waar word 'er heil gevonden? Schoon
 
't gansch heelal wou komen, My wierdt
 
geen smert ontnomen.
 
2 O Jesus! op Uw raad, Dien 't angstig
 
hart verstaat, Kom ik, vol droevigheden,
 
Tot Uw myn Heiland treden. Ach! laat my
 
troost genieten! Laat heil verkwikking
 


illustratie

[pagina 522]
[p. 522]
 
vlieten!
 
3 Ik, gantsch met smart vervuld Werp,
 
als Uw kind, myn schuld, Die my zoo
 
vaak doet beeven, Al wat ik heb misdre-
 
ven, In Uwe diepe wonden, Daar heb ik
 
heil gevonden.
 
4 Wil, door den purprenvloed Van Uw
 
onschuldig bloed, Myn schuld en smet af-
 
wisschen: Wil my door troost verfrisschen:
 
Gedenk niet myner zonden; Ach werden
 


illustratie

[pagina 523]
[p. 523]
 
die verslonden!
 
5 In U ben ik verblyd, Wyl Gy my hebt
 
bevryd: Al, wat ik had misdreven, Is in
 
Uw graf gebleven, Daar hebt Gy t' ingeno-
 
men, Waar 't nimmer uit zal komen.
 
6 Al is myn boosheid groot, Ik heb noch-
 
tans geen nood: Uw bloed kan my genezen
 
En myn vertrouwen wezen. Die naar Uw
 
heen komt loopen, Kan vrolyk op U hoo-
 
pen.
 


illustratie

[pagina 524]
[p. 524]
 
7 t' Is veel dat ik ontbeer, Doch al wat
 
ik begeer, Hebt Gy, voor my gestorven,
 
Heer door Uw bloed, verworven: Daar
 
door zie ik verslonden Dood, duivel, hell
 
en zonden.
 
8 En schoon des Satans magt My dreigt,
 
met all haar kracht, Noch zal ik niet ver-
 
't zagen: 'k Zie haar door U verslagen:
 
'k Hoev' slegts Uw bloed te toonen, Zoo stuit
 
ik al haar hoonen.
 


illustratie

[pagina 525]
[p. 525]
 
9 Uw bloed, dat edel vocht, Heeft zoo
 
veel heil gevrocht, Dat al Uw volk zyn
 
zonden Daar door ziet gansch verslonden:
 
Uit 's duivels wreede kaaken, Uw Borg-
 
tocht vry kan maken.
 
10 Dus stel ik, hoe bestreên Op u myn
 
hoop alleen, Niets kan my thans verderven:
 
Ik moet uw Ryk beërven, Dat hebt Gy my
 
verworven, Wanneer Gy zyt gestorven.
 
11 Voer myn genegenheen, Door uwen
 


illustratie

[pagina 526]
[p. 526]
 
Geest, daar heên, Dat niets my moog ver-
 
leiden, Dat my van U zou Scheiden. Laat
 
my een Uwer leden Zyn tot in Eeuwig-
 
heden.
 
12 T' zy zoo, dus spreekt myn mond Ge-
 
staag, uit 's harten grond, Gy zult my Heer,
 
geleiden, En nimmer van my scheiden,
 
Op dat wy u te samen, Eens eeuwig pry-
 
zen, Amen!
 


illustratie

[pagina 527]
[p. 527]

Bidlied om Vryspraak van schuld en straffe der zonden.
LXXXVI Lied.
Voize Psalm VIII.

 
1 Verschoon my toch, menschliever en
 
ontfermer! Ach straf my niet, gy eeuwige
 
beschermer! Richt met my niet! wie kan
 
voor U bestaan? Ontsteek u niet, want
 
ik wil tot U gaan.
 
2 Ontsteek u niet, in Jesus wil ik komen;
 
Hy immers heeft de straf gansch weggeno-
 


illustratie

[pagina 528]
[p. 528]
 
men? Hy is aan 't Kruis een vloek voor
 
my geacht: In myne plaats heeft Hy het
 
al volbracht.
 
3 Richt met my niet, op duizend moet ik
 
zwygen: 'K val voor Uw troon, laat my
 
genade krygen. Op mynen mond de hand
 
ik leggen wil, En als een kind ootmoedig
 
zwygen stil.
 
4 Verteerend Vuur, wil my toch niet ver-
 
derven; Want, als gy brand, moet ik ver-
 


illustratie

[pagina 529]
[p. 529]
 
gaan en sterven. Daar is Uw Zoon, die in
 
de bresse treed! Daar is de Borg, die voor
 
myn schuld voldeed!
 
5 Verschoon my toch, ik ben maar assch'
 
en aarde; Een nietig blad, ik ben gering
 
van waarde. Wat voordeel geeft het tre-
 
den op een bloem? Wat ben ik? Heer
 
gedenk aan Uwen roem!
 
Godlyk antwoord.
 
6 Ik kan, myn kind, U nimmer laten
 


illustratie

[pagina 530]
[p. 530]
 
vaaren: Myn Lievd' en trouw zal eeuwig
 
U bewaaren: Zyt maar getroost, houd al-
 
tyd goeden moed: Uw Jesus gaf betaling
 
door zyn bloed.
 


illustratie

G Van de Heiliginge en Kenteekenen der Kinderen Gods.

Bede om vorderinge der Heiligmaakinge.
LXXXVIII Lied.
Voize Psalm XLII.

 
1 Levens Zon, die door het duister,
 
Met Uw straalen schittert heen! Alle glans
 


illustratie

[pagina 531]
[p. 531]
 
is by den luister Uwer heerlykheid te kleen:
 
By U, is de goude pracht Van de starren
 
enkel nacht: Zon en Maan, die groote
 
lichten, Moeten voor Uw luister zwich-
 
ten.
 
2 'T Zyn verkwikkelyke straalen, Die het
 
Zonlicht neder schiet: Alles moet in vreug-
 
de praalen, Wat Uw gunstryk licht ge-
 
niet. Gy hebt, midden uit den nacht,
 
Licht en leven weergebracht: Toen Gy
 


illustratie

[pagina 532]
[p. 532]
 
leed in 't aklig duister, En de Zon ver-
 
borg haar luister.
 
3 O hoe scheen daar in het donker, Daar
 
Gy tusschen moorders hingt, 'T liefde
 
vuur met hel geflonker Daar G' Uw
 
kindren meê omringt, Toen Gy 's Afgronds
 
helschen damp, Doofde, door Uw zwaa-
 
ren Kamp! Anders deden helsche strikken
 
Rook en zwavel ons verstikken.
 
4 Kom dan Jesus, dat Uw klaarheid Schepp',
 


illustratie

[pagina 533]
[p. 533]
 
uit 't zondig donker, licht. Toon aan my
 
den weg der waarheid; Toon Uw glans-
 
ryk aangezicht, Dryf het duister uit myn
 
ziel, Die, ter woning', U geviel. Laat de
 
Satan nooit verwerven, Dat ik dit Uw
 
licht moet derven!
 
5 Heer! Gy ziet, ik lig in 't duister: Dwa-
 
ling heerscht in myn gemoed: Wyl myn
 
ziel noch mist dien luister, Die haar hel-
 
der schynen doet. Wanneer zal myn Geest
 


illustratie

[pagina 534]
[p. 534]
 
dien glans Krygen uit den Hemeltrans?
 
Ach! dat alles eens mogt sterven, Wat
 
Uw schynzel wil bederven!
 
6 Waart Gy 't niet, die uit het donker,
 
Daar de waereld eerst in lag Godlyk riept
 
het hel geflonker? En hoe schielyk werd
 
het dag? Sterke God, daar 't al voor zwicht,
 
Zeg noch eens, het worde licht! Laat zich
 
nooit des vleesches lusten Tegen U ten
 
stryd' uitrusten.
 


illustratie

[pagina 535]
[p. 535]
 
7 Laat my in uw licht steets wandlen,
 
Morgenstar vol heerlykheid! Laat my zoe-
 
ken zoo te handlen, Als Uw woord my
 
heeft gezeid: En gelyk Gy zyt geteeld,
 
Naar uws Vaders heerlyk beeld, Laat ook
 
alzo toch uw straalen In my Uw gelyknis
 
maalen.
 
8 Ik moet heilig zyn, en maken, Dat 'k
 
U ken, gelyk gy my: 'K moet als gy in
 
lievde, blaaken: Geef dat 'k daar toe mag-
 


illustratie

[pagina 536]
[p. 536]
 
tig zy! Scheen Uw Godlyk licht wel eer,
 
In den engen Tempel, Heer! Waarom
 
zoud G' U wygrig toonen, Om in mynen
 
Geest te wonen?
 
9 Woon en heersch, bestraal en heilig My,
 
die geef u 't gansch gemoed: Maak my
 
door Uw sterkte veilig: Zend in my Uw
 
licht en gloed: Eene Zon is 's Weerelds
 
vreugd! Eene Zon myn hart verheugt: Zou
 
die warmte my verlaaten, Wat zou my
 


illustratie

[pagina 537]
[p. 537]
 
dan 't leven baten?
 


illustratie

De Eigenschappen en Gelukzaligheden van Christus waare Leerelingen, volgens Mattheus V:3-11.
LXXXVIII Lied.
Voize Psalm XLII.

 
1 Komt ontsluit Uw hart en ooren:
 
Komt op dat Gy moogt verstaan, Wat van
 
hun, die recht behooren Tot de Christnen
 
dient gedaan. Zy belyden met den mond,
 
En gelooven uit den grond Van hun hart,
 


illustratie

[pagina 538]
[p. 538]
 
terwyl zy trachten Goed te doen, met al
 
hun krachten.
 
2 Zalig zyn, die nedrig leven, Arm zyn
 
in hun Geest en oog! Nimmer Eer zich
 
zelven geven, Maar God danken, Die
 
om hoog Praalt in volle majesteit, Hun
 
is 't Hemelryk bereid: God zal hen met
 
glorie kroonen, Die zich hier ootmoedig
 
toonen.
 
3 Zalig, die in 't hart verslagen, Heilig zyn
 


illustratie

[pagina 539]
[p. 539]
 
met smert vervuld, Die bezeffen en bekla-
 
gen Hunn' en hunner naasten schuld: Die
 
derhalven met geween, Telkens naar den
 
Heer gaan heen; Hun zal God, en in dit
 
leven En hier na, vertroosting geven!
 
4 Zalig zyn zy, die zachtmoedig Dragen 't
 
kwaad hun aangedaan, Die, schoon vaak
 
gehoond, toch goedig Nooit den smaader
 
tegengaan: Door te zoeken eigen wraak,
 
Maar beveelen God hun zaak: Zulken doet
 


illustratie

[pagina 540]
[p. 540]
 
zyn hulp verwerven Dat zy 't aardryk zul-
 
len erven.
 
5 Zalig zyn, die telkens streeven Naar
 
gerechtigheid en trouw, Zoo dat al hun
 
doen en leven Op geweld noch onrecht
 
bouw. Die aan billykheid en recht zyn on-
 
vrikbaar vast gehegt, Geldzucht en bedrog
 
versmaaden, Zal God met zyn goed ver-
 
zaden.
 
6 Zalig zyn, die zich erbarmen Over 's naas-
 


illustratie

[pagina 541]
[p. 541]
 
ten jammerlot, Die, meêdogend voor den
 
armen, Smeekend naderen by God, Die
 
hen bystaan met hun raad, En, is 't moog-
 
lyk, met de daad; Zullen weder hulp ont-
 
fangen, En barmhartigheid erlangen.
 
7 Zalig zyn die, rein bevonden, Too-
 
nen, dat zy zyn bereid, Gansch afkeerig
 
van de zonden, Tot oprechte heiligheid:
 
Wier gebaarden, woorden, daân Met geen
 
vlekken zyn belaân: Die het kwaad met
 


illustratie

[pagina 542]
[p. 542]
 
yver myden, Zullen zich in God verbly-
 
den.
 
8 Zalig zyn, die vrede maken, Die dat
 
zoeken met de daad, Dat men steeds in alle
 
zaken Vliede tweedragt, stryd en haat:
 
Die niet slegts aan andren raen, Dat men
 
Vriendschap aan moet gaan: Maar ook zelv
 
naar vrede trachten, Zal God, als zyn Kin-
 
dren, achten.
 
9 Zalig zyn, die moeten dulden Smaat,
 


illustratie

[pagina 543]
[p. 543]
 
vervolging angst, en pyn, Daar zy noch-
 
tans buiten schulden Hieromtrend bevon-
 
den zyn: Schoon hun kruis zy zwaar en
 
veel, God bepaalt hun maat en deel: Hy
 
zal hen hierna beloonen, En met eeuwig'
 
eer bekroonen.
 
10 Heer! bestuur Gy steeds myn treden;
 
Sta my hier op aarde by, Dat ik al die za-
 
ligheden Uit genâe, deelachtig zy! Geef
 
dat 'k, needrig van gemoed, U vaak kla-
 


illustratie

[pagina 544]
[p. 544]
 
gend val te voet, Graag myn haatren wil
 
vergeeven, En oprecht Godzalig leven.
 
11 Laat my d'armen staag verkwikken, En
 
steeds zuiver zyn van hart. Hun die twisten,
 
vreê beschikken: By U zyn in vreugd en
 
smart: Vader schenk my, van Uw troon,
 
Het geloof in Uwen Zoon, Wil my door
 
den Geest versterken, Dat ik jaag naar goe-
 
de werken.
 


illustratie

[pagina 545]
[p. 545]

Beproevinge en Kenteekenen van den Genade staat.
LXXXIX Lied.
Voize Psalm XLII.

 
1 Zondaar! door wat dikke schellen
 
Is Uw zielen oog verblind? Durft G' U
 
by Gods Kindren tellen, Daar Gy zyt tot
 
kwaad gezint? 't Is vergeefs, dat Gy u
 
vleit: God is enkel Heiligheid En kan dus
 
niet zyn verbonden Met beminnaars van
 
de zonden.
 


illustratie

[pagina 546]
[p. 546]
 
2 Zyt gy uit het aklig donker En der zon-
 
den zwarten nacht, Door het liefelyk ge-
 
flonker Van 't geloof, in 't licht gebragt:
 
Heeft dat Uwe ziel bekoord? Gaat gy in
 
dien glans nu voort? Volgt g', in 't geen
 
gy wilt verrichten, Hem die hier u voor
 
wou lichten?
 
3 Moet Gy bukken voor de zonden, Of
 
hebt gy haar overmand? Word Gy door
 
den draak gebonden Met geringen weder-
 


illustratie

[pagina 547]
[p. 547]
 
stand? Volgt gy zyn bevelen in? Heerscht
 
de waereld in Uw zin? Kan s' U in haar
 
netten haalen, Of moogt g' op, haar zege-
 
praalen?
 
4 Voelt gy liefd' en tucht van binnen? Is
 
'er kracht in U gevrocht? Werkt de Geest
 
op Uwe zinnen? Dringt in u zyn levens-
 
vocht? Maakt Hy U een boom gelyk,
 
Die, in goede vruchten ryk, Strekt tot
 
heil van zwakke menschen, En wiens
 


illustratie

[pagina 548]
[p. 548]
 
bladen nooit verslenssen?
 
5 Kan U Christus woord behaagen? Zyn
 
U zyn bevelen zoet? Kan niets U wen
 
vlyt vertraagen, Als Hy werkt in Uw ge-
 
moed? Hebt G' in 's Heeren volk Uw lust?
 
Zyt Gy by Uw zelvs bewust, Dat U niets
 
meer vreugd kan geven, Dan met hen ver-
 
eend te leven?
 
6 Christus vriendschap en het lyden Moe-
 
ten onafscheidbaar gaan. Zoekt Gy Zyne
 


illustratie

[pagina 549]
[p. 549]
 
smaad te myden, Of bied Gy Uw rug
 
hem aan. Als Hy Uw met kruis belaadt?
 
Als de waerelt kwelt en slaat, Wilt Gy lie-
 
ver alle plaagen, Dan 't gemis van Chris-
 
tus dragen?
 
7 Voelt Gy, door een sterk verlangen,
 
Naar Hem, 't hart wel aangedaan, Om
 
door smerten, die U prangen, Tot den Va-
 
der heen te gaan? Houdt Gy zelf, in Uwen
 
zin, 't Sterven voor een groot gewin?
 


illustratie

[pagina 550]
[p. 550]
 
Kunt Gy naar d'ontbinding haaken, Om de
 
Hemelvreugd te smaaken?
 
8 Vindt gy hier van noch geen teeken By
 
't beproeven van Uw hart? Blyf niet in Uw
 
blindheid steeken: Ai! geloof het eens,
 
met smart, Dat, gy ver van Christus zyt!
 
O 't is noch genade tyd! Koom, verlaat den
 
staat der Zonden, Zoo word Hy aan U
 
verbonden.
 


illustratie

[pagina 551]
[p. 551]

H. Opwekking tot Standvastigheid in het Lyden, Geloove, Liefde, Hoope, en vorderinge der Heiligmakinge.

XC Lied.
Voize Psalm XLII.

 
1 Wil in smert de trouw bewaren:
 
Nimmer moet G', in tegenheen, Uwen
 
Jesus laaten vaaren: Mor niet door verkeerd
 
geween: Denk maar eens, hoe langen tyd
 
Hy Zyn hulp U had gewyd, Daar Gy hield
 
Uw hert geslooten: Heeft dat Jesus niet
 


illustratie

[pagina 552]
[p. 552]
 
verdrooten?
 
2 Wyk nooit van het pad ter zyden: Bouw
 
't geloof op vasten grond, Niet op steun-
 
zels die ontglyden: Breek de trouw, in het
 
verbond Van den Doop aan Uwen Heer
 
Toegezwooren, nimmermeer: Schik U om
 
Uw gansche leven Uwen God ten dienst
 
te geven.
 
3 Nooit moet Uwe liefde wyken Van
 
dien God, die U bemint: Geef Uw naas-
 


illustratie

[pagina 553]
[p. 553]
 
ten vriendschaps blyken, Schoon gy hem
 
vyandig vindt. Storte Christus Zyn gebeën
 
Voor hun, die Hem smarte dëen; Zoo
 
moet g' ook die les betrachten, Wilt gy
 
zelv vergeeving wagten.
 
4 Zyt standvastig in Uw hoopen; Heb een
 
weinig tyds geduld, Ras krygt gy de deuren
 
open, En gy ziet uw wensch vervult. Hoop
 
op God; hy staat bereid, En bied U barm-
 
hertigheid: Hy zal voor Uw welzyn waa-
 


illustratie

[pagina 554]
[p. 554]
 
ken, En Uw hoop nooit ydel maken.
 
5 Zyt getrouw in stervensnooden: Strydt
 
vol moeds den laatsten stryd: Zelfs, al
 
zou de Heer U dooden, 't Is het laatste,
 
dat gy lydt. Die den stryd met God begint,
 
En met Jacob hem verwint, Zal, door bid-
 
den, zegepraalen, En de levenskroon be-
 
haalen.
 
6 Blyf gestaag standvastig stryden: Draag U
 
manlyk in den kamp, Schoon gy smert op
 


illustratie

[pagina 555]
[p. 555]
 
smert moet lyden, Schoon hier volgen
 
ramp op ramp, Niets is 't lyden hier be-
 
neën, By des Hemels heerlykheën, Die U
 
Jesus eens zal geeven, In het Eeuwig Zalig
 
leeven.
 
7 'K wil dan lyden, lieven, hoopen, En
 
gelooven zonder rouw, Tot myn tyd zal
 
zyn verloopen, Wyl myn Heiland blyft ge-
 
trouw Dien die telkens aan hem kleeft,
 
En in 't kruis zich willig geeft, Hem be-
 


illustratie

[pagina 556]
[p. 556]
 
veel ik all myn' zaken, Jesus zal 't voor my
 
wel maken.
 


illustratie

I. Van de verzegelinge en verzekeringe des Genade staats.

Een verzekerde.
XCI Lied.
Voize Psalm XXV.

 
1 Jesus, zal my wel behoeden: In zyn
 
gunst berust ik stil: Laat de Satan woelen,
 
woeden; Alles volgt des Heeren wil. Schoon
 
de Hemel mogt vergaan, Nochtans blyft
 


illustratie

[pagina 557]
[p. 557]
 
dit woord waarachtig, Al kon 't Aardryk
 
niet bestaan, Jesus blyft getrouw en mag-
 
tig.
 
2 Laten al de waereld stoffen Smelten in
 
den laatsten gloed; Laten door elkander
 
ploffen Trotse bergen, zee en vloed: Als
 
de weereld, uit zyn stand Schokkend, al-
 
les zal doen beeven, Houd my Jesus by
 
de hand. Wel hem, dien dit is gegeven.
 
3 Gy hebt my in 't hart geschreven, Groo-
 


illustratie

[pagina 558]
[p. 558]
 
te vorst van 't hemelryk, Dat Gy nooit my
 
zult begeeven, Schoon ik stof ben, assch
 
en slyk. O verheven Majesteit! Wie kan
 
Uwe trouw uitspreken? Niets komt by
 
die tederheid, Die u 't gunstig hart doet
 
breeken.
 
4 T Goede werk hebt g' aangevangen In
 
myn geest; ai! zet het voort, Dat ik vroo-
 
lyk word ontvangen Binnen 's Hemels
 
enge poort; Daar Gy my gunt in te gaan,
 


illustratie

[pagina 559]
[p. 559]
 
Gy de weg, de deur, het leven Gy zult
 
my geheel verzâan, Als G' u zelven my
 
zult geven.
 
5 Doe myn ziele lamp ontbranden, Vol
 
met olie van geloof: Zoo gryp ik u met
 
myn handen. Bruigom! op uw komst,
 
niet doof Als Gy klopt ter middernacht,
 
En wy de bazuinen hooren. Zalig Hy,
 
die waakt en wagt, Dan als alles gaat ver-
 
looren.
 


illustratie

[pagina 560]
[p. 560]
 
6 Nu, ik weet, 't kan niet verkeeren,
 
'T geen de Heer begint en werkt. Jesus
 
zal my wel regeeren Door zyn Geest die
 
my versterkt, Tot dien dag, dat booven
 
al 'T Driemaal heilig heerlyk Wezen Myn
 
Jehovah wezen zal: Dan zoo word myn
 
ziel geneezen!
 


illustratie



illustratie

[pagina 561]
[p. 561]

De in God Vergenoegde en Vrolyke.
XCII Lied,
Voize Psam XXIV

 
1 Wat kwelt U toch, ontroerde Geest,
 
Beveel Uw wegen, onbevreest, Aan U-
 
wen God, hy zal 't wel maken. Geloof
 
maar, Gy zult alles zien, Naar zyn be-
 
paalden wil, geschiên: Gy zult de grootste
 
blydschap smaaken.
 
2 Niets is Hem immers onbekent, Wyl
 


illustratie

[pagina 562]
[p. 562]
 
Hy het alles keert en went! Wat kan zyn
 
raadbesluit doch hindren? Geen Engel,
 
Koning, hel, of dood, Geen Afgrond,
 
hoogte, smert, of nood Kan van Gods
 
raad een stip vermindren.
 
3 Vorst Davids heilgoed zal bestaan: Nooit
 
zal het Zout verbond vergaan: 'T is vast
 
gemaakt door Jesus wonden. Een mensch
 
bedriegt zyn naasten wel; Doch nooit de
 
God van Israël; 'T is uit met dood en hel
 


illustratie

[pagina 563]
[p. 563]
 
en zonden!
 
4 Wel hem, die in het heilverbond, Als
 
bondgenoot, met hart en mond Den groo-
 
ten God wil hulde zweeren: Die weldoet,
 
en uit dankbaarheid, Als Jesus Litmaat,
 
is bereid, Zyn traagen naasten te bekee-
 
ren.
 
5 Wel U, Gy hebt het hoogste goed, Die
 
alles uit geloove doet, En wild in liefd'
 
oprecht verkeeren; U is bestendig heil be-
 


illustratie

[pagina 564]
[p. 564]
 
reid, Zelfs, midden in de tegenheid, Zal
 
U uw vyand moeten eeren.
 
6 Wel dan, is U de weg bewust, Heb in
 
den Heer Uw hoogsten lust, Gy moogt
 
U aan Hem overgeven. Schep moed,
 
dewyl Hy in U is, Zulk een geweten
 
is gewis Een Eeuwigduurend Zalig
 
Leven!
 


illustratie



illustratie

[pagina 565]
[p. 565]

De in het Geloove Vrolyke.
XCIII Lied.

 
1 Jesus, die my 't leven Hebt uit gunst
 
gegeven, O myn vreugd en Eer! Hoe lang
 
zal 't verlangen Myn gemoed noch pran-
 
gen? 'T zucht naar U, o Heer! Lam
 
Gods kom, Myn Bruidegom, Niets is,
 
voor myn ziel op aarde, Buiten U van
 
waarde.
 
2 Onder Uwe hoede Ben ik van de woe-
 


illustratie

[pagina 565]
[p. 565]
 
de Myner haatren vry: Laat de Satan raa-
 
zen, Niets kan my verbaazen, Jesus staat
 
my by. Schoon 't heelal My dreigt den
 
val, Zond' en hel my schrik verwekken,
 
Jesus zal my dekken!
 
3 Trots des Satans poogen En des Doods
 
vermogen, Trots des vleesches lust; Laat
 
de Waereld woelen; 'K zal geen vrees ge-
 
voelen: 'K zing hier, wel gerust. 's Hee-
 


illustratie

[pagina 567]
[p. 567]
 
ren magt Geeft op my acht Aard en af-
 
grond zic 'k verstommen, Schoon zy woe-
 
dend brommen.
 
4 Weg met alle schatten! U zal ik omvat-
 
ten Jesus al myn lust: 'k Zal geen Eer be-
 
jagen; Ik blyv' all myn dagen Daar van
 
onbewust. Ramp en nood, Ja kruis en
 
dood, Zal my, schoon het my moog druk-
 
ken, Nooit van Jesus rukken!
 


illustratie

[pagina 568]
[p. 568]
 
5 Al de vreugd der aarde Heeft by my
 
geen waarde, Hoe ook aangebeên. Weg
 
vervloekte zonden, Laat my ongebonden,
 
Wykt, wykt van my heen! Praal en
 
pracht Heb ik veracht; 'K heb aan 't los
 
en schandlyk leven 'T afscheid reets ge-
 
geven.
 
6 Wykt angstvallig klagen, 'K zie myn
 
heil zon dagen In myn zwak gemoed. Die
 


illustratie

[pagina 569]
[p. 569]
 
Jehovah eeren, Zien wel ras verkeeren
 
Bittre gal in zoet. Is myn lot Hier hoon
 
en spot, Jesus zal my vreugd beschikken,
 
En myn ziel verkwikken.
 


illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

lied

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank